1985
T
H
Delft
Technische Hogeschool Delft
watersprong
tegen een verticale
oever
Deelstudie voor een Pomp Accumulatie Centrale in het l.lsselrneer
C. Kranenburg
Afdeling derCiviele Techniek laboratorium voor Vloeistofmechanica
C. Kranenburg
Rapport nr. 13-85
Laboratorium voor Vloeistofmechanica
Afdeling der Civiele Techniek
Technische Hogeschool Delft
Inhoud Samenvatting 1. Inleiding 2. Reguliere weerkaatsing 3. Mach-weerkaatsing 4. Slotopmerkingen Literatuur Notatie Figuren
•
Samenvatting
Gebruik makend van de behoudsvergelijkingen voor massa en
momentum wordt de weerkaatsing van een als een discontinuïteit
opgevatte lopende watersprong tegen een verticale, rechte, oever
berekend. Onderscheid wordt gemaakt tussen twee vormen van
weerkaatsing: de reguliere weerkaatsing en de z.g.
Mach-weerkaatsing, die kan optreden als de sprong de oever onder een
relatief grote hoek nadert. De berekeningsresultaten geven aan,
dat in bepaalde gevallen de weerkaatste golf bij scheve inval
hoger is dan bij loodrechte inval.
1. Inleiding
In dit rapport worden resultaten gepresenteerd van een
deelstudie voor een Pomp Accumulatie Centrale in het IJsselmeer.
Een mogelijke breuk van de dijk om het spaarbekken~ dat een
onderdeel vormt van de centrale, zal een vloedgolf op het
IJsselmeer veroorzaken (Fontijn en Kranenburg, 1985). Het front
van deze golf heeft het karakter van een lopende watersprong en
zal na zekere tijd de oevers van het IJsselmeer bereiken. In het
algemeen zal het front de oever scheef naderen.
Ten einde een indruk te krijgen van de te verwachten
waterstanden bij scheef invallende fronten, worden hier
sprongrelaties opgesteld en uitgewerkt. De oever wordt
geschematiseerd tot een verticale, rechte wand. Golfoploop blijft
zo buiten beschouwing, zie voor dit deel van het onderzoek
Fontijn (1985). Invallende en weerkaatste fronten worden opgevat
als discontinue niet-gekromde sprongen. Het eventuele golvende
karakter van de sprongen blijft buiten beschouwing. Fig. 1
illustreert de onderzochte situatie. Bij het opstellen van
sprong- en aanvullende relaties is onder meer gebruik gemaakt van
de analogie met de weerkaatsing van schokgolven in gassen, zie
b.v. Ben-Dor en Glass (1979), Henderson en Lozzi (1979), Ben-Dor
en Glass (1980), Hornung en Robinson (1982), en Dewey en McMillin
(1985).
Het blijkt dat afhankelijk van de hoogte en hoek van inval
van het front verschillende weerkaatsingspatronen kunnen
ontstaan. Dit rapport gee~t berekeningen voor twee gevallen, n.l.
de reguliere weerkaatsing en de z.g. Mach-weerkaatsing, die beide
ook bij watergolven kunnen optreden (Miles, 1977; Berger, 1976).
De gegeven oplossingen gelden slechts nabij het punt van
weerkaatsing, zodat b.v. bOdemwrijving buiten beschouwing gelaten
kan worden. De bodem is horizontaal verondersteld.
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de N.E.O.M. b.v.
2. Reguliere weerkaatsing
Het weerkaatsingspatroon voor het reguliere geval is
weergegeven in fig. 2a. Invallende sprong
(i>
en weerkaatste sprong (r) komen samen in een punt A op de oever; de sprongenlopen met snelheden
ei
resp. cr. De hoek van inval~i
zal in het algemeen verschillen van de hoek van weerkaatsing ~r' Hetspeciale geval van loodrechte inval doet zich voor voor a.=O •~
Voor het opstellen van vergelijkingen die de weerkaatsing
beschrijven bestaan twee, gelij~waardige, methoden. Bij de
eerste methode is het assenstelsel waaraan gerefereerd wordt in
rust ten opzichte van de ongestoorde vloeistof, terwijl het bij
de tweede methode meebeweegt met het weerkaatsingspunt A. Hoewel
de tweede methode direct een eenvoudiger vorm van het stelsel
vergelijkingen oplevert, is de eerste gekozen vanwege de
toepassing bij de later te behandelen Mach-weerkaatsing.
De volgende vergelijkingen staan ter beschikking:
uitdrukkingen voor
ci
encr'
op elementaire wijze af te leidenuit het behoud van massa en momentum voor een lopende
water-sprong,
per sprong een relatie tussen de twee normale
snelheids-componenten voor en achter de sprong (uit het behoud van
massa),
per sprong de voorwaarde dat de snelheidscomponent evenwijdig
aan de sprong niet 'van grootte verand.ert als de sprong passeert (uit het behoud van momentum),
een kinematische voorwaarde, die aangeeft dat de stroomsnel-heid u achter (r) evenwijdig aan de oever is, en
r
een kinematische voorwaarde, die aangeeft dat het snijpunt van de twee sprongen op de oever blijft liggen (het punt A).
Achtereenvolgens vindt men:
a.+a
~ 0c.
=
~ 2a +a.
r
~cos(a.+a )
c=
-
u.
r
2 ~~
r
(1) (2)u
ia .
=
c.(a.-a )
~ ~ ~ ~ 0 (3)u a
sin a
+ u.a. cos(a.+a )
=
c (a -a.)
r r
r
~ ~
~
r
r
r
~
(4)
U
r cos ar
=u. sin(a.+a )
~ ~ r
(5)
en de kinematische voorwaarde, zie fig. 2b,
c c.
__,._r_
= __,.__.;;;~_
sin ar
sin ai
(6)
zwaartekracht, a waterdiepte, u stroomsnelheid, a hoek met de
oever, index 0: ongestoord, index i: invall end en index r:
weerkaatst.
Onbekenden zijn ci ,cr' ui' ur' ar en ar. De grootheden ci en ui
volgen direct uit (1) en (3). Door elimineren van c~ cr' ui en ur
uit (1) t/m (5) vindt men
cos a r = cos a.1
a -a.
r 1 a.-a 1 0 ar a.+a1 0 ao a +a. r 1 (7)Elimineren van cr' ui en ci uit (1), (2), (3) en (6) geeft
a a a +a. r 0 r 1 sin ar (8) a. a. a.+a 1 110 S1n a. 1
De vergelijkingen (7) en (8) leveren de onbekenden ar en ar.
Fig. 3 toont berekende waarden van a la.r als functie van a./a
1 1 0
voor een aantal hoeken van inval ai. In het beschouwde interval van a./a (1 < a./a < ca. 2,4) blijkt dat voor a.
<
300 de1 0 1 0 1
waterstand achter de weerkaatste sprong nauwelijks afhangt (bij gegeven a./a ). Voor a.
1 0 1
van betekenis, vooral voor grotere waarden van ai/ao • De waarden van a la. zijn dan groter dan bij loodrechte inval. Dai (1984)
r 1
van a.
1
>
300 bestaan echter wel afwijkingenvindt iets dergelijks voor eenlinggolven.
Ook blijkt dat voor een gegeven hoek van inval die groter is dan 300, er een waarde van a./a is waarboven geen reêle
1 0
oplossing meer bestaat, b.v. voor a./a
>
1,27 als a.=
450• Het1 0 1
is aannemelijk dat voor waarden van
a./a
groter dan deze1 0
bovengrens z.g. Mach-weerkaatsing optreedt, zie par. 3.
Voor vaste a.
>
300 en vaste a./a kleiner dan genoemde1 1 0
bovengrens bestaan twee oplossingen voor ar/ai. Alleen de kleinste wortel is weergegeven in fig. 3, omdat deze fysisch relevant is zolang nog geen andere vorm van weerkaatsing is opgetreden.
3. Mach-weerkaatsing
De configuratie van sprongen behorend bij de
Mach-weerkaatsing is in haar eenvoudigste vorm geschetst in fig. 4a. Behalve de weerkaatste sprong (r) treedt nu loodrecht op de oever een derde sprong (IIÜ op, die de verbi ndi ng vormt tussen het
snijpunt B van (i)en (r), en de oever. Dit snijpunt verplaatst
Iengte van (111) neemt dus gel ei del ijk toe, zie ook f ig. 4b. Een
aanpak waarbij het assenstelsel meebeweegt met punt
A
op de oeverbiedt daardoor nu geen voordelen. De waterstand achter (m)en (r)
is weer
ar.
Om overbepaaldheid van het stelsel vergelijkingen(zie hieronder) te vermijden, moet worden aangenomen dat een
contactvlak (C) ontstaat. Een dergelijk vlak is ook waargenomen
bij Mach-weerkaatsing in supersone gasstroming (b.v. Henderson
en Lozzi, 1979). Het contactvlak scheidt vloeistof die (m)
passeert van vloeistof die (r) passeert. Het vormt daardoor een
discontinufteit in de stroomsnelheid u •
r ' de waterdiepte ar
varieert daarentegen niet.
Bij verwaarlozing van mogelijke instationaire bijdragen
verloopt de afleiding van vergelijkingen voor Mach-weerkaatsing
op de zelfde wijze als voor reguliere weerkaatsing. De
vergelijkingen (I) tlm (5) gelden ook hier, zij het dat
ur
moetworden vervangen door url • Zie fig. 4a. Voor de sprong (m) gelden
de relaties cm
=
a +a r 0 2 (9) enu
a
=
c (a -a )
r2 r m r 0 ( 10)waarin cm de voortplanting~snelheid van (m) is, en ur2 de
stroomsnelheid achter (m).
De kinematische voorwaarde is nu dat de drie sprongen op elk
tijdstip in één punt (B) tezamen komen. Dit levert na enig
rekenwerk, zie fig. 4b,
c. cos a + c cos a.
=
c sin(a.+a)~
r
r
~
m
~r
( 11>De hoek X vol gt uit
c sin a.-c. sin a
r 1. 1. r
tan
X
= ~---~~----~---
c sin(a.+a)m ~ r
( 12)
Het geval X=O geldt voor reguliere weerkaatsing. Vergelijking 12
geeft dan weer (6).
Vergelijking 7, die een verband geeft tussen
ar
enar'
geldt(1) , (2) , (3) en (9) , a a a +a. a a +a r 0 r ~ r r 0 sin(a.+a ) +
--
cos a. -a. -a. a.+a ~ a. a.+a ~ r ~ ~ ~ 0 ~ ~ 0 a.-a ~ 0 Cos(Cl.+a ) = 0 ( 13) + cos a cos Cl. r a. ~ ~ r ~Bovenstaande vergelijkingen, en dus de oplossingen, gelden slechts in een zekere omgeving van het in fig. 4 weergegeven golfpatroon.
Voor de beschouwde waarden van
a./a
~ 0 levert
Mach-weerkaatsing in een aantal gevallen een hogere waterstand ar op dan reguliere weerkaatsing. De oorzaak hiervan is, dat nu de sprong (m) het snijpunt
B
moet "bijhouden".Fig. 3 voor reguliere weerkaatsing kan nu met de verkregen vergelijkingen worden aangevuld. Het.resultaat is weergegeven in fig. 5. Een (discontinue) overgang van reguliere naar
Mach-weerkaatsing voor gegeven ai/ao en toenemende ai blijkt op te kunnen treden voor 35,60
<
ai<
900• Hierbij neemt ar/ai in de meeste gevallen aanzienlijk toe. Een dergelijke discontinueovergang is bij schokgolfvoortplanting in een gas ook waargenomen (Henderson en Lozzi, 1979). De hoek X die ontstaat na overgang neemt toe van 00 voor ai
=
35,60tot 37,80voor ai+900• In hetinterval 300
<
Cl.<
~
ander type Mach-weerkaatsing optreden
35,6~ kan mogelijk een overgang naar een (Ben-Dor en Glass, 1979, 1980); dit is echter niet onderzocht.
Fig. 5 geeft verder aan, dat als Cli verder,toeneemt constant blijft), ar/ai weer gaat afnemen en gelijk
(en a./a ~ 0 aan één weer wordt voor Cl.
=
900• ~Als Mach-weerkaatsing optreedt en ai afneemt terwijl ai/ao constant blijft, kan overgang naar reguliere weerkaatsing
optreden bij een kleinere waarde van a. dan die geldend voor
~
overgang in tegengestelde richting. Ook de eerder genoemde tweede wortel bij reguliere weerkaatsing kan hierbij wellicht een rol spelen. Deze wortel is daarom ook weergegeven in fig. 5. Voor het bestaan van deze hystereseêffecten zijn aanwijzingen gevonden in de gasdynamica (Henderson en Lozzi, 1979).
4. Slotopmerking
Bovenstaande berekeningsresultaten worden onder enig
voorbehoud gepresenteerd, omdat experimentele gegevens waarmee verificatie zou kunnen plaatsvinden lijken te ontbreken. De meetresultaten voor lage eenling- en harmonische golven (b.v. Berger, 1976) zijn hier niet bruikbaar, vanwege het essentieel niet-lineaire karakter van de sprongrelaties voor
Literatuur
Ben-Dor, G. en l.I. Glass, 1979, Domains and boundaries of
non-stationary oblique shock-wave reflexions. 1. Diatomic gas.
J. Fluid Mech. 92, 3, pp.459-496.
Ben-Dor, G. en l.I. Glass, 1980, Domains and boundaries of
non-stationary oblique shock-wave reflexions. 2. Monatomic gas.
J. Fluid Mech. 96, 4, pp.735-756.
Berger, U., 1976, Mach-Reflexion als Diffraktions-problem. Mitt.
des Franzius-Instituts, Techn. Uno Hannover, Heft 43,
pp.356-439.
Dai, S.-Q., 1984, The generalized Boussinesq equations and
obliquely interacting solitary waves in a stratified fluid.
Appl. Math. Mech. ~, 4, pp.1469-1478 .
.Dewey, J.M. en D.J. McMillin, 1985, Observation and analysis of the Mach reflection of weak uniform plane shock waves. J. Fluid Mech. 152; part I, Observations, pp.49-66; part
11, Analysis, pp •67-81..
Fontijn, H.L., 1985, Golfoploop en -reflectie van een lopende watersprang tegen een talud deelstudie voor een Pomp Accumulatie Centrale in het IJsselmeer. Rapport nr. 15-85, Laboratorium voor Vloeistofmechanica, Afd. der Civiele Techniek, Techn. Hogeschool Delft.
Fontijn, H.L. en~. Kranenburg, 1985, Golfvoortplanting na dijkbreuk - deelstudie voor een Pomp Accumulatie Centrale
in het IJsselmeer. Rapport nr. 14-85, Laboratorium voor Vloeistofmechanica, Afd. der Civiele Techniek, Techn. Hogeschool Delft.
Henderson, L.F. en A. Lozzi, 1979, Further experiments on
transition to Mach reflexion. J. Fluid Mech. 94, 3, pp.541-559.
Hornung, H.G. en M.L. Robinson, 1982, Transition from regular to Mach reflection of shock waves. Part 2. The steady-flow criterion. J. Fluid Mech. 123, pp.155-164.
Miles, J.W., 1977, Respnantly interacting solitary waves. J. Fluid Mech. 79, 1, 171-179.
Notatie
a waterdiepte
c voortplantingssnelheid lopende watersprong
g versnelling van de zwaartekracht
u stroomsnelheid
a hoek tussen front en oever
X hoek tussen de door het snijpunt van drie fronten (bij
Mach-weerkaatsing) afgelegde weg en de oever
indices
l. invallende sprong
m Mach-sprong
0 ongestoorde toestand
c
·
Iongestoord
gebied
7777777777777777777
ver ticole
oever
Fig. 1. Bovenaanzicht van de beschouwde situatie.
o :
00ar
ai
I
/'
-:
-:
-:
3~O/
/1
/
//
/
/
/
/
45
0./ ////J
/
. /
//
/
/
~ ..
/~
/
~~/»
60
h
?
-:
/
/
/
2
a.
=0
Ie-:
~-:::?15
0 ~~o~
30
ai
=0
ai
>0
grens reguliere
weerkaatsing
r ..Qi_ao
0
\
C0
O=Oj /(i)
\
\
t+
6t \ ~j/\
\
/
/
\
/
~/
0= Or\
/
")l -: \ Cr 6t~
'
\
I ',. cj6t//
I
\
<, JI I ~ .,urj \/
\s-//
~~
ai
(c) -- - --=ï:___
0=00~
.
-1
I
_
~r.1~"
_
.s.,~
____
.
B
I
cmI
I
Fig. 4. Mach-weerkaatsing.~. Definitieschets, (i) invallende sprong, (r) weerkaatste sprong, (m) Mach-sprong, (c) contactvlak, (s) door het snijpunt B afgelegde weg. ~. Bij kinematische voorwaarden (11) en (12).
"
0/
35,6.
__
,
-'.:---_ -. --.
-...::.-._
--.
-
- -'
.-
" -~
:_/'%
.
---
./
---
----
....
,
,
.
37°
1
_.
"
-;r;r-/
/
/
/ /' / ~a
·
Ii
"
~37
u,
=
0°
~~o#~o
----
.
.
60°
/
-
__
--
-
45°
/'
....
....-.
-<,
-'"./..
,
,
/
/'.
/'/
/45°.1
.:
/1
/
/
-'
/
1 / 1 / 1 /,.
/ ~ / I~,/~
/f}
...