• Nie Znaleziono Wyników

De afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee"

Copied!
42
0
0

Pełen tekst

(1)

DE AFSLUITING EN

GEDEELTELIJKE DROOGMAKING

V A N DE ZUIDERZEE

(2)

De afsluiting en gedeeltelijke

droogmaking van de Zuiderzee

-

1926

(3)

„Dieu crèa le monde excepté les „Pays-Bas, qui furent créés par les „Hollandais."

La Justice.

Mede in verband met herhaaldelijk uit het buitenland tot ons gekomen verzoeken lag het reeds geruimen tijd in ons voor-nemen ten behoeve van den ontwikkelden vreemdeling, die dus van Nederlandsche toestanden niet geheel onkundig is, in» ver-schillende moderne talen een kort, zakelijk en bevattelijk over-zicht te doen verschijnen van de geschiedenis, het doel en den tegenwoordigen stand van de thans in uitvoering zijnde Zuider-zeewerken.

Nu onlangs de beide Kamers der Staten-Generaal een ontwerp van wet hebben aangenomen, dat o.m. ten doel heeft de uitvoering der Zuiderzeewerken te bespoedigen, meenden wij niet langer te mogen dralen met de uitgave van zulk een overzicht.

Op ons verzoek verklaarde ons medelid Dr. Ir. H. Wortman, Directeur-Generaal van de Zuiderzeewerken, die als verantwoor-delijk leider van de samenstelling en uitvoering der definitieve ontwerpen de meest deskundige op dit gebied is, zich aanstonds welwillend bereid het door ons gedachte overzicht samen te stellen.

De sobere, onopgesmukte bewoordingen, waarin Dr. Wort-man het hiernavolgende, dankbaar door ons aanvaarde over-zicht vervat heeft, zijn geheel in overeenstemming, zoowel met den aard van ons volkskarakter, dat nu eenmaal wars is van alles, dat naar reclame voor eigen werk zweemt, als met den grooten ernst van het onderwerpelijke vraagstuk, waarvoor het Nederlandsche volk zichzelf geplaatst heeft. De eeuwenlange ervaring, die ons volk op het gebied van waterkeering en drooglegging heeft, zal toch ons wellicht niet afdoende kunnen behoeden voor tegenvallers, welke bij een werk van een omvang en duur alsnog nergens ter wereld is uitgevoerd niet onmogelijk zijn.

(4)

4

Maar de wetenschap, dat het geheele Nederlandsche volk de spoedige voltooiing van dit grootsche werk w i l , zal den vreem-deling-lezer beter dan hooggestemde woorden doen beseffen, dat men onze natie, dank zij dit werk, een eereplaats in den vreedzamen strijd der volkeren niet mag misgunnen.

De tot nu toe alleen in vreemde talen verschenen brochure wekte reeds aanstonds na hare verschijning alom groote belang-stelling ook hier te lande. Alhoewel het uiteraard minder op den w é g onzer Vereeniging ligt om Nederland in eigen land («enomen in den ruimsten zin, derhalve met inbegrip van Oost-en West-Indië) beter bekOost-end te makOost-en, zoo is daarvan tOost-en aanzien van de Zuiderzeewerken de noodzakelijkheid toch duide-lijk gebleken. Want een overzicht als wij voor den vreemdeling noodig achtten was voor den landgenoot en voor onze stamver-wanten in het buitenland tot nu toe niet beschikbaar. Vandaar deze Nederlandsche uitgave.

Voor de bevolking van Nederlandsch-Indië, die overwegend uit landbouwers bestaat en de beteekenis van zorgvuldig voor-bereide en op Westersche leest geschoeide waterwerken voor den landbouw van nabij zoo goed kent, meenden wij, dat het van belang zal kunnen zijn om van de deskundigste zijde in popu-lairen vorm te vernemen door welke groote werken het Moeder-land zijn bebouwbare oppervlakte belangrijk zal kunnen uitbrei-den Bovendien kan kennisneming van zulk een geschrift, dat Nederland van zijn beste zijde doet kennen, medewerken om de banden tusschen Nederland en Indië nauwer toe te halen. Wi] prijzen ons bijzonder gelukkig, dat die meening geheel gedeeld wordt zoowel door den Minister van Koloniën als door den on-langs opgetreden Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, zoodat w i j ons bij voorbaat verzekerd kunnen acnten van hun beider onmisbaren steun om deze brochure in de Maleische en eventueel in andere inheemsche talen op ruime schaal in alle deelen van den Archipel te verspreiden.

's-GRAVENHAGE, October 192Ö.

Het Hoofdbestuur der Vereeniging

(5)

van de Zuiderzee.

INHOUD.

Bladz

I. Ontstaan der Zuiderzee. Beschrijving van den

tegenwoordigen toestand 9—13 II. Geschiedenis der droogmakingsplannen tot aan

'net begin van de uitvoering 14—23 III. Tusschen 1920 en 1925 uitgevoerde werken 24—30

IV. Wetsontwerp 1925 tot versnelde uitvoering der werken. Beschrijving nader uitgewerkt ontwerp met gegevens betreffende de kosten en baten van

de geheele onderneming 31—48 Fig. 1. Overzichtskaart Nederland met ontwerp

droog-making Zuiderzee 1925

Fig. 2. Dieptekaart Zuiderzee met Waddengebied ... Fig. 3. Ontwerp Van Diggelen 1849

Fig. 4. Ontwerp Beyerinck-Stieltjes-Leemans 1866— 1877 (Wetsontwerp 1877)

Fig. 5. Bodemkaart Zuiderzee Fig. 6. Ontwerp Lely 1890

Fig. 7. Werken oostpunt Wieringen

Fig. 8. Werken Amsteldiep en Noordhollandsche kust Fig. 9. Nader uitgewerkt ontwerp afsluiting en

droog-making van de Zuiderzee 1925 Fig. 10. Dwarsprofiel van'den afsluitdijk.

(6)

F I & . l

OJVTWJSZII* DHOQ6I.MAKI7m ZCW£!/iZ&El925.

(7)

De afsluiting en gedeeltelijke

drooglegging van de Zuiderzee.

I. Ontstaan der Zuiderzee. — Beschrijving van

den tegenwoordigen toestand.

Daar, waar de Noordzee zich naar het Zuiden versmalt en van gemiddeld ongeveer 500 K.M. breedte overgaat tot 200 K.M. breedte en minder, liggen de bekende lage landen van Neder-land, voor een groot deel zelfs aanzienlijk beneden den zee-spiegel en in verband daarmede door duinen en dijken tegen overstrooming beschermd.

De van Noord naar Oost ombuigende kustlijn van ons land (zie fig. 1) moet oorspronkelijk een bijkans doorloopende duinen-keten zijn geweest, slechts op enkele punten doorsneden door de uitmondingen van de groote rivieren Schelde, Maas en Rijn. Op meerdere plaatsen, vooral in het Noorden, zijn in deze duinenrij evenwel doorbraken ontstaan en groote oppervlakten daarachter gelegen land zijn weggeslagen of overstroomd. Van het oorspronkelijke kustgebied zijn de Noordzee-eilanden even-wel als mooten blijven staan.

Wanneer deze wijzigingen hebben plaats gegrepen, is niet met juistheid bekend. Vermoedelijk is het een geleidelijk proces ge-weest, dat zich in hoofdzaak vóór het jaar 1300, toen de Zuider-zee ongeveer hare tegenwoordige gedaante had verkregen, heeft afgespeeld.

De op deze wijze tusschen de Noordzee-eilanden en de tegen-woordige kusten gevormde Waddenzee heeft zich vereenigd met

(8)

10

een reeds bij het begin onzer jaartelling in het hart van het land aanwezig meer Flevo, waaruit de Rijntakken, genaamd de IJssel en Utrechtsche Vecht(waarvan de laatste reeds sedert eeuwen in een binnenwater is veranderd) uitliepen, en van waar het water door het Vlie naar zee afstroomde. Aldus is tot diep in het land een zeeboezem ontstaan, op sommige punten (zie ook fig. 2), zooals de Veluwe en het Gooi, gekeerd door natuurlijke hooge gronden, op andere plaatsen door daartegen opgeworpen dijken. ^ Tusschen het Zuidelijk deel, de Kom, het vroegere meer Flevo (ongeveer bezuiden een lijn Enkhuizen-Stavoren) en het Noor-delijk deel, de Waddenzee (ongeveer benoorden een lijn Wie-ringen-Harlingen) bestaat een kenmerkend verschil.

De kom heeft, zie fig. 2, een zeer gelijkmatig bodemrelief. Van de kusten naar het midden neemt de diepte in 't algemeen ge-leidelijk toe van 0 tot 41/2 Meter beneden N A P . * ) ; alleen ligt ten westen van het eiland Urk een eenigszins diepere geul, reikende tot 6 M . beneden genoemd peil. De getijbeweging in dit gebied is niet groot: het normale tijverschil bedraagt niet meer dan 10 tot 40 c.M. Ook de stroomsnelheden zijn klein, slechts enkele c.M. per seconde. Over groote oppervlakten bestaat de bodem uit slib.

Het bodemrelief van de Waddenzee is veel onregelmatiger. Hooggelegen zandplaten, waarvan vele bij laagwater droog-vallen, worden gescheiden door meer of minder diepe geulen, in 't algemeen dieper wordend naarmate zij de Noordzee naderen. De belangrijkste verbindingen met de Noordzee zijn het Texel-sche Gat tusTexel-schen de Noordpunt van Noordholland en het eiland Texel, diep 30 tot 45 Meter, en de Vliestroom tusschen de eilan-den Vlieland en Terschelling, met een diepte van 20 tot 30 Meter. De tijverschillen zijn van beteekenis en bedragen in ronde ge-tallen bij Den Helder 120 c.M., bij Den Oever aan de Oostpunt van het eiland Wieringen 90 c.M. te Harlingen 125 c.M. en in den Vliestroom 165 c.M., waarmede ook grootere stroomsnel-heden, tot rond 150 c.M. per seconde, gepaard gaan.

(9)

F i d - . 2

(10)

13

Het gedeelte tusschen de genoemde kom en de Waddenzee vormt een overgangsgebied. Het westelijk deel daarvan, ge-naamd de Wieringermeer, reeds vroeger, vóór de doorbraken, evenals het meer Flevo als binnenmeer aanwezig, vertoont veel overeenkomst met de kom.

(11)

II. Geschiedenis der droogmakingsplannen tot aan

het begin van de uitvoering.

Het oudst bekende plan tot droogmaking van de Zuiderzee dateert uit de 17e eeuw. Deze eeuw, op zooveel gebied de groote bloeitijd van Nederland, zag reeds in de eerste helft de droog-legging van de groote plassen in Noordholland (zie fig. 2), zoo-als de Beemster in 1612, de Purmer in 1622, de Schermer in 1632. enz. Leeghwater, de molenmaker van De Rijp, gaf in 1641 zijn zoo bekend geworden Haarlemmermeerboekje uit, waarin hij het denkbeeld aangaf deze toenmaals omstreeks 17.000 H.A. groote plas droog te leggen met behulp van 160 windmolens. En in 1667 verscheen van de hand van Hendric Stevin een „Wis-constich Filosophisch Bedrijf", waarin hij het plan ontwikkelt om, zooals hij het ongeveer uitdrukt, het geweld van de Noord-zee uit de Vereenigde Nederlanden te verdrijven, door alle Noord- zee-gaten tusschen de eilanden af te dammen, de oude tot de eilan-den reikende zeewering dus weer als één geheel te herstellen en te verbinden met de Friesche kust.

De 18e eeuw, de tijd van de algemeene verslapping in Neder-land, gaf ook op droogmakingsgebied weinig van beteekenis te zien. Eerst het midden van de 19e eeuw kan in dit opzicht weder met eere worden genoemd. Toen kwam tusschen 1848 en 1852 het oude plan van Leeghwater tot droogmaking van de Haar-lemmermeer definitief tot uitvoering. Evenwel, geen 160 wind-molens, doch 3 daarvoor speciaal uitgevonden stoomgemalen waren het, die de Haarlemmermeer droogmaalden en Nederland met ongeveer 18.000 H.A. vruchtbaren grond vergrootten.

Het is omstreeks dezen tijd, dat ook ernstige plannen tot droogmaking van de Zuiderzee aan de orde kwamen. De meeste bekendheid verkreeg het ontwerp van den ingenieur van den

(12)
(13)

Waterstaat B. P. G. van Diggelen, uitvoerig behandeld in het door hem in 1849 uitgegeven boekwerk: „De Zuiderzee, de Frie-sche wadden en de Lauwerszee, hare bedijking en droogmaking". Wegens de groote bezwaren, verbonden aan het afdammen van de zeegaten Texelstroom (tusschen Noordholland en Texel) en Vliestroom (tusschen Vlieland en Terschelling), was een afsluit-dijk ontworpen van de Noordhollandsche kust nabij Den Helder naar de westpunt van het eiland Terschelling achter de eilanden Texel en Vlieland om, voorts eene afdamming van het Amelan-dergat tusschen Terschelling en Ameland en een afsluitdijk van de oostpunt van Ameland naar den Frieschen wal. Ten behoeve van den waterafvoer van de rivier de IJssel, die onge-veer 1/9 deel van het door den Rijn naar ons land aangevoerde water naar zee brengt, zou een breede stroombaan langs de kusten worden vrijgehouden (zie fig. 3), die aan het eene uit-einde bij de oostpunt van Terschelling, en aan het ander langs een breed kanaal, dwars door Noordholland, op de Noordzee zou loozen. Behalve op de omvangrijke landaanwinning, rond 550.000 H.A. groot, wees van Diggelen bij zijne studie ook vooral op de belangrijke verbetering van den waterstaatkundigen toe-stand van een groot gedeelte van ons land, die van zijn indij-kingsplan het gevolg zou zijn. De kosten werden door hem ge-raamd op 326 millioen gulden.

Tot verdere uitwerking van dit plan van Diggelen is het niet gekomen. De zaak bleef rusten tot eene in 1865 opgerichte „Nederlandsche Maatschappij voor Grondkrediet" aan den in-genieur J. A. Beyerinck (toenmaals hoofdinin-genieur, later inspec-teur van den Waterstaat) verzocht om in samenwerking met den ingenieur T. J. Stieltjes, een plan op te maken tot drooglegging van het zuidelijk gedeelte van de Zuiderzee. Deze deskundigen waren n.l. tot de conclusie gekomen; dat het plan van Diggelen,

praktisch gesproken, finantieel, zoo min als technisch, uitvoer-baar kon worden geacht. Eene insluiting van den IJssel en af-leiding van het water dezer rivier door stroombanen naar zee, zou te groote, zoo niet onoverkomelijke bezwaren geven.

(14)

Van-18

daar, dat door hen als hoofdvoorwaarde aan een op te maken bedijkingsplan werd gesteld, dat de vrije uitloop van den IJssel in

zee behouden moest blijven, en dat men zich zou moeten beperken

tot drooglegging van het gedeelte van de Zuiderzee, gelegen be-zuiden de IJsselmonding.

Het hierop gebaseerde plan Beyerinck, waarbij de afsluitdijk, zie fig. 4, was ontworpen van Enkhuizen over Urk naar de IJssel-monding, verscheen in 1866. In de twee volgende jaren werd het onderzocht door een daarvoor ingestelden Raad van Waterstaat,

Terwijl in 1870 eene Staatscommissie werd benoemd, die in 1873

haar verslag uitbracht, dat een gunstig eindoordeel inhield. Ook de Regeering bleek wel voor de droogmaking te gevoelen; zij was evenwel van oordeel, dat eene dergelijke onderneming zich niet leende om als concessie aan eene Maatschappij te worden gegeven, doch dat het werk van Staatswege moest worden uit-gevoerd. Het plan werd daarop eerst nog nader uitgewerkt door den ingenieur van den Waterstaat W.F. Leemans, die o.a. de dijksrichting zoodanig wijzigde, dat zoo goed als geen zand zou worden ingedijkt, terwijl ook Urk buiten de bedijking werd ge-houden om als reede voor de scheepvaart te kunnen blijven dienen. De totale oppervlakte binnen den afsluitdijk zou be-dragen 157.500 H.A., terwijl de kosten werden geraamd op 116 millioen gulden. Het is dit plan Beyerinck-Stieltjes-Leemans, aangegeven in f i g . 4, dat in 1877 bij ontwerp van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd aangeboden. Doch reeds in hetzelfde jaar werd het door het nieuw opgetreden Ministerie weer ingetrokken.

Naast deze twee sterk op den voorgrond tredende en hier-voren genoemde ontwerpen is in brochures en tijdschrift-arti-kelen eene groote verscheidenheid van andere denkbeelden aan het oordeel van het publiek onderworpen. Zoo kan b.v. worden gewezen op de plannen tot eene achtereenvolgende partieele in-poldering van kleine gedeelten, om op deze wijze geleidelijk tot eene zoo groot mogelijke drooglegging van de geheele Zuiderzee te komen, zoomede op de hier en daar reeds opduikende

(15)

denk-19

beelden om door het leggen van een afsluitdijk van Noordholland over Wieringen naar Friesland eerst een binnenmeer te vormen en vervolgens in dit binnenmeer inpolderingen tot stand te brengen.

In het begin van de tachtiger jaren deed het Friesche kamer-lid, de Heer A. Buma, eene poging om tot een hernieuwd onder-zoek van Rijkswege omtrent de mogelijkheid van indijking van de geheele Zuiderzee met de Wadden, te geraken. In December 1882 diende hij bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een wetsontwerp dienaangaande in, dat evenwel geen succes 'had, evenmin als eene kort daarop voorgestelde motie van dezelfde strekking. Doch Buma zette zijne bemoeienis voort, en in 1886 gelukte het hem, in samenwerking met vele andere bekende per-soonlijkheden, de zoogenaamde „Zuiderzeevereeniging" op te richten, welke tot doel had: „Het instellen van een technisch en een finantieel onderzoek omtrent de afsluiting, mede ter voor-bereiding eener latere geleidelijke drooglegging van de Zuider-zee, de Wadden en de Lauwerszee". Een technisch bureau werd ingesteld, aan welks hoofd reeds spoedig kwam te staan de civiel-ingenieur C. Lely. Achtereenvolgens verschenen in de jaren 1887 tot 1891 van de hand van dezen ingenieur acht nota's, waarin alle technische onderdeelen van het Zuiderzeevraagstuk met groote nauwgezetheid worden behandeld en met uitvoerige berekeningen, enz. worden toegelicht. Aangetoond werd in deze nota's, dat de aangewezen oplossing zou zijn, eerst een afsluit-dijk te leggen van Noord-Holland over Wieringen naar de Friesche kust bij Piaam en vervolgens in het afgesloten meer een viertal inpolderingen te maken. De omgrenzingen dezer inpolde-ringen werden zoodanig gekozen, dat 1°. voldoende wateropper-vlakte overbleef om daarop den IJssel zonder bezwaar te doen loozen, 2°. de diepe geulen buiten de bedijkingen bleven, en 3°. zooveel mogelijk klei en zoo weinig mogelijk zandgrond werd ingepolderd. (Zie f i g . 5). De voordeelen van een dergelijk plan zouden van tweeërlei aard zijn. Ten eerste zou de bebouwbare oppervlakte van ons land aanmerkelijk worden vergroot en ten

(16)

20

tweede was eene belangrijke verbetering van den waterstaat-kundigen toestand van de om de Zuiderzee gelegen landstreken te verwachten. Het normale peil van het overblijvende IJsselmeer, vastgesteld op 0,40 M . - f - N.A.P., was n.l. zoodanig gekozen, dat in natte perioden eene behoorlijke afwatering van de om-ringende gebieden verzekerd was, terwijl in droge zomers uit het gevormde meer zoetwater zou kunnen worden ingelaten. In fig. 6 is dit ontwerp Lely aangegeven. De lengte van den afsluitdijk bedroeg rond 30 K.M., de oppervlakte daar bezuiden ongeveer 360.000 H.A., waarvan ongeveer 232.000 H.A. zou worden droog-gelegd. De totale kosten werden geraamd op 190 millioen gulden, waarvan 42 millioen voor den afsluitdijk met bijbehoorende werken.

In 1892 werd eene Staatscommissie benoemd om het door Lely voor de Zuiderzeevereeniging opgemaakte plan te onderzoeken. Blijkens haar in 1894 uitgebracht verslag waren 21 van de 27 leden van oordeel, dat de onderneming in 's lands belang be-hoorde te worden ondernomen, terwijl men zich in 't algemeen met den technischen opzet kon vereenigen. Slechts op enkele onderdeelen werden wijzigingen voorgesteld. Zoo werd b.v., zie eveneens f i g . 5, het Amsterdamsche kanaal tusschen de beide zuidelijke polders, in hoofdzaak uit militaire overwegingen, ver-breed van iy2 tot 5 K.M., terwijl de Z.W. polder aanmerkelijk

werd verkleind. De droog te maken oppervlakte zou bedragen rond 212.000 H.A., waarvan rond 195.000 H.A. vruchtbaar land. De kosten werden geraamd op 189 millioen gulden, waarin 49 millioen voor den afsluitdijk met bijbehoorende werken en 10 millioen voor militaire verdedigingswerken. De tijd van uitvoering werd voor den afsluitdijk op 9 jaar, voor het geheele werk op 33 jaar gesteld.

Het op deze wijze verkregen plan Lely-Zuiderzeevereeniging-Staatscommissie 1892, is sindsdien in hoofdzaak aangehouden. Tweemaal, in 1901 en 1907 verscheen een wetsontwerp om tot de uitvoering öf van het geheele öf van een gedeelte van het plan te geraken, doch beide keeren werden de ontwerpen weer door

(17)
(18)

23

opvolgende Ministeries ingetrokken. In 1916 evenwel, toen de ontwerper van het plan Dr. C. Lely, voor de derde maal Minister van Waterstaat was, werd een ontwerp ingediend, dat in 1918 tot stand kwam, en als „Wet van den 14en Juni 1918 tot afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee" in het staatsblad No. 354 werd opgenomen. Bij K. B. van 16 Juli d.a.v. werd de in deze wet genoemde Zuiderzeeraad ingesteld, die de Regeering van advies en bijstand zal dienen bij de verdere voorbereiding en uit-voering der werken, terwijl bij Kon. Besluit van 31 Mei 1919 de inrichting van den technischen dienst der Zuiderzeewerken werd geregeld.

De wet van 14 Juni 1918 is, voorzoover het technische gedeelte betreft, in hoofdzaak gegrond op het plan van de Staatscom-missie van 1892. Artikel 1 bepaalt, dat voor rekening van den Staat zullen worden uitgevoerd 1°. een afsluitdijk van de Noord-Hollandsche kust over Wieringen naar Piaam en 2°. de droogmaking van gedeelten van de af te sluiten Zuiderzee. Hoeveel polders binnen den afsluitdijk zullen worden gemaakt, en welke daarvan de omgrenzingen zullen zijn, is in die wet niet vastgelegd; dit zal worden bepaald in verband met een nader in te stellen onderzoek.

(19)

Nadat dus in 1918 de wet betreffende de Zuiderzeewerken was aangenomen, werd in 1919 met de voorbereidingen en in 1920 met de uitvoering der eerste werken begonnen.

Aangevangen werd met de zoogenaamde beteugeling van het Amsteldiep. De afstand tusschen de Noordhollandsche kust en het eiland Wieringen, gemeten volgens de richting van den ont-worpen afsluitdijk (zie f i g . 8), bedraagt rond 2500 M . Tot 1200 M . van de Noordhollandsche kust sterkt zich een op laag-water gelegen wad, het Balgzand, uit; de overige 1300 M . wordt ingenomen door het Amsteldiep, bestaande uit twee geulen, welke ter plaatse van de ontworpen afsluiting eene diepte hadden, respectievelijk van 12 en 7 M . beneden N.A.P. De beteugeling bestond hierin, dat de bodem van deze beide geulen door een dam werd opgehoogd tot 4.50 M . beneden N.A.P., een dam met eene zoodanige kruinsbreedte, dat de verdere bovenbouw van den dijk daarop doelmatig zou kunnen aansluiten. Hooger op-trekken dan tot genoemd peil van 4.50 M . beneden N.A.P. was voorshands, in verband met scheepvaart- en afwateringsbe-langen, nog niet wenschelijk.

In het volgende jaar 1921 werd aan de Oostpunt van het eiland Wieringen, nabij het dorpje Den Oever (zie fig. 7), in aansluiting met de aldaar aanwezige kleine visschershaven, een werkhaven met opslagterreinen aangelegd. Tijdens de uitvoering van den grooten afsluitdijk tusschen Wieringen en Friesland zal het toch noodig zijn, dat op dit punt een behoorlijke haven voor berging van materiaal ter beschikking is, terwijl aldaar tevens de noodige ruimte voor opslag van materialen als steen, rijshout, enz. aan-wezig moet zijn. Na voltooiing van den afsluitdijk zal de haven voor het gewone scheepvaartverkeer opengesteld kunnen worden en, mede in verband met het in de onmiddellijke nabijheid te

(20)
(21)

bouwen sluizen-complex, als handels- en visschershaven kunnen dienen, waaraan dan ongetwijfeld groote behoefte zal bestaan. Van deze haven met omgelegen terreinen geeft f i g . 7 een alge-meen overzicht.

. Aan het oorspronkelijk voornemen, om, onmiddellijk na het gereedkomen van deze werkhaven nabij Den Oever, met volle kracht te beginnen aan de uitvoering van den grooten afsluitdijk naar de Friesche kust, is evenwel geen gevolg gegeven. De regee-ring was n.l. in 1921 van oordeel, dat de toestand van 's Lands geldmiddelen niet toeliet om in de eerstvolgende jaren zulke groote bedragen als voor dat werk noodig zouden zijn, beschik-baar te stellen. Zij wenschte daarom de uitvoering van de Zuider-zeewerken gedurende de eerstvolgende vier jaren in een matig tempo te doen plaats hebben. De afsluitdijk Wieringen—Fries-land moest nog blijven rusten; er zou voorshands slechts worden voltooid, wat reeds was aangevangen, de aanleg n.l. van het zooveel kleinere gedeelte van den afsluitdijk tusschen de Noord-hollandsche kust en het eiland Wieringen, benevens de werken, die daarmede onmiddellijk verband moesten houden.

Zoo werd dus voor de jaren 1922 tot en met 1925 een beperkt hollandsche kust en het eiland Wieringen, benevens de werken, inhield:

1°. De afsluitdijk van Noordholland naar Wieringen, lang rond 2500 M . en met eene kruinshoogte van 6.20 M . boven N.A.P. weergegeven in f i g . 8.

2°. De omringdijk voor den sluisput ten oosten van het eiland Wieringen. Zooals nog nader zal worden uiteengezet, zullen In den afsluitdijk tusschen Wieringen en de Friesche kust ten behoeve van de afwatering van het IJsselmeer worden gemaakt twee groepen uitwateringssluizen, met bij elke groep een scheep-vaartsluis, de eene groep op ongeveer 4 K.M. van de Friesche kust, de andere aan het westelijk uiteinde van den dijk, onmid-dellijk bij het eiland Wieringen en de reeds gemaakte werk-haven. Nu biedt de zeebodem te dezer plaatse voor een dergelijk sluizencomplex een zeer geschikten fundeeringsgrond. Werd

(22)

28

evenwel het Amsteldiep, waardoor de Wieringermeer grooten-deels wordt gevuld en geledigd, afgesloten, dan zouden de getijstroomen rond de Oostpunt van het eiland aanmerkelijk in kracht toenemen (zooals thans ook inderdaad gebleken is) en zou genoemde fundeeringsgrond gevaar loopen uit te schuren en te verdiepen. Om dit laatste te voorkomen was het noodig, vóór de afdamming van het Amsteldiep tot stand werd gebracht, den zeebodem op deze plaats te beschermen door een rondgaanden dijk, die later tijdens het maken van de sluiswerken, als omring-dijk voor den benoodigden sluisput dienst zou kunnen doen. In fig. 7 is deze beschermingsdijk, in totaal lang ongeveer 3500 M.. in aansluiting met de havenwerken aangegeven, terwijl de later daarbinnen te maken werken gestippeld zijn voorgesteld.

3°. Werken ter voorziening in de belangen van scheepvaart en afwatering. Tengevolge van de afsluiting van het Amsteldiep. zie f i g . 8, zou de bestaande scheepvaartweg vervallen en de afwatering van den Anna Paulownapolder worden belemmerd. Deze afwatering vindt n.l. plaats door de Van Ewijckssluis iets bezuiden den afsluitdijk, alwaar evenwel tengevolge van den dijkaanleg eene aanzienlijke aanslibbing is te verwachten, bene-vens eene verhooging der laagwaterstanden. Vandaar dat buiten-dijks een nieuw scheepvaart- en afwateringskanaal was ontwor-pen van Van Ewijckssluis in noordelijke richting langs de Noord-Hollandsche kust. Nabij De Kooi zou een schutsluis worden ge-bouwd, waardoor de scheepvaart verbinding kan krijgen met hel binnendijks gelegen Noordhollandsch kanaal (in de eerste helft van de 19e eeuw gegraven ten behoeve van de zeevaart van Amsterdam), terwijl iets ten zuiden van Nieuwediep nabij het fort

Oostoever, alwaar diep water wordt bereikt, de noodige uitwa-teringssluizen werden ontworpen. In fig. 8 zijn zoowel de nieuwe afsluitdijk door het Amsteldiep als deze kanaalwerken met toe-behooren aangegeven. Zoolang de verdere werken ten zuiden van den afsluitdijk door het Amsteldiep, welke verband houden met de drooglegging van de Wieringermeer, nog niet gereed zijn, zal dit nieuwe kanaal aan het zuidelijk uiteinde worden

(23)
(24)

afge-29

sloten door een tijdelijken dam, terwijl het voor de afwatering en de scheepvaart eveneens tijdelijk met de Van Ewijcksvaart binnen den Anna Paulownapolder in verbinding zal worden gebracht.

4°. Enkele werken ter voorziening in de belangen der water-keering. Wanneer eens de Zuiderzee zal zijn afgesloten, zullen benoorden den afsluitdijk beteekenend hoogere stormvloed-standen optreden. En al is het in geringere mate, zoo zal dit-zelfde verschijnsel in den hoek tusschen de Noordhollandsche kust en het eiland Wieringen toch ook reeds merkbaar worden, zoodra de afsluitdijk van het Amsteldiep zal zijn tot stand ge-komen. Vandaar, dat tegelijk met deze afsluiting een verhooging en verzwaring van de aansluitende waterkeeringen langs de Noordhollandsche kust en de noordzijde van het eiland Wierin-gen moest worden aangebracht, en uit economisch oogpunt was het natuurlijk wenschelijk, deze verzwaring dadelijk volledig tot stand te brengen.

Inderdaad zijn deze werken in de bedoelde periode 1922—1925 in hoofdzaak ook tot uitvoering gekomen. Aan het eind van het jaar 1925 waren de onder l o . en 2o. genoemde reeds geheel voltooid, terwijl van de onder 3o en 4o. genoemde aan de laatste gedeelten werd gewerkt, zoodat deze in den loop van 1926 gereed zullen komen.

De foto's A, B, C en D geven een beeld van het maken van den afsluitdijk tusschen de Noordhollandsche kust en het eiland Wieringen. Zooals hierna, op blz. 35 en 36, nader zal worden beschreven en door fig. 10 wordt weergegeven, is de samenstelling van het dijkslichaam in hoofdzaak aldus: aan de buitenzijde een dam van keileem*), daarachter zand, afgedekt door eene laag klei met zoowel op het buiten- als op het binnen-beloop eene bekleeding van natuursteen.

*) Keileem, een vaste taaie bodemsoort gemengd met keien, is eene grondmoraine uit den ijstijd. Het biedt beter dan de meest vaste klei-soorten weerstand aan stroomingen en golfslag.

(25)

Op foto A is nu te zien hoe deze keileemdam en het zand worden aangebracht. Een drijvende kraan met grijper ontleent aan een naastgelegen bak de keileem en stort deze in het stroo-mende water. Daarachter, doch iets terug om niet weer door den stroom te worden weggespoeld, wordt door een perszuiger zand uit een bak gezogen en achter den keileemdam geperst. De foto is genomen met den rug naar het eiland Wieringen gekeerd; in de verte ziet men flauw de Noordhollandsche kust. De foto B is genomen vanaf de kraan op foto A; de achter-grond is hier dus het eiland Wieringen. Deze foto, evenals foto A genomen 24 uur vóórdat de volledige sluiting van den dijk werd verkregen, geeft zeer duidelijk weer de groote snelheid, waarmede het water door het laatste gedeelte van de opening stroomde. Snelheden van rond 4 Meter per seconde kwamen hier voor. Het is gelukt deze opening door het storten van kei-leem te dichten. (De boot ligt in de opening verankerd, teneinde

aldaar stroommetingen te kunnen doen).

Foto C is genomen iets vroeger dan de beide vorige foto s. Op den voorgrond de aansluiting van den in uitvoering zijnden diüc tegen het eiland Wieringen; een zuiger perst hier het zand achter den reeds aanwezigen keileemdam. Ongeveer >n het midden van de foto is de laatste opening; twee grijpkranen brengen hier den keileemdam aan. Op den achtergrond de Noordhollandsche kust.

Foto D geeft eveneen, me. het gezicht naa, de Noordhol-.artosche Xust, den d l * toe. deze «,na voltooid

c!eo breeden binnenbcrm, waarop reeds een rijweg is

aange-dacht

en nog rubnte

.00,

een spoorbaan me, dubbe, spoor beschikbaar is.

Alle tot dit tijdstip uitgevoerde Zuiderzeewerken^zullen, met inbegrip van de voorbereidingen, metingen, enz. welke ook voo. ane verdere werken reeds zijn verricht, in zeer ronde cijfers ongeveer hebben gekost 20 millioen gulden.

(26)

IV. Wetsontwerp 1925 tot versnelde uitvoering

der werken.

Beschrijving nader uitgewerkt ontwerp met

gegevens betreffende de kosten en baten

van de geheele onderneming.

In 1925, het laatste jaar van de genoemde vierjarige periode, toen de voor dat tijdvak voorgenomen werken hunne voltooiing naderden, was dus voor de Regeering het oogenblik gekomen, om een voorstel te doen ten aanzien van den verderen gang der werkzaamheden. Dit voorstel is neergelegd in een tweetal wets-ontwerpen, welke bij Koninklijke Boodschap van 27 Mei 1925 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn aangeboden. Het eerste ontwerp geeft eene wijziging van de wet van 14 Juni 1918 tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuider-zee, terwijl het tweede betrekking heeft op de financiering van de onderneming.

De hoofdgedachte van deze wetsontwerpen is de Zuiderzee-werken thans met kracht aan te vatten en zoo snel tot uitvoering te brengen als met eene economische werkwijze vereenigbaar is. 's Lands financiën laten dit thans toe. Ofschoon voor overgroot optimisme, aldus ongeveer de Memorie van Toelichting tot de wetsontwerpen, ten aanzien van den toestand der geldmiddelen stellig nog niet de minste reden is, zoo moet anderzijds toch worden erkend, dat, indien ergens, dan zeker hier aanleiding bestaat zoodra zulks mogelijk is de hand aan den ploeg te slaan, niet alleen ter verkrijging van de nieuwe bronnen van welvaart, welke door de drooglegging dezer uitgestrekte gronden zullen worden geschapen, maar ook ter vermijding van den zeer druk-kenden rentelast, welke bij een te langzaam tempo van uitvoering

(27)

op het werk zou komen te drukken en die op den duur de geheele productiviteit in gevaar zoude brengen.

Voorgesteld wordt daarom om zoo spoedig mogelijk over te gaan 1°. tot den aanleg van den grooten afsluitdijk van Wie-üngen naar de Friesche kust en 2°. tot de gelijktijdige uitvoering van de droogleggingswerken van den Ncordwestelijken polder,

den zoogenaamden Wieringermeerpolder.

Dit voorstel steunt in hoofdzaak op twee rapporten. Toen n.l. in 1921 besloten was om gedurende de eerstkomende jaren in een slechts langzaam tempo door te werken, ontstond tevens de wensch naar een hernieuwd onderzoek van de kosten en baten van het groote werk. Tengevolge van de oorlogstoestanden waren de tijden zoodanig veranderd, dat vroegere ramingen dienaangaande weinig houvast meer gaven. Vandaar dat dooi-den Minister aan dooi-den Technischen Dienst der Zuiderzeewerken werd opgedragen het droogmakingsplan in zijn vollen omvang nader te bestudeeren en van alle benoodigde werken nieuwe kostenramingen op te maken, terwijl voor het instellen van een hernieuwd onderzoek naar de baten, welke van het werk ver-wacht mochten worden, eene speciale commissie werd ingesteld,

eene commissie, waarin in de eerste plaats vooraanstaande landbouwdeskundigen vertegenwoordigd waren. De aldus ver-kregen inzichten en gegevens werden verwerkt in de Memorie, van Toelichting tot de wetsontwerpen, waaraan hier het navol-gende wordt ontleend.

I. De uit te voeren werken en de kostenramingen.

Het nader uitgewerkt plan wordt in zijne hoofdlijnen weer-gegeven door fig. 9. Zooals duidelijk is, zijn de te maken werken in twee hoofdgroepen te verdeden, te weten: A. De eigenlijke afsluitingswerken bestaande uit een afsluitdijk met toebehooren, waardoor een binnenmeer, het IJsselmeer, zal worden gevormd, en B. de droogmakings- of inpolderingswerken in dit binnen¬ meer.

(28)

JVABEH UITG-EWEHKT OJVTWDItP AFtfL UITIATG

EJV.DM ÖO&MAKHVG ZïZfflER ZEE.

(29)

A. DE AFSLUITING DER ZUIDERZEE.

De afsluitdijk van de oostpunt van het eiland Wieringen naar de Friesche kust heeft, vergeleken bij de vroegere plannen (Zui-derzeevereeniging-Lely-Staatscommissie 1892) en ook bij het-geen in de wet van 1918 was bepaald, eene kleine wijziging ondergaan. Het aansluitingspunt tegen de Friesche kust, vroeger gelegen nabij Piaam, is een weinig noordwaarts verschoven naar het dorpje Zurig, iets bezuiden Harlingen. Argumenten van technischen aard hebben hiertoe geleid. De bodem geeft hier een beteren grondslag voor dijksaanleg, terwijl de nieuwe richting eveneens gunstiger zal zijn met het oog op de te verwachten stroomingen, zoowel tijdens het maken van den dijk als na de afsluiting. De totale lengte van den dijk tusschen Wieringen en Friesland zal dan rond 30 K.M. bedragen.

Het algemeen dwarsprofiel van den afsluitdijk wordt weer-gegeven door fig. 10. De kruinshoogte, gelegen tusschen 7 M . en 7.50 - f N . A. P., gemiddeld op ongeveer 7.25 M . - f N . A. P., is zoodanig ontworpen, dat bij den ten verwachten hoogsten storm-vloed nog geen golven op de dijkskruin zullen komen. Het boven water gelegen buitenbeloop verkrijgt eene helling van gemiddeld 4 op 1. Aan de binnenzijde is een watervrije berm ontworpen, breed 30 M.,waarop een weg voor gewoon verkeer en een spoor-weg voor dubbel spoor aangebracht kunnen worden, waarbij nog de noodige ruimte voor opslag van onderhoudsmaterialen en het aanbrengen van electrische en andere leidingen overblijft. Het dijkslichaam zal bestaan uit een keileemdam, die tot den hoogsten te verwachten stormvloedstand reikt en overigens uit zand, zooveel noodig afgedekt met keileem of klei. Onder water zal het lichaam worden bekleed met de noodige met steen te bestorten kraagstukken van rijshout en boven water met eene steenglooiing en eene grasmat.

Voor loozing van het op het af te sluiten deel van de Zuiderzee afstroomende water zijn in den afsluitdijk uitwateringssluizen ontworpen, die verdeeld zijn over twee punten, respectievelijk ge-legen op 4 K.M. van de Friesche kust en beoosten Wieringen

(30)

36

direct aansluitende bij de aldaar gemaakte werkhaven. Op het eerste punt zullen 2 en op het tweede 3 groepen van 5 uitwate-ringssluizen, elk wijd 12 M. worden gebouwd, tezamen alzoo «evende eene uitwateringsbreedte van 300 M . Met het oog op de scheepvaart is bij het westelijk complex gerekend op den bouw van één groote schutsluis, geschikt voor schepen tot 2000 ton laadvermogen en bij het oostelijk complex naast een dergelijke sluis nog op een kleinere voor schepen tot 600 ton.

In verband met de verwachte verhooging der stormvloedstan-den benoorstormvloedstan-den de afsluiting is voorts gerekend op verhooging der aansluitende zeeweringen in Friesland en Noordholland, zoo-mede van sommige waterkeeringen langs de eilanden Texel, Vlieland en Terschelling. Bovendien zijn in de rekening opge-nomen eventueele voorzieningen, welke noodig mochten zijn in verband met de verwachte wijzigingen van het geulenstelsel buiten de afsluiting, en eveneens voorzieningen ten behoeve van

de scheepvaart op het Zwolsche-diep en in de haventoegangen langs de af te sluiten Zuiderzee.

De kosten van de afsluiting zijn, met inachtneming van de in den zomer van 1924 geldende prijzen, begroot als volgt : 1 afsluitdijk Wieringen-Friesche kust ƒ 55.000.000.¬

" , , . -25.000.000.— 2. sluiscomplexen

3. verdere werken noodig in verband met of

als gevolg van de afsluiting - 10.000.000.-t o 10.000.000.-t a a l : f 90.000.000.— 4 voorziening in de belangen der defensie en

. .. memorie der visscherij

De duur der uitvoering wordt geschat op 8 jaar. Daarbij ts aangenomen, dat de bouw der beide sluiscomplexen in totaal 5 jaar zal vorderen. Gedurende deze periode kunnen eenige dijk-vakken worden aangelegd ter plaatse waar geen sterke water-beweging naar de Zuiderzee bestaat, zullen de diepe geulen, waardoor de afsluitdijk verder moet worden gelegd, beteugeld worden en zullen de noodige bezinkingen worden aangebracht

(31)

ter bevestiging van het gemaakte werk en ter voorkoming van uitschuring van den zeebodem. Na het gereedkomen der sluizen, dus na de eerste periode van 5 jaren, worden nog 2 A 3 jaar noodig geacht om den dijk verder op te werken over den reeds gemaakten onderbouw van de nog overblijvende gedeelten.

B. DE DROOGMAKINGEN.

Zooals reeds bij de geschiedenis der plannen is uiteengezet, werd door Ir. Lely aangetoond, dat het met het oog op de afwatering van de rivier den IJssel noodig is, binnen den afsluit-dijk een meer te behouden ter oppervlakte van minstens rond 100.000 H.A. Uitgaande van dezen eisch en voorts in verband met de wenschelijkheid om zooveel mogelijk klei en zoo weinig mogelijk zand binnen de inpolderingen te doen vallen, zijn toen door ir. Lely omgrenzingen voor deze inpolderingen vastgesteld, welke sindsdien in hoofdlijnen bij alle verdere ontwerpen behou-den zijn gebleven. Zoo ook bij het thans nader uitgewerkte ontwerp 1925.

Bij het ontwerp van Lely van 1890 waren de beide zuidelijke polders gescheiden door een open kanaal, breed \x/2 K . M . (zie

b.v. de f i g . 5 en 6), zulks voornamelijk ten behoeve van eene gemakkelijke vaart naar en van Amsterdam. De Staatscommissie van 1892 verbreedde dit kanaal tot 5 K.M. Thans is evenwel weer teruggekeerd tot een smaller kanaal en wel ter breedte van ongeveer 1 K.M. Bovendien zijn de noordelijke dijken der beide zuidelijke polders door eene afsluiting van het kanaal aan het noordelijk uiteinde verbonden. De in deze afsluiting ont-worpen keersluizen en schutsluizen zullen in normale omstan-digheden altijd geopend zijn en dus geen hinder voor de scheep-vaart opleveren; alleen bij dreigend gevaar door abnormaal hooge waterstanden op het meer zullen ze gesloten worden.

Deze verbinding van de beide zuidelijke polders belooft eene besparing op de kosten te zullen geven. De dijken van de polders n.l, die aan het IJsselmeer grenzen, zijn zoodanig hoog en zwaar ontworpen, dat zij het water zullen kunnen keeren, wanneer tijdens een storm een doorbraak in den afsluitdijk

(32)

38

mocht ontstaan. Werd nu het kanaal tusschen de twee zuide-lijke polders aan de noordzijde opengelaten, dan zouden de beide, daarlangs gelegen, ongeveer 35 K.M. lange dijken, van dezelfde zwaarte moeten zijn. Bij afsluiting daarentegen aan het noordelijk uiteinde, zullen deze dijken belangrijk lager en goedkooper kunnen zijn. De kosten der sluizen worden daarin ruimschoots teruggevonden.

Behalve langs de zuidzijde van den Wieringermeerpolder, zijn overal waar de polders tegen het bestaande land aansluiten,

ringkanalen ontworpen, welke dienen ter voorziening in de afwaterings- en scheepvaart-belangen van de bestaande kust-streken, die achter de nieuwe .polders zullen komen te liggen. Op sommige punten verbreeden deze kanalen zich tot meren; het overal volgen van de soms zeer grillige kustlijn zou te

be-zwaarlijk zijn, terwijl voorts deze meren voor waterberging en voor de zeilvaart goede diensten kunnen bewijzen. In den Z.W. hoek is in verband met militaire overwegingen een IJmeer ont-worpen Overal, waar zulks noodig wordt geacht, zullen dammen of overbruggingen het bestaande land met de nieuwe polders verbinden.

Zooals uit f i g . 2 blijkt, en in hoofdstuk I is beschreven, ligt de bodem van de droog te leggen gebieden grootendeels rond 2 tot 5 M . beneden den gemiddelden zeestand of iets minder beneden het peil van het toekomstige IJsselmeer, dat is vast-gesteld op gemiddeld 0.40 M . beneden N.A.P. Daar is aange-nomen, dat bij het droogvallen der gronden een directe klink zal optreden van 0.30 M . zal het algemeen beeld van de droog-vallende nieuwe landstreken dus kunnen worden vergeleken met een door land en water omgeven kom, waarvan de bodem 2 tot 5 M . daarbeneden is gelegen. In verband met het verschil in diepteligging wordt elke polder door polderkaden in eenige afdeelingen verdeeld. Voor elke afdeeling is een afzonderlijk polderpeil (ingeschreven in fig. 9) vastgesteld, voorloopig gelegen ongeveer 1.70 M . beneden de gemiddelde bodemhoogte, zoodat tenslotte in deze polders waterstanden voorkomen tot rond 7 M .

(33)

beneden die van de omgelegen streken. Het regenwater, benevens het water dat uit de omgelegen gebieden mocht binnendringen, zal door langs de randen der polders te bouwen gemalen uit deze diep gelegen landstreken moeten worden opgemalen naar het zooveel hooger gelegen IJsselmeer of de andere langs den omtrek gelegen boezemmeren. Voorts zijn in de polders wegen, kanalen en sluizen ontworpen aan de hand van de eischen, welke door de reeds genoemde Commissie, die de baten dei onder-neming heeft nagegaan, aan de landindeeling zijn gesteld. Bij het ontwerpen der kunstwerken is er op gerekend, dat de klink, voorloopig gesteld op 0.30 M., in den loop der jaren voor be-paalde gedeelten tot 1 M . zal kunnen oploopen, en dat de water-standen dienovereenkomstige verlagingen zullen moeten kunnen ondergaan.

Bij den thans gekozen vorm der polders, aangegeven in f i g 9*), zal de oppervlakte droog te leggen grond rond 224.000 H.A. bedragen, waarvan ongeveer

20.000 H.A. in den N.W.-polder, 56.000 H.A. in den Z.W.-polder, 95.000 H.A. in den Z.O.-polder en 53.000 H.A. in den N.O.-polder,

terwijl de oppervlakte van het IJsselmeer met inbegrip van het kanaal tusschen de beide zuidelijke polders, doch zonder de langs de polders gelegen boezems, ongeveer 115.000 H.A. zal zijn.

Indien men nu bedenkt, dat de totale oppervlakte van Neder-land bedraagt rond 3.262.000 H.A., dan blijkt dus, dat tengevolge van de Zuiderzeedroogmaking die oppervlakte met rond 7 % zal

*) De aandacht wordt er op gevestigd, dat de omgrenzing dei-polders niet in het wetsontwerp is vastgelegd. Hetgeen thans is aan-genomen, is dus slechts een voorloopig ontwerp, dat diende om tot eene zoo goed mogelijke raming der werken te komen.' Vrijheid om later wijzigingen aan te brengen in onderdeelen, waaraan eerst over geruimen tijd zal worden begonnen, moet natuurlijk blijven bestaan, al ware het slechts, omdat nog veel zal blijken afhankelijk te zijn van de in den loop der jaren nader te verkrijgen ervaring.

(34)

40

worden vermeerderd. De bebouwbare oppervlakte zal zelfs eene vergrooting met rond 10 % ondergaan.

Met het oog op de kosten, die aan elke inpoldering zijn ver-bonden, vallen achtereenvolgens de volgende werkzaamheden en uitgaven te onderscheiden. In de eerste plaats moet worden tot stand gebracht de meerdijk, die den polder van het IJsselmeer moet afsluiten. Ten tweede moeten worden gemaakt de ring-kanalen langs de kust met de daarin gelegen kunstwerken, zooals

sluizen en bruggen, zoomede de sluizen, die toegang tot den polder zullen geven. Ten derde komen de stoomgemalen, die eerst het afgesloten gebied zullen leegmalen en daarna voor dc drooghouding moeten zorgen. Ten vierde volgen de werken binnen den polder, zooals de wegen, de vaarten, de bruggen, de

sluizen tusschen de verschillende afdeelingen en de verkaveling van het land. Ten vijfde zal in de rekening moeten worden begrepen het droogmalen en het drooghouden, zoomede het onderhoud van de werken tot aan het tijdstip, dat de droogge-legde landen hunne volle cultuurwaarde zullen hebben ver-kregen. Volgens de genoemde landbouwkundige Commissie zal er n.l. na het droogvallen der gronden nog een periode van 6 a 7 jaren mee gemoeid zijn, alvorens dit tijdstip is bereikt en het is dit zooveel latere tijdstip, dat voorshands als einde der

opge-zette rekening is aangenomen. Nu staat hiertegenover, dat de gronden gedurende deze periode toch wel eenige opbrengsten zullen leveren, welke grooter zullen zijn, naarmate zij meer dit eindtijdstip naderen, en deze ontvangsten zullen natuurlijk ir. aftrek dienen te worden gebracht. Ten slotte dient men nog rekening te houden met het renteverlies: immers, voor het doen van uitgaven voor de werken tot het maken der polders, die een belangrijk kapitaalbezit in cultuurgrond beteekenen, zullen leeningen moeten worden gesloten, waarvoor gedurende een aantal jaren rente zal moeten worden betaald.

Samengevat geven deze becijferingen betreffende de droog-making de volgende uitkomsten:

(35)

Kosten van alle werken, met inbegrip van bema-ling, drooghouden en onderhoud tot aan het tijdstip, dat de gronden hun normale kapitaal-waarde hebben verkregen :

f 37.000.000 - 101.000.000 - 143.000.000 - 84.000.000 1. van den N.W.-Polder

2. van den Z.W.-Polder 3. van den Z.O.-Polder 4. van den N.O.-Polder

tezamen : ƒ 365.000.000 Opbrengst der drooggemaakte gronden tot aan

bovengenoemd tijdstip :

1. van den N.W.-Polder ƒ 5.287.800 2. van den Z.W.-Polder - 23.678.400 3. van den Z.O.-Polder - 43.408.900 4. van den N.O.-Polder - 23.437.900

tezamen rond : ƒ 95.000.000 Blijft voor kosten der droogmakingen

vermin-derd met de opbrengst der drooggemaakte

gronden : ƒ 270.000.000 Rente te betalen bij een rentevoet van 5 % tijdens

de uitvoering der droogmakerijen tot aan bovengenoemd tijdstip :

1. van den N.W.-Polder ƒ 20.700.600 2. van den Z.W.-Polder - 53.211.600 3. van den Z.O.-Polder - 70.461.000 4. van den N.O.-Polder - 39.404.400

tezamen rond : ƒ 184.000.000 Totaal aan uitgaven voor de droogmakerijen tot

aan het tijdstip, dat de gronden hunne normale

kapitaalwaarde zullen hebben verkregen ƒ 454.000.000 Voorziening in de defensie- en visscherij-belangen memorie.

(36)

42

worden opgemerkt. Wordt uitgegaan van de veronderstelling 1°. dat in 1927 met volle kracht wordt begonnen zoowel met het maken van den afsluitdijk als met de droogmaking van den Wieringermeerpolder, en 2°. dat onmiddellijk na het gereedkomen van de afsluiting, dat is in 1934, wordt voortgegaan met de ononderbroken achtereenvolgende droogmaking van de drie overblijvende polders en wel met dien verstande, dat elk jaar ongeveer 20.000 H.A. nieuwe grond ter beschikking komt (het-geen door de reeds meermalen genoemde Commissie doelmatig en economisch werd geoordeeld), dan zullen de laatste werken gereed kunnen zijn in het jaar 1952 en de laatst drooggemaakte en in cultuur gebrachte gronden hunne volle kapitaalwaarde hebben verkregen in het jaar 1959. Evenwel, 't is niet nood-zakelijk op deze wijze ononderbroken door te werken. Mochten de omstandigheden het te eeniger tijd, hetzij op algemeen eco-nomische, hetzij op landbouwkundige gronden, wenschelijk maken tusschen twee inpolderingen gedurende eenigen tijd geen nieuwe gronden aan de markt te brengen, dan is er alle reden met een volgende inpoldering een zekeren tijd te wachten. In welk geval de tijdstippen van gereed komen der werken, enz. evenveel zullen

worden verschoven. „„..-...,_.„ ..

II. De van de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee te verwachten baten.

Reeds is medegedeeld, dat in 1922 door den Minister van Waterstaat eene Commissie was benoemd, aan welke was opge-dragen het instellen van een hernieuwd onderzoek naar de baten, welke van de afsluiting en droogmaking der Zuiderzee mochten worden verwacht. In een uitvoerig rapport, gedateerd 20 Juli 1925, heeft deze Commissie hare over dit onderwerp gemaakte studies en de door haar verzamelde gegevens neergelegd. Het navolgende berust op het uitgebreide studiemateriaal van dit rapport.

(37)

van de droogmaking, zijn de 224.000 H.A. nieuwe grond. De Commissie heeft dus nagegaan, welke waarde daaraan mocht worden toegekend. Op grond van uitgebreide verzamelde gege-vens en van nauwgezette beschouwingen omtrent het prijzen-verloop der gronden gedurende zeer lange tijden, bestaat er volgens haar reden om aan te nemen, dat, wanneer de Zuider-zeegronden zullen worden uitgegeven — hetgeen vermoedelijk tusschen de jaren 1930 en 1950 zal mogen worden tegemoet gezien — gemiddelde pachtprijzen van niet minder dan ƒ 125,— a ƒ150,— per H.A. en per jaar kunnen worden verwacht, terwijl voor deze gronden op gemiddelde koopprijzen van omstreeks ƒ 3000,— per H.A. gerekend mag worden. Voor de lichtere gron-den zullen deze prijzen iets lager moeten worgron-den gesteld. Voorts dienen, indien de gronden onbehuisd zijn, d.w.z. wanneer daarop geen woningen, stallen, enz. zijn gebouwd, de pachtprijzen met ƒ25,— en de koopprijzen met ƒ500,— per H.A. te worden ver-minderd. Rekent men nu, dat ongeveer 5 % van den grond in beslag zal worden genomen door vaarten, wegen, enz., en neemt men daarbij in aanmerking, dat ongeveer 70 % van den grond zal zijn zware klei, 10% lichte klei, 10% zavel en 10% zand en veen (zie ook het bodemkaartje fig. 5), dan laat zich daaruit becijferen, dat de kapitaalwaarde van den grond, op het tijdstip, dat de volle cultuurwaarde zal zijn bereikt, zal bedragen: 1. voor den N.W. polder ƒ 43.916.000 —

2. voor den Z.W. polder .. - 123.780.500 — 3. voor den Z.O. polder ... -222.069.000 — 4. voor den N.O. polder ... - 120.972.500,—

tezamen rond: ƒ510.000.000 — In de tweede plaats wordt de aandacht gevestigd op de baten, welke een gevolg zijn van het leggen van den afsluitdijk en in 't bijzonder van de daarmede gepaard gaande vorming van een zoetwatermeer, het IJsselmeer. De tegenwoordige toestand van de rond de Zuiderzee gelegen streken, vooral van de provincies Friesland en Noordholland is zoodanig, dat gedurende droge

(38)

44

zomerperioden veelvuldig behoefte bestaat aan zoetwater. Kan in zuidelijker gelegen provincies, zooals Zuidholland, Utrecht, enz., zoo noodig op vele plaatsen zoet water uit de groote rivie-ren als Rijn, Lek, enz. worden ingelaten, de noordelijker gelegen streken kunnen daarvan niet profiteeren en kunnen hoogstens uit de aangrenzende zeegebieden meer of minder zout water ontvangen. Wordt nu tengevolge van de afsluiting van de Zui-derzee in het midden van het land een zoetwaterreservoir ge-schapen, waaruit des zomers zooveel water kan worden afgetapt, als noodig of wenschelijk wordt geacht, dan zal dus ook in die streken voldoend en goed drinkwater voor het vee beschikbaar komen, hetgeen zoowel voor dit vee zelf als voor de melkproduc-tie een belangrijk voordeel beteekent. Hoewel nu de Commissie er van moest afzien van de hierdoor te verkrijgen winst een bepaalde raming te geven, spreekt zij toch als hare meening uit, dat het jaarlijksch voordeel voor de provincie Friesland op eenige millioenen guldens mag worden geschat, en dat voor de provincie Noordholland het door een landbouwvereeniging aldaar geraamde cijfer van ruim 2 millioen gulden 'sjaars geenszins als ongerijmd kan worden beschouwd. Om de gedachten te be-palen zou men bij een rentevoet van 5 % een gekapitaliseerde waarde mogen aannemen van globaal genomen 100 millioen gulden.

Hierbij voegt zich dan voor de provincie Friesland nog het groote belang, dat de scheepvaart heeft bij de mogelijkheid om de boezemwateren in droge perioden op peil te kunnen houden. Wanneer men nagaat, dat de kosten van het vrachtvervoer te water in Friesland per jaar ongeveer 15 millioen gulden beloo-pen, dan blijkt daaruit, dat thans in droge tijden, wanneer ten-gevolge van lage waterstanden de schepen slechts gedeeltelijk kunnen worden afgeladen, daarop aanzienlijk nadeel wordt ge-leden, en dat het gekapitaliseerde voordeel, dat uit het op peil houden der vaarten volgt, zelfs enkele tientallen millioenen guldens zal kunnen bedragen. Voorts levert de afsluiting nog voordeelen op betrekking hebbende op waterkeering (de

(39)

tegen-woordige dijken langs de Zuiderzee zullen gedeeltelijk als zoo-danig kunnen vervallen en slechts als noodkeeringen in stand behoeven te worden gehouden), afwatering (o.a. betere toe-standen langs de rivier de Utrechtsche Vecht), verkeer (o.a. spoorwegverbinding en weg voor gewoon verkeer over den af-sluitdijk) en zoetwatervisscherij. Enkele onderdeden hiervan werden door de Commissie geraamd op eene geldswaarde van minstens 17 millioen gulden.

Voegen we thans de opgesomde voordeelen van de afsluiting samen, dan blijkt dus dat deze in 't algemeen zeer belangrijk zijn, doch dat daarvoor bezwaarlijk een bepaald bedrag is op te geven. Om eenig denkbeeld daarvan te krijgen, zal men dat bedrag, zooals uit het vorengaande blijkt, evenwel gerust mogen stellen op eene geldswaarde liggende tusschen 100 en 150 mil-lioen gulden. Waaruit verder volgt, dat, zooals ook in de Memorie van Toelichting tot het wetsontwerp door de Regeering wordt

opgemerkt, reeds alleen de afsluiting van de Zuiderzee, voor een voornaam deel van ons land van zoo overwegend belang is, dat dit werk der afsluiting in zijn vollen omvang mag worden beschouwd als een waterstaatswerk, dat ook zonder verdere droogmaking van de Zuiderzee van zoo uitnemende waarde is, dat het, zelfs afgescheiden van die droogmaking, in 's lands belang zou behooren tot stand te komen en derhalve de kosten van de afsluiting ook niet zullen mogen drukken op de kosten der droogmakingswerken.

Worden thans de kosten en baten van het werk, voorzoover deze eenigszins becijferbaar zijn, eens tegenover elkaar gesteld, dan geeft het volgende staatje daarvan een samengevat over-zicht :

g

(40)

n-46

Aanduiding. Uitgaven. Baten.

A. afsluiting B. droogmaking van 90 mill. 100 a 150 mill. 224.000 H.A. aanleg voorloopige opbrengst .... 365 mill. 95 Blijft Rente 270 mill. 184 „ 454 mill. 510 mill. C. Defensie en visscherij memorie

Omtrent hetgeen met het oog op wijziging in de militaire ver-dediging als gevolg van de afsluiting en droogmaking noodig zal zijn, zoomede welk bedrag als schadevergoeding voor het gedeeltelijk vervallen van de tegenwoordige visscherij op de Zuiderzee zal moeten worden uitgekeerd, zijn thans nog geen juiste cijfers te geven. Deze zijn evenwel niet van zoodanigen omvang, dat het aspect van voorgaanden staat daarvan belang-rijke wijzigingen zou ondergaan.

Tenslotte mag hier niet onvermeld blijven, dat het duidelijk is, dat aan de uitvoering van eene dergelijke onderneming en aan eene zoo groote uitbreiding van grondgebied voor geheel het land vele voordeelen van algemeenen aard verbonden zijn, voor-deelen die zich niet in bepaalde sommen laten uitdrukken, doch die toch ongetwijfeld hoogst belangrijk zijn. Velerlei takken van volksbestaan, zooals handel, nijverheid en landbouw zullen er in meerdere of mindere mate van profiteeren, terwijl gedurende lange jaren aan groote scharen arbeiders werkgelegenheid zal worden gegeven. Wat in 't bijzonder de algemeene voordeelen van den landbouw aangaat, daaraan wijdt de vorengenoemde Commissie in haar rapport zeer zeker hoogst belangrijke beschou-wingen. Zij wijst op de groote behoefte, die in ons land aan goeden cultuurgrond bestaat en zij toont duidelijk aan, dat, wil

(41)

Nederland op landbouwgebied een van de vooraanstaande lan-den van Europa blijven, beschikbaarstelling van meer goelan-den cultuurgrond bepaald noodzakelijk is en dat zulks zelfs zoo spoedig mogelijk zal dienen te geschieden.

Zoowel de kosten als de becijferbare baten van het geheele werk zijn dus thans opnieuw zoo nauwkeurig mogelijk nagegaan en de verhouding daartusschen mag gunstig worden genoemd. Daarbij voegen zich dan nog de niet in cijfers uit te drukken baten, die in de toekomst van de uitvoering van het werk zijn te verwachten voor de welvaart van het geheele land. Waaruit de Regeering dan ook de conclusie mocht trekken, dat inderdaad de tijd gekomen was, om de onderneming zoo spoedig mogelijk met kracht ter hand te nemen. En daar genoemde Commissie de groote oogenblikkelijke behoefte aan cultuurgrond duidelijk in het licht had gesteld, besloot zij met de droogmaking niet te wachten tot de afsluiting geheel voltooid zou zijn, doch met een gedeelte dezer droogmaking, te weten met den Wieringer-meerpolder, reeds aan te vangen tijdens het maken van den afsluitdijk van Wieringen naar de Friesche kust. Wel zal dan de oostelijke dijk van den Wieringermeerpolder niet als meel-dijk doch als een zooveel zwaardere zeemeel-dijk geconstrueerd moeten worden, doch de daaruit voortvloeiende meerdere kosten *) kan men beschouwen als te worden goedgemaakt door de voordeelen voortvloeiende uit de omstandigheid, dat de eerste nieuwe gronden ook zooveel eerder ter beschikking komen.

De afsluitdijk van Wieringen naar de Friesche kust en de Wieringermeerpolder vormen dus tezamen het werkprogram voor de eerstvolgende jaren. Zich thans reeds vast te leggen voor langeren tijd had geen zin, daar in den loop der tijden ten-gevolge van nadere studie en gewijzigde eischen nog verande-ringen zullen zijn te overwegen, terwijl ook gewijzigde econo-mische verhoudingen hun invloed zullen kunnen doen gelden.

(42)

48

Zooals reeds is medegedeeld zal voor den aanleg van den afsluitdijk tusschen Wieringen en Friesland een tijd van 8 jaren noodig zijn. Wat de Wieringermeer betreft, de bedijkingswerken benevens die voor de scheepvaart en afwatering 'rond dezen polder, zullen in de eerste 3 jaren kunnen worden gemaakt; in het 4e jaar zal het droogmalen kunnen plaats vinden, terwijl in het 5e en het 6e jaar de verkaveling zal kunnen worden tot stand gebracht. In het 7e en 8e jaar zal dan de grond voor het eerst bebouwd kunnen worden, terwijl voorshands gerekend moet worden, dat eerst in het 13e en het 14e jaar de gronden zoodanig zullen zijn ontzilt en eene zoodanige goede structuur zullen hebben verkregen, dat zij hunne volle kapitaalwaarde zullen hebben bereikt.

Wat dit laatste punt betreft, mag ten slotte niet onvermeld blijven, dat in het wetsontwerp mede is opgenomen de aanleg van een proefpolder. Zoo spoedig mogelijk zal tegen de Noord-hollandsche kust, iets beoosten den ontworpen Wieringermeer-polder, een poldertje, groot rond 40 H.A., worden ingedijkt, waarvan de bodem in ongeveer overeenkomstige omstandigheden verkeert als die van den Wieringermeerpolder*) Hier kunnen dan verschillende onderzoekingen worden verricht in verband met het in cultuur brengen van de nieuwe gronden en hoopt men ervaringen betreffende ontzilting en bodemstructuur op te doen, waarvan bij den grooten Wieringermeerpolder het noodige profijt zal kunnen worden getrokken.

In het voorjaar van 1926 werd het wetsontwerp door de Staten-Generaal aangenomen en na bekrachtiging door de Kroon als wet van den 25sten Mei 1926 in het Staatsblad No. 150 op-genomen. • 1 i •'

's-GRAVENHAGE, Mei 1926.

*) Ook de kosten hiervan zijn opgenomen in de kosten van den Wieringermeerpolder, genoemd op blz. 41.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Not unrelated to teacher competency is the question of assessment. Skills and systems approaches lend themselves more easily to objective assessment through gap-fills and

meeting of the National Research Council Associate. Committee of Aerodynamics in Ottawa, Jan.. deLEEUW attended a meeting of the Sub-Committee on High Speed Aerodynamics

In this section we will discuss how to design the most useful computational experi- ment and how to systematically use these experiments to explore the model behavior and get

Natomiast, o ile u kobiet dynamika wzrostu hospitalizacji by³a we wszystkich grupach wie- kowych wiêksza wœród mieszkanek miast ni¿ wsi, to w populacji mê¿czyzn wy¿szy

Note: The quality coefficient q is the inverse of q used in Part I, LI].. ON OPTIMUM PROPELLERS WITH A DUCT OF FINITE LENGTH. SLIJPER and Prof.

In order to investigate the benefits of aeroelastic tailoring and morphing, this dissertation presents a dynamic aeroelastic analysis and optimisation framework suitable for the

Gdy jednak mówi się o różnych kategoriach szlachty, czy mieszczan (posesjonatów, nieposesjonatów, owej dość mitycznej inte­ ligencji mieszczańskiej), chciało by

Faktem potwierdzającym zainteresowanie Jana sprawami melecjańsko-nicejskiej fakcji w Antiochii i su­ gerującym, że jego wybór nie był przypadkowy, jest to, że pierwszym