• Nie Znaleziono Wyników

Oeververdedigingen van scheepvaartkanalen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oeververdedigingen van scheepvaartkanalen"

Copied!
45
0
0

Pełen tekst

(1)

.

,

Technische Hogeschool

Delft

Afdelina der WeQ- en Waterbouwkunde

Oeververdedigingen van scheepvaartkanalen

(2)

Permanent International Association of

NAVIGATION CON~RESSES

XXII nd International Navipation Congress France-1969

Section I. Subject 6,

Principles governin~ the design and construction of economie revetments for protectin~ the banks of rivers and canals for oeean- and inland-navigation

by

prof.

i

r. L. van

B

en

d

e

p

o

m

J. Bou

wm

eester

Technische P.o

p

esehool

D

elft

an

d

ir. W. Bo

kh

oven

ir. P. Boer

~

e

m

eente

w

er

k

en

:R

otterda

m

afdelin~

P.

aven

w

er

k

en

ir.

H

.J.Th. Span

K

onin

k

l

iik

e

M

aatscha

p

pii Wepenbouw

N

.V.

1. Inleiding:

1.1. De oeververde

d

i

~

in~ van een scheepvaartkanaal is een biizonder

aspect van het meer algemene vraap.stukvan de fixatie van het

p,rens-vlak tussen water, bodem en lucht; de verdedigin~ van de bodem en

oevers tegen de eroderende krac

h

ten veroorzaakt door stroming,

turbulentie en golfslag. In het peval van de oevers van een schee

p

-vaartkanaal worden deze waterbeweginp.en meestal bepaald door schepen.

(3)

In vele handboeken en artikelen zijn de talloze oplossingen van oeververdedigingen voor scheepvaartkanalen beschreven; minder vaak wordt ingegaan op de principiële zijde van dit vraagstuk; een en

-kele maal wordt het vraagst~~ van theoretische zijde benaderd.

Als voorbeeld kan worden aangehaald de rapportering in de scheep

-vaartkongressen van Lissabon (1949) en Rome (1953). Poewel de op

-gestelde theorieën over water- en golfbeweging veroorzaakt door

schepen de toestand nog niet geheel juist weergeven, is de toepas

-sing hiervan op het ontwerpen en berekenen van oeververdedigingen

toch meestal niet de hoofdoorzaak van de soms teleurstellende

re-sultaten. Van meer belang is vaak de onderschatting van de i

n-vloed van grondwaterbeweging en grondwaterdru~ken. Aan deze factor

zal daarom in dit artikel bijzondere aandacht worden geschonken.

Overigens is het schijnbaar zo beperkte en eenvoudige onderwerp

van de oeververdedigingen zo gecompliceerd dat het onmogelijk is

om alle aspecten in dit artikel te behandelen; beperking is nodig.

Op enkele van deze beperkingen dient echter te worden gewezen om

-dat zij toch bij het ontwerpen van wezenlijke betekenis kunnen zijn.

In de omschrijving van het onderwerp van dit artikel wordt g

e-sproken over oeververdedigingen voor kanalen en rivieren. Dit zijn

echter verschillende zaken. Bij vrije bedvormende rivieren met

doorgaand zandtransport dienen oeververdedigingen over het algemeen

voor de fixatie, de regulering of de normalisering van het

rivier-bed. Het principe van de oplossing voor dergelijke werken is geb

a-seerd op het scheppen van evenwicht tussen de aanvoer en de

trans-portcapaciteit van vaste stof in de rivier, en het vastleggen van de

bodem en de taluds op plaatsen waar de transportcapaciteit groter

is en dus erosie zou optreden. Bij oevererosie betekent dit dus dat

de oever tot aan de bodem moet worden verdedigd. Bij een scheepvaart

-kanaal zonder waterafvoer is echter geen doorgaand zandtransport.

Erosie treedt alleen op waar, door combinatie van scheepsinvloed

en zwaartekracht, materiaal van het talud in beweging komt en naar

de diepte verdwijnt.

Aangezien deze scheepsinvloed meestal niet tot grote diepte reikt is

verdediging van het talud slechts tot beperkte diepte noodzakelijk.

Over het algemeen zal daarom een oeverbekleding ter vastlegging van

(4)

3

-Slechts nabij de waterspiegel kan de scheepvaarteis dominerend zijn.

Op het vraagstuk hoe een rivier vast te leggen wordt hier niet

verder ingegaan.

Een tussentoestand is aanwezig indien het gaat om een

scheep-vaartkanaal waarin ook waterafvoer plaatsvindt zoals in een kanaal

dat tevens dienst doet voor irrigatie of drainage. Het gevolg is

dat de aanval op het talud sterker wordt en tot grotere diepte

werkt.

De in dit artikel te behandelen oeverbekledingen hebben dus

tot taak om de oever te fixeren en te verhinderen dat door stroming

en golfslag, dus door

druk- en sleepkrachten erosie optreedt.

Oeverbekledingen kunnen echter nop,twee andere functies hebben,

nameliik de beinvloeding van de waterbewe~in~ door het grensvlak

zoals het waterdicht maken van irrigatiekanalen, en de beinvloeding

van de wandruwheid van het kanaal zoals het verminderen van

energie-verlies bij waterkrachtkanalen, of het vergroten van energieenergie-verlies

ter demping van getijbeweging on kanalen. Over deze functies als

primair doel van de bekleding wordt hier verder niet op ingegaan;

wel uiteraard als consequentie van de toepassing van bepaalde

con-structies.

De grootste beperking die in dit artikel moet worden toegenast

is het beschouwen van de oeververdediging als een geisoleerd

vraag-stuk, en het daardoor aannemen van vele variabelen als onafhankeliike

randvoorwaarden.

Hiermee wordt het volgende bedoeld. De kosten van oeververdedigingen

van een scheepvaartkanaal vormen vaak een groot d~el van de totale

kosten (inclusief gekapitaliseerd onderhoud) van een kanaalproiect.

Teneinde de rentabiliteit van het proiect zo hoog mogelijk te maken

dient een optimaliseringsberekening te worden gemaakt door bepaling

van de cost- benefit ratio. Dit betekent dat verschillende

groot-heden niet als onafhankelijk mogen worden beschouwd doch als

af-hankelijk variabel. Genoemd kunnen worden grootheden als:

wateraf-voer, waterspiegelvariaties onder invloed van getijwerking,

scheeps-beweging en translatiegolven, afmeting en vorm van het kanaal mede

in verband met onteigening, scheepssnelheden en energieverbruik,

voorschriften betreffende inhalen van schepen, en tenslotte ook de

oeververdediging.

(5)

J

lö~

::

'

}

/

?

1_ 1 I i / .

Het project

moet

dus in feite als één

geheel

worden

beschouwd,

I, ...-~

!-_'...

-(

--waarbij het ter bepaling

van de optimale oplossing

niet

geoor-loofd is om de oeververdediging los te

maken

van de overige

factoren. In deze

verhandeling wordt

dit

wel gedaan;

het

is dan

echter wel

gewenst om

in het

volgende een overzicht

van

deze

rand-voorwaarden te geven en hun invloed

op

het ontwerp

van de

oever-verdediging

aan te duiden.

Vervolgens wordt

in dit artikel

aan

de hand

van te stellen eisen het

principe

van een ontwerp

van een

oeververdediging

opgezet.

Hieruit volgt dan een overzicht van de

toepassingsmogelijkheden,

waarna tenslotte een reeks van

conclusies

kan

worden

getrokken.

Î

(~

..._~., ;

, "i

. J

2. Onafhankelijke randvoorwaarden en afhankelijke variabelen.

2.1. Factoren die

van

invloed zijn op

het ontwerp

van de

oeverver-dediging kunnen betrekking hebben op het water in het kanaal, de

bodem

rondom

het

kanaal

en de scheepvaart op

het

kanaal, en

af-hankelijk hiervan

de optimale vorm

en afmetingen

van

het

kanaal.

Deze

kan verder beinvloed worden door factoren

als omgeving,

ge-bruikelijke constructie en

werkmethoden, en voorhanden

materialen.

De ligging van de

waterspiegel

bepaalt

de

plaats van

de

groot-ste aanval op

de oeververdediging

door gecombineerde stroomsnelheid

en golfslag, en ook

de plaats van de grootste

grondwateroverdruk

welke

mede door snelle

Haterstandsverlaging

zoals

bij

o.a.

trans-latiegolven

nog aanzienlijk

versterkt

wordt.

Hier

bevindt zich

vaak een zwak

punt, een discontinuiteit in de

con--'

C

-

,

~

~

~}:

' __ 4;"

.:.._-structie, namelijk

de overgang

van de constructie onder

water

(be-paald door uitvoeringswijze en toegepaste

materialen), en de

con-structie

boven water.

Aangezien deze laatste constructie

meestal sterker is en toepassing

hiervan op

het meest aangevallen

punt

gewenst is, is

het verder van

belang te weten of de waterstand tijdens uitvoering

en onderhoud van

de oeververdediging

tijdelijk

verlaagd

kan

worden.

Een volgende randvoorwaarde waarover gegevens bekend

moeten zijn

betreft de variatie in

waterstanden.

Deze is te splitsen in de

lang-zame verandering van

waterstanden, zoals de

getijstanden of de

hydro-logische cyclus, en de snelle tot zeer snelle verandering, zoals

bij-voorbeeld veroorzaakt door translatiegolven, afzuiging

door

retour-stroom, scheepsgolven en windgolven.

(6)

5

-fi

g

.1 Scheepsgolven

fig.2 Aanval van schee

p

sgol

v

en

op de kanaaloever

Kennis van de langzaa

m

veranderende waterstanden, hun frequenties

en extre

m

e waarden is van belanF voor

d

e

b

enal

i

ng van de uit

g

e

b

rei

d

-heid van de verdedi

g

ing, en de

b

e

n

al

i

n

g

van het punt van over

f,

an

F

van

constructie onder en boven water (

m

aterialen en uitvoerin

g

s

m

et

h

ode).

Verander inpen in

k

anaal

w

aterstand- en oo

k w

i~ziFin

R

en i

n

grond

w

ater-stand - veroorza

k

en grondwaterstrominfen en grondwateroverdrukken.

D

e

snelheid van verandering speelt hier

b

i; een rol

m

aar ook de

d

oo

r

-latend

h

eid van de

g

rond en het al dan niet dicht zijn van de

b

e

K

le

d

in

g

.

Bij binnenscheepvaartkanalen is de snelle verandering meestal van

do-m

ineren

d

e invloe

d

;

b

i; zee

k

analen en haven

h

assins

k

an de lan

p

za

m

e

do

m

ineren.

D

aarom is inzic

h

t in

d

eze veran

d

erin

g

en bi

j

de versc

h

illen-de waterstanillen-den van p:rootbelanp'.

()ndi

t p:rond

w

aterproblee

mw

or

d

t

na-der teru

g

ge

k

o

m

en.

E

en volgende variabele wel

k

e in

d

e

b

esc

h

ou

wi

n

g

en betro

kk

en

m

oet

worden is soms de wens om het kanaal tevens dienstbaar te ma

k

en aan

de afvoer van water. P.ierdoortreden stroo

m

snelheden en schuifs

p

an-ningen o

p

lanps het talud.

Het gevolg is dat de door opvarende sche

p

en veroorzaakte retourstroom

en

g

olven worden verster

k

t waardoor

d

e aanval o

p h

et talud wordt

ver-ster

K

t, en de verdediging boven en on

d

er

w

ater verdere uitbreidin

g

(7)

wateraf-voer veroorzaakte stroomsnelheid op~eteld bi; de scheepssnelheid.

Van deze relatieve scheepssnelheid wordt dan de retourstroom en de

golfwerkinp berekend. Hoewel deze rekenwi;ze in feite on;uist is, zullen de fouten die hierdoor ~emaakt worden niet zeer groot zi;n.

Ten aanzien van het water in het kanaal kan tenslotte ook

de samenstellinp van het water van invloed zi;n op het ontwern;

chemische stoffen erin kunnen de toenassinp. van bepaalde bou~~a -terialen onp.ewenst maken.

2.2. Een vol~ende factor die de aandacht vraagt is de grondfesteld

-heid en het aanwezi~e grondwater lan~s het kanaal. De ~e~evens die

van belanp. kunnen zi;n bij het ontwern zi;n:

bodemsamenstellinp, ~elaagdheid, korrelafrnetin~en, korrelstanelin~, schuifsnanning, cohesie;

doorlatendheid, prondwaterspiepel, prondwaterstroming; bovenbelastin~, trillingen van we~- en spoorwe~erkeer.

Met deze gegevens kunnen een aantal vraagstukken bekekp.nworden

zoals:

- het evenwicht van een eventueel onverdedi~de bodem bij bepaalde

diente en taludhelling, dus de benalin~ van de ondergrens van de

verdedi~in~.

- de mogelijkheid van een sterke grasmat hoven een bepaald peil, dus

de bovengrens van de verdedi~ing;

- de hellinp van het bovenwate~en onderwatertalud waarbij stabiliteit

verzekerd is;

- de optredende grondwaterdrukken in het bijzonder bij snelle dalingen

van de watersnieFel in het kanaal. Door het uitstromende water ontstaan

niet alleen stroomdrukken op de korrels van de onverdedigde belopen,

op de doorlatende filters en on de waterdichte constructies, maar

bovendien ontstaan verschijnselen in de bodem die gelijken on wat

er-slag met nai;linpen en drukstoten.

(8)

7

-.

.

-

~

fig.3 Vernielde oeverbekleding ten

gevolge van het ontbreken van

een filter.

2.3. Tenslotte de factor scheepvaart en in verrand daarmee de ka

-naalafmetingen. De afmetingen van een kanaal Horden in de eerste

plaats bepaald door het aantal vaarstroken. Ben modern kanaal heeft

tenminste 2 vaarstroken. Of een derde strook direct of in de na

-bije toekomst nodig zal zijn is in de eerste plaats afhankelijk

van het type scheepvaart, de variatie in snelheid en de

inten-siteit. Is er sterke variatie in snelheid (motorschepen, duw k

on-vooien en sleepschepen) dan zal al spoedig een derde (inhaal) strook

nodig zijn.

Bij toename in intensiteit wellicht zelfs een vierde.

De afmetingen van de vaarstroken zijn in de eerste plaats

af-hankelijk van de scheepsafmetingen, en wel van het nog vrij frequent

voorkomende grootste schip of eenheid.

Verder hebben de afmetingen van de vaarstrook invloed op de

bestuur-baarheid, de manoeuvreerbaarheid en de snelheid van het schip. De

bestuurbaarheid wordt voornamelijk bepaald door de diepte van het

ka-naal. Indien de ruimte onder het schip te klein wordt, zal het schip

onbestuurbaar worden. Deze diepte wordt mede bepaald door

(9)

ac

ht

ero

v

er

h

elle

n v

a

n h

et sc

hip t

e

n ~

e

v

o

l~

e

v

a

n v

e

rs

c

hill

e

nd

e oo

r

za

k

e

n

.

U

it ve

l

e

p

roe

fn

e

m

i

ng

en

i

s

w

e

l g

e

b

le

k

e

n d

a

t

ee

n

o

v

er

di

e

p

t

e va

n 30

ä

40%

g

e

w

enst is

v

oor ee

n g

oe

d

e

b

e

stuurb

aa

rh

e

id

.

D

it

p

erce

nt

a

g

e

k

an

n

o

g g

roter

w

or

d

e

n

a

l

s

d

oo

r g

o

lfb

e

w

e

g

ing st

a

mp

e

n

e

n

ro

ll

e

n

va

n h

e

t

sc

h

i

p

o

p

tree

d

t.

D

e manoeuvreer

b

aar

h

ei

d

va

n h

et

s

c

hi

p

vr

a

a~t

o

m

een vaar

str

o

ok

d

i

e

g

roter is

d

an

d

e sc

h

ee

p

s

b

ree

dt

e

m

e

d

e

in

ve

rb

a

nd m

e

t h

e

t f

e

it

,

d

at

h

et voor ee

n

s

chipp

er

pr

a

k

t

i

sc

h

on

m

o

g

e

li;k is

o

m

eve

nwiidiç

a

a

n

d

e a

s

van

h

et

k

anaal

t

e vare

n

.

H

et sc

hip z

al

bii h

e

t

varen o

m d

eze e

v

e

nwi

c

hts

ta

nd

s

l

i

ng

eren a

f

-h

an

k

e

liik

van

wi

n

d

,

~

o

l

ven,

r

oer

g

an

~

er,

d

isco

nti

n

u

ïte

i

ten i

n h

et

k

a-naal, en a

nd

ere sc

h

e

p

e

n

.

H

et za

l d

aa

rb

i

i

een ze

k

ere vaarstroo

k

in

-ne

m

e

n

.

V

ol

g

ens

p

roe

fn

e

ming

en z

ul

len b

i

nne

nv

aa

r

tsc

h

e

p

en een vaar

s

troo

k

van ca.

1,2

m

aal

h

un

b

reedte e

n

zeesc

h

e

n

en van ca.

1,4

m

aal

h

u

n b

ree

d

-te no

dig h

e

bb

e

n

.

Bi4 h

et varen

i

n

b

e

id

e r

i

c

h

t

i

n

g

en zal

h

et sc

hin w

o

rd

en

g

ed

w

on

g

en o

m bui

ten

d

e as van

h

et

k

a

n

aal te

g

aa

n v

aren zowe

l bii p

a

s

-sere

n

als

bij

o

pl

o

p

e

n

.

H

et sc

hip z

al zic

h d

an sc

hui

n

d

oor

h

et

k

anaa

l

gaan

v

oort

b

e

w

e

g

en o.a. ten

g

e

v

ol

~

e van o

n~

el

i

i

k

e s

n

ie

g

el

d

ali

n

g

en

r

e-tourstroo

m

aan

w

eerszi

j

de van

h

et sc

hip

en aa

n v

oor- en ac

h

te

r

zii

d

e

van

h

et sc

h

i

p

.

H

et zal daar

d

oo

r

een no

g ~

rotere vaarbaan ter

b

esc

h

i

k

-king dienen te

h

e

bb

e

n

,

di

e voor

b

innensc

h

e

p

en on

g

eveer

1

,

3 m

aa

l

hun

breedte en voor zeesc

h

e

p

e

n

on

g

eveer 1,7

m

aa

l h

un bree

d

te bedraa

g

t.

Tenslotte d

i

ent no

g

re

k

enin

g

te

w

or

d

en

g

e

h

ou

d

en

m

et een veili

gh

ei

d

s-stroo

k

, zo

w

e

l

tussen

d

e sc

h

e

p

en onderl

in~

als tussen schi

p

en oe

v

er,

dit

m

e

d

e ter ver

mi

~

d

~

r

in

g

van

d

e

i

n

v

loe

~

di

e

p

a

s

seren

d

e sche

p

en

op

el

k

aar uitoe

f

enen.

V

oor

b

innensc

h

ee

p

vaa

r

t

b

e

d

raa

g

t dit o

n~

e

v

eer

0

,

5

ä

1 maal

h

un

b

ree

d

te

en voor zeesc

h

e

p

en

1

ä

l,S

m

aal

h

un

b

ree

dt

e.

On gr

ond van

b

ove

nsta

a

nd

e

over

w

e

~in~

e

n

zo

u

m

e

n

,

b

i

j g

e

g

eve

n

sc

h

ee

p

sa

fm

et

i

n

g

en en aanta

l

vaar-stro

k

en,

h

et d

w

ars

p

rofie

l v

an

h

et

kan

aal

ku

n

n

en

b

epa

l

en

. Di

t

is

e

cht

e

r

niet vo

l

doende.

D

e

g

e

w

enste snel

h

e

id v

an

h

et schi

p

speelt hier

b

i

j

ook no

g

een ro

l

.

D

e snelhei

d

van het schi

p

wordt in eerste instantie bepaa

ld d

oor

de

w

eerstan

d

d

i

e

h

et schip ti

j

dens

h

et va

r

en o

n

dervindt.

Deze weerstan

d w

or

d

t ster

k

be

i

nvlo

e

d

d

oor

d

e

v

er

h

oudin

g

kanaa

l

doo

rsn

e

d

e:

groots

p

ant sc

hip

(

F

/

f

).

U

it

m

etin

g

en van

T

ison

i

n

1940

bleek reeds,

d

at

bij een

F

/f-verhouding van 20 de

m

axi

m

ale vaar

s

nelhei

d

ca. 0,

75 Igh

wordt, waarin h de waterdiepte voorstelt.

Uit de eisen ten aanzien van de bestuur

b

aar

h

eid en de

(10)

- 9

-b

i

nn

e

nsch

ee

p

vaa

rt

ee

n

F/f

=

6

e

n

voo

r z

ees

ch

e

p

en ee

n

F/f

=

8.

H

ie

rbi~ b

e

d

raa

g

t

d

e

m

ax

im

a

l

e vaars

n

e

lh

e

id

ca.

70

res

p

.

7

5

%

van

d

i

e

bi;

een

F/f

-

v

er

h

o

uding v

an

20

.

Om

eco

n

o

mi

s

ch

e re

d

e

n

en zal

ee

n

sc

hip ni

et

sn

e

l

ler vare

n d

a

n 80

à

90~

va

n

z

ii

n

m

ax

imum

sne

l

-h

eid,

h

et

g

een neer

x

o

m

t

00

ee

n

econo

mi

sc

h

e s

n

e

lh

e

id

va

n

0,

4

5

Igh

.

Bij

een zeer

d

ru

k b

e

v

aren s

ch

ee

p

vaa

r

t

w

e

p,

za

l d

e

z

e sne

lh

e

i

d

pr

a

kti

sc

h

n

i

et

h

aa

lb

aar

zi;n

, o

md

at

h

et sc

h

i

p bi;

na stee

d

s uit het

midd

e

n v

a

n

h

et

k

anaal vaart,

w

aardoor de

w

eerstan

d

ver

g

root zal worden e

n

ver

d

er

o

m

dat

h

et sc

hip

stee

d

s an

d

ere sc

h

e

o

en

m

oet in

h

a

l

en en passe

r

e

n

,

v

a

n

-we

g

e

h

e

t f

e

i

t dat el

k

sc

h

i

p w

eer een an

d

ere

w

eerstan

d

en dus ee

n

andere snel

h

e

id

hee

ft

.

Ui

t

h

et

b

o

v

enstaande

b

l

ijk

t dat

d

e

m

o

g

eli

jk

e vaarsnel

h

e

d

en o

p

een

k

anaal niet zeer

g

root zi

j

n.

W

il

m

en

p,

roterevaarsne

lh

e

d

e

n d

an

zal di

t

in

h

oo

fd

za

ak

ver

k

re

g

e

n k

un

n

en

w

or

d

en

d

oo

r

een

g

rotere

di

e

nt

e

in het

k

anaa

l

.

D

i

t

is dus een o

p

ti

m

a

li

satievraa

g

stu

k

waar

i

n n

i

e

t

a

l

-leen de

k

osten

v

an

v

erdie

p

i

ng

te

g

eno

v

er

h

et

~

oe

dk

o

o

e

r

e trans

p

ort staa

n

.

De oever

v

er

d

edi

gi

n

g

s

p

ee

lt

hier

i

n oo

k m

ee.

Im

m

er

s

, een aa

n

ta

l

sc

h

e

p

e

n

zal ee

n

zoda

n

i

g m

oto

rv

ermo

g

en

b

ezi

t

ten

d

at

slec

h

ts een dee

l

va

n

de ener

g

ie

b

estee

d w

or

d

t aan

d

e vaar

b

e

w

e

ging

.

Indien de volle

d

i

g

e ener

g

ie

w

or

d

t

p,

ele

v

er

d

za

l h

et resteren

d

e

b

e

st

ee

d

wor

d

en aan o

pw

e

kki

n

g

van tur

bul

entie e

n i

n een z

H

aar

d

ere aan

v

al o

n d

e

oeverver

d

e

d

i

g

in

g

.

D

oor verdie

p

in

g

van

h

et

k

anaal

w

ordt

d

eze aan

v

al

verminderd en

k

an een

g

oed

k

o

p

ere ver

d

e

dig

i

np H

or

d

en toe

g

e

p

ast.

P

et

vraagstu

k

is

d

us

b

i

;

zon

d

er co

mol

ex, terw

i

;

l

andere factoren zo

al

s

de aan

w

ezi

gh

ei

d

van sluizen d

i

e

m

aat

p,

evend

k

unnen zi

j

n voor ca

o

ac

i

te

i

t

en tiid

v

erlies

d

e zaa

k

no

g i

n

g

e

wikk

e

ld

er

m

aken.

V

oor

de oeververdedi

g

in

g

is

h

et van belan

p d

e ~ootte

van

d

e

retourstroo

m

,

d

e s

p

ie

g

eldalin

g

en de schee

p

s

g

o

l

ven te weten.

D

e

hiervoor o

pg

este

ld

e reken methoden

g

even echter niet de

j

uiste

uit-komsten, o

m

dat geen re

k

enin

g

is ge

h

ouden

m

et

~

erl

i

ezen. Er tre

d

en

b

i

j de

b

oe

p,

van een sc

h

i

p

aanzienl

i

;

k

e contractieverliezen o

p

, die

beslist niet verwaar

l

oos

b

aar zi

j

n. Verder is

h

et

g

een twee-, maar

een driedi

m

ensionaal orobleem.

Di

t

g

aat vooral een rol spelen als de

lengte van het schi

p

relatief

k

lein

i

s ten o

p

zichte van de

b

reedte van

het kanaal.

T

enslotte

i

s er vanu

i

t

g

egaan, dat het schip in de as van

het kanaal vaart, het

g

een, zoals uit het voor

g

aande reeds naar voren

is gekomen, pra

k

tisch niet meer voor

k

o

m

t.

(11)

uit bestaande re

k

en

m

ethode wordt

g

evonden.

B

i

j h

et

i

n

h

ale

n

van

sc

h

epen ontstaat een no

g

ongunsti

g

er situatie, aan

g

ez

i

e

n

beide

schepen een

g

rotere s

p

ie

g

eldalin

g

en re

t

o

ur

stroo

m

veroorzaken.

N

aast de

w

ate

r

stan

d

svariaties on

d

er

i

nv

l

oe

d v

an de schee

p

vaart,

die in

b

i

n

nenvaart

k

analen in het al

g

e

m

een

m

aat

g

eve

n

d zi

j

n voor

de di

m

ens

i

onerin

g

van ta

l

udbe

k

le

d

in

g

en is een andere

b

elan

g

ri

jk

e

f

actor:

h

et verti

k

aal-

g

eti

j

.

In zeevaart

k

analen, waar

b

i

j

de

rif

verhou

d

ingen in het algemeen

zodanig zi

j

n dat van

h

et optreden van s

p

ie

g

eldaling en

retour-stro

m

en nau

w

eli

jk

s s

p

rake is zal de bi

j

deze

k

analen voor

k

o

m

en

d

e

verticale

g

eti

jb

ewe

g

in

g

de

m

aatgevende factor voor het ontwerp

van de be

k

ledin

g k

unnen zijn.

H

ierbi

j

d

i

ent derhalve

g

ere

k

end

te worden

m

et een in hoo

g

te variërend aanvalsniveau op de

be-kleding

w

aar

bij

voor de dimensionerin

g

s

p

rin

g

ti

j

en stor

m

vloed-standen

m

aatgevend zi

j

n.

U

it voor

g

aande beschouwingen

b

li

jk

t wel, dat er op dit

ge-bied nog een

g

root terrein bra~

<

ligt voor onderzoe

k

.

D

it geldt

zowel voor de samenhan

g

van de verschillende factoren als ook voor

onze

k

ennis betreffen

d

e de optredende verschi;nselen. Zolang theorie

en pra

k

ti

jk

elkaar no

g

niet geheel de

k

ken, zullen modelproeven bij

kanaalpro

j

ecten onmisbaar bli

j

ven. Alle grote kanaalontwerpen in

N

ederland

w

orden dan ook door modelproeven be

g

eleid~

3. Het ontwerpen van oeververdedigingen in verband met de te stellen

eisen:

3.1. Bij het ontwerpen van oeververdedigingen zijn er een aantal

vragen die dominerend zi

j

n voor de be

p

aling van de vorm en de

constructie zelf.

Genoemd kunnen worden:

- moet de constructie grondkerend z~Jn (b.v. vertikale damwand) of

niet grondkerend (talud afdekking);

- moet de constructie waterkerend zijn (waterdichte constructie)

of niet waterkerend (ideaal filter);

- moet de constructie geheel of gedeeltelijk geprefabriceerd worden

of ter plaatse worden vervaardigd;

- moet de constructie geheel of gedeeltelijk "in den droge" of "in

den natte" worden aangebracht;

- moet de constructie "in den droge" of "in den natte" worden

onder-houden.

(12)

- 11

-In de volgende punten wordt getracht het vraagstuk systematisch

op te lossen, waarbij bovengenoemde punten ter sprake komen.

3.2. Type en uitgebreidheid van de oeververdediging.

Voor wat betreft het type oeververdediging dat wordt toegepast

kan,afhankelijk van het al of niet grondkerend zijn,de volgende

in-deling worden gemaakt:

Type I

De beschoeiing (geheel grondkerend).

Type 11

De taludoplossing al of niet met bermen (niet grondkerend).

Type 111

De tussenvorm (kombinaties I en Ir).

De keuze hieruit wordt behalve het kostenvraagstuk o.a. ook

mede bepaald door de esthetische eisen t.a.v. het landschap, de

be-schikbare ruimte, nevendoeleinden, bebe-schikbare materialen en aanwezige

bodemeigenschappen.

In gebieden met veel stedelijke bebouwing zal in verband met

be-perkte ruimte b.v. de keuze vallen op een beschoeiing of uit esth~tische

overwegingen op een tussenvorm.

Indien langs het scheepvaartkanaal industrieterreinen zijn

ge-legen, kan

de keuze bepaald worden door behoefte aan kaderuimte,

res-pectievelijk de taludhelling mede worden bepaald door de beschikbare

terreinstrook.

In heuvelachtige of bergachtig terrein ligt de zaak weer anders.

Is er ter plaatse veel steen aanwezig uit steengroeven, dan zal uit

economische overweging een taludoplossing de voorkeur dienen.

Verder is van belang de bodemsamenstelling; komen er slappe lagen

(veen) of waterdichte lagen (klei) voor, dan bepalen deze lagen mede

de toe te passen constructie.

Ten aanzien van de uitgebreidheid van de verdediging kan gesteld

worden, dat de bovenbegrenzing bepaald wordt door de golven en de

golfoploop in combinatie met de hoogste waterstanden op het kanaal. De

hoogte van de scheepsgolven blijkt bij hoge snelheden van een schip

in dezelfde orde van grootte te liggen als de optredende

spiegel-daling. Door interferentie van boeg- en hekgolven zal de golfhoogte

ter plaatste van de oeververdediging veranderen. Met behulp van

bestaande golfoploopformules kan nu een indruk worden verkregen

om-trent de hoogte boven de waterspiegel waar nog een verdediging wordt

vereist.

(13)

In Nederland wordt hiervoor meestal een hoogte van 1,25 maal de

maximale spiegeldaling genomen bij taludbekledingen; de

onder-begrenzing wordt bepaald door de spiegeldaling en golven in

combinatie met de laagste waterstanden en verder door het feit,

dat direct beneden de verdediging het talud of de bodem op zich

-zelf stabiel moet zijn. Hiervoor wordt in Nederland meestal 2,5

maal de maximale spiegeldaling aan~ehouden bij taludbekledingen.

In het begin van de ontwikkeling van het scheepvaartkanaal

speelde de snelheid van de schepen en de daarmee in verband staande

verschijnselen slechts een ondergeschikte rol. Vandaar dat op vele

in het verleden aanfelegde kanalen oeververdedigingen voorkomen

welke zich slechts even boven en beneden de waterlijn uitstrekken.

Voorbeelden hiervan zijn o.a. de rietbermen, één of twee

per-koenrijen met daarachter of er tussen rijshout, turfstapelingen,

rijspakwerken, plakdozen e.d.

Bij het toenemend motorvermogen en de daardoor optredende

grotere snelheden en golfafmetingen moest de verdediging worden

aangepast, zodat deze zowel boven als beneden de waterlijn diende

te worden uitgebreid. Deze uitbreiding vrerd zowel in vertikale

richting als in taludvorm gevonden.

Beneden de waterspiegel werd toendertijd veelal gebruik gemaakt van

damwanden van hout, staal en beton, terwijl boven de waterlijn zowel

vertikale constructies als taludverdediging in de vorm van zetwerk

en later ook van betonblokken werd toegepast.

Bij de verdere toename van de snelheid en de vergroting van de

schepen namen echter ook de scheepsgolven in grootte toe. Dit

le-verde bij toepassin~ van damwanden moeilijkheden op vanwege de

terugkaatsing en gedeeltelijke vernietiging van de golven. Daarnaast

trad verlies van stabiliteit op van het voor de damHand aanwezige

grondbanket wat aanleiding kan zijn tot evenwichtsverlies van de

damwandkonstructie.

Aanvullende maatregelen met stroom- en golfbestendig materiaal worden

dan noodzakelijk. Voor nieuwe ontwerpen van het darnwandtype wordt de

damwand beneden de waterlijn beëindigd, zodat de golfenergie op het

boven gelegen talud teniet gaat.

Bij de moderne kanaalaanleg in Nederland wordt echter thans meer het

(14)

TALUDOPLOSSING (NIET GRONDKEREND ) I ./ ~ TUSSENVORM BESCHOEIINGEN (GRONDKEREND )

-

----j

---~ RIETBERM MET STORTSTEEN COMBINATIE VAN BEIDE TYPEN DAMWANDCONSTRUCTIE MET OF ZONDER ANKER

PERKOENENMET FILTER

HANGSTUK MET BETONNEN BLOKKEN PERKOENEN METBEPLANKING

HANGSTUK MET BETONGLOOIING DAMWANDENMETBEPLANKING

OPEN VERDEDIGING OFDAMWABETONNENDENN MEWTANDBAKSTENEN

GESLOTEN VEROEOIG:NG

(15)

In fig. 4. is een overzicht gegeven van bovengenoemde typen en

hun ontwikkeling.

3.3. Evenwicht van de oever als geheel

Bij de problemen betreffende het evenwicht van taluds spelen de

taludhelling, bermen, de grootte van de ingraving en/of ophoging, de

bovenbelasting al of niet in combinatie met de erdoor veroorzaakte

trillingen in de ondergrond, de korrelstapeling en de korrelpakking,

de cohesie en de schuifspanning, de inhomogeniteit van de grond, het

voorkomen van kleilagen e.d. en de grondwaterbeweging een al of niet

belangrijke rol.

Bij onvoldoende veiligheid bij de berekening kunnen hierdoor glijd

-vlakken of oeverafschuivingen optreden.

Verder dient vooral gekeken te worden naar de invloed van de aan te

brengen verdediging op de stabiliteit van grondmassa plus bekleding

tesamen.

De verdediging werkt n.l. als een bovenbelasting en aangezien

deze zich alleen aan de bovenzijde van het talud bevindt kan

hier-door het optreden van glijdvlakken worden vergroot. Indien de

ver-dediging ook nog waterdicht wordt gemaakt, ondergaat de

grondwater-stroming een aanzienlijke verandering. Vooral bij snel wisselende

waterstanden en de daarbij behorende drukstoten kan het voorkomen,

dat de korrelspanning door waterspanning wordt overgenomen, waardoor

drijfzand kan ontstaan.

3.4. Evenwicht van de oeververdediging als geheel.

3.4.1. Algemeen.

Bij de toepassing van een beschoeiing is dit evenwicht d.m.v.

een damwandberekening met of zonder verankering vrij eenvoudig op

te lossen.

Bij toepassing van een taludbekleding als oeververdediging wordt dit

anders. Een eerste vereiste daarbij is wel dat de bekleding zich goed

tegen de oever aanvlijt en zich in ruime mate kan aanpassen aan

wijzigingen van de ondergrond als zettingen e.d.; dit om onder- en

achterloopsheid te voorkomen en om het risico van afglijden t.g.v.

verminderde wrijving tussen bekleding en ondergrond tegen te gaan.

De verdedigingsconstructie dient dus een grote mate van

(16)

- 14

-3.4.2. Waterdichte bekleding.

D

i

t t

y

pe oeververdediging

h

eeft bij

wi

sselende

kanaalwater-standen en bij

h

oge grond

w

aterstande

n i

n de aangrenzen

d

e

terrein-stroo

k

tot gevolg dat onder de be

k

leding op

w

aartse water

d

ruk

k

en

zullen optreden. Dit kan leiden tot een verminderde wri

j

vin

g

t

u

ssen

be

k

le

d

ing en ondergrond, terwi

j

l in extre

m

e

g

evallen de bekle

d

ing

plaatseli

jk

in z

ij

n

g

e

h

eel

k

an

w

orden o

pg

el

i

cht.

I

n de constructie qua materiaalopbouw en totaal gewicht zal

h

et

voorkomen van deze fenomenen moeten worden verdisconteerd. De

criteria voor het

b

e

p

alen van het gewicht van een gesloten

b

ekledin

g

op taluds, belast door de quasi statische waterdrukken, kunnen nu

als volgt worden

w

eergegeven, afgeleid uit fig.

5.

Ya.d

fig. 5.

Kritieke (afschuif- en (op)drijfcriterium.

a. het "schuifcriterium"

TI

[tg

f1 - tg

(17)

TT /P < d , y •cos

Ëi s - a

[tg

0

-a.[

De keuze tussen de beide formules I en 11hangt af van de

betrekking tussen de specifieke eigenschappen van bekleding en

ondergrond (plasticiteit, vervorming, kruip). Dit ingewikkelde

probleem is nog niet opgelost.

b. het "drijfcriterium" waarin gelden p in t/m2 d in m Ya in t/m3 Yw in t/m3 a

IJ

=

drukverschil tussen het punt onder de bekleding en het

bijbehorende punt boven de bekleding,

gedefinieerd als p

=

(h1 - h2) Y

w

=

Y

w

(~h + dcosa).

=

dikte van de gesloten bekleding

=

volume gewicht van het bekledings~ateriaal

=

"

"

water

=

hellingshoek van het te bekleden talud

=

wrijvingshoek tussen bekleding en ondergrond of

hoek van inwendige wrijving v.h. materiaal onder de

bekleding.

Het schuifcriterium is nu bepalend voor de materiaalkeuze van een gesloten

bekleding. De grootste overdruk onder de belcleding treedt nl. steeds op

ter hoogte van de buitenwaterspiegel (fi~.5.) wat betekent dat op de

ver-schillende niveaux van het talud deze grootste overdruk niet steeds

gelijk-tijdig optreedt, maar zich langs het talud verplaatst.

Het gevolg van het optreden van overdrukken is nu een vermindering van de

wrijvingsweerstanden tussen bekleding en onderliggend materiaal; indien

de component van het eigen gewicht in de taludrichting groter wordt dan

de contactwrijving, zullen in het bekledingsmateriaal extra spanningen

gaan optreden waaruit vervormingen (rek en stuik) zullen voortvloeien.

Bij een visceus bekledingsmateriaal als asfaltbeton e.d. zijn deze

(18)

- 16

-daarbij vermoeidsheidsverschijnselen in het materiaa

l

zullen

m

ani-festeren.

Bij toepassing

.

van een materiaal

m

et een

h

oge stabiliteit door

inwendige skeletopbou

w

,als een steenbestorting, ingegoten met

gi

et-asfalt, zal dit criteri

um

niet behoeven te worden gehanteerd.

H

et

drijfcriterium is uitsluitend van belang voor gewicht van de bekleding

afhankeli

j

k van het toegepaste materiaal en geldt ook voor extreme

omstandigheden.

In dit verband kan oo

k

worden gedacht aan een waterdicht membraan,

geballast met losse elementen b.v. betonblokken op een plastic

folie.

Het hanteren van beide criteria bij het ontwerp van een gesloten

ta-ludbekleding kan dan ook aanleidin

g

zijn tot toepassing van twee

construc-tietypen langs het talud. Dit in afhankelijkheid van de externe o

m

standig-heden als snelheid en frequentie van waterstandvariaties,

doorlatend-heid van de ondergrond etc.

Voor oeververdedigingen

m

et snelle waterstandsvariaties (wind- en

scheeps-golven) moet voorlopig worden aangehouden dat de waterpotentiaal onder

de bekleding in het grondpakket zoveel na-ijlt op de waterspiegelvariatie

dat op een overdruk in de grootte-orde van de waterspiegeldaling moet

worden gerekend.

Bij minder snelle tot langzame waterspiegelvariaties

(spiegeldaling door

scheepvaart tot getij) is deze overdruk kleiner, afhankelijk van deze

snelheid, de waterdoorlatendheid van de grond en de door het grondwater

af te leggen weg. Hierbij dient nog opgemerkt, dat de snelle

waterstands-variaties slechts plaatselijke overdrukken veroorzaken in tegenstelling

tot de langzame waterstandsvariaties, welke over de gehele constructie

werken.

Op dit gebied ligt echter nog een groot gebied voor onderzoek open.

Voor zeevaartkanalen waarop getijwerking voorkomt, is het thans met

be-hulp van een electrisch model mogelijk de schuif- en opdrijfcriteria

nader te preciseren bij variabele externe omstandigheden.

Dit maakt het dan ook mogelijk een gesloten bekleding verantwoord te

dimensioneren.

3.4.3. Waterdoorlatende bekleding.

Bij een waterdoorlatende bekleding dient een functiesplitsing

toege-past te worden. Enerzijds moet de constructie in staat zijn weerstand

(19)

te bieden aan alle optredende krachten zoals stro

m

ingsdruk,

golf-slag enz. Anderderzijds

m

oet de constructie ten alle tijde een

goede filterwerking blijven garanderen.

V

oor wat betreft deze filterwerking worden de volgende eisen

gesteld:

T

en eerste moet de doorlatendheid van de constructie groter

of minstens gelijk zijn aan die van het ondergelegen materiaal

o

m

te voorkomen dat dit wordt afgedrukt en verder om te zorgen

dat de drukvariaties achter de bekleding zo veel mogelijk gelijke

tred kunnen houden met de waterstandvariaties in het kanaal.

Ten tweede moet worden voorko

m

en dat het fijnere materiaal

uit onderliggende

lagen door de constructie wordt weggezogen.

Bij de beschouwing van een waterdoorlatende constructie wordt

uitgegaan van een filterconstructie, welke is opgebouwd uit n-lagen

gegradeerd stortmateriaal toenemend

in grootte. (zie fig.6)

a. Kriterium voor afglijden van de verdediging;

sin~[ ~1{d .(1-m ).

x=

x

x

p • g

x

+

d •

x

m •

x

p •g} - Pw·g. ~

w

x=1

dx

1

< tg •. [cos •• n

x~1 {dx·(1-mx)· Px·g

+ dx·mx·pw·g}

Hierin is:

dx = dikte van xe laag in meters.

mx = holtepercentage xe laag in

%

soortelijke

stortmateriaal xe laag in

3

Px =

massa

kg/m

Pw = soortelijke massa

van water in kg/m3

Cl.

= hellingshoek van het talud

~

= hoek van inwendige wrijving van het bodemmateriaal

versnelling t.g.v. de zwaartekracht in m/sec

2

g =

~H = verval over de constructie in meters

(zie figuur

6) •

Hierbij dient opgemerkt, dat voor ~H de maximale waarde moet worden

genomen welke hoort bij een zeer snelle waterstandsverlaging.

(20)

R;f

-Hi6He-+ A n I

:.:.1-

i drukverval overfilterdikte

(21)

b) Kriterium voor aflichten van de verdediging.

Dit kan plaatselijk optreden speciaal ter plaatse van de waterlijn.

Dit kriterium verplaatst zich met de veranderende waterstand langs

het talud (o.a. getijbeweging)

Hiervoor moet gelden

O[ n

cos a.

!:

x=1

{d

.

(1-m ).

p •

g

+ d .m .

p •

g}]

> p • g (

flH.

+ cosa • ~

d)

x x x x x w w x

x=1

c) Eisen ten aanzien van de doorlatendheid:

Allereerst moet gelden dat

<

enz.

Indien hieraan niet wordt voldaan, dan dient ook voor iedere laag

af-zonderlijk een berekening, in verband met aflichten en afschuiven, te

worden uitgevoerd.

Voor het handhaven van de doorlatendheid moet verder gelden:

e

d.~ 1 -laag

10

=---=

...;..;...---

= 5 à 40

d15 bodemmateriaal

Hierin geeft d15 de diameter van de zeefopening weer, waarbij 15

%

van

het totale gewicht van een monster door de zeef gaat.

Afhankelijk van korrelvorm en korrelstapeling kan ruwweg de volgende

waarde voor dit quotiënt worden aangehouden.

voor homogene ronde korrels

5 - 10 (grind)

voor homogene hoe

~

i

~

e korrels

6 - 20 (gebroken grind en steenslag)

voor gegradeerde korrels

12 - 40

d. Eisen ten aanzien van de zanddichtheid

(22)

19

-a)

d

1

5

n -laa

e

g

d1

5

1 -laag

e

=

---

=

<

5

d

sS

(n-

1

) -laa

e

g

dS5 bode

m

materiaal

e

b) dSO n -laag

d50 (n-

Î

)e-laa

g

dSO

Ie-laag

= ---

=

---dSO bode

mm

ateriaal

=

S

à

60

voor homogene ronde

k

orrels

S -

10

voor homogene hoekige korrels

1

0 - 30

voor gegradeerde korrels

12 - 60

e) Eisen ten aanzien van de uitvoering:

V

erder dienen de filterla

g

en voldoende dik te zijn om een goede

k

orrel-grootteverdeling

door het gehele pakket heen te verkrijgen.

Hiervoor worden bij het aanbrengen "in den dro

g

e" de vol

g

ende di

k

ten

aangehouden:

voor grindzand

voor grind

S

à 10

CM

10 à 20

cm

voor stortsteen 1

;

à

2

m

aal de grootste steenafmeting.

Bij aanbrengen onder water dienen deze laagdikten aanzienlijk

dikker genomen te worden in verband met ongelijkmatigheden

van

de ondergrond en uitvoeringstechnische

moeilijkheden bij het

aan-bren

g

en van de afzonderli

jk

e lagen.

e

De steenafmetingen voor de n -laag (welke bepalend is voor het

aantal toe te passen lagen en dus voor de totale dikte van de

ver-dediging) wordan

b

epaald door de uitwendige krachten als stroming

en golfslag en de stro

m

ingsdruk t.g.

v

. de grondwaterstroming.

Hier-op wordt terugge

k

omen in het volgende punt.

Op deze filterconstructie

zijn vele varimneoplossingen

'

mogelijk. Zo kan worden overgegaan op een constructie waarbi.j één

of meerdere lagen worden vervangen door andere materialen.

Genoemd worden constructies waarbij alleen de ne-laag blijft

ge-handhaafd. De onderliggende lagen worden dan vervangen door een

ander filtermateriaal

zoals rijshoutmatrassen

al of niet met

riet-lagen erin verwerkt; nylonzandmatrassen

bestaande uit een

dubbel-doek, waarvan de doeken elkaar telkens kruisen en afwisselend

onder en boven liggen om aldus cellen te vormen die met zand worden

(23)

gevuld; geasfalteerd jute; filtermatten van gevlochten aluminium

of azobê strippen of geweven plasticdraden al of niet met een riet-mat eronder.

De moeilijkheid hierbij vormt meestal de zanddichtheid van het materiaal. De openingen mogen dan ook niet groter zijn dan 0,5 x das van het erondergelegen materiaal. Is dit niet te verwezenlijken, dan zullen alleen enkele tussenliggende lagen vervangen kunnen worden. Een mogelijkheid is ook het formeren van een filterlaag van ge-bitumineerd zand dat qua bindmiddel op duurzaamheid in een blijvend vochtig milieu is samengesteld, b.v. S.R.O.-zand. (Special Road Oil) en waarvan de doorlatendheid groter is dan de ondergrond.

Een geheel andere variant-oplossing wordt verkregen door de bovenste laag of lagen weg te laten en het eronder gelegen materiaal een zodanige samenhang te geven, dat dit in staat is om alle op-tredende krachten op te nemen.

Voorbeelden hiervan zijn: 1. steen opgesloten tussen twee lagen zwaar gegalvaniseerd harmonicagaas welke onderling worden gekoppeld met ijzerdraad; 2. steenlaag waarin de samenhang wordt verkregen door een bewerking met prepactmortel of asfaltmastiek zonder de

waterdoor-latendheid merkbaar te beinvloeden; 3. steen verpakt in rijshout e.d.; 4. de nylon matras gevormd door een dubbeldoek, dat op een vast

stramien over een klein oppervlak onderling verweven wordt volgeperst met prepactmortel, waarbij ter plaatse van deze samengeweven doeken een

filter overblijft; 5. betonblokken door middel van op halve hoogte ingebetonneerde kunstweefselstroken enz.

Al deze.constructies hebben echter het bezwaar, dat de levensduur van de constructie bepaald wordt door het verpakkingsmateriaal en het bindmiddel.

Boven water kunnen de bovenste lagen eenvoudig worden vervangen door betonblokken, zetwerk e.d., waarbij ook nog de onderlagen vervangen kunnen worden door nylondoek e.d. (zie fig. 8).

3.5. Evenwicht van de onderdelen:

Evenals het evenwicht van de gehele constructie dienen ook de onderdelen, waaruit de constructie is opgebouwd, in evenwicht te ver-keren.

(24)

21

-Speciaal bij waterdoorlatende constructies is dit van essentieel

belang.

Indien n.l. ten gevolge van turbulenties, golfaanval en

grondwater-stroming enige stenen uit de bovenste deklaag worden gelicht, zal vrij

spoedi

g

het eronder gelegen

m

ateriaal worden weggespoeld. Zo'n filter

is dan praktisch niet meer goed te krilgen, waardoor de gehele

ver-dediging waardeloos wordt.

Bij constructies waarbij, hetzij in de bovenlaag, hetzij in de

onder-laag een zekere samenhang tussen de onderdelen aanwezig is speelt

deze factor geen grote rol.

De op een enkele steen werkende krachten kunnen als volgt worden

veroorzaakt:

a) Stroming evenwi;dig aan het talud

Indien de stroomsnelheid langs de kanaaloever maximaal v bedraagt,

dan moet de diameter van de steen op het talud een minimum waarde

hebben n.l.

Hierin is

d

=

steendiameter in meters

B

=

een coëff. gelegen tussen 0,7 en

1,~;

afhankelijk van

turbu-lentie en bodemruwheid.

v

=

max. stroomsnelheid langs de kanaaloever tengevolge van

retourstroom veroorzaakt door schepen in combinatie met

snel-heden veroorzaakt door andere verschijnselen.

(25)

GESLOTEN (WATERDICHTE) CONSTRUCTIES

~ - GRASMAT OP KLEILAAG

IDEM GEPANTSERD MET

WIJDGEZETTE STEENGLOOIING

T T T

T

l

BETONBLOKKEN MET ~.JL __ L..--.L-_JYi- ASFALTVOEGVULLING BETONBLOKKEN OP PLASTICFOLIE OPEN (WATERDOORLATENDE) CONSTRUCTIES '1·' AFDEKLAAG VAN STORTSTEEN GRINDLAAG NVlONMAT AFDEK LAAG VAN STORTSTEEN MAT VAN GEVLOCHTEN AlaeE-STRIPPEN OP FILTERLAAG AFDEKLAAG VAN STORTSTEEN

FILTERCONSTRUCTIE VAN

RIJSHOUT OFANDERE MATERIALEN AFDEKLAAG VAN STORTSTEEN $,R.O.- ZANO STEENMATRAS (STEEN VERPAKT IN HARMONICA) FUN GRIND _ GROFGRIND WAARVAN OE - BOVENLAAG GEINJECTEERD 1$ MET PREPACT - MORTEL ~_STROKEN BLOKKEN ~ - MET ASFAU· GEPENETREERDE

~ STEEN

- ASFALTBETON

fig. 8 Voorbeelden van oeververdedigingen.

OPEN CONSTRUCTIES OP EEN

GESLOTEN ONDERLAAG

BETONBLOKKEN

FIJN GRIND OP KRAMMAT

KLEI ZETSTEEN

PUIN

VLIJLAAG VAN BAKSTEEN - KLEI

NYLONWEEFSEL IN

INGEBETDNNEERO

NYLONMATTENoPGEVULD

(26)

22

-b) Stroming loodrecht op het talud:

Hiervoor dient de diameter van de steen te voldoen aan:

a

v2 / 1 )

d

.?

2g· \-cosa- sina

O

p het talud boven de waterli

j

n treedt deze stro

m

in

g

ook o

p

ten

gevol

g

e van de golfoploop. Bij een golfhoogte van

H

meter moet

de steen

d

iameter voldoen aan: (zie fig. 7).

Hierbi

j

ligt de waarde van

B

tussen 0,25 en 0,45, afhankelijk van

taludhelling en golflengte.

/" ,/" /"

sPiegeldadoorlingI

I

cn+H

retourstroom I

I

isnvcheepsgloed olven

Fig. 7. Invloed van scheepsgolven op de oever.

c) Stroming door het talud:

Door de grondwaterbeweging wordt op de stenen een stromingsdruk

uitgeoefend ter grootte van Pw.g.i. Voor het evenwicht van steen

onder water moet gelden:

tg~. (cosa

!)

>

sina

tJ.-tJ.H

n

Hierin is i

=

tJ.d

n

Bij een combinatie van stroming evenwijdig aan het talud en een

grond-waterstroming uit het talud moet gelden:

(27)

d>

.,/ i 2

V

{(cosa -

E)

-waarin 8

=

0,7

ä

1,4

De rol, die de grondwaterstroming speelt bij oeververdedigingen wordt nogal eens onderschat. Bij elk kanaal dat niet over de volle breedte

van de bodem en taluds met een waterdichte bekleding afgedekt wordt zal een grondwaterstroming naar het kanaal ontstaan al of niet over de volle lengte van het kanaal.

Bij kanalen die door gebieden lopen, welke loodrecht op de kanaalas af-wateren zal zelfs een groot gedeelte van de grondwaterstroming via het kanaal gaan stromen vanwege de mindere weerstand die het daar-ti.j

ondervindt. (zie fig. ga). Loopt het kanaal door een gebied dat

even-wijdig aan de kanaalas afwatert dan zal het in het bovenstroomse

ge-bied het water naar het kanaal toe stromen (zie fig.9b), terwijl bij

kanalen welke door vlak polderland lopen een stroming ontstaat door

regenval en/of afmaling. Er dient dus altijd rekening gehouden te worden

met een grondwaterstroming naar het kanaal toe en dienovereenkomstig

met zowel een stromingsdruk op de korrels van het onverdedigde +e.Luc,

als op de oeververdediginr, zelf indien deze waterdoorlatend wordt

gemaakt. Verder ontstaat er bij een zeer snelle waterst~ndverandering

in het kanaal een drukstoot in het grondpakket ter grootte van

p .c.~V. Hierin is c de voortplantingssnelheid, welke afhankelijk is

w

van de compressie modulus van korrelskelet en water, en van de

snel-heidsverandering ~V in het grondwaterpakket, welke afhankelijk isvan

de grootte van de waterspiegel variatie.

Bij een waterdoorlatende taludverdediging zal de

grondwaterbe-weging nagenoeg niet afwijken van die, behorende bij een onverdedigd

talud en dienovereenkomstig ook de stromingsdruk (zie fig. gC).

Ge-heel anders wordt dit bij waterdichte taludverdedigingen. Hierbij wordt

het probleem van de grootste stromingsdrukken verplaatst naar de

onder-begrenzing van de oeververdediging. ( zie fig. gd).

Om

bij feze

constructie-erosie ten gev~lge van deze stromingsdrukken te voorkomen, dient deze

constructie zowel naar beneden als in de diepte te worden uitgebreid

(28)

- 24

-Het ontbreken hiervan is veelvuld

ig

de oorzaak van beschadigingen.

Een andere mogelijkheid is gegeven in fi

g

. gf, waarbij door

m

iddel van

een damwandbeeindiging de stroomli

j

nen naar beneden gedrukt wor

d

en,

waardoor de stromingsdruk regelmatiger over het overblijvende talud

wordt verdeeld.

Eenzelfde situatie treedt op bij toepassin

g

van een vertikale

b

esc

h

oe

i

in

g

met talud onder water. (vergelijk in fip.9g).

Reeds eerder is erop gewezen dat de onderbegrenzing van de

con-structie bepaald wordt door het evenwicht van de grondkorrels er

di-rect beneden.

H

et voordeel van de waterdoorlatende constructie onder water valt hier

dan ook direct op. Verder kan het aanbevelin

g

verdienen om ter plaatse

van de taludbeeindiging onder water een berm en/of een flauwer talud

aan te brengen.

(29)

p

w~

c=-d

I

5):;

+

~-

.

/ -,~/r---~,----r,-, GRONDWATERSTROMING LOODRECHT OP KANAAL-AS FIG.9' GRONDWATERSTROMING EVENWIJDIG AAN KANAAL-AS FIG.,b

r-

-

--

I I -1. "

OPEN VERDEDIGING - JUISTE OPLOSSING

FIG.gC

1 __ ...1

I

GESLOTEN VERDEDIGING - FOUTIEVE OPLOSSING

FIG gd

GRAFISCHE BEPALING VAN DE STROOMDRUKKEN M.BV VIERKANTENNETTEN

(POTENTIAALSTROMINGEN )

r:;

r

VERBETERDE OPLOSSING VAN fig.ga DOOR TOEPASSING VAN EEN FILTER

FIG.9"

w

.

-~

-~-'\-" -

\-VERBETERDE OPLOSSING VAN fig.ga DOOR SPREIDING

VAN DE STROOM LIJNEN FIG.s

VERMINDERING VAN DE STROMINGSDRUK DOOR SPREIDING VAN DE STROOMLIJNEN

FIG.,9

(30)

25

-3.6. Eisen ten aanzien van de duurzaamheid.

De constructie moet een grote mate van houdbaarheid en duurzaam-heid bezitten. Hij moet weerstand kunnen bieden aan alle vernielende oorzaken, zowel inwendige als uitwendige. De eigenschappen van de toe te passen materialen moeten behouden blijven zolang als de constructie moet functioneren. Deze vernielende oorzaken kunnen bestaan uit

me-chanische, organische en chemische aantastingen. a) Mechanische:

1) Golfklappen, haalgolven en strominp.;. 2) Regen, vorst, dooi, ijs en ijsschotsen.

3) Temperatuurwisselingen in de constructie, speciaal in het over-gangsgebied tussen water en lucht.

4) Meren van schepen langs de oevers waarbij de schroef draait. Verder vaarbomen, scheepsankers en tenslotte aanvaringen door de schepen. 5) Sportvissers en jeugd, speciaal bij taludverdedigingen met

los-liggende stenen. b) Chemische:

1) Agressieve stoffen in het 'l-Tater,zoals o.a. koolwaterstoffen. 2) Olie op het water, afkomstip.;van schepen (asfalt).

3) Zeewater (beton).

4) Electro-chemische werking bij toepassing van verschillende materialen.

5) Foto-chemische werking (kunststoffen). 6) Bio-chemische werking.

c) Organische:

1 ) De paalworm (rij shout en houten damwanden). 2) Aantasting door algen en draadwieren (asfalt). 3) Plantengroei, welke door de constructie heengroeit.

De houdbaarheid van een constructie wordt dus voornamelijk bepaald door de toe te passen materialen. Materialen welke veelal worden toegepast zijn:

Cytaty

Powiązane dokumenty