• Nie Znaleziono Wyników

Zout-bufferput IJmuiden: Samenvatting oriënterend onderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zout-bufferput IJmuiden: Samenvatting oriënterend onderzoek"

Copied!
18
0
0

Pełen tekst

(1)

' r f | " « » a 'flfr 1

a

—tel ' t » Üj|tj r4> W A T E R L O O P K U N D I G L A B O R A T O R I U M

RAPPORT No: M 976

Z o u t - b u f f e r p u t IJmuiden Samenvatting o r i ë n t e r e n d onderzoek AUTEUR: DATUM: J a n u a r i 1968. CODE No: MS'1 1 a i i Tï M i Sfl

Jij

p *

ae

B I B L I O T H E E K

ff

1 8

* ^S"..&> Waterbouwkunde

— , 5 0 4 4 , 2 6 0 0 G A D E t S

-T1A 015 -699111

v&

)M.

'"-vV**1' ' H i t ii i 290 itSMM^ ËsiMsê;&éMS0S0im0lS

(2)

Cf

&

O

-2Cf £>

WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM

Zout-bufferpirt IJmuiden

Samenvatting oriënterend onderzoek

B I B L I O T H E E K Dienst Weg- en Waterbouwkunde F&stbus 5044, 2600 GA DELFT

IsL 01.5.-699111

o 3 se. m\

M 976

(3)

Zout-bufferput IJmuiden.

1» Inleiding.

Ter bestrijding van het zoutbezwaar van de bestaande en toekomstige schut-sluizen te IJmuiden wordt overwogen het binnengedrongen zoute water achter de sluizen in een bufferput - (een verdiept deel van de bodem) - te verza-melen en het vervolgens vanuit de bufferput terug te voeren, naar zee door middel van het te IJmuiden geprojecteerde gemaal. Overwogen wordt in het toevoerkanaal naar het gemaal een zoutscherm aan te brengen om het binnen-gedrongen zoute water efficiënt te kunnen afzuigen.

Om te beoordelen of deze wijze van zoutbestrijding zinvol is dienen de volgende vragen te worden beantwoord.

1. hoeveel water dient via het zoutscherm in verband met de zoutbestrij-ding te worden afgezogen?

2. hoe groot en hoe diep dient de zout bufferput te zijn om het binnen-gedrongen zoute water te kunnen opvangen?

In het vervolg wordt een samenvatting gegeven van het voor de beantwoor-ding van deze vragen uitgevoerde oriënterende onderzoek. Dit bestaat uit de volgende delen.

I. In de brief no. 468O, d.d. 28-10-1966 door het Arrondissement Noord-zeekanaal van Rijkswaterstaat opgedragen oriënterende berekeningen, waarvan de resultaten zijn samengevat in rapport W 35r Zout-buffer-put IJmuiden, verslag oriënterende berekeningen, d.d. augustus 1967° II. In de brief no. 2028 d.d. 5 mei 1967 door het Arrondissement

Noord-zeekanaal van Rijkswaterstaat opgedragen oriënterende modelproeven voor het bepalen van de menging tussen het binnengedrongen zoute wa-ter en het wawa-ter in het Noordzeekanaal bij het begin van de buffer-nut.

(4)

2. 2. Grootte van de af te zuigen hoeveelheid water.

2.1. Maatgevende grootheden.

De hoeveelheid water, die gemiddeld over de tijd dient te worden afge-zogen hangt af van de volgende grootheden;

Q. s de hoeveelheid zout water, die gemiddeld over de tijd via de slui-zen per tijdseenheid binnen dringt,

S s de mate, waarin dit water wordt gemengd met water uit het Noordzee-kanaal voordat het wordt afgezogen (Bij een mate van menging S heeft één deel binnengedrongen zout water zich vermengd met (S-l) delen water uit het Noordzeekanaal, zodat een hoeveelheid water gelijk aan S delen binnengedrongen water, moet worden afgezogen om het zoutbe-zwaar nul te doen zijn)

n ; de bijdrage van het binnengedrongen zoute water na menging met fac-tor S tot het water dat via het zoutscherm wordt afgezogen (Bij n = 100% wordt uitsluitend het met factor S gemengde binnengedron-gen water afgezobinnengedron-gen, bij n-<;100% wordt ook water uit de oppervlak-te lagen mee afgezogen)

De hoeveelheid water,Q, die gemiddeld over de tijd per tijdseenheid dient te worden afgezogen om het zoutbezwaar nul te doen zijn wordt blijkens het voorafgaande gegeven door de formule

Q = ^ S Q . (1)

2.2. Hoeveelheid water, die via de schutsluizen binnendringt.

De hoeveelheid water, die gemiddeld over de tijd via de schutsluizen per dseenheid \

gende formule

tijdseenheid binnendringt, Q. , wordt per schutsluis gegeven door de

vol-Q. = % Q. per sluis (2)

m T in *

waarin; t ; tijd gedurende welke binnedeuren openstaan per schutcyclus T s gemiddelde duur van schutcyclus

Q. ; hoeveelheid water, die gemiddeld over de duur van de periode met geopende binnendeuren binnendringt.

(5)

Voor de Noordersluis wordt door Arrondissement Noordzeekanaal aangehouden t = l/2 uur en T - 2 uur. Substitutie hiervan in formule 2 geeft

Q. =xn 4 in -r Q. voor Noordersluis (3)

Voor de toekomstige situatie wordt door Arrondissement Noordzeekanaal twee sluizen als de Noordersluis maatgevend gesteld. Derhalve

Q.:„ = ö" Q^„ voor toekomstige situatie

in m (4)

Bij toepassing van formule 4 wordt het zoutbezwaar via de sluizen, die kleiner zijn dan de Noordersluis, verwaarloosd.

In verslag W 35 is de hoeveelheid water, die per schutting via de Noor-dersluis binnendringt berekend op basis van door Rijkswaterstaat op 18-1-62 (zonder luchtbellengordijn) en op 21-9-1965 (met luchtbellengordijnen) ver-richte metingen. Het resultaat hiervan is samengevat in tabel 1. Bij de berekeningen zijn de diclitheidsvertikalen geschematiseerd tot een tweelagen systeem (zie fig. 3j verslag W 35) • Deze schematisatie is zodanig dat een ondergrens is verkregen voor de hoeveelheid per tijdseenheid binnendrin^n^ zout water.

Tabel 1. Binnendringende hoeveelheid zout water.

toestand met lucht-bellen gor-di jnen zonder lucht-bellen gor-di jnen Q max 100 m /sec 200 m /sec Q. m 70 nr/sec 3/ 1] 130 nT/sec 1 Q. i m 35 m /sec

65 m

3

/

sec Ap 7 kg/m3 12 kg/m3

ö s direct na openen van binnendeuren

Q. s gemiddeld over periode met open binnendeuren Q. ; gemiddeld over tijd berekend volgens formule 4

A ; verschil in dichtheid tussen binnengedrongen zout water (na eventuele luchtbellengordijnen) en oppervlakte lagen in het Noordzeekanaal.

1) berekend op basis van een volledige uitwisseling benodigde periode van 20 min met een debiet van 175 m /sec en een resterende periode van 10 min met een debiet van 50 m /sec.

(6)

4.

2.2. Mate» waarin binnengedrongen zoute water met kanaal water wordt ge-mengd alvorens het wordt afgebogen.

Menging tussen het binnengedrongen zoute water en het water in het Noord-zeekanaal kan afgezien van de mengende werking van de luchtbellengordijnen op de volgende wijzen tot stand komen.

1. door een interne watersprong op het talud waar over het zoute water de zout-bufferput instroomt

2. in de zout-bufferput bij het lopen van golven over het grensvlak tus-sen het binnengedrongen zoute water en het bovenstaande water uit het Noordzeekanaal (deze golven zijn een gevolg van de stootgewijze belasting van het zout-bufferbekken)

3. door de mengende werking van schepen varend over het bufferbekken

Voor het bepalen van de invloed van factor 1 zijn modelproeven uitgevoerd waarin de invloed van factor 2 gedeeltelijk is verwerkt. Een beschrijving van deze proeven en het resultaat ervan wordt in het vervolg gegeven. De factor 3 is buiten beschouwing gelaten, waardoor de aangehouden waarden van S als ondergrens dienen te worden beschouwd.

Be proeven zijn verricht in het model van de Kreekraksluizen, dat onge-veer de Noordersluis te IJmuiden op lengteschaal ls60 weergeeft. Een plat-tegrond van het model en de daarin aangebrachte bufferput (die alleen wat betreft de bodemdiepte ongeveer met de geprojecteerde bufferput in IJmuiden overeenstemt) zijn aangegeven in figuur 1. Hierbij wordt aangetekend dat de bodem van de zout-bufferput omgerekend naar het prototype 8 m lager is ge-legen dan de drempel van de schutsluis. Bij de proeven is de overgang van de sluisdrempel naar de bodem van de bufferput uitgevoerd in enkele geval-len als talud met helling ca. Is 10 en in enkele gevalgeval-len als een vertikale wand. Om de invloed van het luchtbellenscherm op Q. na te bootsen, is een

^ in

„kam" gebruikt om het dwarsporfiel van het sluishoofd te verkleinen; aldus werd de grootte van Q. beïnvloed, terwijl tegelijkertijd een menging op-trad (om de tanden van de kam) waarvan de grootte globaal vastgesteld ko.n worden.

Bij de proeven werden enkele schuttingen na elkaar uitgevoerd, zonder dat het in de bufferput opgevangen zout werd afgevoerd. Gevarieerd werden Q. , t,het aantal schuttingen, het talud tussen sluishoofd en bodem buffer-put, alsmede Ap waarmee hier het dichtheidsverschil in kg/m bedoeld wcrdt

(7)

tussen het water in de sluis voor het openen van de deuren en het water op het Noordzeekanaal "buiten de invloedssfeer van het "binnendringende zout. De invloed van de scheepsbewegingen op de menging is "buitenheschou-wing gelaten.

Voor het bepalen van de mengfactor S, is er van uitgegaan dat een zoutconcentratie van 1 kg/m meer dan de achtergrondsconcentratie op het Noordzeekanaal toelaatbaar is.

In figuur 2 is aangegeven hoe de diverse grootheden zijn gedefinieerd, en hoe de mengfactoren zijn bepaald.

(8)

T a b e l . 2 . Proefresultaten. . g# p r o e f n o . 1 2 3 4 Q ( m3/ s ) 1 3 5 * 72* 146 92 A po (kg/m3) 8,7 8,7 19,5 24,5 t (uur) 0,5 1 0,5 0,5 1 aantal s c h u t -tingen 3 3 3 3 S

I

1,2 1,2 1,2 1,2 ^ 1 schutting ! D (m) 0,8 0,85 0,95 0,6

H

1,6 1,8 2,4 1,9 S

(MI)

totaal 2,0 2,2 2,55 3,2 S (I+II) 1 schut-ting 2,0 2,2 2,55 3,2 SII totaal 1,7 1*8 2,1 2-, 7 S

I I

1 schut-ting 1,7 1,8 2,1 2,7 2 schutting proef no. 1 2 3 4 D (m) 2,4 2,5 2,75 1,75 H (m) 4,5 5,3 6,4 5,3 S (1+1$ totaal 1,9 2,1 2,25 2,9 S (I+II) 26. schut-ting 1,8 2,0 1,95 2,6 SII totaal 1,6 1,75 1,85 2,4 SII 2e schut-ting 1,5 1,65 1,6 2,2 3 schutting D (m) 3,9 4,1 4,5 2,85 H (ra) 6,9 8,0 9,0 7,4

s

( I + I I )

totaal 1,75 1,8 1,95 2,5 (I+II)

3

e schut-ting 1,45 1,2 1,35 1,7 SII totaal 1,45 1,5 1,6 2,1 SII 3e schut-ting 1,2 1,0 1,1 1,4

Q

46

24,5

33

18,5

'Gemiddelde v a n proef m e t talud Is 1 0 en proef met vertikale wand (overgang

sluishoofd-bodem bufferput)

Talud lslO of vertikale w a n d gaven g e e n meetbare verschillen in menging.

Bodem zoutbufferput 8 m onder niveau drempel v a n schutsluis (zie fig. l)

D = gemiddelde dikte (m) laag onverdund zout w a t e r , tijdens schutting

(9)

Resultaten

De resultaten zijn vermeld in tabel 2 en gedeeltelijk grafisch weer-gegeven in figuur 3 en 4«

Het blijkt dat bij kleine Ap de menging kleiner is dan bij de grote Ao • Dit wordt voor een deel veroorzaakt door het toelaatbaar zijn van

' 3 3

Ap'= 1 kg/m aan de bodem of daarboven, omdat Ap = 1 kg/m relatief veel belangrijker is bij klein dan bij groot dichtheidsverschil.

Voorts blijkt de menging omgekeerd evenredig te zijn met de grootte van het debiet.

De menging was bij een talud 1 = 10 even groot als bij een vertikale wand (overgang sluishoofd naar bodem bufferput)

Naarmate meer zout water in de bufferput aanwezig is, arriveert het nog bijkomende zoute water met minder menging in de put. Als de Ap = 1 kg/m grens op ca. 7 m boven de bodem van de bufferput ligt (of de dikte van de laag onverdund zout water ca. 4 m bedraagt), bedraagt ST T T ca. 1,5* Is er

helemaal geen zout in de put, dan bedraagt ST T T voor inkomend zout water

ca. 2-3 afhankelijk van debiet en dichtheid. Deze getallen gelden voor de in het model aangebrachte zout bufferput waarvan de bodem 8 m lager ligt dan de drempel van de schutsluis.

Bij de interpretatie van de proefresultaten dient er rekening mee te worden gehouden dat de drempel van de Noordersluis op een niveau van NAP -15,00 m ligt, dat voor de toekomst op een kanaal bodem op een niveau van NAP - 16,5 m wordt gerekend en dat volgens de in het vervolg gegeven be-schouwingen de bodem van de zoutput 6 m lager dient te liggen dan de kanaal-bodem. Dit resulteert in een verschil in niveau tussen de rifcrempel van de Noordersluis en de bodem van de zoutbufferput van 7 l/2 m voorde Noorder-sluis. Dit verschil is van dezelfde orde van grootte als in het model. De model resultaten mogen daarom voor de Noordersluis worden toegepast. Op grond van het in de volgende paragrafen vermelde dient er op te worden gerekend dat de dikte van de laag zout water in de zout bufferput zal variëren tussen 2 l/2 a 3 m, als onverdund zout water gerekend. Blijkens tabel 2 dierit in dat geval op ;-een menging .S = SJ T in de- orde van 1— te worden gerekend. Bij de

proeven- is de invloed van de scheepvaart niet in rekening gebracht. Boven-dien legde het feit dat voor deze oriënterende proeven van het model van de Kreekraksluizen gebruik is gemaakt beperkingen op, die "tot uiting komen in de daardoor noodzakelijke schematisaties (bijv. kam, oppervlakte en vorm bufferput) en in de gevolgde meettechniek. Door deze factoren dient een S waarde in de orde 1-r als ondergrens te worden beschouwd. Hoeveel deze waarde hoger kan zijn kan niet zonder een meer gedetailleerd onderzoek uit te voeren worden aangegeven.

De ondergrens voor S in de orde van 1-r komt op redelijke wijze overeen met de waarde 2 waarvan bij het eerder uitgevoerde in paragraaf 3 beschreven onderzoek is uitgegaan. Om deze reden leek het verantwoord in paragraaf 3

(10)

8.

een S waarde van 2 te hlijven hanteren.

Voor de toekomstige sluis mag er op worden gerekend dat de drempel van de sluis op een lager niveau komt te liggen dan hij de ïïoordersluis. Bit resulteert in een geringere valhoogte voor het "binnengedrongen water dan hij de Noordersluis, aangezien voor heide sluizen de vullingsgraad van de zouthufferput gelijk is. Dit heeft een gunstige invloed op de menging, (zie fig. 3 ) .

2.3» Rendement van het afzuigen (grootte van n ) .

Optimale condities worden verkregen hij n = 100% (geen meevoeren van zoet water). Voorwaarde hiertoe is dat de spleet van het zoutscherm voldoende diep ligt. De vereiste diepte ligging kan in eerste "benadering worden "be-paald met "behulp van door Harleman verstrekte gegevens (seotion 26 van Handhook of Fluid Dynamics, editor V.L. Streeter, Sb Graw-Hill 196l) in hijzonder met "behulp van fig, 26.12, uitgaande van de door Harleman aanbe-volen waarde a = 1.1

Berekeningen zijn uitgevoerd voor een afzuigdehiet van 70 m /sec met een hijhehorende waarde Ap van 3 l/2 kg/m voor een spleethreedte van 100 m. Volgens deze herekeningen komt de onderkant van de spleet op een zo hoog mogelijk niveau hij een spleethoogte van 2 a 3 m. De onderkant van de spleet dient dan 3,5 a 3,7 m lager te liggen dan het grensvlak op een daar-toe maatgevend punt (zie par. 3«2)

(11)

3. Benodigde grootte en diepte van de zoutbufferput.

3.1. Probleemstelling.

De afmetingen van de beschouwde zoutbufferput zijn gegeven in de figu-ren 1 en 6 van verslag W 35*

De hoeveelheid water, die in het geval zonder luchtbellengordijnen dient te worden afgezogen is groter dan de hoeveelheid water, die in het geval met luchtbellengordijnen dient te worden afgezogen (zie tabel l ) . Om deze reden is, gezien de beperkingen in de beschikbare hoeveelheden door-spoelwater, het geval zonder luchtbellen buiten beschouwing gelaten.

De diepte van de zoutbufferput dient zodanig te zijn dat de laagdikte van de zoute onderlaag aan het oostelijke uiteinde van de put de diepte er-van niet overschrijdt. Het bepalende tijdstip hiervoor is het tijdstip waar-op de door de stootsgewijze zoutbelasting veroorzaakte interne golf terug-kaatst tegen het oostelijke uiteinde van de put. Daarnaast dient de put in

zekere mate gevuld te blijven met zout water, omdat anders het zoute water niet kan worden aangezogen naar het zoutscherm toe. De problematiek van de zout-bufferput kan daardoor als volgt worden gesteld.

1. Hoe diep dient de put te zijn opdat bij gegeven initiële vullings-graad de tijdens een schutting veroorzaakte interne golven na

terugkaat-sing tegen het einde van de put binnen de put blijven.

2. Hoe groot dient de intiele vullingsgraad te zijn om het zoute water te kunnen aanzuigen naar het zoutscherm toe.

Hierbij wordt onder intiele vullingsgraad verstaan de mate waarin de zoutbuf-ferput is gevuld met zout water, vlak voor het openen van de binnendeuren.

3.2. Intiele vullingsgraad.

Bij de berekening van de intiele vullingsgraad is er van uitgegaan dat de hoeveelheid water Q, die gemiddeld over de tijd per tijdseenheid dient te worden afgezogen om het zoutbezwaar nul te doen zijn 70 m /sec bedraagt. Verder is aangenomen dat dit water 3 l/2 kg/m zwaarder is dan het water

in het Noordzeekanaal. Dit correspondeert met substitutie in vergelijking 1 van S=2 (par. 2.2) en de in tabel 1 voor het geval met luchtbellengordijnen genoemde waarden van Q. . In verband met de menging met S=2 is de helft van

Uit oriënterende berekeningen is tevens gebleken dat de zoutgolf in het ge-val zonder luchtbellengordijnen tot een hoger niveau terugkaatst dan met luchtbellengordijnen.

(12)

10.

de in tabel 1 genoemde waarde van Ap aangehouden. (7 kg/m vrordt 3 l/2 kg/m"") De vereiste vullingsgraad is zo berekend dat vlak voor het begin van de volgende schutting nog voldoende zout water naar het zoutscherm wordt aange-voerd om uitsluitend zout water te kunnen afvoeren. Dit houdt in dat vlak voor het begin van de volgende schutting de laagdikte van het zoute water gelijk dient te zijn aan de grensdiepte voor de zoute onderstroom op een daartoe maatgevend punt. In het geval van een bodem helling groter dan 0,003 in het toeleidingskanaal naar het zoutscherm (situatie volgens fig. 1 van rapport W 35) is het maatgevende punt de overgang tussen de zout-bufferput en het toeleidingskanaal. In het geval van een horizontale bodem van het toeleidingskanaal ligt dit punt vlak voor het zoutscherm. In het laatste geval dient de spleet van het zoutscherm evenveel dieper te worden aange-bracht dan in het eerste geval als overeenkomt met het verval van het grens-vlak in het toeleidingskanaal naar het zoutscherm tussen de bufferput en het zoutscherm. Bij een lengte van 300 m van het toeleidingskanaal en een breed-te van 125 m komt dit overeen met een verschil in aanlegdiepbreed-te van 0,9 nu Daarom is in het vervolg het eerste geval (hellende bodem van het toelei-dingskanaal) maatgevend gesteld.

De grensdiepte voor de zoute onderstroom wordt gegeven door de formule

ƒ Q2 \i/3

a =/ ) (2)

\_£

e

B

J

p

waarin; a : grenslaagdiepte

B % breedte van toeleidingskanaal

p ; dichtheid van water in Noordzeekanaal — 3/ / 3

Voor B = 125 m, Q = 70 m /sec en Ap = 3 , 5 kg/m geeft formule 2 een waarde a = 2«1 nu

S

Om het zoute water vanaf het oostelijke uiteinde van de bufferput naar het begin van het toeleidingskanaal te doen stromen dient er een verval in het grensvlak te zijn. Een benadering van de grootte van dit verval is ver-kregen door het berekenen van het verval dat nodig is om bij een zoutlaag-dikte van 2,1 m aan het begin van het toeleidingskanaal naar het zoutscherm een hoeveelheid zout water van 70 m /sec met een Ap-waarde van 3 l/2 kg/m van het oostelijke uiteinde van de bufferput naar het toeleidingskanaal te doen stromen. Hierbij is de zoutbufferput geschematiseerd tot een put met een lengte van 1200 m met over de gehele lengte een breedte van 300 m. Verder

(13)

is bij de berekening uitgegaan van permanente stromingscondities, en van de volgende X-waardens X, = 0,018 en X. = 0,005 (notatie volgens verslag W 35)• Het op deze wijze berekende verval bedraagt 0,25 m. Dit leidt er toe om de vereiste initiële vullingsgraad op omstreeks 2.5 m te stellen (a + 0,25 m ) . De in par. 3.3 gegeven overwegingen leiden er toe deze maat te verhogen tot omstreeks 3 m.

Bij een helling van de bodem in het toeleidingskanaal naar het zout-scherm groter dan 0,003 {-Q X, + ^ X.) is het niveau van het grensvlak na-bij het zoutscherm iets hoger dan na-bij de overgang van de zoutbufferput naar het toeleidingskanaal. Het niveau van het grensvlak dat maatgevend is voor de in par. 2.3 gegeven berekeningen over het niveau van de spleet mag daar-om worden gesteld op te treden aan het begin van het toeleidingskanaal. Der-halve is het veilig het maatgevende grensvlak niveau a hoger dan de bodem

S

van de zoutbufferput te stellen. Derhalve dient de onderkant van de spleet onder het zoutscherm op een niveau van 1,4 a 1,6 m onder de bodem van de zoutbufferput te liggen (3,5 a 3,7 m als berekend in par. 2.3 verminderd met a )»

S

3.3. Putdiepte.

In verband met het aanzuigen van het zoute water naar het zoutscherm mag de dikte van de zoute laag bij het begin van het toeleidingskanaal naar het zoutscherm een waarde a niet onderschrijden (a = 2,1 m volgens par.

3.2). Bovendien dient de tegen het einde van de zoutbufferput teruggekaat-ste golf onder het niveau van de kanaalbodem te blijven. Deze overwegingen leiden volgens fig. 9 van verslag W 35 ^ij <ie i*1 tabel 1 gegeven

maatgeven-de waarmaatgeven-den voor het geval met lucht tot een putdiepte van 6 m en een vullingsgraad van 3 m. Deze getallen zijn naar verwachting aan de hoge kant ten gevolge van het feit dat bij de berekeningen drie-dimensionale effecten zijn verwaarloosd.

(14)

12.

4» Slotopmerking.

4.1» De in de voorafgaande paragrafen genoemde getallen zijn het resultaat van oriënterende berekeningen. Door de gevolgde schematisaties (bijv. kam,

oppervlakte en vorm van bufferput) en door de gevolgde meettechniek mag aan het resultaat van de proeven geen absolute waarde worden toegekend. Voor de berekeningen geldt hetzelfde gezien o.a. de verwaarlozing van

drie-dimensionale effecten. Bij de interpretatie en toepassing van de gegeven getallen dient hiermee rekening te worden gehouden.

Het lijkt mogelijk de gegeven getallen een hechtere basis te geven door het uitvoeren van een modelonderzoek. Hierbij kan worden nagegaan hoe het rendement van de beschouwde wijze van zoutbestrijden kan worden beïn-vloed door een gunstige vormgeving.

4.2. Ter voorbereiding van de schaalkeuze voor een eventueel op te dragen model worden in een stroomgoot principe proeven uitgevoerd om na te gaan of de menging bij het instromen van het zoute water in de zoutbufferput in een vertrekken model mag worden weergegeven. Hierbij zal tevens worden nagegaan of door de vormgeving van het westelijke einde van de zoutbufferput gunstig te kiezen een gunstige invloed op de menging kan worden uitgeoefend.

4*3. De vraag welke toestand in de zoutbufferput exi bij het oostelijk uit-einde van de put zal ontstaan als niet zo veel water wordt afgezogen via het zoutscherm dat het zoutbezwaar voor het Noordzeekanaal voorbij de Velserkcan nul is, is buiten beschouwing gelaten. Ook voor de beantwoor-ding van deze vraag kan het onder 4«1 voorgestelde model dienen.

(15)

I

* BEZO GEEFT AAN PLAATS VAN

BEWEGENDE ZOUTOPNEMERS

PEILEN IN m to.v. STILWATERLUN

MATEN IN m PROTOTYPE

PROEVEN ZOUTBUFFERPUT UMUIDEN IN MODEL

VAN KREEKRAKSLUIZEN

SCHAAL:

1:50 to,v. MODEL 1:3000 lo.v. PROT.

J.W.

A4

(16)

SCHEMA

SLUIS DEUR

EN KAM TALUD

HET UIT DE SLUIS STROMENDE ZOUTE WATER

h

MENGING S

=-g-OPP. SSSSS " =-g-OPP. W//A

AANNAME

SNELHEIDSVERTIKAAL

GEMETEN

DICHTHEIDSVERTIKAAL

HET IN DE BUFFERPUT GEARRIVEERDE ZOUTE WATER

MENGING S

J + J

~

-OPP ïSSS = -OPP. W/A

= 100th

DE MENGING OP HET TALUD EN IN BE BUFFERPUT

S

ïï

= S

I*ïï/

S

I

DEFINITIE MENGFACTOREN

J.W.

A4

(17)

s

t/5 1 1

q ~ 135m

3

/s

t

Ap

0

* 8,7kg/m

3

q « 92m

3

/s, Ap

Q

-=24,3kg/m

3

q - 72m

3

/s, Ap

0

- 8,7kg/m

3

Q ' 146m

3

/s, éq* 19

f

5kg/m

3

8 9

—*-H(m)

MENGFACTOR S

J +

j ALS FUNCTIE VAN HET IN DE BUFFERPUT

AANWEZIGE ZOUTE WATER

J.W.

A4

(18)

I

fc 's

I

1*1

0,5

Q * 135m

3

/s

t

Ap

0

' 8,7kg/m

3

q = 92m

3

/s

f

Ap

0

~24,3kgAn

3

Q * 72m

3

/s, Ap

Q

- 8,7kg/m

3

Q - 146m

3

/Sj Apf 19,5kg/m

3

1fi

h$

2,0

2,5

3,0

3,5

4,0

4,5

MËNGFACTOR S

I + j r

ALS FUNCTIE VAN HET IN DE BUFFERPUT

AANWEZIGE ZOUTE WATER

J.w.

A4

Cytaty

Powiązane dokumenty

Badania doświadczalne zużycia główki endoprotezy stawu biodrowego ze stopu kobalt-chrom oraz z tlenku l;lluminium

In order to study the relation between the growth and collapse of a bubble and the pressure variation around it, the pressure variation along the path of a flowing bubble has to

Istotne znaczenie dla optymalizacji procesów obróbki mechanicznej powierzchni mineralnych za pomocą tarczowych narzędzi roboczych ma ustalenie wpływu formy geometrycznej, rozmiarów

Najczęściej dzieci chcą się uczyć tak bardzo, że nie rozróżniają nauki od zabawy, dopóki dorośli nie przekonają ich, że nauka nie jest zabawą.. Dziecko uczy się

The incidence of selected clinical characteristics of Turner syndrome in the splanchnocra- nium region was assessed in 93 women with karyoty- pe 45,X and 64 women with TS with

Cel ten realizowany jest przez przygotowanie filmowej obudowy wystawy i zastosowanie w niej dwojakich, często przeplatających się ze sobą środków: wprowadzenie

– характеристики, такі як навчальна (за місцем навчання), виробнича (з кожного місця роботи), службова (за місцем служби),

Popularyzacją naszego miasta i jego zabytków zajmują się także członko- wie sekcji krótkofalowców, kierowanej przez Mariusza Thomasa. nawiązano kilka tysięcy łączności