• Nie Znaleziono Wyników

Het gewichtloze gewogen: Cultuurhistorische betekenis van landgoederen geëvalueerd met behulp van multicriteria analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het gewichtloze gewogen: Cultuurhistorische betekenis van landgoederen geëvalueerd met behulp van multicriteria analyse"

Copied!
269
0
0

Pełen tekst

(1)

HET

GEWICHTLOZE

GEWOGEN

Lucia H. Albers

r-/wSfr-Vx HZST*! ■V v

IIM#«$s*&«i

(2)

SI ten (r«h

(3)

■Z »L * * it- **&* gr.'"dp~,

Ï&*

* -#Ar"

*/?v;

if^ï*'»%J' * * " ^ ™ ^ * j

-*W| *'*••!

$ / • ' r« F . ' *4ï22* ■ ■* * ?^ ' * ' , ' ' l | ^ „ L ^ - ^ i ƒ j W ^ f ? *> ' fcij ^*??W*ri - " * ^ « * " > * -■ , " V * & " * * ...ï*»%*#*

'-*

dty»ï-^ 1 -'**»: #*:

(4)

HET GEWICHTLOZE GEWOGEN

C U L T U U R H I S T O R I S C H E B E T E K E N I S VAN L A N D G O E D E R E N

G E Ë V A L U E E R D M E T B E H U L P VAN M U L T I C R I T E R I A ANALYSE

Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Technische Universiteit Delft,

op gezag van de Rector Magnificus, prof. dr. J . M . Dirken,

in het openbaar te verdedigen ten overstaan van een commissie door het College van Dekanen

daartoe aangewezen,

op donderdag 5 november 1987 te 14.00 uur door

Lucia Henriëtte Albers,

geboren te Beekbergen

doctorandus in de kunstgeschiedenis

Delftse Universitaire Pers

(5)

Dit proefschrift is goedgekeurd door de promotores: Prof. dr. ir. C L . Temminck Groll

Prof. dr. P. Nijkamp

Met steun van het Fonds Doctor Catharine van Tussenbroek

Copyright © 1987 by Lucia H. Albers

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from Delft University Press.

(6)

Though this be madness, yet there is method in't.

(7)

STELLINGEN

1. Vroeg-landschappelijke tuinen kan men beschouwen als voorlo­ pers van de film. Zij voorzagen in de behoefte aan voortdurend wisselende beelden, sferen en gemoedstoestanden, ontstaan door beweging tijdens de wandeling. Ook de tijd die veranderingen

teweeg brengt speelt een rol, evenals in de film.

2. De interesse voor de groene monumenten van geschiedenis en kunst loopt nog steeds ver achter op die voor de gebouwde monumenten.

3. Voor een verantwoord beheer van historische landgoederen en buitenplaatsen is een multidisciplinaire aanpak vereist.

4. Er is te weinig samenwerking tussen landschapsarchitecten en (tuin)kunsthistorici.

5. Onderwijs ten behoeve van het beheer van historische tuinen en parken is niet als zodanig beschikbaar in Nederland. Een te creëren opleiding zal de volgende vakken dienen te omvatten: geschiedenis van de tuinkunst (stijlgeschiedenis, ideeëngeschie­ denis, iconologie, historie van de beplanting), techniek van het zoeken en interpreteren van archiefmateriaal, documenteren van bestaande tuinen en parken, plantenkennis, elementaire ecologi­ sche kennis, ontwerpen, ontwikkelen van beheersplannen voor de lange termijn.

Dergelijk onderwijs kan zowel op universitair niveau als op hoger en middelbaar niveau gegeven worden. Op al deze niveaus wordt aan historische tuinen en parken gewerkt.

6. Het behoud van cultuurhistorische waarden in landgoederen behoeft niet veel meer te kosten dan onderhoud dat normaal wordt uitgevoerd. De extra kosten schuilen primair in archief- en terreinonderzoek.

7. Het is nuttig beheersplannen van landgoederen en feitelijke restauraties van tuinen en parken onderling te vergelijken en aan nadere analyse te onderwerpen.

(8)

8. De alom bekende restauratie van de tuinen van Het Loo werpt een eenzijdig licht op de restauratie van tuinen en parken. De aanpak waarbij men met bescheiden middelen tracht te behouden hetgeen nog bestaat blijft daardoor nog teveel in de schaduw. 9. Het streven van provincies om vrijwilligers in te schakelen bij landschapsbeheer verdient waardering.

10. Onderwijs in het werken met behulp van computers zou binnen het kunsthistorisch onderwijs (meer) aandacht dienen te krijgen. 11. De kermis van kunstenaars, Luna Luna, is een levendige

(9)

INHOUD

1 . INLEIDING

A: CULTUURHISTORISCHE WAARDEN VAN LANDGOEDEREN

2. OP VERKENNING IN LANDGOED-LAND

2.1. De begrippen landgoed en buitenplaats 7

2.2. Enkele definities 7 2.3. Enige cijfers 9 2.4. Organisaties 10 2.5. Diverse waarden 11 2.6. Onderling concurrerende waarden 13

3. CULTUURHISTORISCHE WAARDEN

3.1. Wat zijn cultuurhistorische waarden, in het bijzonder

die verbonden aan landgoederen, tuinen en parken? 19

3.2. De tuinkunst tussen de andere kunsten 20

3.2.1. Heren houden van hoven 21 3.2.2. Het begrip kunst 23 3.2.3. Scheiding tussen kunsten en wetenschappen 27

3.2.4. Landschappelijke aanleg, een zelfstandige kunstvorm 30 3.2.5. Opvattingen over tuinkunst in de negentiende en

twintigste eeuw 36 3.3. Enkele opmerkingen over de betekenis en functie

van cultuurhistorie in het algemeen 38 3.4. Is bescherming van tuinen, parken en landschap zinvol? 42

4. MAATREGELEN MET BETREKKING TOT CULTUURHISTORISCHE WAARDEN 4.1. Internationale maatregelen ter bescherming van tuinen

en parken 47 4.2. Selectie 48 4.3. Wetten en Beschikkingen 51

(10)

4.4 Aktiviteiten van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg met betrekking tot historische tuinen.parken en

buitenplaatsen 59 4.5. Criteria voor de beoordeling van historische

architectuur 66 B: METHODEN

5. RECENTE ANALYSEMETHODE ALS HULPMIDDEL BIJ BELEIDSVOORBEREIDING

5.1. Multicriteria methoden: introduktie 73 5.2. Opmerkingen over het meetprobleem 76

5.2.1. Meetschalen 76 5.2.2. Hebben zachte gegevens een harde achtergrond? 77

5.2.3. Aggregatie 78 5.2.4. Compensatie en parallelliteit 79

5.3. Klasse-indeling van de cultuurhistorische criteria 81

6. GEBRUIKTE MULTICRITERIA METHODEN

6.1. Eisen die aan de analyse methode worden gesteld 83

6.2. Frekwentie methoden 84

6.2.1. Inleiding 84 6.2.2. Primitieve methode 86

6.2.3. Concordantie analyse 87 6.2.4. Numerieke interpretatie methode 89

6.2.5. Regime methode en rangscore methode Israels-Keller 91

6.2.6. Regime methode 93 6.2.7. Rangscore methode 97 6.2.8. Gegeneraliseerde regime methode Hinloopen-Nijkamp 100

6.3. Multidimensionale schaling 102

C: TOEPASSING

7. GEBRUIKTE CRITERIA VOOR DE LANDGOEDEREN VAN ZUID-KENNEMERLAND

7.1. Inleiding 109 7.2. Ouderdom, gesplitst in zeven stijlperioden 110

7.3. Zeldzaamheid 116 7.4. Eenheid van park en bebouwing 117

(11)

7.6. Huidige functie bebouwing (continuïteit van karakter) 122

7.7. Staat van onderhoud 124 7.8. Historische documentatie 125 7.9. Een systeem met 9 criteria 127 7.10. Niet gebruikte criteria 129

8. SCORES VOOR DE CULTUURHISTORISCHE CRITERIA TOEGEKEND AAN DE LANDGOEDEREN VAN ZUID-KENNEMERLAND

8.1. Inleiding 131 8.2. Ouderdom, gesplitst in zeven stijlperioden 135

8.2.1. Stijlperiode 7 (voor 1700) 135 8.2.2. Stijlperiode 6 (1700-1730) 137 8.2.3. Stijlperiode 5 (1730-1760) 138 8.2.4. Stijlperiode 4 (1760-1820) 139 8.2.5. Stijlperiode 3 (1820-1870) 139 8.2.6. Stijlperiode 2 (1870-1900) 141 8.2.7. Stijlperiode 1 (1900-1940) 142 8.3. Zeldzaamheid 143 8.4. Eenheid van park en bebouwing 143

8.5 Huidige functie park (continuïteit van karakter) 145 8.6. Huidige functie bebouwing (continuïteit van karakter) 145

8.7. Staat van onderhoud 146 8.8. Historische documentatie 148 8.9. Systeem met negen criteria 149 8.10. Nummering en volgorde der gebruikte criteria 152

9. RESULTATEN VAN DE VERSCHILLENDE METHODEN VAN MULTICRITERIA ANALYSE, TOEGEPAST OP LANDGOEDEREN VAN ZUID-KENNEMERLAND

9.1. Resultaten van de analyse methoden 155 9.1.1. 13 criteria 'zonder' prioriteiten 157 9.1.2. 9 criteria 'zonder' prioriteiten 160 9.1.3. 13 criteria met prioriteiten 161 9.1.4. 9 criteria met prioriteiten 165

9.1.5. Algemene resultaten 166 9.2. Methode gevoeligheid 167 9.2.1. Methoden 'zonder' prioriteiten 167

9.2.2. Methoden met prioriteiten 168 9.3. De dimensionaliteit van de gegevens 171

9.4. Terugblik 177

(12)

SUMMARY 187 NOTEN 191 LITERATUUR A: multicriteria analyse 197 B: tuin- en architectuurgeschiedenis 199 BIJLAGEN

A: Rangschikking van de landgoederen naar hun cultuur­

historische waarde volgens de diverse analyse methoden 209

B: Grafieken 239 C: Positieve reakties 251

(13)

]. INLEIDING

Er zijn in Nederland een groot aantal historische buitenplaatsen en landgoederen. Daarvan worden vele door publiek èn deskundigen gewaardeerd en de moeite van het behouden waard geacht.

Overheidsgeld wordt gespendeerd aan aankoop, onderhoud en restau­ ratie van een groot aantal buitenplaatsen en landgoederen. Wordt die inspanning echter wel gericht op de meest belangrijke gebie­ den, op die gebieden die het meest het beschermen waard zijn? Deze studie wil een bijdrage leveren tot het proces van beleids-afweging dat er toe moet leiden dat de gespendeerde schaarse middelen optimaal worden aangewend. Daarbij zullen de cultuur­ historische aspecten in het centrum van de aandacht staan, maar tevens zal gepoogd worden duidelijk te maken dat de hier te introduceren methoden een veel uitgebreider toepassingsterrein hebben.

Het belang van een gebied kent namelijk veel aspecten, die wanneer zij met elkaar strijdig zijn- tegen elkaar moeten worden afgewogen. Vanzelfsprekend is het volledig in kaart brengen van één landgoed, om niet te spreken van alle landgoederen, een taak die de capaciteit van een individueel onderzoeker te boven gaat. In deze studie wordt de aandacht geconcentreerd op de cultuur­ historische facetten.

In vele gevallen zijn deze facetten grootheden waaraan niet op een natuurlijke wijze (kardinale) getalswaarden kunnen worden toegekend. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld de eenheid van park en bebouwing, een grootheid die voor de cultuurhistorische betekenis van een landgoed van groot gewicht is, zonder dat het mogelijk is haar te meten op de manier die men kent uit de natuurkunde of de economie. In dit werk zal worden aangetoond dat het toch mogelijk is dergelijke grootheden in een logisch consis­

tente evaluatie-analyse te incorporeren.

De kern van de studie wordt gevormd door de volgende, uitermate relevante maar evenzeer moeilijke vragen:

-hoe kan men de achtergronden van een oordeel vanuit bijvoorbeeld een cultuurhistorisch uitgangspunt expliciet maken, en

-hoe kan men elementen van het te beoordelen object, die binnen de traditionele opvattingen als onmeetbaar en 'gewichtloos' worden beschouwd in het oordeel verwerken? Onder gewichtloos

(14)

wordt verstaan dat het meetniveau zowel van het criterium als van het belang dat aan dat criterium wordt gehecht zeer laag is.

Er zal worden aangetoond dat er binnen het arsenaal van methoden van multicriteria analyse verschillende methoden voorkomen die als een relevant hulpmiddel bij het oplossen van bovenstaande twee vragen beschouwd moeten worden.

Zoals iedere vorm van waarderen, bevat ook het selectieproces met behulp van multicriteria analyse elementen die niet altijd objec­ tief meetbaar zijn. Het uitgangspunt van de analyse wordt gevormd door de scores (vaak door onderzoekers of experts) toegekend aan verschillende aspecten of dimensies van de te beoordelen alterna­ tieven. Het wordt niet ontkend dat aan deze scores deels subjec­ tieve elementen ten grondslag liggen. Maar doordat zij expliciet worden gemaakt, wordt een redelijke discussie vergemakkelijkt. In het kader van de analyse wordt duidelijk welke de criteria zijn die in het eindoordeel een rol spelen en hoe die per element zijn gewaardeerd. Zo wordt ook duidelijk welke criteria geen rol speelden bij de afweging.

Het materiaal waarop de in hoofdstuk 6 genoemde analysemethoden zijn toegepast, is afkomstig uit het rapport "Landgoederen van Zuid-Kennemerland, Inventarisatie en beschrijving van cultuurhis­ torische aspecten van de tuinen, parken en bossen" (Albers, 1984). Van de 58 terreinen die in dit werk zijn beschreven, werden er enkele ten behoeve van de analyse volgens hun grenzen van stijl of eigendom herverdeeld, zodat in totaal 63 terreinen werden geëvalueerd. De landgoederen zijn gelegen achter de duinen, in de gemeenten Velsen (10), Bloemendaal(28), Haarlem (1), Zandvoort(l), Heemstede(20), en Bennebroek(3). De inventari­ satie is gebaseerd op een selectie door de gemeenten zelf. Zo ontstond een heterogene groep van "landgoederen".

De in de studie beschreven methoden van multicriteria analyse worden op dit materiaal toegepast en de resultaten worden bespro­ ken en onderling op hun merites vergeleken.

Jhr H.W.M, van der Wijck was na de oorlog de eerste die de

aandacht vestigde (in 1973)1 op de tuinen en parken van histori­

sche buitenplaatsen en landgoederen, belangrijke cultuur­ verschijnselen die schandelijk verwaarloosd werden en die er in veel gevallen erbarmelijk aan toe waren en vaak nog zijn. Kennis en zorg is nodig om de 'Rembrandts van de tulnkunst niet op de zolder te laten verkommeren'2 .

(15)

In de afgelopen dertien jaar is er veel gebeurd: publikaties, restauratie van Het Loo, tentoonstellingen over historische tui­

nen en parken3; negen parken zijn onder de Monumentenwet

beschermd (zie par.4.4). Maar misschien is wel het meest verheu­ gend de Beschikking bijdragen achterstallig onderhoud historische parken, tuinen en buitenplaatsen van 12 oktober 1983 (zie par. 4.3.), een voortzetting van een soortgelijke regeling waarmee drie jaar was geëxperimenteerd. (De Beschikking Natuurbij dragen en de Beschikking Bosbij dragen waren reeds in 1977 tot stand gekomen.) Nu werd de cultuurhistorie als volwaardig aspect van buitenplaatsen en landgoederen erkend, ook al werden in deze Beschikking cultuurprodukten als parterres, berceaux, laanbeplan­ tingen en vijvers nog steeds genoemd onder het trefwoord 'natuur­ schoon' .

Duidelijke aanzetten tot het behoud van deze cultuurgoederen zijn dus inmiddels gegeven. Maar het zijn veelal nog niet veel meer dan aanzetten, ontstaan uit allerlei onafhankelijke initiatieven. Een samenhangend beleid voor het behoud van historische tuinen en parken, met name die van buitenplaatsen en landgoederen, is er nog niet. Wellicht wordt het nu tijd dit aspekt te behandelen. Deze studie wil een aanzet geven tot een geïntegreerde beleids-onderbouwing ten aanzien van het behoud van historische tuinen en parken, inclusief die van buitenplaatsen en landgoederen. Het gaat om een beleidsondersteunende analyse, welke kan bijdragen tot een rationele, weloverwogen besluitvorming.

De in deze studie voorgestelde methoden van multicriteria analyse zijn toepasbaar op velerlei gebied. De selectie van monumenten van jonge bouwkunst of de selectie ten behoeve van diverse subsi­ dies lijken mij gebieden die vragen om toepassing van dit soort selectiemethoden.

Multicriteria analyse wordt steeds frequenter toegepast, van de beslissing over al dan niet tot de inpoldering van de Markerwaard over te gaan tot de locaties voor mogelijke kerncentrales in Nederland.

De indeling in hoofdstukken kwam tot stand op basis van de vol­ gende vragen:

A: Wat bestaat er zoal aan landgoederen en wat zijn hun waarden? (hst. 2). Daarvan wordt met name de cultuurhistorische waarde in detail beschouwd (hst. 3). Wat wordt gedaan om de cultuurhistori­ sche betekenis in stand te houden en hoe wordt daarbij geregis­ treerd en geselecteerd? (hst. 4 ) .

B: Welke methoden zijn geschikt om landgoederen te rangschikken naar hun aard en belangrijkheid? (hst. 5 en 6).

(16)

C: Hoe kunnen -als voorbeeld- de gegevens betreffende de landgoe­ deren in Kennemerland worden verwerkt, zodat een zinvolle rang­ schikking wordt verkregen? (hst. 7: criteria; hst. 8: scores; hst. 9: resultaten).

De geraadpleegde literatuur is onderscheiden in een literatuur­ lijst over multicriteria analyse en een lijst waarin tuinhistorie en architectuur de meest voorkomende onderwerpen zijn. De lezer zal geen moeilijkheden hebben te bepalen in welke lijst een bepaald boek thuis hoort, want bij mijn weten zijn er geen boeken die tegelijkertijd gaan over multicriteria analyse en tuinhisto­ rie en monumentenzorg. Ik vrees dat deze studie de eerste is die deze verbinding expliciet legt.

Tenslotte, de wereld van de landgoederen en monumenten staat niet stil. Een nieuwe Natuurschoonwet en een nieuwe Monumentenwet liggen bij de Raad van State. In architectuuronderzoeken dringt het expliciet gebruik van criteria steeds verder door. De land­ goederen ondergaan voortdurend kleine of soms grote veranderin­ gen. Daarom is het wellicht nuttig te vertellen dat de laatste wijzigingen van de scores, die aan de landgoederen werden toege­ kend, plaatsvonden in augustus 1986. Hetgeen werd gepubliceerd na 1 februari 1987, is niet meer in de tekst verwerkt; de redactie werd afgesloten op 1 april 1987.

(17)

A

CULTUURHISTORISCHE WAARDEN

VAN LANDGOEDEREN

(18)

2. OP VERKENNING IN LANDGOED-LAND

2.1. De begrippen landgoed en buitenplaats

Wie zich met welk oogmerk dan ook bezig houdt met buitenplaatsen en landgoederen - en dat zijn er velen - komt onmiddellijk voor de vraag te staan, wat dat dan wel zijn. Het is wellicht het gemakkelijkst om eenvoudigweg zijn werk te doen, want zodra men zich bezighoudt met begripsomschrijvingen, begeeft men zich in een moeras van spraakverwarring.

De oorspronkelijke betekenis van "landgoed" duidt, volgens Van Dale's woordenboek, op "een grote bezitting op het land, in 't bijz. als dienend tot buitenverblijf"; van oudsher dus een zeer ruim begrip. Er kon al dan niet een huis op staan; het geheel van huis en terreinen werd in de 17de en 18de eeuw ook vaak aangeduid als hofstede, niet te verwarren met de hoerenhofstede. Het begrip buitenplaats is een term die pas werd gebruikt in de 18de eeuw,

toen in feite al ettelijke landgoederen als buitenplaatsen waren gesticht door welgestelde stedelingen. Behalve voor de gronden bij de kastelen van de adel, de Groninger borgen, Friese stinzen, Overijsselse havezaten, Utrechtse ridderhofsteden, en meer dan vijftig oude Winterswijkse (heren)-boerderijen met bijbehorende bos- en landbouwgronden, wordt het woord landgoed ook gebruikt voor beheerseenheden die uit ontginningen zijn ontstaan (Twente en Noord-Brabant) of doordat een eigenaar gronden van diverse aard aankoopt en als totaliteit beheert.

2.2. Enkele definities

Het begrip landgoed wordt op vele wijzen gedefinieerd. Het bezit echter een dermate grote veelzijdigheid dat voor verschillende partijen bevredigende definities onmogelijk blijken. De begrips­ omschrijving voor "buitenplaats" en "landgoed" die in het

Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud (1981) is gebruikt,

is gebaseerd op de uiterlijke kenmerken van buitenplaatsen en landgoederen.

"-Historische buitenplaatsen bestaan uit een landhuis of kasteel met bijgebouwen, park en/of tuin, waarvan de eerste aanleg ouder

(19)

T3 (D P ro P- 3 3 O P - 0> 1 3 <B (0 3 3 * Pl <B l_i M. oi O-< O < O 0 l-S 1-1 € 3 pi ro Pl 3 ii -a ro S 0 0 Pl (D Pl P1 I-i ro 3" <B rt « ï IB P ' r t a pi rt N P -t _ j . M Pl 3 a 01 o 3* Pl T l p . CT 13 rt P --. <_.. (B a> 3 pi pi 3 a> n> 3 oo (t> 01 P1 o r t » 3 t - * P ' oo oo P ' 3 0 0 a> (-> P -C _ i . *" a P> 3 £ (B P * l-( e P -3 r t a> M P ' (—1. :<r o* m N I -1 r t 00 3 * <B P1 P -( _ i . iT* a> o i-i a ro 3 P ' 3 0 0 -. a> a> M r t a> 0 0 (D P i 3 n> P ' r t P -3 a 3 * Bi <B r t rt N U p -C <-■• p -rt e ro H-3 r t 00 01 ro M a" C i-i. I - I . ro a a ro 3 Pi M ui o 3 er ro o" o C s a (B 0 0 i-t O 3 a ro 3 i a P ' (B P ' O . 0 0 3 O P . P ) (B N <J p - p 3 I-* t _ t . <! *3 tn a> 3 P * p. (B C P -C r t (B 10 r t M e 0 P ' T) a (B p. 3 a> a ?3 C N (B ?r (B | (B l-( ?r r t s3 O l-( a (B 3 a o 0 i-i 3 > ro (D 3 M PI 3 a 0 0 o (B a I-I (B 0 0 p -01 a (B i-( 0 0 o (D a (B P (B 3 O 3 <! Pi r t rt a> 3 a (B N 0 *3 {B P -o 13 01 r t Pi M < 0 0 M (B l-i 01 r t Pi 3 O 3 a (B i-i O 3 !B a a (B (B i-i (B 01 3 r t pi rt *3 C O rt i-i Pi a p-r t i-i (B a o ro 3 01 3 o pi 3 * a i-i l-i P ' C <-!• 7T <! p -0 -0 3 (B 0 0 I -1 (B < 0 0 Pi a 3 o a 13 (B a < (B (B i-t O" (B (B 3 = r H -<B 0 0 (D P ' P 3 01 0 0 <! O 23 I-t (B 3 a • (B p M O pi pi 3 pi a I-t 01 (B t f O Pi oo m <t> (D i-l 3 ro (B 3 a h* • ro c s3 ro <! ro i-t 01 P -(B < Pi 3 a (B z pi r t C e I-! 01 O 3" O O 3 £ (B r t p -01 3 O 0 0 3 p -(B r t 0 0 (t> 3* <! < (B PI i-i 3 01 o 3 3 ^ (0 P - 3 M P -I -1 3 (B 0 0 3 a se ro e 3 a 3 (B (B M 3 (B 3 <: <B <; i-i Pl 01 3 O 3 * 53 h " ro M a M ro ro i-l 3 M -pi 3 „ a 3 PI N Pl p - i-t o tf rt ro <; 3 a> ro i-i ro 01 l-t o 3 " O H - 3 M a M Pl ro rt 3 a i-1 PI <l 3 o a O 0 0 l-i O a ro O p . ro ro 3 i-t • ro 3 T ) l-t O <! !-■• 3 O p -ro a pi 3 O o K-< ro i-( 01 o V h " M M (B 3 " 3 p -ro r t pi l -1 M ro ro 3 O 3 a PI r t p . ro pi 3 o-r t ro 3 Pi M Pl 3 a 0 0 O ro a pi p " 01 er ro a o ro i -1 p. p -3 Pi P , r t p " Pi Pi 3 a ro 3 ro p. !^ ro 3 X ro = f (B r t <; (B l-t N O ro s*r <! pi 3 (B (B 3 (B P -0 -0 ro 3 Pi Pi P <! Pi 3 ro ro 3 O 3 P, O ro p ro 3 a a oo pi a <! p -(B 01 TT Pl 3 o ro a 0 3 a P I r t t/2 r t P Pi r t 01 cr O 01 3 * 0 0 ro r t p -3 r t ro p er is ro 3" ro ro p, 13 ro p 13 p, o < p -3 O P ' ro -a p -ro pi pi 3 a ro 3 p -3 p -01 r t ro p pi a < p -01 ro (B p r t O p ro r t Pi r t p -ro <! (B P 3 O 0 0 ro 3 < Pi 3 a ro a ro 01 13* ro r t p ro P I P O ro 3 a ro pi 3 o-r t ro 3 pi Pi p <i Pi 3 p o o r t r t ro < pi 3 3 p> 3 p -3 Pi Pi p< u i 3" pi > 3 a ro p ro o p p> r t (B p p -pi -3 O p p. ro 3 0 <i ro P 0 0 ro M pi r t ro 3 p . ro 0 0 ro p p -< _ i . ?r pi 3 p. ro p (D o p p -r t (D P p -Pi ro ro 3 p o M r t ro 01 1 3 ro P1 ro 3 N O P> M 01 O" P -( _ i . < O o p c (D ro p j p. 3 pi r t C e p 01 o 3* o o 3 tja p -C—l. a ro c p -r t < O ro p p -3 0 0 <! pi 3 a ro £ ro r t a* M P -< _ i . TT ro 3 ro o 3* r t ro p £ pi pi P < pi 3 3d ro r t t r ro 3* O c p. -3 ro 3 01 ro P1 p -t_>. ?r s: o p a a 00 ro pi 0 V r t < O o p 3 " ro r t 3 p -ro r t Pi p -M ro ro 3 3 Pi Pi P er ro 01 r t pi pi r t C p -r t ro p p -Pi 3 a 3 " ro p -a ro < ro M a o P i 01 a " i 3 ro 3 * o c p . 0 p r t <i ro M & >n ro p -r t ro P1 p -( _ i . ?r N O p 3 ro 3 3" P -(B P O 3 a ro p p -ro a ro p a ro p p ro p -3 * T c 3 3 ro 3 <! ro P 01 a pi pi 3 -3 o P p. r t 0 0 ro pi o 3 -r t = a ro 3 a o ro 01 r t H 3 a < o o p 3 " ro r t cr ro 3" o c p . <J pl 3 3* ro r t 3 Pi a c c p 01 O =r 0 o 3 -3 ro 3 01 o ■y ro P1 N O O < ro p V ro r t er a pi pi p o 3 a ro p er ro M O O p -L-t. < ro 3 <! O o p r t er ro 01 r t Pi Pi 3 <! Pi 3 a p -ro r t ro p p ro p -3 ro 3 p -3 P-ro 3 er (B 01 r t Pi p ro 13 ro 3 a p -ro --3 Pi Pi P O 13 ro ro 3 ro er e p -r t ro 3 13 p * pi Pi r t 01 <! o o p TT O 3 r t i < r t ro P1 p -<_.. ?r 3 ro r t er 0 01 01 o 3* ro 3 0 P l Pl 3 P-ro p ro ET O C r t O 13 01 3 > p r t M O ro N ro t ro r t < ro p 01 r t Pi Pi r t O 3 p . ro p M Pi 3 p . r t oo pi 3 P. ro 3 er ro N ro r t a ro r t (B P p ro p . 3 ro 3 O ro p. ro p ro 3 0 0 ro 3 * ro ro M o Po 0 0 ro P. ro p -3 a ro s; Pi r t c c p 01 o tr 0 0 3 S (B r t I - J >o No 0 0 O ro N (B O 3 01 o 3-P p -( _ i . <! p -3 0 0 < 0 o p ro ro 3 M 3 a 0 0 o ro a p -01 0 0 ro er pi 01 ro ro p a 0 1 3 a ro a ro P I p -3 P -O ro 3 r t p pi pi M 33 o p a ro 3 er ro 3 " ro ro p P-= 2 M 3 < ro ro P1 0 0 ro < pi P1 M 3 a ro r t o ro P1 p -o 3 " r t P -3 M 0 0 ro 3 < 0 p 3 ro 3 M Pl 3 a 0 0 o ro p . ro p ro 3 ro o 0 3 o 3 p -01 0 3* ro ro (B 3. 3* ro a ro 3 S3 o p a r t a p -r t Pi Pi 3 0 0 ro

t

M a 3 ro r t a ro N p -3 er C P -r t ro 3 -a M pi pi r t 01 O 3 a ro p a ro ro P1 < pi 3 ro ro 3 P1 Pi 3 a 0 0 o ro p . c p -r t 3 pi TT ro 3 = 3 Pi a e c p r t ro p p ro p -3 ro 3 a (B (B P1 c p -r t ?r c 3 3 ro 3 3 Pi w (B 3 60 o <! ro 3 a p -ro 3 !^" Pi 3 3 " O c p o 13 01 r t Pi 3 i P l ro 3 M Pl 3 a aoo ro 3 er ro N ro r t O ro a p -01 ro ro 3 rt oo ro p p ro p -3 -€, Pi Pi P <! Pi 3 O o 7? P -Pi 3 a er o c S3 0 0 p o 3 a ro 3 ro 3 " ro ro p -o P I 0 0 ro a ro ro M rt ro M p -C _ i . TT 3 ro r t er 0 01 01 ro 3 ro 3 P I 3 a 0O (B 3" (B (B I -1 <! o p 3 (B 3 ro M ro 3 ro 3 r t ro 3 N O S3 ro M <i p -01 P ro ro M pi M 01 P I c 3 o r t p -o 3 ro ro p -ro ro 3 o 3 Pi P i 01 O 3* ro p -a ro M p -01 a PI 3 < P -t _ i . P i rt p -0 -0 t _ i . Pi Pi P ro 3 s-^ N O Pl M 01 P ' 3 a ro r t 0 ro P1 p -o 3 " rt p -3 0 0 01 rt Pi Pi rt v ^ s3 Pi Pi p < pi 3

(20)

3. het feit dat zij tenminste een door de ledenvergadering vast te stellen oppervlakte beslaan;

U. het feit dat zij voldoende typerende elementen bevatten en

door een centraal, autonoom, meerdere functies dienend en integraal beheer, hetwelk mede is gericht op behoud en ver­ sterking van natuur- en landschapsschoon, worden geëxploi­ teerd. "

Punt B geeft een definitie van de kwalificatie "particulier landgoed" en is hier niet interessant.

De provincie Noord-Holland heeft in 1981 de Nota Provinciaal

Beleid Landgoederen uitgebracht, gericht op bescherming en aan­

koop. Daarin wordt het definitieprobleem gesignaleerd en de volgende begripsbepaling gebruikt (p.8):

"Een landgoed (of buitenplaats -in de wandeling wordt onder een buitenplaats dikwijls een historisch landgoed verstaan-) bestaat uit een (historisch) landhuis, met of zonder bijgebouwen, omgeven door een omvangrijke tuin en/of parkachtig c.q. bebost terrein al dan niet met bijbehorende agrarische gronden en natuurterreinen. De elementen waaruit een landgoed bestaat hebben altijd een duidelijke samenhang getoond. De ruimtelijke kenmerken, inrich­ ting en integraal beheer hebben ieder afzonderlijk en in onder­ linge wisselwerking daartoe bijgedragen. Er is dan ook sprake van een eenheid, die als zodanig zeer waardevol is. Niettemin kunnen ook voormalige landgoederen -bijvoorbeeld die waar het landhuis is afgebroken- of restanten van landgoederen welke aansluiten bij nog bestaande complexen dan wel herkenbare elementen bevatten, nog zeer waardevol zijn."

Of deze waardeoordelen al dan niet tot de definitie behoren, of toelichting zijn, wordt helaas overgelaten aan het oordeel van de lezer van de Nota.

2.3. Enige cijfers

In 1983 is het verslag van een landelijke inventarisatie van landgoederen verschenen, een onderzoek dat werd verricht door de

Vereniging Nederlandse Landgoederen (VNL) 1). Van de 1451 buiten­

gebieden die in eerste instantie in het onderzoek werden betrok­ ken, werden er 1093 een landgoed genoemd, waarvan 792 in bezit van particuliere eigenaren (particuliere stichtingen en familie b.v.'s daarbij inbegrepen). De andere zijn eigendom van de Staat, provincies of gemeenten, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumen­ ten, Provinciale Landschappen en andere instellingen. Deze 1093 landgoederen werden in de volgende aantallen per provincie

(21)

aange-troffen: Groningen 7, Friesland 18, Drente 32, Overijssel 21 Gelderland 422, Utrecht 119, Noord-Holland 37, Zuid-Holland 1 Zeeland 19, Noord-Brabant 132, Limburg 74. Een oppervlakte tuss. de 26 en 100 ha. komt het meeste voor, namelijk in 40% van tv aantal gevallen. Het totale oppervlak van deze 1093 landgoeder* bedraagt 141.667 ha., de 792 particulieren beschikken over 82.9 ha., gemiddeld 105 ha. Ter illustratie van de betekenis van de: getallen vermeldt de VNL in haar verslag een totaal areaal bo en natuurterrein in Nederland van 450.000 ha, een getal ontlee: aan de CBS Bodemstatistiek. Hierbij dient te worden aangeteke: dat er ook agrarische gronden op landgoederen voorkomen.

Het grootste deel van de landgoederen is voor het publiek ope gesteld. Bezoekersaantallen per jaar zijn gebaseerd op schatti

gen: Amelisweerd en Rhijnauwen 800.000 - 1 miljoen 2', Leiduin e

Woestduin te Bloemendaal 100.000 3), de Wiersse te Vorden of '

Warmelo bij Diepenheim 25.000 *>.

Een in 1974/75 gehouden enquête onder 25 particuliere elgenar van historische landgoederen geeft een gezamenlijk bezoeker

aantal van 300.000 per jaar, gemiddeld 12.000 5).

Gissingen over het aantal historische tuinen en parken lop nogal uiteen (zie par. 4.4.).

2.4. Organisaties

Er zijn vijf particuliere organisaties die de belangen van part culiere landgoederen behartigen, te weten: Nederlandse Verenigi van Boseigenaren, Nederlandse Vereniging voor de Landelijk Eige dom (NVLE), Stichting Behoud Particuliere Historisch Buitenplaatsen (Stichting PHB, voorheen Castellum Nostrum Vereniging Nederlandse Landgoederen (VNL) en de Vereniging Nede

landse Landgoed en Kasteelcampings (LKC). Deze werken sede september 1983 samen in de Raad van Overleg Landelijk Eigendoi mede om gezamenlijk standpunten te kunnen bepalen over beleid en beheersvragen.

Sinds maart 1979 bestaat de Stuurgroep Particuliere Natuurschoo: wet-landgoederen, een orgaan dat de ministers van WVC en Landbo' en Visserij adviseert en bestaat uit ambtenaren en afgevaardigd' van Boseigenaren, NVLE, PHB, en LKC.

Daarnaast bestond nog een ambtelijke werkgroep van het minister van Landbouw en Visserij die adviseerde omtrent de inzet van hc ter beschikking staande instrumentarium van wetten en beschikkii gen om het voortbestaan van landgoederen te bevorderen. 1 werkgroep is inmiddels opgeheven.

(22)

Stuurgroep en werkgroep zijn in het leven geroepen omdat de waarden die op de landgoederen voorkomen op diverse manieren worden bedreigd. Het ligt niet in de bedoeling hier nader op deze bedreigingen in te gaan. Zij worden alom ingezien.

2.5. Diverse waarden

Het belang van de landgoederen wordt algemeen erkend. Hun betekenis is van velerlei aard: een landgoed kan van belang zijn voor natuur en milieu, landschappelijke en cultuurhistorische waarden hebben, van betekenis zijn voor de recreatie, en van economisch belang zijn.

Op eenzelfde landgoed kunnen vele waarden vertegenwoordigd zijn. Er wordt gewoond, vroeger vaak in grote staat, zodat de omgeving van het landhuis representatief, liever nog groots moest zijn. Eigenaren spendeerden een vermogen om het mooiste landgoed te bezitten. De eigenaar van Elswout, Jacob Boreel Jacobszn schreef

in 1788 aan zijn broer Willem te Genève:

"En attendant je continue a me ruiner a Elswout, on creuse un nouveau canal, je fais aggrandir mon pare qui réellement est charmant, dans cent ans d'ici ma campagne sera la plus belle du pays et peut-être du monde".6'

Daarnaast kan een eigenaar zijn hobby's uitleven op een landgoed, bijvoorbeeld het kweken van bijzondere planten of bomen, het aanleggen van een arboretum, rozentuin, of het aanleggen van een miniatuur spoorlijn over zijn gebied, zoals gebeurde op Kareol in Aerdenhout of de Munsterman bij Beekbergen. Welke van dit soort hobby's historische betekenis blijken te hebben, zal de tijd wel leren. In het algemeen zullen slechts de grote strukturen in stand blijven onder nieuwe eigenaren.

Behalve gewoond, wordt er op een landgoed ook gewerkt. Naast het parkgedeelte met zijn "water van vermaak", "bos van vermaak" of "boomgaard van vermaak", zoals dat in de Aanwijzende Tafelen bij de 19de eeuwse kadastrale leggers wordt genoemd, kan er ook funktioneel "water", "bos" of een "boomgaard" zijn. De opbreng­ sten van het landgoed werden gebruikt om de tuin en het parkbos van te onderhouden. Tegenwoordig zijn de opbrengsten van een hectare bos minder dan de kosten ervan. Kenmerkend voor een landgoed is dat vermaak en produktie vaak nauw met elkaar zijn verweven. Weilanden worden met een enkele boomgroep tot een parklandschap; in de tuindelen die voor verrassingseffekten ondoorzichtig moesten zijn, werd funktioneel hakhout geplant. Op dit mengsel van cultuur, bosbouw en agricultuur, waar vaak nog wat kleine natuurgebiedjes tussendoor lagen, is een fauna en

(23)

flora ontstaan, die zo waardevol werd geacht, dat oorspronkelijk aangelegde terreinen tot natuurgebied werden verklaard en als zodanig werden beschermd en beheerd. Het gevolg was dat minder aandacht werd gegeven aan het onderhoud van cultuurhistorische elementen.

Tot ongeveer 10 jaar geleden werden landgoederen hoofdzakelijk gewaardeerd om hun natuur- en recreatieve waarden. (De Natuur-schoonwet van 1928 was in belangrijke mate gericht op het in stand houden van bossen op de landgoederen door middel van fis­ cale tegemoetkomingen.) De architectuur van huis, tuin en park en de eenheid die zij vormen, zijn pas de laatste jaren in brede kring herkend als belangrijke cultuurhistorische waarden, waarvan

instandhouding is gewenst. Uiting daarvan geeft onder andere het

Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud, waarin ook ten

aanzien van buitenplaatsen en landgoederen het beleid van de Rijksoverheid is vastgelegd.

"De waarden van een landgoed worden niet alleen bepaald door de afzonderlijke delen, die op zich beschouwd als regel van cultuur­ historische, natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke bete­ kenis zijn, maar in het bijzonder ook door de wijze waarop deze aspecten kunnen samengaan in een gave en evenwichtige totaliteit. Buitenplaatsen en landgoederen vormen aldus een geheel, dat mees­ tal ook gekenmerkt wordt door een hoge belevingswaarde. Het belang voor de meer extensieve vormen van recreatie en voor natuureducatie moet dan ook hoog worden gewaardeerd." (Structuur­ schema p.140)

De veelzijdigheid van het landgoed is door de Grontmij expliciet benaderd door middel van de driedeling: aspecten (management, planning, e.d.), elementen (gebouwen, tuin en park, bos, landbouwgrond etc.) en functies (zoals landbouw, recreatie, natuurbehoud, cultuurbehoud, . . . )7 )

Particuliere landgoederen worden dikwijls als een onderneming geleid. Zij vormen een economische eenheid waarbinnen de ver­ schillende funkties, die een landgoed kan vertegenwoordigen, in een centraal beheer verenigd zijn. Dit in tegenstelling tot het sectorale beleid en beheer van de overheid, waar voor ieder element -gebouwen, tuin en park, landbouwgrond, bos en natuur­ terrein- een aparte beheersinstantie bestaat. In het huidige streven om die verschillende funkties zoveel mogelijk te vereni­ gen, dus om multi-funktioneel gebruik te maken van terreinen, kunnen de landgoederen voorbeelden zijn en hebben zij ook als

(24)

Het beheer door een particuliere eigenaar is medebepalend voor het persoonlijke karakter dat vele landgoederen hebben, naast

factoren als bodemgesteldheid, ligging, rentabiliteit en mode­ verschijnselen die in de stijl van aanleg te zien zijn.

2.6. Onderling concurrerende waarden

Afhankelijk van de interesse van de eigenaar of de beheerder van een landgoed, zal de ene waarde worden benadrukt boven de andere, tegenwoordig gestimuleerd door de diverse subsidiemogelijkheden. Een beheer dat is gericht op het doorvoeren tot in uiterste consequentie van één specifieke waarde, zal de andere waarden doen verminderen.

Met enige voorbeelden zal worden geprobeerd duidelijk te maken dat door het ene aspect sterk te bevorderen andere aspecten dikwijls niet optimaal worden benaderd.

Cultuurhistorische, landschappelijke, economische, recreatieve en natuurwaarden kunnen op tien manieren paarsgewijs worden gecombi­ neerd en alle combinaties hebben hun concurrerende effekten. Enige paarsgewijze relaties zullen hier beknopt worden aangeduid.

Cultuurhistorie versus natuur

Enkele voorbeelden:

-In een park staan bijna altijd exotische bomen en struiken; in natuurbeheer worden over het algemeen exoten geweerd. Aangezien voor iedereen zichtbaar is dat een park geen natuurterrein is, levert dat niet veel problemen op. Een parkbos wordt veel eerder als natuurterrein beschouwd. Wanneer zich daarin groepen exotische naaldbomen bevinden, wordt de cultuurhistorische bete­ kenis van het donkere, somber stemmende naaldhout ter afwisseling van het lichtere loofhout niet onderkend of niet van belang geacht, met alle gevolgen vandien. De exotische naaldbomen worden gekapt -op enkele zeer bijzondere soorten na- en er worden geen nieuwe meer geplant (Elswout, Cannenburgh). Ook komt wel voor dat de historische groep naaldhout zo sterk wordt vergroot, dat de oorspronkelijke betekenis ervan, 'afwisseling van vorm, kleur en sfeer in het bos, verloren gaat. (vb. Houderinge bij De Bilt). -Riet en natuurlijke begroeiing in en langs de randen van een vijver verkleinen het zichtbare wateroppervlak. Een glooiende oever tot in het water verliest zijn vorm en bewuste spiegel-effekten kunnen door begroeiing verloren gaan. Diezelfde natuur­ lijke begroeiing kan echter door biologen hoog gewaardeerd worden

(25)

De vijver van Het Nijenhuis (Heino) functioneert niet meer als spiegel, 1987.

-Nog een laatste voorbeeld van cultuur(historie) versus natuur: Brandnetels worden in tuinen zoveel mogelijk geweerd. Voor vo­ gels, vooral voor nachtegalen, zijn brandnetels echter een ideale nest- en schuilplaats.

Cultuur versus economie

-Tuinornamenten hebben bijna nooit een economische funktie, terwijl het onderhoud ervan geld kost. Voor de tuin of het park zijn die elementen echter essentieel.

Zelfs het onderhouden of vernieuwen van versierde bruggen kost meer geld dan het leggen van een funktionele verbinding naar de

overkant van het water.

-Maisakkers hebben een economisch belang. Een veld met hoge mais dat het uitzicht belemmert, is echter weinig aantrekkelijk in een park, waarvan de open ruimten juist bedoeld zijn om er overheen

(26)

De koekamp van Vogelenzang

-De open ruimten van de weilanden in een park waren tevens hertenkamp, koekamp of in gebruik als hooiland. Dieren pasten in het ideaal beeld van een landschapspark. Wanneer echter veel koeien in een klein weiland staan - zoals in de intensieve melkveehouderij gebruikelijk is - wordt aan dit ideaal beeld weer afbreuk gedaan.

Natuur versus economie

Ook de natuurwaarden worden verminderd door het economisch belang van bijvoorbeeld intensieve melkveehouderij. De weilanden moeten veel gras opleveren, waardoor kruiden worden verdrongen. Een variëteit aan kruiden zou bijbehorende insecten aantrekken en als gevolg daarvan weer andere diersoorten (vogels, kleine zoog­ dieren en deze-weer roofvogels).

.Recreatie versus economie

Het aanbrengen van recreatieve voorzieningen (fiets- en wandel­ paden, banken etc.) kost geld en ontneemt grond van waarde voor

(27)

landbouw, veeteelt of bosbouw. Onderhoud dat noodzakelijk is ten gevolge van openstelling, is ook een kostenfaktor.

Recreatie versus natuur

Extra waardevolle natuurgebieden worden soms (waarschijnlijk niet zonder reden) aan openstelling ten behoeve van zelfs extensieve recreatie onttrokken (bijv. het Naardermeer).

Landschap versus economie

Veelal is de economie bepalend voor het uiterlijk van het landschap. Ter bepaling van de gedachten noem ik het patroon van verkaveling, wegen, waterwegen, fabrieken, boerenbedrijven etc.

In de context van de landschapsbescherming wordt landschap veelal gezien als landschapsschoon. De controverses op dit gebied zijn talloos. Het vestigen van een industrie, bijvoorbeeld in een gebied met veel landschapsschoon, kan in het belang zijn van degenen die er geld mee verdienen, en strijdig met het belang van degenen die van het landschapsschoon genieten.

Recreatie versus landschap

Recreatie met zijn paden en gebouwde voorzieningen, caravanparks, en parkeerplaatsen vermindert de visuele waarde van een 'natuur­ lijk' landschap.

Recreatie versus cultuurhistorie

Hoewel tuinen en parken oorspronkelijk werden aangelegd tot verpozing, worden de cultuurhistorische betekenis en de recreatieve betekenis ervan tot strijdige belangen, wanneer de recreatie te massaal wordt. Hoeveel mensen een bepaald gebied kan dragen, is sterk afhankelijk van de aard van het gebied. In tuinen worden graspaden al gauw tot verharde paden, een oran­ jerie tot theeschenkerij (met de bijbehorende parkeergelegen­ heid) . Een tuin vol mensen is vaak moeilijk in zijn beoogde vorm te bekijken.

Landschap versus cultuurhistorie

De strijdige inzichten die hier een rol kunnen spelen, worden gesymboliseerd door de wijze waarop een denkbeeldig landschaps­ architect een bepaald element uit het landschap bekijkt en de manier waarop de historicus dat doet. De vorm van een vijver is een goed uitgangspunt. Deze kan voor een historicus karakteris­ tiek zijn voor bijvoorbeeld de vroege landschapsstijl. De landschapsarchitekt kan de vijvervorm visueel niet bevredigend vinden, zodat deze hem graag zou veranderen. Daartegen zal de historicus zich verzetten omdat de vijver een schakel

(28)

vertegen-woordigt in het historisch proces van de tuinarchitectuur. De "primitieve" vijver laat zien dat latere tuinarchitecten mede dankzij de vroegere ervaringen hun ideeën gevormd hebben en dat hun werk een latere fase vertegenwoordigt. Een tuin- of land-schapsarchitekt vindt in een historisch park vaak een prachtige basis voor zijn eigen creativiteit, hetgeen door de historicus niet wordt gewaardeerd.

Landschap versus natuur

Lanen met opgekroonde bomen hebben weinig natuurwaarde, maar een bepalend landschappelijk-visueel effekt. Voor de aanleg van lanen kan men geen subsidie ten behoeve van ecologisch verantwoorde projecten ontvangen, die wel beschikbaar is voor de aanleg van houtwallen en singels van gemengde inheemse soorten. 8>

Met het bovenstaande is voldoende aangetoond dat een landgoed-beleid vanuit één gezichtspunt uit den boze is. Het landgoed-beleid zal er zoveel mogelijk op gericht moeten zijn een gulden middenweg te bewandelen tussen de vele tegenstrijdige belangen. Het ene landgoed is van grote cultuurhistorische waarde, een ander zal sterk in de aandacht van de biologen staan, weer een ander is recreatief van groot belang. Bovendien kan men een gulden maar één keer uitgeven. Het is mijn overtuiging - die hierna nog gestaafd zal worden - dat een beleidsanalytisch instrument als multicriteria analyse een nuttig hulpmiddel kan zijn bij het vinden van een verdeelsleutel voor aandachtsvelden en middelen bij landgoederenbeheer.

(29)

Landschapsbeheer in de 18de eeuw; kaart Kennemerland met 121 buitenplaatsen, b l e k e r i j e n , kwekerijen e . a . , Gt, van der Pauw, 1805, gekleurde pentekening, R.A.Haarlem.

(30)

3. CULTUURHISTORISCHE WAARDEN

3.1. Wat zijn cultuurhistorische waarden, in het bijzonder die verbonden aan landgoederen, tuinen en parken?

In het Structuurschema natuur- en landschapsbehoud wordt evenals in andere planologische beleidsnota's en bestemmingsplannen gesproken over cultuurhistorische kwaliteit of cultuurhistorische waarde (zie 2.4. en hst 4). Dit vindt gewoonlijk plaats zonder veel nadere toelichting. Wat kan echter de inhoud van het begrip cultuurhistorische waarden zijn? Die waarden kunnen even gevarieerd zijn als de tuinen, parken, buitenplaatsen en landgoe­ deren zelf. Maar is het niet een opgave van de "wetenschap" om orde te scheppen in de chaos?

Aangezien ik nergens een algemene omschrijving van het begrip cultuurhistorische waarde heb kunnen vinden, zal het vastleggen van de betekenis van dit begrip wel een hachelijke zaak zijn. Wanneer ik mij daar toch aan waag, meen ik te kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarde van buitenplaatsen en landgoederen is vervat in:

de vormen van landschapsbeheer en tuinkunst die uit het verleden tot ons gekomen zijn, als uiting van:

-economische mogelijkheden, -sociale omstandigheden, -technische mogelijkheden, en als neerslag van:

-de geschiedenis van de bewoners,

-de gedachten die bij het ontstaan een rol speelden

("to walk in a Renaissance garden is in fact to walk through the avenues of the renaissance mind" Strong, p.223),

-contacten met andere landen,

-de samenhang met andere cultuurverschijnselen (schilderkunst, dichtkunst, theater, architectuur, filosofie).

In grote lijnen zijn het dus landschappelijk-historische aspecten enerzijds en aspecten van (tuin)kunsthistorische aard anderzijds die de cultuurhistorische waarden van een tuin, park, buiten­ plaats of landgoed bepalen.

Een dergelijke tweedeling wordt ook gemaakt in het rapport

(31)

kenmer-ken van het landschapstype als cultuurhistorische waarden worden aangemerkt en als tweede punt de stijlelementen en stijlpatronen die op de landgoederen voorkomen. De combinatie van beide punten levert het landgoedlandschap op: "de typische verwevenheid die er is tussen stijlaanleg en oorspronkelijk cultuurlandschap." (Landgoederen Vorden, p.142.)

Bij landschappelijk-historische aspecten kan men denken aan: het historisch landschapsbeheer of de inrichting van het land­

schap dat gebaseerd is op de historische structuur van het landschap, zoals de strandwallen en strandvlaktes in Kennemer-land, oude kavelpatronen, voor het landschap kenmerkende wijzen van bedrijfsvoering zichtbaar in de aanwezigheid en vorm van de boerderijen, watermolens, sprengen, sloten, vaarten, sluizen, zandafgravingen, houtwallen, hakbosjes, akkertjes, ontginningen etc. Voorbeelden van soortgelijke elementen op de Kennemer landgoederen worden genoemd in par. 7.9.

Landschaps-historisch onderzoek is er dikwijls op gericht na te gaan in hoeverre het huidige landschappelijke patroon overeen komt met dat uit een vroegere periode, bijvoorbeeld dat van de topografische kaart van 1850.

Landschappelijk onderzoek is een ruimer begrip. Naast de reeds genoemde landschaps-historische aspekten heeft het landschappelijk-visuele kanten. Bij een poging te analyseren wat landschappelijk-visuele aspecten zijn en hoe die te bekijken, waagt een kunsthistoricus zich op glad ijs. Aangezien landschap-pelijk-visuele aspecten strikt genomen niet van belang zijn voor de cultuurhistorische waarden die zich in een landgoed kunnen voordoen, zijn ze in deze studie niet behandeld. De nadruk is komen te liggen op de stilistische en kunsttheoretische aspecten. De volgende paragraaf is gewijd aan de positie van de tuinkunst tussen de andere kunsten.

3.2. De tuinkunst tussen de andere kunsten

Dat de opvattingen omtrent de tuinkunst als kunstvorm in de loop van de tijd aan opmerkelijke veranderingen onderhevig zijn geweest, zal in deze paragraaf worden beschreven. Mij is geen werk bekend dat hier systematisch op ingaat en ook ik zal mij in het kader van deze studie moeten beperken tot de meest opvallende punten, die ik met behulp van citaten zal trachten te belichten.

(32)

In de 18de eeuw vormden tuinen een belangrijk onderdeel van het artistieke leven. Het werd gebruikelijk te spreken over de tuin-kunst als één van de tuin-kunstvormen. Dat gebeurde niet alleen door tuinarchitecten en hoveniers, maar juist ook buiten deze kring van direkt belanghebbenden.

Ook voordien -sedert de lessen van Plato in het met bomen beplante gymnasium- werden tuinen met filosofie en kunst geasso­ cieerd. (..."pleasure gardens, which since their earliest origins have in Italy always been associated with poetry and the arts"1)

en niemand zou waarschijnlijk ooit ontkennend hebben geantwoord op de vraag of zij een vorm van kunst waren. Maar die vraag was tot de 18de eeuw niet van belang.

In het volgende wordt uiteengezet onder welke invloeden tuin­ aanleg expliciet tot een kunstuiting werd. De opvatting dat tuinaanleg 'kunst' is, raakte in de loop van de tijd op de achtergrond, ondanks dat de appreciatie en aandacht voor kunst in het algemeen niet verminderde. Onze waardering voor de tuinarchi­

tectuur, al dan niet gezien als kunstvorm, is naar mijn mening mede bepalend voor de aandacht en zorg die wij voor deze creaties hebben. Ik heb de indruk dat met de toenemende belangstelling, juist ook voor de historische tuinen, tuinaanleg tegenwoordig opnieuw weer als een kunstuiting wordt beschouwd.

3.2.1. Heren houden van hoven

Reeds in de oudheid werden de genoegens van het buitenleven opgehemeld. Het ontwerpen en inrichten van een tuin, het plan­ ten, kweken en enten - volgens Cicero de vernuftigste vinding van de landbouw - werd beschouwd als een deugd, een goed tijdverdrijf voor een heer. Zo paarde men het nuttige aan het aangename.

Cicero, die zelf een villa met tuin te Arpinum bezat, herinnert zijn lezers eraan hoe Xenophon al een verhaal vertelt om de lezer te laten inzien dat er niets is dat meer oyereenstemt met het karakter van een koning, dan de liefde tot de landbouw.

Het verhaal van Xenophon is als volgt.

"Toen de Spartaanse veldheer Lusander bij de Perzische koning Kuros op bezoek kwam om hem geschenken van de bondgenoten aan te bieden, bejegende Kuros hem zeer gemoedelijk en voorkomend en toonde hem zijn grote tuin, die buitengewoon goed beplant was. Toen Lusander in bewondering stond voor de hoogopgeschoten bomen, de schoon geordende perken, den flink omgespitten en gewieden grond en den aangenamen geur der bloemen, zegde hij dat het niet zozeer de zorg was, waarmee alles onderhouden werd, die hem trof, maar vooral het klare doorzicht waarmee alles afgemeten en

(33)

ver-deeld was. Kuros antwoordde hem: "Dat heb ik zelf gedaan; elke lijn en afbakening is mijn werk; vele bomen heb ik eigenhandig

geplant".2 Na terugkeer van zijn Perzische expeditie maakte ook

Xenophon een tuin, gewijd aan Artemis.3

Hoewel de Perzische tuin, 'pairidaeza', een geschiedenis kent, veel ouder dan de Europese, wil ik me tot de West-Europese tuinen beperken.

Veel bekender dan dit citaat van Cicero zijn de brieven van Plinius de Jongere, waarin hij twee villa's van hem beschrijft; de een pal aan zee bij Laurentum (waarvan men denkt de resten te hebben gevonden), de ander in de bergen van Umbrië. Bovendien

schrijft Plinius er nog een paar te bezitten aan het Comomeer.'1

De tuinen zijn in principe geometrisch; die in de bergen had ver­ schillende niveau's en vele figuren geknipt uit buxus.

Voor de humanisten waren de geschreven bronnen uit de oudheid het uitgangspunt van eigen denken. In 1452 werd te Florence het architectuurboek van Alberti gepubliceerd, geschreven op basis

van alle beschikbare literatuur uit de oudheid5, waaronder het

architectuurboek van Vitruvius die daarin ook enkele opmerkingen

over tuinen had gemaakt. Alberti's De re aedificatoria was waar­

schijnlijk van grote invloed op de Italiaanse tuinen van de vroege renaissance. Alberti gaf aanwijzingen waarop te letten bij het bouwen van villa's en het aanleggen van de bijbehorende tuinen. Daarmee gaf hij tevens aan dat het ontwerpen van een tuin

het werk moest zijn van een architect.6

Sinds de oudheid hebben vele edelen zich met tuinen bemoeid, zoals bijvoorbeeld Johann Moritz von Nassau-Siegen, Frederik Hendrik, Willem III, om nog maar niet te spreken van de vele eigenaren van buitenplaatsen die zich aktief met hun .grond bezig hielden. Het genoegen van het leven op het land was immers niet

te overtreffen, getuige de inleiding van Den Nederlandtsen hove­

nier door Jan van der Groen in 1675:

" De loflijckheydt des landt-levens.

Den Hof-bouw, en 't buyten leven is naer 't seggen van veel Geleerden, het vermakelijckste, voordeelighste, gesondtste, ja menighmael oock wel het salighste leven."

De tuingeschiedenis werd door hem in een notedop gepresenteerd: De oude Romeinen hebben als eerste "lusthoven in eenige schicke-lycke orden" gebracht. Die zijn door de Italianen nagevolgd. "Van daer is deze lustige vermakelyckheyt door gansch Europa voort­ geplant, en van tydt tot tydt, door aerdige nieuwigheden toe­ genomen; doch voornamentlijck steeckt Vranckryck tegenwoordigh, boven alle andere landen in dese heerlijckheyt uyt."7

(34)

Naast bestedingsvermogen, moest de heer de bestedingsbereidheid hebben, de wens koesteren een mooie tuin te maken. Die bereidheid kwam voort uit de algemene waardering voor een heer die zich met tuinen, ja zelfs met landbouw -de oudste wetenschap genoemd-bezighield. Het was betamelijk daar aandacht aan te besteden. In het 15de eeuwse Italië was het ideaalbeeld van een heer dat van de humanist. In de 16de eeuw was de uomo universale het nastrevenswaardige mensbeeld. Het 17de eeuwse franse ideaal is dat van de honnête homme, die cultuur, kunst en het goede, ware en rechtvaardige nastreeft. Een voorbeeld daarvan was Dézallier d'Argenville, een hoge ambtenaar en liefhebber van tuinen, die

het boek La theorie et la pratique du jardinage (1709) schreef.

Daarin benadrukt hij dat ook koningen hielden van de landbouw, een wetenschap zo aangenaam en zo geacht ten allen tijde door de meest bekwame personen, dat verscheidene koningen en prinsen zich verwaardigd hebben om, na hun oorlogszaken, zich erom te bekomme­

ren. Zelfs al zou de lezer het te druk hebben om zijn tuin te beplanten en op te kweken, dan nog zou het lezen van dit boek nuttig zijn, want de tuinman weet dan dat zijn meester kennis

heeft van deze kunst.8

In de 18de eeuw kreeg het ideaalbeeld van de connaisseur -de kunstkenner- vaste voet, getuige alleen al de 18de eeuwse mode van de Grand Tour. In dit ideale mensbeeld ligt één van de rede­ nen waarom in de 18de eeuw tuinaanleg tot tuinkunst werd verhe­ ven, uitgetild boven de wetenschap, de techniek en het nuttige, bedrij fsmatige.

3.2.2. Het begrip kunst

Men krijgt de indruk dat in de 17de eeuw het woord 'konst' nog zoveel betekent als techniek, kunstmiddel, iets dat door mensen­ hand is gemaakt, in tegenstelling tot natuur. Jan van der Groen

schrijft in de inleiding van Den Nederlandtsen hovenier, 1675:

"seggen wij, dat de Natuur, die sich veeltijts wanschickelijck vertoont, door de konst kan op-geschickt, opgepronckt, in goede

ordre, cierlijck en vermakelijck gemaeckt worden: en hier kruyt men somtijdts bergen en heuvelen weg; laeghten en dalen verhooghtmen, men maeckt water tot landt, en landt tot water etc. Alle dese dingen worden in de lust-hoven aengemerckt, daer men akkers regulier, dat is, beyde de zijden gelijckformigh maeckt." "Konsten, ervaringen en uytvindingen, daer door de Natuur gehol­ pen, verbetert en verciert wordt, zijnder ontallyck".

Eén van de manieren om een kleine stadstuin te versieren was het beschilderen van de tuinmuren en prielen, zoals men dat in

(35)

Pompeiaanse villa's deed, met voorstellingen van een landschap. In 1714 toen Gerard de Lairesse daar voorbeelden voor gaf in zijn

Groot Schilderboek, was Pompei nog niet uit de lava herrezen.

Maar deze oorspronkelijk hellenistische traditie was sinds de renaissance wel weer opgenomen. De Lairesse, als schilder geeft

enkele praktische voorbeelden.9 Over de tuinen wordt verder niet

gesproken, laat staan over tuinkunst.

In Bijzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagieën en aenklevende cierae-den (Leicierae-den 1737) spreekt Pieter de la Cour van der Voort over

"konst-middelen"10 d.w.z. technieken voor het kweken, maar niet

meer zo frequent als Jan van der Groen. Het lijkt of bij hem de notie van de kunstvorm begint door te dringen. Hij vermijdt echter dat woordgebruik, dat hem toch in Dêzallier's boek moet zijn opgevallen. Want terwijl De la Cour zegt dat zijn werk niet berust op dat van een franse schrijver maar op eigen ervaring, vertoont de indeling van het boek wel enige overeenkomst met dat van Dêzallier, bijvoorbeeld in de lijst van aanbevelingen voor het kiezen van een goede tuinman. De uitgever van De la Cour heeft het boek gepubliceerd voor de "liefhebbers der Tuin-oeffe-ninge", [ ] "opdat de leergierige Tuin-oeffenaer zijn voordeel en vermaek daer uit mag trekken."

Bij Dêzallier d'Argenville herkent men een tweesoortig gebruik van het woord 'art': als techniek en als kunstvorm.

Dêzallier d'Argenville beschrijft hoe de tuinen uit de tijd van Le Nötre en daarna moeten worden aangelegd.

"....au sentiment de tout le monde, les Jardins les plus varies sont les plus estimés et les plus magnifiques. C'est a quoi un Architecte, ou un Dessinateur de Jardins doit principalement prendre garde."11

De kennis om een goede tuin te ontwerpen hangt volgens hem af van verschillende gebieden van kennis. In de traditie van Vitruvius en van Alberti, beschrijft ook Dêzallier wat een architect moet weten en kunnen, in dit geval een tuinarchitect. De benodigde kennis en ervaring vat hij samen als "'1'Art du jardinage".

"II. faut être un peu Géomètre, scavoir 1' Architecture, et la bien dessiner, entendre 1'ornement, connoitre la propriété et 1' effet de tous les plans dont on se sert dans les beaux Jardins, inventer facilement, et y joindre une intelligence et un bon gout, qu'il faut s'être formé par la vüe des belles choses, par la critique des mauvaises, et par une pratique consommée dans 1' Art du Jardinage."12

(36)
(37)

D E L A D E C O R A T I O N D E S E D I F I C E S »

E T D E LA D I S T R I B U T I O N

DES MAISONS DE P L A I S A N C E

P R E M I E R E P A R T I E

-Contenant divers exemples, tant fur les Decorations

extérieu-res des Bdtimens} que fur Ie Jardinage.

C H A P I T R E P R E M I E R

-De la -Decoration des Jar dins depropreté.

—^—^ ;N pe ut par les exemples que la Nature &

jl'Art réunis enfèmble, offrent a la vüe en i beaucoup de lieux renommés, recevoir les jmeilleures lemons fur Ie jardinage; mais ladif-• ficuké de fe tranlporter dans ces divers en-| droits, devient fouvent un obftacle pour bien des

perfon-T . II. Part. I A

(38)

Het belangrijkste bestanddeel van de benodigde kennis is dus de architectuur, één van de kunstvormen, die reeds een hoge waarde­ ring genoten.

De architect J.F. Blondel gaf naast bouwkunst, ook les in tuin­

architectuur, hetgeen blijkt uit zijn boek De la distribution des

maisons de plaisance et de la decoration des edifices en general

(2 delen Parijs 1737,1738). Hij heeft geen enkele twijfel ten aanzien van de tuinkunst: "L'Art du jardinage a été dans ce dernier Siècle paissé a. une extreme perfection, sur-tout en France, qui semble servir d'Ecole a toutes les autres Nations."13

Blondel gaf les in de meetkundige en architectonische aspecten van de tuinkunst. Uitleg over het kweken van planten liet hij nadrukkelijk over aan anderen:

"Quelques Auteurs s'étant particulièrement attaches a la nature des arbres, de leur culture et de la construction des Jardins, j'ai cru ne devoir parier ici que de la partie qui concerne la

decoration, comme appartenant Ie plus a 1'Architecture.nl*

Maar niet iedere architect slaagt in het aanleggen van een goede tuin:

"Je dirai seulement ici que cette partie de 1' Architecture demande un génie particulier, et que souvent un Architecte habile d'ailleurs, n'en a qu'une médiocre intelligence: c'est pour cela que dans tous les tems [sic] nous avons vü des personnes s'y adonner entièrement, et en faire leur principale étude."15

3.2.3. Scheiding tussen kunsten en wetenschappen

In Engeland was aan het begin van de 18de eeuw een filosofische discussie over kunst begonnen. De neo-platonische kunst- en natuurfilosofie van Anthony Ashley Cooper, Third Earl of Shaftes-bury (1671-1731), was gebaseerd op het idee dat schoonheid en goedheid hetzelfde zijn, aspecten van het goddelijke dat zich in de natuur openbaart. Zo opende Shaftesbury de mogelijkheid de natuur te waarderen om haar schoonheid. Daarmee gaf hij de aanzet tot een andere houding ten opzichte van de natuur en zo ook tot het ontstaan van de landschapstuinen, al waren de vormen daarvan vooreerst nog niet duidelijk. Hij beschouwde het als een deugd

zich met kunsten bezig te houden, waaronder de tuin16. Zijn

geschriften hadden veel invloed, zowel in Engeland als op het continent, vooral in Duitsland. Hij wordt wel beschouwd als de

grondlegger van de moderne kunstfilosofie17.

Terwijl men in het begin van de 18de eeuw weer over de kunsten gaat filosoferen, is het pas omstreeks het midden van de 18de eeuw dat men probeert een scheiding tussen de • kunsten en de wetenschappen te maken. Argumenten zijn dan dat de kunsten de

Cytaty

Powiązane dokumenty

na ziemiach irańskich, raport CIA z roku 1978 mówił, że Iran „nie znajduje się ani w sytuacji rewolucyjnej, ani przedrewolucyjnej”.. Pipes: Death to

— Możesz więc tomik złożyć Pani Arturowej lub Katarzynie Potockiej z prośbą o doręczenie go mnie przez Panią Zyg-wą.. O twoim przeto dziele wie tylko z

In order to study the relation between the growth and collapse of a bubble and the pressure variation around it, the pressure variation along the path of a flowing bubble has to

Sir John Fielding zapisał się w historii jako reformator the Bow Street Runners..

Standardowa chemioterapia jest wystarcza- jącą formą leczenia wtórnych chłoniaków oczodołu, zapewniającą u większości pa- cjentów trwałe ustąpienie nacieku w oczo-

Pytając o jakiekolwiek zjawisko czy problem, warto w pierwszej kolejności odwołać się do jego źródeł. Prawda ta dotyczy także zagadnień Kościoła i papie­

Sobieskich Radziwiłłową (1634-1694) jako twórców znaczenia Białej [Podlaskiej] w okresie nowożytnym. Radziwiłł wojewoda brzeski litewski, marszałek nadworny, a

The article offers brief history of the development of rural tourism in Belarus and identi- fies the main problems in this sphere. It also shows the results of a sociological study