DE STABILITEIT VAN EEN
KUSTVAARTUIG VAN HET GLADDEKTYPE
IN LANGSSCHEEPSE GOLVEN.
L»
door
4.1.2.
Slotbeschouwingen betreffende de
30stabiliteit in recht van achtr
komene golven.
4:2.
De stabiliteit bij recht van vódr
52komende golven.
5.
ConcJ.usies.
53eradleegde lit6ratuur.
54Lijst van symbolen.
56i
Inleidirig.
De laatste jaren is veci aandacht bested aan het
stabiliteits-probleem bu
kustvaartuigen. Dit is verklaarbaar als men bedenkt,
dat vocral na de iaatste wereidoorlog veel kustvaartuigen zijn
vergaan.
11een al in het jaar 1957 zijn 23 kustvaartuigen onigcsiagen,
waardoor 250 mensen het leven verloren. De meeste van deze
kust-vaartuigen waren van bet zogenaarnde gladdektype, dit zijn schepen
met
n dek, een korte bak en een korte kainpanje.
!aniey [1][2] heeft door middel van statistische analysen
betref-fende het aantal gezonken schepen in het tijdvak 1899 - 1957,
aan-getoond welke schepen u
het oogpunt van stabiliteit, als het nieest
gevar1ijk moeten worden beschouwd. Daartoe heeft hij de schepen
die verloren gegaan zijn, anders dan door brand, aan de grond loDen
of aanvaring, in verschillende lengtegroepen iìgedee1d, te weten:
a.
schepen
et en lengte kleiner dan 61 m,
,b.
scheen met cen lengte tussen 61
nien 91,5 ni,
scheen met een lengte tussen 91,5 n en 120 in,
schepen met een lengte groter dan 120 ni.
Het aarrtal gezonken schepen in de versohillende lengteoepefl
in het tijdvak 1948 - 1956,uitgezet als percentage van het totaal
aantal gezonken schepen, geeft een kroninie als getekend in figuur 1.
Dit deze kromme Ui. kt, dat 60% van het totaal aental gezonken
schepen korter was dan 61 ni; bij toenernende scheepsiengte neemt
dit percentage snel af.
Het aantai g-zonken schepen in de verschillende lengtegroepen kan
men ook uitzetten als percentage van hei aantal tot de
respectieve-lijke lengtegroepen behorende.schepen. Dit is gedaan in figuur 2.
Uit deze grafiek bl±jkt, dat het hoge percentage gezonken schepen
kor-ter dan 61 in, niet bet gevoig is van een overheerseride invloed
van deze schepen op het totaal aantal schepen van de
wereidhandels-vloot.
Fiiiur 3 geeft een indruk van de .invloed. van de bovenbouwen
op bet
percentage gezoriken
i-dek schepen. Hierin konit duidelijk naar voren,
dat de invloed van de bovenbouwen bij
lange
schepen kleiner is
dan bij korte schepen. In het tijdvak 1948 - 1956 betrof het aantal
80%
I
a0/o
<61
61-91,5
91,5-120
>120
Scheepsiengte in m.
____
Figuurl. Aantat gezonken schepen in deverschiltende
Lengteg roe pen als percentage van het
totaal aantalgezonkenschepen.
Periode 19148-1956.
Periode 1948 1956.
<61
61-91,591,5-120
>120
ScheepsLengte in m.
_____
Figuur2. Aarìtalgezonken schepen inde
verschillende
Lengtegroepen als percentage
van het
100%_
80%
60%
G) --c C) I,' G) -iro,
o N G) O) -G)J
a-0%
L61 m
N
N
N
Periode 1948 -1956
N61 m<L<91,5
mBovenbouwlengte in % van de scheeps1eng,
Figuur 3.
De invloed van de bovenbouwen op het
percentage gezonken één-dek schepen.
4b
gezonken schepen. met
n dek en een bovenbeuwiengte kleiner dan
50
van de scheejslengte, 70% van het totaal aantal
gezonken
schepen korter dan 61 ¡n.
Een statistische analyse van bet aantal gezonken schepen in het
tijdvak 1899 - 1955 geeft dezelfde tendens. Van de gezonkeri schepen
korter dan 61 in, bestond 95% uit schepen van bet enkeldektype,
waar-van 62Vo met eon bovenbouwierìte kleiner dan 50 waar-van de
cheepslengte
en 4
met oen bovenbouwlenöte die groter was; 290 bestond
uit scheen
van het'raised quarter deck type".Van
de scheFen met een lengte
tussen de 61
nien 91,5 ¡n, bestond 68
nit enkeldek schepen,
waar-van 32% niet een bovenhouwlengte kleiner dan 50% waar-van de scheepsiengte
en 6% met een bovenbouwlengte die groter was; 30°I bestond uit
schepen van bet "raised quarter deck" type.
De oorzrak van het hoge percentage ongevallen met kleine
schepen
moet voor een deel gezecht worden in het feit, dat òij korte schepen
de invloed van de golven op de dwarsscheepse stabiliteit relatief'
grater is dan bij langere schepen. Daarnaast moeten kleine schepen
met een gering vri,jboord, zoals bijvoorbeeld gladdekkustvanrtuigen,
een grote aarlvangsnletacentfrhoogte hebben orn voldoende
stabiliteit
te waarborgen. Een grete metacenterhoogte veroorzaakt een karte
slingertijd, zodat grete versnelJ.ingskrachten in de lading optreden,
waardoor deze kan gaan schuiven. Dit verklaart, dat 42 van hot
aan-tal gezonken schepen van bet gladdektype
e1aden was met kolen,
orts of een ander soort stortladin.
Andere
oorzaken wa.ardoor een schip kan omslaan zijn onder andere:
bet nat worden van aanwezige dekiading; ijsvorming op de dekken,
masten en tuigage; bet inslan van de luiken door overkornend
water, onz.
Het is in dit verband niet niogeijk orn a1e oorzaken te behandelen.
1k zal mij dan oak beperken tot de invloed van langsscheepse golven
op de stabiliteit van een kustvaartuig van bet gladektype in
2. Al:emene beschouwingen.
De dwarsscheepse stabiliteit van ceo schip in golven is een zeer moeilijk eri ingewikkelt probleeni. Men heeft vaak te cloen met ceri groot aantal golfpatronen uit een groat aantal richtingen op het schip afkoniend. Daarnaast wordt de stabiliteit van het schip in
golven niet alleen beinvloed door de veranderingen in het
water-opperviak, doch oak door de bewegingen van bet schip en de positie
van het schip in het golfpatroon. Cok de scheessne1heid speelt
een rol.
Men kan het probleem vereenvoudigen door uit te gaan van een
regel-matig golfpatroon. Zeifs bij dit uitanspunt zijn er nog een
¿antal factoren, zoals golflcnte, olfhoogte en de koers van bet
schip ten opzichte van de voorplantingsrichting van de golven, die op de stabiliteit van invloed zijn.
Ret is niet mogelijk voor alle voorkomende situaties een stabili-teitsberekening te niaken. Men zal dus ceri keuze moeten doen uit deze
situaties. Za kan men bijvoorbeeld de golflengte en golfhoogte
vastlen en de koers en sneiheid van het schip la-en variren.
Zelfs blj deze vergaande restricties zal het aantal te oaken be-rokeningen zeer groot zijn. Co deze tot een te behandelen hoeveelheid
terug te brengen zullen rlog meer verondersteflingen moeten worden
gemaakt. Bijvoorbeeld vaste koers en snelbeid van het schip ten
opzichte van regelmatige golven met een constante hoogte. Het is
duidelijk dat zulk een sterk vereenvoudigd beeld niet overeen zal kamen met de verkelijkheid.
Daar echter bij kleine schepen met een ¿erin vrijboord de invloed
van de golven op de dwarsscheepse stabiliteit vri groat is, kan
het niettemin van nut zijn bij de beoordeling van de stab±liteit
van dergelijke schepen de sta'ciliteitskrommen van bet schip,
berekend met genoenide veronderstellingen, in aanmerking te nemen.
2.1. De afoetin eri var langsscheepse golven.
0m de afeetingen van de veronderstelde regelmatige golven za goed
mogelijk in overeenstemming te brengen met de golven die het schip in een onregelmatig beogen zee zou kunnen ontnioeten, is het
nood-zakelijk, dat voldoende e,evens van het golfbeeld van een
onreCel-matig bewogen zee beschikbaar zijn.
De laatste jaren zijn aan boord vari schepen op de Atlantische
Oceaan
aarnemingen verricht, teneinde inzicht te krijgen welke
golven zich bij ceri bepaalde windsnelheid kunrien ontwikkelen.
Roll heeft met behulp van deze
egevens de sißnificante
golf-hoogte en de schijnbare periode berekend voor een volledig
wiì:kelde zee, lDij verschillende windsnelheden, zie tabel 1,
ont-leend aan 7ahab. [3]
Tabel i
Uitgaande van bet îeumann s2ectrun, heeft Pierson de volgende
forrmile voor de schijnbare golfiengte afgeleid:
-_
67r
De aldus berekende schijnbare golfiengte is gegeven in de
rechter-kolom van tabel 1.
ljolgens Wahab [3] is op de Atlantische Cceaan, windkracht 5 te
'ce schouwen als het gemiddelde weer en wirìdkracht 7 als gal
siecht weer. Ondanks dat kustvartuigen siechta onder de kusten van
de Oceaan varen, lijkt het mii
aanvaardbaar, Mj de 'bepaling van
de afmetingen van de veronderstelde regelmatige golven, uit te gaan
van de Mj de genoernde windsnelheden door Roll opgegeven
significante
golfhoogten en schijribare perioden en de daarbij volgens Pierson
berekende schijnbare golfiengten.
De schijnbare stijiheid van de golven
bij windkracht 5 - 7
blijkt ongeveer 0,05 te zijn.
Indien men dus bij schejen met een lengte tussen 40 en 6o m
reelmatie golven veronderstelt met een lente gelijk aan de scheeps-.
lengte en een hoogte van 1/20 van de golfiengte, kamen de afmetingen
van deze golven ongeveer overeen met ae hiervoor besproken
schijn-bare golfafrnetíngen.
windkracht
(eaufort)
significante
olfhoogte
h1, in m
/3gemiddelde
schijnbare
eriode
T in sec
gemiddelde
schijnbare
olfieng-te
,in m
31,40
5,9
36 52,15
6,5
44 73,75
7,8
63 96,20
9,0
84Uithet voL-ende zal bovendien blijken, dat bij een bepaalde
:olf-hoogte, langsscheepse golven met een lengte gelijk an de
scheep-lengte de grootste variaties in de dwarsscheepse stabiliteit
verooTzaken.
2.2. De koers van het schip ten opzichte van de voort.pintinsric'tin
van de rolven.
In tegenstefling met bet sta'oiliteitsmornent in viak vater is het
stabiliteitsmoment in olven niet alleen een functie van de
hellings-hoek Ø, doch ook van de koers van het schip ten 'opzichte van de voortplantingsrichting van de golven.
e spreken van langsscheepse olven in ien de koers van het schip
gelijk of tegengesteld i 2.an de olfrichting. In bet eerste
geval kan de nelheid van het schip ten opzichte van die van de
golven positief,ntl ofneatief zijn, al naar gelang de
voort1an-tingesneiheid van de olven kleiner, 5elijk of groter is dan de
scheepssnelheid, Bij een koers tegengesteld aan de golfrichting is
de relatieve sneiheid van het schip altijd positief (Fig. 4a)
Maakt de koers van bet chip een hoek van 900 met de
voortplantings-richting van de golven, dan spreken we van dwarsscheepse golven.
De ontrnoetingsperiode van de golven met het schip is dan onafhankelíjk
van de scheepssnelheid. (Fig. 4
Wendel
4]
heeft aangetoond, dat bij dwarsinkomende golven geenstabiliteitsverlies optreedt, doch de krornme van armen van statiche stabiliteit verschuift met de 11g ing van het schip ten opzichte van
de golven (Fig.
5).
Van veel meer belang zijn de door dedwarsscheep-se golven opgewekte slingerbeeingen van het schip. Ontstaat
resonantie dan kunnen gevaarìijk grote slingeramplituden ontstaan,
zodat in het onbunstiste geval bet schi kan omslaan.
Uit .modeloncierzoek is ebleicen, dat de situatie niet zo gevaarlijk
is als hct zich laat aanzien, daar bleek dat bij voldoende
dwars-scheepse stabiliteit van ht schip in viak water, de kans op omsla.an zeer klein is.
In overeenstemning met de ttel van dze verhandeling, zal 1k mij dan cok beperken tot de dwarsscheepse stabiliteit van bet schip in
langs-cheese golven.
m 0,4 0,3 (D 0,2 E - 300 ¡ J u s en. c, .150 00 15° 300 450
Hellingshoek
75° 90°Figuur 5
Armen van statische stabiliteit bij
dwarsinkomende golven.
,,a"
Larigsscheeps
golf
,,b" Dwarsscheepse golf
Figuur 4
Koers van het schip t.o.v. de golven
2.3.
De vormveranderin. van het onderedomelde deel van bet schip.Bedenken we, dat bu een constante waterverpl.atsing de hoog-te
van bet drukkingspunt boyen de basis , en de metacentrische
straal BL alleen afhnkelijk zijn van de vorm der carne, dan is
het duidelijk dat een wijzidng van deze vorm de stabiliteit zal
he invloer en.
Figuur E toont een schip op cen golft.op. Veronderstellen we, dat
de beweingen van het schip zodanig zijn dat de vet van Archimedes
toegepast kan worden, dan kan bet volgende worden opgernerkt:
Door de verandering van het vrije wateropperviak zal de opdrijende kracht onder de oorsprorikelijke waterlijn in vlak water
verminderen, doch de opdrijvende kracht boyen za groot
worden, dat de totale opdrijvende kracht gelijk blijft aan die
van het schip in viak water. n en ander heft tot gevolg, dat het
dru :insunt zieh naar boyen verplaatst, zodat d afstand tot de
basis roter wordt.
Is de golfiengte gelijk aan de scheepsiengte, zoals getekend in
fiuur 6, dan za de diepgang aan de scheepseinden afnemen en
zullen de waterlijnbredten als gevoig van de invallende
spant-vormen kleiner worden. In de niidscheeps wordt de diepgang groter,
doch bij schepen met. een groot vrijboord zal dit weinig invloed
heben op de waterlijnhreedten d.iar de spanten in dit gebied
na-genoeg vertikaal staan. (1 Ea)
Bij schepen niet een klein vrijhoord, zoals bij kuatvaartuigen met
e'en doorlopend dek er. karte bovenbouwen, kan bij een aanzienlijke
vergroting van de diepgang midscheeps, du bij relatief hoge golven,
het dek onder water kamen. De waterlijnbreedten kunnen dan
plaatse-lijk tot de breedte van de laadhoofden, (Fig.Eb) of bij zeer hoge golven
ze1fs tot nul, worden ¿ereduceerd.
Resunierend kan 5ezed worden, dat het waterlijnopervlak aan de
emden sterk zal afnemen terwiji in de &idsoheeps in het
unstig-ste geval, maar wenig zal warden toeevoe&d. Daardoor zal het
dwars-traagheidsrnornent van de waterijn afnemen, zo oak de metacentrische
straal Bii_ 't
V
Aan de ene kant coxdt de afstand van het dr'kkindspunt boyen de
basis grater, doch aan de andere kant de metacentriache stral ciner.
s n)
0m
m.ane dek
H. S.
a" Groot vrijboord.
H. S
,,b" Klein vrijboord.
Figuur 6 Vormveranderingen
van de carène en de lastlijn
als gevoig van .angsscheepse golven.
Figuur 7. Periodieke verandering van KM
en KB van een
kustvaartuig(V=300m3)
in langsscheepse goLven.
La4d hoofien
Wat.rlijnen
1/2scheepsbreedtep
taad h. breedte/
W0Lo a in gotven. iddelde KM oLv e n in viak water. n golven. in viak water.----.
-
a-
,-KM _6erT ¡ng-
1-
K M 0,5 L V W ate rl ij n en. L. ALL. 0,25 L 0,5 L. 0,75 L. VLL.Positie goiftop
AIL. O,5 L VLL. I.rnt3m
2m w 1mDe afstand van he metacenterj.unt tot de basis Kil = KB + BI, kan dus toe- of afnemen.
Bij schepen met een klein vrijboord in relatief hoge &olven
kan men verwachten, dat de verninrering van de metacentrische straal de toenarne van de afstand van bet drukkingapunt tot de basis verre
zal overtreffen; de hoogte van bet metacenterpunt 'boyen de 'basis bij het schip op een goiftop zal in dit gev&l dus kleiner zijn dan in 'lak water. De hoogte van bet systeerzwaartepunt b oven de 'basis verandert door dit afles niet, zodat de
aanvangsmetacenter-hoogte 1iZ kleiner wordt.
Bevindt zich een golfdal midscheeps dan is op analoge wijze te berede-neren, dat bet drukkingspunt zal stijgeri en bet
dwarstragheids-monent van de waterlijn, als gevolg van de uitwaaiende spantvorrnen aan de scheepseinden zal toenernen. De rnetacentrische straal worcit dus :ioter, za ook de aanvansmetacenterhoog'te OEM.
Figuur 7 toont het verloop van de periodieke veranderingen
van de oten van het metacenterpunt en bet drukkinspunt 'aoven de
basis, als lunatic vari de positie van de goiftop ten opzichte vari het schip. Uit de figuur en het voorgaande is het duidelijk, dat d.e anvangsstailiteit sterk wordt 'beinvloed door de positie van bet schip ten opzichte van de golven, de afmetingen van de golven en het scheepsvrijboard.
De invloed van de vormverandering van bet ondergedompelde deel van bet schip op de dwarsscheepse stahiliteit bij grotere hocken
wordt duidelijk uit fiur 8. Deze figuur toont de dwnrsdoorsneöen
van een schip in drie verschillende situaties, te veten:
figuur 8a het schip in viak water,
fiiiur ab,
hetzelfde schip op d.c top van een langsscheepse
golf waarvan de lengte gelijk is aan de scheepsiengte,
iuur
het schip in dezelfde golven, doch nu met betgolf-dal sid.schees.
Vergelijken we de fiureri 8a en dan valt ap, dat bij fiuur
de zwaarteunten van de onderedompelde ordinaatopperviakicen meer naar links liggen ten opzichte van een vertikaci door het systeemzwaarte-punt -jan bij figuur
8a
et statiliteitsmorient isbij het schip op een goiftop dus kleiner dan onder dezelfde helling in viak water.
N
/ N N N 10WL.ord2r1
W Lord. 10 W L.ord.2 wnl8b''
C
Schip in vLak water.
Schip op goiftop.
Schip in golf dal.
Figuur 8
nvoed van de pos itie van het schip ten opzichte
van de gol..ven
op de dwarsscheepse stabiL iteit.
19
19
2
Vclens figuur 3C liggen de zwaartepunten van de ondergedompelde ordinaatopperviakken weer naar rechts dan bij het schi. in viak
water. Met tabiliteitsaoment zal ij een golfdal midscheeps
dus roter zijn dan ir1 viak water.
Fiuur
9 toont een schip in vier kenmerkende posities ten opzichtean een 1anscheepse golf. Een indruk van het verloop van de statische
stabiliteit bu deze ositiea
eeft fiur
io, [5J.
Resumerend kunnen wij tellen, dat bij langscheepse golven cet
een lerigte gelijk aan de scheepalengte groté variaties in de
dwarsscheepse stabiliteit zullen optreden, terwijl bij een olftop
midscheeps de geringste stablilteit is te verwachten.
2.4. De drukverdeling In de £olf.
lij stil water is de druk op een voorwerp ander water evenredig
et de afstand van dat voOnverp tot bet wateropperviak. ordt het
water in 1:eweging gebracht door golven of een varend schip, dan wordt deze evenredigheid verstoord. Dit niet meer lineair toenemen van
de druk met de afstard onder water is en gevoig van de
centrifuaa1-veranellingen van roterende waterdeeltjes in de golf en de
be-wegingen van het schip. De eerstgenoemde oorzaak is bekend als bet "ith-ef±'ect'. Le invloed van de scheepsbeweglngen wordt bij
hydrodynamische bechouwing eesta1 verwaarlcosd; dit is de
zo-genaamde Froude-ry1off hypothese.
De grootte van de centrifugaalversnelling van een waterdeeltje in vertikale richting, kan berekend worden met behulp van de ver-geiijking voor de snelheidspotentiaal ß.
Voor oneindige waterdiete geadt:
= !L9 e sin. (kx -ut)
24
Voor een waterdeeltje met coördinaten (x, z) is de component
van de sneiheid in de z-richting:
=
= h.g.k.esin.(kx t
òz 'dt 2
ç
,,a"
Goiftop t.p.v.0,25Luit ALL.
..b" Goiftop t.p.v.0,5L.uit ALL.
cu
Golf top t.p.v. 0,75Luit ALL.
..dGolf toppen t.pv. ALL en VLL.
Figuur 9 Vier kenmerkende liggingen
van het schip t.o.v.
een langsscheepse golf.
F UflJ
O 10° 20°
Hell ingshoek $
30° 1.00 500 600
I-Figuur 10. Stabiliteitskrommen
van een kustvaartuig bij de in
Veronderstellen we een kleine ol±hoote, zodat de beweingen van
het watercìeeltje ook klein zijn, dan eldt bij benadering, v = y
waarin z de z-coördinaat van het deeltje in ce rusttoestand O
o
voorstelt, zodat:
dz =
h.g.k. ekZosj(kX (Jt)
'
dt
2c
Door deze verelijking naar t te differeritiren vinc1en we de ver-snelling van het deeltje in de z-richting:
a =
>' hg.keo.cos.(kx
CA)t)
Stellen we eenvoudigheidshalve t = o, dan kan bij verschillende
waardeii van x, het verloop vari a in de z-richting worden berekend, (Fig. li) 1e zien, dat in een goiftop de versnelling van een wa'erdeeltje
tegen-gesteld gericht is aan de versrielling van de zwaartekracht; in een
golfcìal zijn ze elijk gericht. Dit impliceert, dat het effectieve soortelijk gewicht van het zeewater in een goiftop kleiner en in een golfdal groter is dan in viak water.
Uit de vergeiijking voor a blijkt tevens, dat bij toenende
af-stand onder het vrije wateroppervlak de versrelling van eeñ
water-deeltje snel afneerit. (Fig. il) Op cen diepte gelijk aan de halve
golfiengte is de versnelling reeds veaarloosbaar klein.
Het effectieve soorteiijk gewicht op een diepte z onder het viak
waterniveau voigt uit:
[g Y2
h.g.k.ekz0.cos(kx_)t)]=
[i
hw.k.eocos.(kx _t)]
:et be ulp van deze ver5elijking kan men voor een bepaalde golf
bij verschillende waarden van x, het verloop vari bet soortelijk
çeicht in de z-richting berekenen. envoudigheidshalve kan rien
ook hierbij t= o stellen, zodat de vergelijking overgaat in:
[
-Y2
hkecos.
kx]
z
Figuur 11
Het verloop van de versnellingen
der
waterdeeLtjes in de golf.
z
To 1hhkxo
a1,.0=
_1h.hg.k.coskx.
=/2h coskx
Dal-egz
kx
1/2v.5ml t h
- effect
kx=,t
k x=itFiguur 12
.Drukverdeling in de golf.
.k.ekcos kx.
zhhwe°)
en
t
L)e drukverdeling in de z-richting kan bepaald worden door boyen-staande vergelijking te intereren naar -z, zodat:
=.g
[_
+1/2 hw.ek2o.cos.(kx_(Jt)]+ C
Met behuip van de randvoorwaarde, at aan het vrije wateropperviak
e druk gelijk rnoet zijn aan de atmosferische druk
a' kan de
integratie constante als voigt worden bepaald. Voor bet wateropperviak gelc1t:
z=Ç=
/2h.cos.(kx-GY)
z0 = O
zodat:
= =
g [
i/
hcos.( kx -mt) +
1/2 cos.( k x -t)]
+ C
aaruit;
voigt dat
C PaDu s:
P +
hw.ekzo.cos.(kX -t )]+
aDaar bij een drijvend schip e atniosferische druk zowel binnen
als huiten de scheepsronp aanwezig is, kan p eenvoudigheidshalve
worden weggelaten, zodat we kunnen schrijven:
p
=e.[_z 1/2 hw.ecos.(kx_t)]
De drukverdeling in de golf is schematisch weergegeven in fiuurl2,
hierbij is t = o verondersteld.
Bij debepaling van de opdrijvende kracht zal dus het veranderlijke effectieve soortelijk gewicht van het water als gevoig van de
cEntrifugaalversn.ellingen van de waterdeeltjes, in rekening moeten worden gebracht.
4
s i n. = M A
[i
-
1/h.k .ek2o.cos.(kx_t)
D
nioeilljkheid hierhij is, dat hovenstaande factor een functie
is van de afstand z
onder het viak waterniveau; rìen moet dus in
feite bet ondergedompelde ordinaatoppervlak in eeri oneindi aantal
venwijdig aan de vaterspiege1 lopende stroken verdelen. Van elke
strook zou daarna, rekening houdc.nd met het voor die strook geldende
e fectieve soorte]ijk ¿ewicht, bet effectieve dwarsscheepse moment
en bet effectieve opervlak kunnen worden berokend. Integratie van
de uitkomsten
eeft het totale effectieve dwarsscheepse
orcirjaat-moment e. bet effectieve ordinaatopervlak. Het behoeftnauNelijks
.etoog, dat deze werkwijze in de praktik niet te realiseren is.
Een benaderingsmethode kan zijn, niet een oneindig aantal stroken
te nernen, doch een eindig, zij bet zeer groot aaxital. Cok c'leze
methode zal flog zeer ved
tijdrovend werk vergen.
Cm de hoeveelheid werk te beperken kan volgens Paulling [6]
,bij
een kleine ¿iepga.ng in vergelijking met
rgolfiengte, het verloop
van de cirukverdeling zoals getekend in figuur 12, benaderd worden
De totale opdrijvende kracht en bet totale dwarsscheepse moment
op het schip, kunnen worden berekend door deze per lengte eenheid
dx
te bepalen en daarna oVer de scheepsiengte L
te integreren.
De arm van statische stabiliteit G!'
sin Ø
, volgt dan uit:
M
-L
p.gJ
[i
-Y2h.k.ekzo.cos.( kx -
dm+1/2 L
A /2L
.fJi_Y2
h keo.
cos.( kx -at)]
d yDaar,
dm y1
dy. dx. dz.
endv = dy. dx. dz.
kunnen wij ook schrijven:
k.
ekzo co sCkx -
ut)]
dy. dx. dz
«ffJ[i
-
Y2h.k. eo
cos.( kx _t)] dy. dx. dz.
Alvorens tot integratie over de scheepsiengte kan Norden overgegaan,
moeten dus bet dwarsscheepse ordinaatmoment en bet ordin&atoDpeIlak
met een rechte lijri. Het verloop vn deze lijn
wordt bepaald door
de werkelijke drukgradiënt ter hoogte van het zwaartepunt van het
ondergedompelde ordinaatoppervlak. Met andere woorden; het effectieve
soortelijk gewicht ter hoogte van gencernd
zwaartepunt wordt
be-schouwd werkzaam te zijn over de gehele doorsnede.
Ret effectieve
ordinaatoppervlak en het effectieve dwarsscheepse
ord.inaatn.oment kunnen zodoende op betrekkelijk
eenvoudige wijze worden ber.kend.
Uitaande van bovenomschreven
lineairisatie tussen druk en diepte,
heeft Paul1in
een stabiliteitsberekening gemaakt van een
scheeps-model met spantvormen volgens"Todd series COU,
in langsscheepse golven'. De resultaten
van deze berekeningen hee1t hij daarna
vergeleken met de experimenteel gevonden waarden; ze kwarnen
nagenoe overeen met die van het
modelonderzoek. Ret bleek zeif; dat bij een veronderstelde
hydrostatische drukverdeling in de golf,
de resultaten reeds
acceptahel warer..De afwijkingen ten opzichte van de
experimenteel gevonden waarden bleken echter groter e ziji. (Fig. 1) [6]
Cm bij de nog volgende
stabiliteitsberekening van een kustvaartuig
in langsscheepse golven een zo betroubaar mogelijk
resultaat te
bereikera zal ira overeerastemrning met. de methode
van Paulling, een
vereenvoudigde hydrodynamische drukverdeling in de golf worden
ver-ondersteld.
2.4.1. De invloed van de
hydrodynamische drukverdeling op de aanvangs-metacente rho ogte.
Ret ' Smith-effect "
is een niet te verwaarlozen factor bij de berekening van de
anvangsmetacenterhoogte in langssheepse golven.
Dit heeft Paulling sangetoond door van een sceepsvorm nEt
paraboiische waterlijnen de aanvangsmetacenterhoogte in
langs-scheepse golven te bepalen zonder het in rekening brengen van het
U Smith-effect '
en met inachtneming van dit effect0 Het resultaat van deze berekeningen toont
figuur 14. [6] Uit de figuur blijkt,
dat het verloop van de metacenterhoogte bij
veronderstelde hydrostatische drukverdelin, niet
overeenkomt met
het verloor aarbij hydrodynamische
drukverdeling is verondersteld en de.gemid1elde
aanvangsmetacenterhoogte in langsscheepse golven
0,08
z
0,06 E (V 4-, a, 0,02 -a (V 4-, u, a, 0,08A: L.
h:
1/ A.Figuur 13. Berekende
en experimentete waarden
van
de stabiliteitsarmen in
Langsscheepse golven.
t
.1 0,06 -D) o o a, 0,04 -J a,E 0,02
-Berekende punten( hydrodynamische drukverdeLing),
(hydrostatische drukverdeling).
/
/
M invlakwater=0,05B
Kromme ,A"; hydrodynamische drukverdeling.
Kromme,,S( ;
hydrostatische drukverdeling.
h=
'2OAALL. 0,25L O,SL O,75L
VLL.
Pos itie goiftop uit all.
F iguu r 14. Period iék
verloop van de
aanvangsmetacenter-hoogte M, bij hydrodynamische en hydra
-statische drukverdeting.
-43olfdaL midscheeps.
\
-K"Viak water.
Go1f top mdscheeps.
i I I
VLak water.
X
o
ExperirnenteeL gevonden punten.
.
30° 40° 50° 500
100 20°
niet geiijk is aan die in viak water. Dit laatste heeft tot gevoig, dat de natuurlijke slìngerperiode van het schip in iangsscheepse golven verchilt met die in viak water, wat weer vari belang is 'oij de beoordeling van de stabilite it.
Indien men uitßaat van een hydrodynamische drukverdeling in de golf, aanneemt dat de Froude-iryloff hypothese geldt en het schip in
rust is ten opzichte vari de o1ven, dan kan het verlocp van de
aan-van.sneacenterhoote als voigt worden berekend.
- Fiiiur 15 toont de dwarsdoorsnede van een schip bij een zeer kleine
hellingshoek d. In deze figuur stelt het totale gewicht van het
schip voor en de totale opdrijvende kracht. Volgens de wet van
Archimedes is nu,
w
EDij eon helling d zal, daar de totale opdrijvende kracht gelijk
biijft, de verloren gegane opdrijvende kracht als gevolg van de uittredende wig gecompenseerd nioeten worden door een gelijke
toe-gevoegde opdrijvende kracht van de intredende wig. I:et andere woorden; bet volume van de intredende wig zal gelijk moeten zijn aa: dat van de uittredende wig.
Staan de zijwanden van het schip over de gehele scheepsiengte loodrecht op ae waterlijn .0L0, dan is de intredende wig congruent 'aan de uittredende wig. In het a1emeen zullen de zijwanden van
bet schip niet overal loodrecht op 0L0 staan, zeker niet aan de
scheepseinden, docl daar d zeer klein is, is de af;vijking die
hierdoor ontstaat te vrwaarlozen.
De uittredende wig ter lengte dx vercorzakt een veriles aan o
drijvende kracht van: (Fig. 15a
V dx.1/2y).sin.d =
.
dx.1/2y .d
(x)
0(x)
Hierin is (x)h0t .laatselijke effectieve soortelijk ewicht ter
hoogte vìri d.e waterspiegel.
De afstand van het zwaartepunt van de wig tot de x-as is 2/5
zodat het moment ten opzichte van de x-as gelijk is aan:
2/
Y)
(x) dx1/2v
dØ1/
Yx) (x)
dx. d
Figuurl5. Dwarsdoorsnede.
Ret moment van de intredende wig ten opzichte van de x-as is gelijk
aan en van dezelfue richting als dat vari de uittredende wig, zodat
het totale moment orn de x-as
elijk is aan:
2/3
M(x)
= 3.V .dx.d
Ó(x)
Het totale dwarsscheepse moment verkrijgt men door
te integreren
over de scheejslengte, d'us:
+Y2L
M
2/ dJ
(x)
Y)
d x 1/Ret drukkingspunt I
zal hierdoor dwarsscheeps verschuiven over een
Daar d,6
eer klein is rnoen we schrijven,
Ñ. dØ
zodat,
L = = dx dØ Y2LDoor op elke ordiriaat het
roduct [.
v]
te bepalen en daarna
te integreren over de scheepslengte, is de metacentrische straal
I
te berekenen,
De aanvangsrnetacenterhoogte voigt uit:
GM=BM+I
-
KGDe hoogte van bet systeenìzwaartepunt boyen de basis
Fordt
be-aald door de beladingstoestand van het schip. Ret drukkingspunt
boyen de basis
kan berekend worden door de effectieve
ordinaat-momenten ten opzichte van de basis te bepalen en deze daarna te
integreren over de scheeplengte en het aldus gevonden totale moment
te delen d.00r het deplacement. In wezen moet hierbij rekening worden
gehouden met het felt, dat wegens het niet lineair toenemen van de
druk niet de afstand onder water
het zwaartepunt in hoogte van het
effectieve ordinaatoppervlak niet samenvalt met bet zwaartepunt van
de ondergedorpelde doorsnede.
17afstand
(Fig. 15)
1/ +/2 L ci M 2/3dy)dX
/2L
Echter, bij
en kleine diepgang in vergelijking met
de
olflengte
zal indien men veronderstit dat genoemde zwaarte.unten wel
sanen-va11ende fout niet
ioot zijn.
Een voorbeeld betrefrende
e berekenin
vari de
aanvan&smetacenter-hoogte van een kustvaartuig in langsacheepse golven geeft
bijiage
2.5.
De invloed van de bewe irien van bet schi
in lansscheese
golven o
de dwarscheecse stabiliteit.
In bet 'oorgainde is steeds verondersteld, dat
de bewegingen van
het schip zodanig zijn dat har positie overeenkonit met stat ich
evenwicht op de golf. We zullen nagaan in hoeverre dit correspondeert
net de realiteit, indien het schip zieh voortbeweet in een
regel-matie zee met golven
aarvan d.e lengte gelijk is aan
e
scheeps-lengte en een koers heeft die samenvalt met de voortplantingsrichting
van de golven.
Is de dlepgang klein ten opzichte van de golfiengte dan kunnen
we ter vereenvoudiging hydrostatische dru.kverdelirig in de golf
veronderstelleñ. Uevens veronderstellen we,dat de aarìweziheid
vari het schip de drukverdelin in de 5.olf niet beThvloedt.
2.5.1.
De stamp- en dompbeweginen.
De grootte va.n de stamp- en dompbeweingen zijn in hoge mate
afhan-kelíjk van de verhoudinr tussen de natuurlijke stamp-
respectieve-lijk donipperiode en de ontmoetingsperiode van bet schip met de
golven. Zijn ¿enoernde perioden gelijk, dus is de verhouding gelijk
an
n, den ontstiat resonantie. Eierbij zullen steeds
roter
worende bewegingen ontstamn. BIj resonantie kan men dus zeker
niet spreken van statisch evenwicht op de golf.
Daarentegen kunnen situaties ontstaan waarbij respectievelijk de
ontmoetingseriode zeer kort of oneindig lang is. In het eerste
geval ontmoet het schip zeei veel kleine golfjes, wat te vere1ijken
is met viak water. In bet tweede geval is de relatieve sneiheid van
het schip ten opzichte van de golven nul. Met andere woorden; de
sneiheid is
elijk
an de voortlantinssnelheid van de
o1ver.
In beide gevallen zal statisch evenwicht ontstaan, irnmer
in viak
water zijn geen
olven dus ook geen bewegingen; in het tweede geval
ugt bet schip stil ten opzichte van de 701f. e kunnen dus zegen,
dat 'ou = en O statisch evenicht zal optreden.,
In het algemeen lien de beweingen tussen de bovengenoemde
grenzen,resonantie - statische verplaatsing.
De mate waarin de verplaatsing van het schip afwijkt van de statische
verplaatsing hangt af van de zogenamde resonantiefactor
A8
en dedimensieloze dempingsccfficint . Indien we de deming
verwaar-lozen is de dimensieloze deminscofficint gelijk aan nul.
De resonantiefactor wordt gedetinieerd door de verhouding ontoetings-cirkeifrequentie/cirkeifrequentie van de nathurlijke stambeweging, dus:
8
We zullen nu nagain welke stamp- en dompperiode bij benadering zijn te vexwechter bij bet kustvaartuig waaIan de stabiliteitsberekening
zal worden behandeld in hoofdstuk 3.
Daar de kans op omslaan toeneemt met de tijd gedurende welke het
stabili eitsmoment wordt gereduceerd, veronderstelle we dat de
koers van het schip geljk is aan de voortplantingsrichting van de
go] ven.
De maximum sneiheid van het kustvartuig bedraagt 10 mijien per
uur, dit komt overeen met
5l5
rn/sec. De voortplantingssnelheidvan de golf voigt uit:
C
-
1,25V 2,t
De olflengte X is gelijk aan de scheepsiengte en bedraagt 51,8 m,
zodat:
- =. 1,25 '[Ï = 9 rn/sec
C - V
51,82it
We zien dat de olfsnelheid ¿'roter is dan de scheepssnelheid, dit
'betekent dct de olven het schip inhalen. Een situatie die in de
praktijk als zeer evaar1ijk is geb1ecen.
De ontrnoetingsperiode vol-t nu uit:
1=
e
5 t 8
9 - 5,15 = 13,5 sec
cj 4
L:
en de ontmoetingscirkelfrequentie uit: e: = -0,467 ,rad/sec.
Volens x-aullin komen bij schepen van normale vorm en afinetingen
de natuurlijke stamp- en dompperioce oneveEr overeen. 1k zal
mij daarom in dit geval eenvoudigheidshalve beperken tot d.e
stamp-bewe ingen van het kustvaartuig.
Indien we d derningskrachten verwaarlozen kan de iDenaderde stamp-periode berekend worden uit de betrekking:
en 2it 2Tr T- -y Mee waarin:
B99=.g .7GM1
Mee= tee+ mee
Hierin is:
= - het massatraagheidsmoment van het schip voor
starnpen;
in99
-de schijnbare vergroting van het massatraagheids-moment bij stampen;
-- de 1angsmetacenterhoogte
k9 - de massatraagheidsstraal voor stampen.
Bij normale schepen bedraat de rnassatraagheidsstraal ongeveer
0,2 L
a0,25 L.
- - VolgensIaulling is de schijnbare vergroting van het
massatraagheids-et-I 4
moment Mj stampen ongeveer geaijk aan het massatraagheidsmoment
van het schip zeif, zodat ¡
M89
= 21
=2k2..V
8e2r
/p.9.VL
j
2kpV
Te= 2ir.0,25
51,8 =2jr.k
e g,81 53/2
j g.GM
De langsrnetacenter}oogte van het kustvaartuig in homogeen beladen
toestand bedraagt 5f, m. Stellen we
= 0,25 L, dan wordt de
s tamppe ri ode:
2
=
5 sec.
De cirkelfreuentie van de ongedempte harmonische stampbewe Ing is
dus:
2 7t
2it
= 1,256 rad/sec
Te 5
De resonantiefactor wordt in dit geval:
A =
Qe.0,467
= 0,372e A)
1,256
Daar we, zoals reeds opgemerkt, de dempingskrachter. verwaariozen
kan de dimensìeloze denpingscoêfficiènt
)=o worden veronderste1d.-wL/4
4tlftrl.
-Uit fi1.16 [7] blijkt, dat de dynaiische vergTotingsfactor f,cIIe
aangeeft hoeveel maal de statische verplaatsing wordt vergroot
door dynamische invloeden, voor A9=0,374 en
=0 niet veel
groter is dan
n.
iet andere Noorder:; le beweingen zullen niet
veci afwijken van die herekend met behuip van de stat iche
even-wichtsvergelijkingen.
Uit het bovenstaande kunrien we conclucleren, dat de werkeiijke
dwarsscheepse stabiliteit van het kustvaartuig in recht van achter
kornende goiven niet veci zal a±wijken van de berekende stabiliteit
wa&.rbij statisch evenwicht op de golf is verondersteid. Op zijn
minst is de aldus berekende sta'ciliteit een goede indicatie
voor
at
ver, acht kan wordexT.
21
en
8,0
6,
5,
4
Figuurl6. Dynamische vergrot ingsfactor,. f"aLs functie
van .Aen\)e.
s 0
/
AØ
.41111th
111111hh11 41111111WI
Figuurl7. Het verloop van PTen Ø bij
.I.
=0,5
T0
Figuurl8. Het vertoop van het stabLiteits moment in
L.angsscheepse got.ven bij Te/T=O,5
0 02 0,1. 0,6 0,8 1,0 1,2 1,4 1,6 1,6 2,0
2.5.2. De s1inrbewein.,en.
Grim [eJ en Kerwin
[51
hebben aanbetoond, dat bij een schiji thlangsscheepse golven bij bepaalde verhoudinen tussen de ontmoetings-periode en de natuurlijke slingerontmoetings-periode de amplituden van de
slingerbeweging steeds groter woren. Dit verschijnsel wordt veroor-zaakt door het variren ven de dwarsrnetacenterhodgte met de positie van het schip ten opzichte van de golf.
Uit modelonderzoek en tbeoretische beschouwingen is gebleken, dat bij sinusvormige golven de variatie van de aanvangsmetacenterhoogte
oneveer sinusvormig verloopt, doch de emidde1de hoogte niet
gelijk is aan die in viak water. (Fig.
7 en
14)De amplitude van de slingerbewegirig wordt vergroot indien de ont-moetingsperiode en de natuurlijke slingerperiode zich verhouden als
-, 1, l... enz., een groot aantal regelmatige langsscheepse LO1VCfl
wordt. ontmoet en cJe juite fasehoek aanwezig is tusen de slinger-beweing en het verloop van de aanvangsmetacenterhoogte.
Kwalitatief bezien, kan dit verklaard worden met behuip van i' iguur 17,
[1
De f iguur toont het verloop van de aanvangsrnetacenterhoogte ende slingeramplitude bij Te/Tø 0,5. De fasehoek tussen de
slinger-beweging n het verloop van de aanvangsmetacenterhoogte bedraagt
in dit gevaJ dus als t = o is de hellingshoek gelijk aan Ø en
lDevindt zich ces golfdal op
0,75
L vór de achterloodlijn,.zodat cwe mogen veronderstellen dat de metacenterhoogte op dat ogenblik
relijk is aan de gemide1de waarde. 17
Uit f iguur
17
blijkt dat, uitgande van de beginhoek Øo, gedurende het teruggaan naar de rechte stand,het in de richting van de beweging werkende stabiliteitsmoment groter is dan de gemiddelde waarde,terwiji daarenteen tijdens het doorgaan near de he:Jlingshoek -bet teenwerkende stabiliteitsmomerit kleiner is dan de gerniddelcie waarde. Dientengevolge zal de dynamische evenwichtshoek
- in
absolute zin,groter zijn dan Tijdens bet terugaan naar
stuur-boord geldt een in principe asaloog betoog, zodat
2 weer groter zal
worden dan
Het bovenstaande wordt nog cens verduidelijkt met figuur 18. Bij dynamisch evenwicht zullen de geschaduwde, respectieveljk de
s
gearceerde operviakKen geiij. moeten zijn. Uit het verloop van
de krcrnu.e van stabiliteitsmomenten is het duidelijk, dat aan cieze
voorwaarden alleen word t voldaan als
>
Øen 02> 01.
De1inger-amplituden zulleL groter worder, tot evenwict ontstaat met de dempende momenten of het schip omslaat.
Bij roter wordende slingeramplituden neemt de dempende werking
van bet omringende water snel toe, zodat,zodra de variatie van de aanvangsmetacenterhoogte niet meer toereikend is orn de grotere slingerdemping te overwirinen,evenwicht zal ontstaan en de amplitude van de slingerbeweging niet verder zal toenewen. Daar tvens de s1ingeramp1iude sechts langzaarn toeneemt met de tijd en in
werke-lijkheid nooit een volkomen re&elmati golfbeeld wordt ontmoet
is de kans gering, dat alleen als gevoig van een ongunstige verhowling tussen de ontmoetinsperiode en de natuurlijke slingerperiode cen
schip zal omslaan.
De kans dat korte scheen, zoals kustvaartuigen,golven ontrnoeten
waarvan de lengte ongeveer gelijk is aan de cheepslengte, is
echter niet zo gering; zie paragraaf 2.1. Hebben deze golven gedurende
enige tijd een enigszins regelmatig karakter, dn kunnen toch nog
vrij grote slingeramplituden ontstaan. Pierdocr kunnen bij
glad-dekkustvaartui.gen, die vanwege hun geringe vrijboord een grote
aanvangsmetacenterhoote moeten heb'cen orn voioende stahiliteit te waarborgen, dus een korte slingerperiode hebben, de versnellings-krachten in de lading zeer groot worden. Bepa ide soorten ladingen,
zoalsstortgoed en bout, kunnen door de grote versnellingskrachten geniakkelijk gaan chuiven.
Het tegelijkertijd optreen van een vermindering van de stabiliteit door langsscheepse golven, grote slingeramplitucien en het overgaan van lading kan een ramp tot gevoig hebben.
Dat dit gevaar inöerdaad niet denkbeeldig is, blijkt uit onderzoekingen
van Boje [lo]. Boje heeft de stabiliteit van enige gekenterde kustvaartuigen onderzocht en kwarn tot de conclusie dat er twee aanwijsbare dorzaien zijn waardoor een schip in langsscheepse
o1ven zou kunnen omslaan, te weten;
a. een ongunstige verhouding tussen de ontrnoetingsperioe
en de natuurlijke slingerperiode bij een :rote aanvangs-metacente rhoogte;
b.
een
grige stabilite lt en stabiliteitsomvang
van bet
schip in langsscheepse
olven.
De onder"a"genoernde situatie kan
icb zowel voordoen bij
kustvaar-tuigen van het
laddektye als van het shelterdektype. Daar echter,
zoals reeds is opemerkt, gladdekkustvaa.rtuigen wegens hun
geringe vrljboord een wrote aanvangsmetacenterhoogte nodi
hebben
orn void oende stabiliteit bij grote hellingahoeken te waarborgen, is
de kans dat bij kustvaartuigen van dit type de onder tta" genoernde
situatie optreedt groter dan bij kustvaartuigen
van bet
shelterdek-type. Dus in het bizonder bij gladíekkustvaartuigen kunnen door
eerì
ongunstige verhouding tussen de ontrnoetingsperiode
en de natuurlijke
slingerperiode, slingerbewegingen ontstaan die grote
versneilin-s-krachten in de lading veroorzaken.
Is het schip
eladen met erts, kolen of een ander soort stortlading,wat
vaak een extra
rote aanvan,srnetacenterhoogte betekent, dan is het
gevaar voor overgaan van lading niet gering. Vaart bet schip daar'oij
in racht van achter komende golven dan kan tljdens een goiftop
midscheeps, door de betrekkelijk lange tijdsduur waarin
het
dwars-scheepse stabiliteitsmornent verminderd is, een grote hellingshoek
ontsta:n,waardoor grote heveelheden stortlading kunnen
verschuiven.
Ondanks dat het schip voldoende aanvangsstabiliteit heeft kan door
'boyen-genoemde oorzaken het schi
onislaan.
De onder "b" genoemde situatie, een te geringe stabiliteit
en
stabiliteitsomvang van bet schip in langsscheepse
polvera, komt
praktisch alleen voor bij kustvaartuigen
van het gladdektype met
een kleine aanvangsrnetacenterhoogte.
Gedeeltelijke dekiading of alleen lading
op de luiken kan de
nieta-centerhoogte drastisch verniinderen, terwiji bet effectieve vrijboord
niet of nauwelijks zal toenemen.
Een voorbeeld is bet kustvaartulg "Hoheneichen",
dat door
stabiliteits-verlies invan achter inkoniende golven is
vergaan in januari 1959.
De stabiliteitsarmen van dit vaartuig in
langsscheepse golven
met een hoogte van vier rneter en cera lengte gelijk aan de
scheeps-lengte, tcont figuur 19. [io]
Uit de fiuur blijkt, dat alleen al door
het stabiliteitsverlies als
gevolg van de golvera, bet schip had kunren omslean. Zelfs
in viak water
0,4 E CD
r-02
CD <JI E o r -0,2z
(D E L.o
.4-, (r)--
Viak water 10020°
30°40°
HeLLingshoek...1cm
so 1t0 C 00!
600 700 80°Lengte
Breedte
Holte
Depgong
Golflengte 55,00 m
Golf hoogte
Figuurl9. Stabiliteits armen van het kustvacrtuig ,,Hoheneichen"
was de stabiliteit veel te gering. Dit was een gevoig van de voor
dit scheepetype te kleine inetacenterhoogte en het ±eit dat alleen
lading op de luiken was plaatst en niet in de gangboorden. Hierdoor
werd het e±Íectieve vrijboord belanrijk kleiner dan bij een dekiast over de gehele scheepsbreedte.
De Scheepvaartinspectie ir: Nederland heeft met het oog Op
boyen-genoemd gevaar, in 19(1 het volgende voorgeschreven:
"Bij homogene belading van een kustvairtuig van het zogenaamde
tg1ad7ektypeet_n_dek schepen met bak en kampanjeen van het
verhoogd halfdek type, waarbij het ruim en de laadhoofden zijn
volgestuwd en een dee van de lading als deklast op de luiken
is 'ep1aatst terwìjl de gangboorden niet, of niet geheel zijn
opgevuld, moet met de stabiliteit de uiterste voorzichtigheid worden betracht; dat in verband daarmede tenirinste evenveel
waterballast in de dubbele bodeotanks awnwezig moet zin als het
gewicht van de dekiast bedraagt, tenzij de benodigde hoeveelheid
watErballast meer nauwkeurig is vastgesteld an de hand van de
stabiliteitsgeevens van het schip indien deze aan boord beschik-baar zijn; dat de anvangsmetacenterhoogte tenminste even groot moet zijn als die welke in volbeladen toestand zonder dekiast nodig zou zijn".
Na deze algemene beschouwing, wordt in het volgende hoofdstuk de
berekening van e dwarsscheepse stabiliteit van een kustvairtuig
in langscheepse goiven besproken.
3.
De berekening van de dwarsscheese statische stabiliteit van eon
schip in 1angscheepse golven.
De berekenirig is uitgevoerd voor een g1addekkustvaartui
in
ree1-matige sinusvormie
o1ven waarvan de lengte gelijk is aan de
scheeps-lente en de hoogte /20Xbedraagt. (Zie paragraf 2.1.)
De voornaamste gegevens van.het kustvaartuig zijn:
lengte over a1les
56,63
m1enge tussen de loodlijnen
51,80
mbreedte op de mal
9,00
mholte tot bet bovendek op
i
4,10
mzoeierdiepgang uit basis
3,55
mdeplacernent in zeewater
= 1,025
t/rn3)
1237,
t
drukkingspunt vdár
L0,5 95 m
dienstsnelheid
10,-
kn.
vermogen
600apk
lengte bak
la, 00% L
lengte kampanje
22,77% L
hoogte van het systeemzwaartepunt boyen
de basis bij homogeen beladen toestand
3,117 m
aanvangsmetacenterhoogte
0,642 m
Figuur 20 toort eon vereenvoudigd algemeen plan van het schip.
Twee specifieke liggingen van bet schip ten opzichte van de
iven
zijn bekeken, te weten:
a.
golftop ter plaatse van
1L
h.
golfdsl ter plaatse van
LVerdor is hot volgendo verondersteld:
Het schip is in rust ten opzichte van de golÍ. Met andere
woorde ;
de opdrijvende kracht is gelijk aan het gewicht
van bet schip met lading en de soci der comenten orn eon
dwarsscheepse as is nul.
De Froude-Kryloff hypothese is van kracht.
Ret eí'fectieve soortelijk gewicht ter hoogte van het
zwaar-tepunt van het ondergedompelde orainaatoppervlak is
Ord O L 'I
L
tet1 LBrSt. MotorkamerweT
-1 2 '3 4 Li
L 21 W tarVerhoogde decker ov.r
de laadhoofdbreedte
4 2L 4 w. 21 10 Laad ruim Laadhootd;13,2OÇ,7O m W. B.
l4
21 Liadhood; 11,54 m x 5,70 mFguur 20. Algemeenpt.an gladdekkustvaartuig
en ordinaat indeling
= = = =
-Br. ctof I Voorpiek W.B. 16 h17 '19 21 L L , L L Berp1aatsenSchaal 1:200.
20De kampanje, de 'oak en de laadhoofden zijn waterdicht, zodat deze een positieve bijdrage kunnen leyeren aan de stabiliteit.
De dekhuizenleveren geen bijdrage aan de stabiliteit van
het solaip.
Bi-j de berelcening is ebruik gemaakt van de bekende integrator methode van ?ellows. Deze methode heeft bet voordeel dat,zoals
latEr zal bìijken, de hydrodynamische drukverdeling in de golf
zonder veel complicaties in rekening gebracht kan worden.
0m de invloed van bet golfpròfiel op de sta'oiliteit zo nauwkeurig
mogelijk vast te steHen mag vooral aan de scheepseinderde ordinaat
afstand niet te groot zijn. De bij dit schip toegepaste
ordinaat-indeling blijkt uit figuur 20. Een ordinaatindeling volens
Tschebyscheff kan hier geen dienst doen, daar de hydrodynamische drukverdeling in het zeewater van ordinaat tot ordinaat een ander
verloop
heeft, zodat, zoals in het vervoig zal blijken, van elke ordinaat het ondergedompelde opperviak en bet dwarsscheepse moment moeten worden oeDaald.Nadat het aantal en de plaats der ordinaten was vastgesteld, is
een volledig ordinatenpian geteend met een gradenindeling voor
o o o o o o
-= O , l , 30 , 40 , 50 , 60 en 7 (.Le'ig. 21)
\rervolgens zijn de contourlíjnen van het schip bij genoemde
hellings-laoeken getekend, 0m het geheel t verduidelijken is hierbij de
hoogteschaal tweemaal zo root genomen als de lengteschaalFig. 22)
Deze tekenwijze heeft tevens bet vocrdeel,dat }et later aan te brengen golfprofiel duic3elijker tot uiting kornt, wat het aflezen
verge-inakke lijkt.
lIet de integrator zljn bij de hellingshoeken 15° - 30° enz., van
ledere
ordinaat,
bijvier
versehillende diepgangen, het opperviak en bet dwarsscheepse moment cm kielpunt K bepaald. De berekende opprv1akken en momenten zijn daarna in bet bijbehorendezijaan-zicht van het schip, op de diepgang uitgezet. (Fig. 22)
Voor het rechtliggende schip (Ø = o°) zijn de ordinaatopperviakken bepaald met behuip van het carène diagram.
FIGUUR 21.
ORDINATEN PLAN.
BLOKKOEFE 0,7255
600
N
400
---/
SCHAAL;
LENCTE
BREEDIE
HOLTE
DIEPGANG
1:40
51,80 m
9,00 m
6,10 m
3,55 m
\
027a
\1 50
H S.
Ord O e dek Dek1n ¡n de iijde Ljjn door kielp)( _19_ 20
-_Integrator as
Figuur 22. Constructie
zijaanzicht met krommen
van ordinaatopperv(.akken en momenten.
Zijaanzicht bij4u=/uO!
Ordina tenpan
Lengte schaa,1:3OO
Schaa.,1 :150
mien het schip vollecliE ondergedornpeld is, zijn de ondergedoipele ordina.atopervlakken onafhankelijk van de hellingshoek Ø, de dwars-scheepse ordinaatmornenten blijven echter wel een functie van Ø. Is het zwaarteunt in hoogte van het volledig ondergedompelde ordinaatoppervlak 'bekend, dan kan het dwarsscheepse moment van dit
oppervlak bij elke hellingshoek Ø bereken worden uit:
M = . A . sin. Ø,
(X (X) (X)
waarin: - de afstand van het zwaarteunt van bet
ordina-at-(X) oppervlak uit het .ielpunt K,
X)
-
het oppervlak van de ordinaat ter plaatse x.Aldus, zijn bij elke hellingshoek var. ledere ordinaat zes waarden voor het ordinaatoppervJ.ak en even zoveel waarden voorhet
dwars-scheepse ordinastrnornent orn kielpunt "K" bekend, te weten:
a. de beginwaarde, zijnde nihil,
'b. de vier waardeì behoende bij de gekozen diepgangen,
e. de waarde 'oij volledig ondergedompeld schip.
Op elke ordinaat kan dus met behulp van de verkregen punten een krornne van opperviakken ('bonjeankromme) en een kromrne van ordinaat-aornenten worden getekend. Zie bljlage I fig. 36 t/rn 42
Deze veer de afzonderlijke hellingshoeken getekende krommen vormen, samen rnêt de nog te beschrijven tekeningen van bet golfprofiel, de grondslag voor de verdere berekeningen.
Voor jeder van de te onderzoeken posities van het schip ten opzichte van de golf,is op afzonderlijke vellen tekenpapier het golfprofiel getekend. De lengteschaal en de hoogteschaal van deze tekeningen kornen overeen met cile var. de reeds getekende zijaanzichten van het schip.
Bi-j elke ordinaat kan voor verchillende afstanden onder water,
de schijnbare toe- respectievelijk afname van bet soortelijk gewicht bepasid worden uit:
1/2.g
.k .e°.cos. kxZie ook paragraaf 2.4 en bijiage II.
Door deze 'berekende waarden bij de betreHende ordinaat op
de
cliep-gang uit te zetten, kan bet verloop van de schijnbare toe-
respectieve-lijk afname van het soorteiijk gewicht door rniddel van een kromme
\7crden aangegeveri; zie bijlage II, fig. 43 en 44.
N.B.
In feite is bet niet noodzakelijk voor 'beide posities
van het schip een afzonderlijke tekening te
maken, daar
door verschuiving over de halve scheepslengte de ene
tekening uit de andere voigt.
Bu
bet aflezen van de ordinaatopperviakker. en momenten,
benevens het efectieve soorteijk gewicht, verkicint men
echter de kans op vergissingen indien voor beide liggingen
vari bet schip ten opzichte van de golf
genoemde aflezingen
zonder verchuiving van bet gol±profiel kurmen plaats
hebben.
Vervolgens is het met de te onöerzoeken positie van bet schip
overeenicoinende, op transparant papier getekende golfprofiei,op de
respectievelijke zijaanzichten van bet schip ojeiegd en zijn op de
snijpunten van de ordinater met het goifniveau de ordinaatopperviakken
en ordinaa.tmomenten afgeiezen.
(Fig. 23)
Zoals 'bekend, is het opperviak va.n de figuur die gevormd wordt
door de z-as, de bonjearkrone en de plaatseiijke waterlijn, een
maat voor het statisch moment van bet ordinaatopperviak ten opzichte
van die waterlijn. Door het oppervlak van de bovenomschreven figuur
te bepalen en dit daarna te delen door het ordineotopperviak, kan
dus de ligïng van het zwaartepirit ven de ondrgedornpeiclo
ordinaat-doorsnede ten opzichte
vari de
waterlijn worden bepaaid.
Ter hooe van deze zwaarteunten kan op ledere ordinaat de toename
respectïevelijk afname vari bet
oortelijk gewicht
'x)worden
op-gemeten .
(Fig. 23) Ret effectieve soortelijk gewicht voigt dan uit;
(X1p
+ V'
Otx) (1,O25'J(x)
t/m3
Door hot ordinaatoperv1ak te vermenigvuidigera met bet voor die
ordina;t geldende efectieve soorteiijk gewicht, vinden we bet
effectieve ordinaatoppervlak, zodat:
kampanjè dek
Figuur23. Aftezing
ordinaatopperv1kken,momenten
en effectief soortetijk gewicht.
Getekend voor
=4Q0
Evenzo voigt het effectieve dwarsscheepse ordinaatmoment uit:
1x)aff = , (x) .M(x)
De totale opdrijvende kracht van het schip is aus:
+ Y2 L
i
=c1J
Aff.dX
-
Y2 Leri het totale dwarsscheepse Eoment orn kielpunt "K":
/2L M = c1 JM)eH.dX
1/ - /2 Lwaarin c1 een toeslagcoèfficint
voor huid en aanhangsels is.
Beide integralen kunnen worden opelost door de
effectieve
ordinaat-oppervlakken en momenten uit te zetten op de bijbehoreride ordinaten,
de punten te verbinden en van de aldus ontstane figuren met de
planimeter de opperviaKken te bepalen. (pig.
24 )
Ret voord eel van
deze methode is, dat zowel de scheepseinden als
de bovenbouwen
nauwkeurig in rekening kunrien worden gebracht.
Ret nadeel is echter,
dat deze werkwijze nogal arbeidsintensief
is, dear de krommen
nauwkeurig moeten woren getekend en met de planirneter
moeteri worden
afgerold.
Mede door de gunstige ligging van de bovenbouwen
is in dit
eval
van de bovenornschreven methode afgezien en zijn de opperviakken
van
de krommen bepaald met behuip
van de eerste regel van Simpson. Bij
het "sirnpsonneren" is verondersteld dat de kampanje bij ordineat
4eindigt en de bak bij ordinaat 16 beint.
Nad ieri is het te weinig
in rekening gebrachte oppervaak toegevoegd
en bet te veel afgetrokken.
(Fig. 24) Bij eec golfdal rnidscheeps zijn
eindcorrecties
aange-bracht, bij een goiftop midscheeps bleek dit niet noodzakel±jk.
Op bovenstaande wijze kan nen, door het
golfprofiel ten opzichte
van het zijaanzicht in vertikale richting te verschuiven,
b±j
verichi1lende deplacementen het dwarsscheepse
moment berekenen.
rt
Ord,0
I- E -a V L e Q Q o 4. u V w
Toe te voegn cJe placement
(A-A').1,19=.... t.
-a
loe te voegen moment
:(M4-M,).i,19... mt.
1,19m
6
8
In minde ring te brengen moment :(M.- M15) .0,91
mt 12
Q-
'- e E o E 141q91m
16 17 'e CIFiguur24
Krommen van ettectieve ordinaatopperviakken
en momenten bij 4 =400,
een goU top midscheeps en een deplacement van 1276 t.
19
20
3.1. Controle van de trialiging en de invloed van de trim
op de warsscheepse stabi]iteit.
Alvorens de hiervooromschreven berekeningen werden uitgevoerd, is
dnderzocht welke trim het homogeen beladen schip bij Ø = o zal krijgen, indies zich respectievelijk een goiftop of een golfdal ter plaatse van ordinaat 10 bevindt. Daartoe zijn van het schip in beide situaties, bij drie
verschillende diepgangen, het
deplace-ment en de afstand van bet druckingspunt uit ordinaat 10 berekend,
Het deFlacement en de plaats van het drukklngspunt zijn daarna
uitzet op de diepgang ter plaatse van ordinaat lo. Door het
snij-punt te bepaleri van de delacementskroniin. met een vertikaal die het deplacement bij de veronderstelde
beladingstoestand voorstelt, kan de
plaats van het drukkingspunt en de juiste diepgang worden afgelezen.
(Fig. 25)
Het blijkt,dat bij
een golftop midscheeps bet drukkingspunt 0,715 m
en bi seen olfda1 midscheeps 0,590 rn vór ordinaat 10 ugt.
Daar het systeemzwaartepunt
van bet homogeen beladen schip 0,595 m
vr ordiníat 10 ugt, za.1 volgens deze
statioche beschouwingen hei schip op een goiftop stuurlastig en in een golfdal koplastig worden.
Hei grootste trirrmend moment ontstaat bij het schip in een golfdal
en bedraagt:
Mtrim = 1trim
1237 (0,595 -0,
3go )+ 253,6
mt
0m een indruk te krijgen van de orde grootte van de rim, die als
gevol
van dit aornent zal
ontstaan, kan men gebruik mr.hen van de iansmetacenterhoote die behoort bij eenrnde1'1e
waterlijn. Voor dit ¿eval is de hoote van het langsrnetacenter
boyen de basis jJ
=55,6
m. Het systeeazwaarteunt lig't3,117 m
boyen de basis, zodat de
lagsmetacenterhoogte G1=52,68
ni.
De totale trim rolgt dan uit:
trim - ill trimmend moment 51,8
. 255,1
--
0,20m
4,80m
/4,60m_
E cD r-cD <I E C) 2,20m¿4Um_
L 20m h,OOm 2, 00m 1,8 0m 2AOm 31 a950t
boot
hoot
1200t
1237t
I t i I I t i t I i I I i O0,lm
0,2m
0,3 m0,4m
0,5m0,6m
0,7m
Deplacement
,1crn
20t
Drukkingspurtt vódr ord.10.1cm
0,05 m.Figuur25. Bepaling drukkingspunt in tengte bij
een
Gezien in verhoudin
tot de scheepsiengte is deze trim zeer klein,
zodat de irivloed ap de stabiJiteit te verwaariozen is.
Bij de statische bEschouwingen is dan ook verondersteld, dat het
rechtliggende schip zowel bij een goiftop ais bij een golfdal
midscheeps, in horizoitale positie verkeert.
Echter, Mi grotere heilingshoeken zal het drukkingspunt zich in
bet algemeen niet alleen in dwarsscheepse richting, doch ook in
langsscheepse richting verpiaatseri, zodat een trimverandering
het gevoig zaf zijn. Schirmer
[5
heeft bij een kustvaartuig de
invloed van de trim op de stabiliteit ond.erzocht. Hij kwam tot de
conclusie, dat het verschil in stabiliteit tussen bet niet vertriinde
en bet vertrimde schip gering was. Bij het schip in een golfdal
was de afwijking zeer klein, op een goiftop wat groter.
Daar de bovenbouwen van ons kustvaartuig praktisch symetrisch
ligrren ten opzichte van het drukkingspunt in lente bij
Ø = o en bet evenwijdig mitidennchip relatief lang is, is bet niet
te verwachten, dat bij grote hellingshoeken grote trieveranderingen
zullen ontstaan. Bedenkt men bovendien, dat indien men de iravloed
van de trim op de stabiliteit wel in rekeni:g wil
brenden, de
hoeveelheid reken- en tekenwerk vele malen wordt vergroot, dan is
het alleszins aanvaardbaar bij dit type kustvaartuig de invloed
van de trim op de dwars3cheepse stabiliteit te verwaarlozen.
3.2,
De dwarskrommen.
Zoals in bet voorande reeds is gebieken, voigt hot deplacement uit:
(+1/2 L
=
c1j
ffdx
en het totale dwarsscheepse mpment uit:
+Y2L
M = C1 1x)effdX