• Nie Znaleziono Wyników

Kustverdediging na 1990 (Kustnota 1990): Technisch rapport 1: Zandsysteem Kust

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kustverdediging na 1990 (Kustnota 1990): Technisch rapport 1: Zandsysteem Kust"

Copied!
106
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

Koningskade > i-Gravenhage,

(3)

C&t/o?-technisch rapport 1

ZANDSYSTEEM KUST

een morfologische karakterisering

Drs. A. Stolk

Rijksuniversiteit Utrecht Vakgroep Fysische Geografie Rapport GEOPRO 1989.02 1989

(4)

INHOUDSOPGAVE

blz

LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN 5

KADER VAN DIT RAPPORT 7

SAMENVATTING 9 1 INLEIDING 13 2 MORFOLOGIE VAN DE NEDERLANDSE KUST 14

2.1 Inleiding 14 2.2 Morfologische opnamen 19 2.3 Vlakke zeebodem 21 2.3.1 Morfologie 21 2.3.2 Korrelgrootte 23 2.4 Onderwateroever 25 2.4.1 Algemeen 25 2.4.2 Buitendelta's 27 2.4.3 Brandingsruggen 29 2.4.4 Korrelgrootte 29 2.5 Strand 33 2.5.1 Morfologie 33 2.5.2 Korrelgrootte 34 2.6 Duinen 38 2.6.1 Morfologie 38 2.6.2 Korrelgrootte 40 2.7 Samenstelling van het kustzand 42

3 GEOLOGISCHE EN HISTORISCHE ONTWIKKELING 43

3.1 Algemeen 43 3.2 Deltagebied 47 3.3 Hollandse kust 50 3.4 Waddengebied 52 4 ACTUELE FYSISCHE KUSTPROCESSEN 54

4.1 Inleiding 54 4.2 Getij 55 55 55 58 4.3 Wind 59 59 60 63 64 65

5 DYNAMIEK VAN DE NEDERLANDSE KUST 68

5.1 Natuurlijke oorzaken 68 5.2 Menselijke invloed 75 4.2.1 4.2.2 4.2.3 Wind 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 Algemeen Verticaal getij Horizontaal getij Algemeen Golven Golfgedreven stroming Windgedreven stroming Eolische processen

(5)

6 TRANSPORTEN EN ZANDBALANS 79

6.1 Transporten 79 6.1.1 Algemeen 79 6.1.2 Langstransport 79

6.1.3 Dwarstransport 79 6.1.4 Langstransport versus dwarstransport 81

6.2 Zandbalans 83 6.2.1 Algemeen 83 6.2.2 Kinematische zandbalans 83

6.2.3 Dynamische zandbalans 83 LIJST VAN BEGRIPPEN EN DEFINITIES 85

LITERATUUR 88 Bijlage 1 : Geomorfologische kaart van de Nederlandse

kustwateren, schaal 1:250.000

(uit : Van Alphen 6c Damoiseaux, 1987) a) Blad Delta

b) Blad Hollandse kust c) Blad Wadden

Bijlage 2a : Kustsegmenten ; morfometrie Bijlage 2b : Kustsegmenten ; korrelgrootte

(6)

LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN

Figuren

Fig. 1 - Morfologie van de Hollandse kust (Wiersma 6e Van Alphen, 1988)

Fig.2-1 - Kustvlakte (naar Roeleveld, 1974) Fig.2-2 - Indeling kust in sectoren en cellen Fig.2-3 - Indeling kust in segmenten

Fig.2-4 - Positie van de '78 profielen' (Van Alphen & Damoiseaux, 1987)

Fig.2-5 - Schematisch kustprofiel van vlakke zeebodem tot strand (naar Niedoroda et al., 1985)

Fig.2-6 - Schematisch kustprofiel van onderwateroever tot duin (naar Ehlers, 1988)

Fig.2-7 - Gemiddelde korrelgrootte bij 20 m dieptelijn

Fig.2-8 - Profiel onderwateroever bij Noordwijkerhout (Van Alphen & Damoiseaux, 1987)

Fig.2-9 - Profiel onderwateroever bij Den Helder (Van Alphen & Damoiseaux, 1987)

Fig.2-10 - Noorderhaaks / Razende Bol

Fig.2-11 - Brandingsruggen tussen Den Helder en Hoek van Holland (Bakker & De Vroeg, 1988a)

Fig.2-12 - Strand en brandingszone bij Egmond aan Zee

Fig.2-13 - Gemiddelde korrelgrootte onderwateroever (binnen 1 km) Fig.2-14 - Gemiddelde korrelgrootte brandingszone (Van Alphen, 1987b) Fig.2-15 - Breedte van het strand

Fig.2-16 - Helling van het natte strand Fig.2-17 - Gemiddelde korrelgrootte strand Fig.2-18 - Duinbreedte

Fig.2-19 - Duinvormen (Van Straaten, 1961) Fig.2-20 - Gemiddelde korrelgrootte zeereep

Fig.3-1 - Profiel van holocene afzettingen op Voorne (Zagwijn, 1986) Fig.3-2 - Reconstructiekaart (ca. 1250 v.Chr.) (Zagwijn, 1986)

Fig.3-3 - Reconstructiekaart (1000 - 1200 n.Chr.) (Zagwijn, 1986) Fig.3-4 - Kustlijnreconstructie Noord-Holland (Llgtendag, 1987a) Fig.3-5 - Kustontwikkeling (gemiddeld laagwaterlijn) over de laatste

100 - 140 jaar

Fig.3-6 - Hondsbossche Zeewering rond 1550 (Terwindt et al., 1988) Fig.3-7 - Hondsbossche Zeewering thans

Fig.4-1 - Getijgolf Noordzee (uit Eysink (1979), naar Battjes (1961)) Fig.4-2 - Tijverschil langs Nederlandse kust

Fig.4-3 - Verandering getijstroom na sluiting zeegat (Kohsiek, 1988b) Fig.4-4 - Verandering windrichting laatste twee eeuwen (uit Klijn

(1981), naar Koster (1978))

Fig.4-5 - Windklimaat bij Texel (1975) (Sha, 1989a)

Fig.4-6 - Verband wind- en golfklimaat bij Goeree (1949-1959) (Van Straaten, 1961)

Fig.4-7 - a Golfenergie bij Goeree (1949-1960)(Terwindt, 1973) b Golfenergie bij Texel (1975)(Sha, 1989a)

Fig.4-8 - Sedimentbeweging bij brekende golf (Davis, 1985) Fig.4-9 - Golfgedreven langsstroom en muistromen (Komar, 1976)

(7)

al., in press)

Fig.4-11 - Gedrag van wind bij begroeid duintje (Klijn, 1981) Fig.4-12 - Winderosie en watererosie in duingebied (Hulshoff &

Jungerius, 1988)

Fig.5-1 - Tijdschalen kustontwikkeling (naar Kohsiek, 1988a)

Fig.5-2 - Relatief zeeniveau sinds 4500 v.Chr. (Roep 6e Beets, 1988) Fig.5-3 - Gemiddeld zeeniveau sinds 1840 (Technisch Rapport 6)

Fig.5-4 - Relatie positie gemiddeld laagwaterlijn en klimaatgegevens (uit Klijn (1981), naar Van Straaten (1961))

Fig.5-5 - Verplaatsing zandgolf langs kust van Schouwen (Rijks-waterstaat, 1988)

Fig.5-6 - Strandsuppletie bij Callantsoog

Fig.5-7 - Suppleties aan de Nederlandse kust (uit Technisch Rapport 11, naar Roelse, 1988)

Fig.5-8 - Vorming van kustparallelle banken in de Voordelta (Kohsiek, 1988b)

Fig.6-1 - Golfgedreven langstransport (naar Edelman 6e Eggink, 1962) Fig.6-2a - Dwarstransport in uitzonderlijke situaties (Wright et al.,

1984)

Fig.6-2b - Dwarstransport onder normale omstandigheden (Wiersma, 1987b)

Fig.6-3 - Schematisch zandtransport bij zeegat Deltagebied (Rijks-waterstaat, 1988)

Fig.6-4 - Schematisch zandtransport bij zeegat Waddengebied (Rijks-waterstaat, 1988)

Tabellen

Tab.2-1 - Indeling en begrenzing kustsegmenten

Tab.2-2 - Basisbestanden morfologie Nederlandse kust Tab.2-3 - Ruggen op vlakke zeebodem voor de kust

Tab.2-4 - Gemiddelde korrelgrootte bij 20 m dieptelijn Tab.2-5 - Helling onderwateroever Hollandse kust

Tab.2-6 - De zeegaten van de Waddenzee (Eisma 6e Fey, 1982)

Tab.3-1 - Kustontwikkeling (gemiddeld laagwaterlijn) over de laatste 100 - 140 jaar

Tab.4-1 - Overzicht kustprocessen (naar Zitman, 1987a)

Tab.4-2a - Toeneming gemiddelde tijverschillen (1886-1932) (naar Van Malde, 1984)

Tab.4-2b - Toeneming gemiddelde tijverschillen (1933-1980) (naar Van Malde, 1984)

Tab.4-3 - Relatie windkracht en zandtransport (naar Adriani 6i Terwindt, 1974)

Tab.5-1 - Dynamiek van de kust Tab.5-2 - Kenmerken zandgolven

Tab.5-3 - Hoofdcomponenten ontwikkeling Hollandse kust (De Valk 6e Zitman, 1987)

(8)

HET KADER VAN DIT RAPPORT

Dit rapport is een onderdeel van de studie die rond de discussienota "Kustverdediging na 1990" is uitgevoerd. Deze studie heeft in 1988 en 1989 plaatsgevonden. Hierin wordt een aantal alternatieve mogelijkhe-den ten aanzien van kustverdedigingsbeleid onderzocht en wormogelijkhe-den deze mogelijkheden naast elkaar gepresenteerd.

De beleidsanalytische studie vereist kennis over een groot aantal, soms nogal uiteenlopende aspecten van kustverdediging(sbeleid): kust-gedrag, veiligheid van de duinenkust, voorspelling van kustkust-gedrag, gebruiksfuncties in het duingebied en hoe deze te beoordelen, welke maatregelen zijn zinvol, etc. Al deze onderwerpen zijn in onderbouwen-de studies aan onderbouwen-de oronderbouwen-de gekomen en gerapporteerd in Technische Rappor-ten.

Het onderhavige rapport bevat de technische onderbouwing van een van de aspecten van de beleidsanalytische studie.

In onderstaand overzicht is een opsomming gegeven van alle Technische Rapporten die in dit kader zijn verschenen.

TR-0 Overzicht technische onderbouwing discussienota Kustverdedi-ging;

samenvatting en conclusies van de uitgevoerde projecten. TR-1 Zandsysteem kust

een morfologische karakterisering. TR-2 Toestand kust 1990

kusttypering en kustligging TR-3 Kustonderhoud

kosten van basisonderhoud. TR-4 Inventarisatie duinfuncties. TR-5 Kustvoorspelling

voorspelling ontwikkeling kustlijn 1990-2090. TR-6 Zeespiegelrijzing

Hydro-meteo-scenario' s. TR-7 Duinen als waterkering

invloed van kustgedrag op veiligheid. TR-8 Duinfuncties

invloed van kustgedrag

TR-9 Inventarisatie functies onderwateroever interactie met kustverdediging.

TR-10 Zeezandwinning

invloed op kustgedrag; een verkenning. TR-11 Strand- en duinsuppleties

effectiviteit en kosten. TR-12 Strandhoofden en paalrijen

evaluatie werking. TR-13 Grote civiele werken

invloed op kustgedrag. TR-14 Onderwateroeversuppleties

een alternatieve kustverdedigingsmethode. TR-15 Monitoring kustgedrag

huidige situatie en toekomstbeeld. TR-16 Harde kustverdediging

(9)

TR-17 Systeemanalytisch model beschrijving computermodel.

TR-18 Berekeningsresultaten beleidsalternatieven detailresultaten van computermodel.

TR-19 Innovatie van kustverdediging inspelen op het kustsysteem. TR-20 Zeewaartse kustverdediging

een globale analyse van enkele mogelijkheden.

De onderbouwende studies bestrijken het brede scala van onderwerpen die met de beleidsanalyse van de kustverdediging samenhangt.

De relatie met deze studie komt tot uitdrukking door bij de verschil-lende stappen aan te geven waar deze door een technisch rapport onder-steund worden. Dit is In onderstaand schema aangegeven.

scenario's Doelstelling studie

1

Beschrijving uitgangssituatie

I

Beschrijving ontwikkelingen

I

Analyse van het probleem Ontwikkeling beleidsalternatieven Vergelijking van beleidsalternatieven Conclusies TR-1, TR-2, TR-3, TR-4, TR-15, TR-16 TR-5, TR-6 TR-7, TR-8 TR-4, TR-7, TR-8, TR-9, TR-10, TR-11, TR-12, TR-13, T R - U , TR-16, TR-19, TR-20 TR-17, TR-18, TR-20

(10)

SAMENVATTING 1 Inleiding

In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van het zandsysteem van de Nederlandse kust. Het doel van deze beschrijving is om beknopt de bestaande kennis over de vorm, de processen en de ontwikkelingen van de Nederlandse kust, inclusief de invloed van het menselijk han-delen, weer te geven.

Voor deze beschrijving is gebruik gemaakt van de (literatuur) studies die in het kader van het Project Kustgenese zijn uitgebracht en van nota's en rapporten die in andere kaders zijn geproduceerd. 2 Morfologie

De Nederlandse kust maakt deel uit van een kustvlakte,die zich uitstrekt van Noord-Frankrijk tot Denemarken. De kustvlakte wordt aan de zeezijde begrensd door een zandige kustbarrière, waarop zich duinen ontwikkeld hebben. De kustbarrière is voor een deel gesloten, andere gedeelten worden onderbroken door zeegaten. Dit leidt tot een driede-ling van het Nederlandse kustgebied :

a) het Deltagebied, gekenmerkt door schiereilanden, gescheiden door estuaria en zeearmen,

b) de Hollandse kust, gekenmerkt door een vrijwel aaneengesloten duinenrij, zonder zeegaten of eilanden,

c) het Waddengebied, gekenmerkt door een reeks barrière-eilanden en uitgestrekte wadden, die de eilanden van het vasteland scheiden.

Door jaarlijkse en incidentele metingen is de morfologie van de Nederlandse kust goed bekend. Tussen een waterdiepte van ca. 25 meter en de binnenrand van de duinen zijn vier morfologische zones te onder-scheiden :

a) de vlakke zeebodem b) de onderwateroever c) het strand

d) de duinen

De grens tussen de vlakke zeebodem en de onderwateroever wordt gevormd door de plaats waar de helling van de bodem groter wordt dan ca. 1:1000. De gemiddeld laagwaterlijn vormt de grens van de onder-wateroever met het strand.

Op de vlakke zeebodem voor de kust bevinden zich twee gebieden met zandruggen. Een zuidelijk complex ter hoogte van het Deltagebied en een noordelijk complex, dat zich uitstrekt van Katwijk aan Zee tot Schiermonnikoog. De lengte van de ruggen varieert van enkele tot enkele tientallen kilometers. Ze hebben een breedte van één tot enkele kilometers. De ruggen in het zuidelijke complex hebben een diepere bodemligging (20-30 m -NAP) dan die in het noordelijke complex (14-20 m -NAP).

De zuidelijke ruggen hebben een hoogte van 4-20 meter, de noordelijke zijn 3-6 meter hoog. In beide complexen bevinden zich ruggen die met de onderwateroever verbonden zijn. Dit is goed te zien bij het centra-le deel van de Hollandse kust (fig.1).

(11)

Fig.1 Morfologie van de Hollandse kust (Wiersma & Van Alphen, 1988) De vlakke zeebodem gaat kustwaarts over in de meer hellende onderwateroever. De overgang ligt in het algemeen op ca. 20 meter

- NAP, behalve bij het centrale deel van de Hollandse kust waar de overgang op ca. 15 meter - NAP ligt. Bij de zeegaten in het Delta-gebied en het WaddenDelta-gebied wordt de onderwateroever gedomineerd door buitendelta's met de bijbehorende geulen en platen. De helling van de onderwateroever neemt bij de Hollandse kust en de centrale delen van de Waddeneilanden kustwaarts toe. Opvallend is dat de gemiddelde helling het grootst is in het centrale deel van de Hollandse kust (tot 1:136 bij Egmond aan Zee). Het gedeelte boven de 10 meter dieptelijn is echter in het noorden en zuiden van de Hollandse kust steiler dan in het centrale deel.

In het bovenste deel komen veelal één of meer brandingsruggen voor. De meest landwaartse hiervan valt bij laagwater droog en vormt mede de zwin-bank morfologie van het natte strand. Het droge strand wordt aan de landzijde begrensd door een of meer duinenrijen.

Het duingebied varieert van een smalle zeereep, zoals bij Mon-ster, tot een uitgebreid duincomplex met een breedte van meer dan 4 kilometer, zoals bij Haarlem en Schoorl. In de laatste gebieden komen ook de hoogste duinen voor, tot ca. 50 meter. Deze 'Jonge Duinen' zijn voor het grootste deel ontstaan tussen 1000 en 1400. Ze zijn

(12)

aanmerke-lijk hoger dan de voorheen op de strandwal aanwezige 'Oude Duinen'.In totaal is er in de periode van 1000 tot 1850 in West-Nederland 2 miljard kubieke meter zand vanaf het strand naar de duinen getrans-porteerd.

De morfologie vertoont langs de Nederlandse kust een sterke afwisseling. De breedte en de helling van de verschillende zones kunnen variëren, evenals de korrelgrootte en samenstelling van het zand waaruit de kustzones zijn opgebouwd.

3 Ontwikkeling

Het Nederlandse kustgebied heeft zich de laatste 6000 jaar ont-wikkeld achter een min of meer gesloten strandwal. In perioden met een sterke mariene invloed ontstond in het kustgebied een lagunair- of waddenmilieu. In dit milieu werden in geulen zandige afzettingen

gevormd. Daarbuiten werd klei afgezet, soms afgewisseld met zandige lagen. In perioden waarin de invloed van de zee minder groot was, werd het water in het kustgebied zoet en vond verlanding plaats. Hierdoor konden uitgebreide veengebieden ontstaan.

In het westen van Nederland vond vanaf ca. 3700 jaar v.Chr. een uitbouw van de zandige kuststrook plaats. Deze uitbouw eindigde om-streeks 700 jaar v.Chr.. Daarna trad er weer kusterosie op. In de periode tussen 1000 en 1400 ontstond er een nieuwe duinstrook langs de westkust, de Jonge Duinen. Tegelijkertijd was er in het noorden en zuidwesten van de Nederlandse kuststreek sprake van een uitbreiding van de mariene invloed via de zeearmen.

Uit de analyse van historische kaarten blijkt dat sinds 1600 de kust in het Deltagebied vrijwel overal met enkele honderden meters achteruit gegaan is. De ontwikkeling in de positie van de gemiddeld laagwaterlijn, gemiddeld over de laatste honderd jaar, verschilt per eiland. In het algemeen eroderen de eilanden het meest aan de koppen. Aan de noordzijde van de eilanden, met uitzondering van Walcheren, neemt de erosie af of vindt in deze periode zelfs aangroei plaats.

De Hollandse kust wordt al eeuwen gekenmerkt door erosie in het noorden en zuiden en stabiliteit in het centrale deel. De erosie was het sterkst bij 's-Gravensande en bij Den Helder, waar sinds 1600 een achteruitgang van respectievelijk ca.1400 meter en ca. 1500 meter is opgetreden. Van Zandvoort tot Castricum is de kust sinds 1600 tamelijk stabiel. Deze driedeling blijkt ook uit de metingen over de laatste honderdveertig jaar. Ten zuiden van Scheveningen een achteruitgang van 0,35 meter per jaar. Tussen Scheveningen en Egmond aan Zee een aangroei van 0,25 meter per jaar en ten noorden van Egmond aan Zee een achteruitgang van 0,92 meter per jaar.

In het Waddengebied is de Noordzeekust van de centrale delen van alle eilanden gemiddeld sinds 1600 achteruit gegaan. De ontwikkeling van de uiteinden van de eilanden was variabel.

In de laatste honderd jaar vertonen vooral Texel en Vlieland een kustachteruitgang. Bij Terschelling en Ameland was er erosie in het centrale deel en aangroei aan de westzijde. Bij Schiermonnikoog ging de kust in de laatste honderd jaar gemiddeld vooruit.

4 Processen

De Nederlandse kust wordt gerekend tot de kusten waarbij zowel het getij als de door de wind opgewekte golven een belangrijke invloed hebben op het kustgedrag. In het algemeen kan gesteld worden dat de

(13)

invloed van het getij op de zandbeweging het grootst is op diep water en naar de kust toe afneemt. De invloed van de golfbeweging op het zandtransport neemt in deze richting toe. Bij de zeegaten in het Deltagebied en het Waddengebied is de invloed van het getij ook dicht onder de kust groot. Dit komt vooral door de getijbeweging in de zeegaten en de achterliggende estuaria en getijdebekkens.

De wind is een belangrijke grootheid voor de kustvorming. Wind veroor-zaakt golven en stromingen en heeft een directe invloed op de duin-vorming.

De kustprocessen hangen nauw samen met de waterdiepte. Door de morfologische verschillen en de hydrodynamische energieverdeling langs de kust treedt er variatie op in de effecten van de verschillende processen op het zandtransport. Er kan een gradiënt in het zandtrans-port ontstaan, waardoor langs de kust verschillen optreden in de mate van erosie en/of aanzanding.

5 Dynamiek

De kust is als grensgebied van zee en land voortdurend aan veran-deringen onderhevig. Deze veranveran-deringen kunnen zich manifesteren op verschillende tijd- en ruimteschalen. Voor de Nederlandse kust is naast de natuurlijke oorzaken van verandering ook de menselijke in-vloed op het kustgedrag van belang.

Op een termijn van enkele eeuwen wordt de gehele kust beïnvloed door de relatieve zeespiegelstijging, klimaatveranderingen en de beschikbaarheid van sediment. In de periode van ca. 3700 tot ca. 700 jaar v.Chr. steeg de zeespiegel ongeveer 3 meter. Door voldoende zandaanvoer kon de kust toch uitbouwen.

Op middellange termijn (10 - 100 jaar) wordt de natuurlijke kustontwikkeling, naast de lange termijn trend, bepaald door kleine, soms tijdelijke klimaatswijzigingen en door min of meer cyclische processen, zoals de migratie van horizontale zandgolven langs de kust en de verplaatsing van getijdegeulen in buitendelta's. Voorbeelden hiervan zijn de horizontale zandgolven die langs de kust van Walcheren bewegen. Ze veroorzaken kustlijnveranderingen tot 300 meter en ver-plaatsen zich met een snelheid van ca. 45 meter per jaar.

De menselijke invloed komt op deze termijn tot uiting in de effecten van duinbeheer, dijkbouw en grote waterstaatswerken, zoals de afsluiting van zeegaten. De afsluiting van de zeegaten in het kader van het Deltaplan heeft tot grote morfologische veranderingen geleid. Door de verminderde getij invloed en daardoor relatief toegenomen golfinvloed ontstaan er uit de voormalige buitendelta's kustparallelle banken, die gedeeltelijk droogvallen.

Ook niet op het kustbeheer gerichte werken hebben invloed op de kustontwikkeling. De havendammen van IJmuiden beïnvloedden het kust-gedrag in het centrale deel van de Hollandse kust.

Veranderingen op korte termijn (enkele jaren) worden veroorzaakt door kleine variaties in hydraulische en meteorologische omstandig-heden en lokale menselijke ingrepen, zoals strand- en duinsuppleties.

(14)

1 INLEIDING

In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van het zandsysteem van de Nederlandse kust. Het doel van deze beschrijving is om beknopt de bestaande kennis over de vorm, de processen en de ontwikkeling van de Nederlandse kust, inclusief de invloed van het menselijk handelen, weer te geven. De recente inzichten in de kustprocessen en hun bete-kenis voor de kennis van het kustgedrag worden in detail behandeld in Technisch Rapport 5 : Kustvoorspelling, en Technisch Rapport 19 : Innovatie van Kustverdediging.

Voor de beschrijving is gebruik gemaakt van de studies die in het kader van het Project Kustgenese zijn uitgebracht, van nota's en rapporten die in andere kaders zijn geproduceerd en van artikelen uit vaktijdschriften. Er is naar gestreefd om door middel van een ruime

literatuurverwijzing detailstudies toegankelijk te maken.

Belangrijke algemene overzichten over de Nederlandse kust worden gegeven door Eisma & Fey (1982) van de gehele kust, door Klijn (1981) voor wat betreft de duinen en door Zagwijn (1986) van de geologische ontwikkeling.

Belangrijke overzichtskaarten van het Nederlands kustgebied zijn de 'Geomorfologische Facetkaart van duinen en duinvalleien' (Klijn, 1981) en de 'Geomorfologische kaart van de Nederlandse kustwateren' (Van Alphen & Damoiseaux, 1987, 1988, in press). De laatste is als bijlage in dit rapport opgenomen.

De in dit rapport gehanteerde vaktermen worden toegelicht in een lijst van begrippen en definities. De in deze lijst opgenomen woorden zijn de eerste keer dat ze in de tekst voorkomen, gemerkt met een *.

(15)

2 MORFOLOGIE VAN DE NEDERLANDSE KUST 2.1 Inleiding

De Nederlandse kust maakt deel uit van een kustboog, die zich uitstrekt van Calais tot de Duitse Bocht. De kustgebieden van Noord-Frankrijk, België, Nederland en Noordwest-Duitsland vormen een lang-gerekte kustvlakte* (fig.2-1). In deze vlakte hebben enkele grote Europese rivieren hun mondingsgebied : Schelde, Maas, Rijn, Eems, Weser en Elbe.

Fig.2-1 Kustvlakte (naar Roeleveld, 1974)

De wisselende invloed van de zee in de kustvlakte komt tot uiting in de holocene* ondergrond, die bestaat uit een afwisseling van zandige of kleiige, mariene afzettingen en veen.

De kustvlakte wordt aan de landzijde begrensd door hogere plei-stocene* zandgronden en aan de zeezijde door een zandige kustbar-rière*, waarop zich duinen ontwikkeld hebben. In sommige gebieden is de kustbarrière gesloten (Frankrijk, België, Zuid- en Noord-Holland) in andere delen open (Delta gebied, Waddengebieden van Neder-land en West-DuitsNeder-land).

Sinds enkele eeuwen bestaan er grote morfologische* verschillen in het Nederlandse kustgebied, deze leiden tot een indeling in drie regio's :

(16)

1) het Delta gebied, gekenmerkt door schiereilanden, gescheiden door estuaria* en zeearmen*,

2) de Hollandse kust, gekenmerkt door een vrijwel aaneengesloten duinenrij, zonder zeegaten* of eilanden,

3) het Waddengebied, gekenmerkt door een reeks barrière-eilanden* en uitgestrekte wadden, die de eilanden van het vasteland scheiden. De lengte van de Nederlandse Noordzeekust is 432 km. Hiervan bestaat 79 km uit open (55 km) of gesloten (24 km) zeegaten. De ove-rige 353 km vormen de 'verdedigde' kust. De verdedigde kust is inge-deeld in cellen van 1 km kustlengte om gedetailleerde voorspellingen van het kustgedrag mogelijk te maken (Technisch Rapport 2 : Toestand kust 1990; Technisch Rapport 5 : Kustvoorspelling). Ten behoeve van een overzichtelijke presentatie is de verdedigde kust onderverdeeld in twintig sectoren. De sectorindeling is hoofdzakelijk gebaseerd op onderscheid in het beheer van de kuststrook, vaak samenvallend met geografisch logisch te onderscheiden deelgebieden. In figuur 2-2 wordt de indeling in sectoren en cellen weergegeven.

Elke sector is verdeeld in enkele segmenten die zo zijn gekozen, dat er over het segment sprake is van een min of meer uniform mor-fologisch gedrag. Hierbij is onder andere rekening gehouden met verschillen in kustrichting, het voorkomen van geulen dicht onder de kust en het wel of niet aanwezig zijn van kunstwerken (Technisch Rapport 5). De segmenten zijn genummerd van 1.1 (sector 1, segment 1) tot 20.2 (sector 20, segment 2) (fig.2-3). Het verband tussen de verschillende indelingen en de ligging van de indelingsgrenzen zijn opgenomen in tabel 2-1. In dit rapport wordt gebruik gemaakt van de indeling in sectoren en segmenten.

De kust wordt beschouwd vanaf een waterdiepte van ca. 25 meter tot de binnenrand van de duinen. In het kustgebied zijn vier morfo-logische zones te onderscheiden :

a) de vlakke zeebodem b) de onderwateroever* c) het strand*

d) de duinen

In de navolgende paragrafen zullen van elke kustzone enkele morfometrische eigenschappen nagegaan worden. De breedte en de helling van een zone kunnen een rol spelen bij het in die zone optredende zandtransport. Tevens zal worden ingegaan op de korrelgrootte van het zand. De korrelgrootte is van belang bij de opname van zand door wind en water, en voor de mate van transport die het vervolgens ondergaat.

Naast de korrelgrootte zijn de korrelvorm en het soortelijk gewicht van het sediment van belang. Het kustzand bestaat voor het overgrote deel uit min of meer bolvormige kwartskorrels van verschil-lende grootte. In het algemeen worden kleinere korrels gemakkelijker in beweging gebracht en verder getransporteerd dan grotere.

Om de ruimtelijke variatie in morfometrische eigenschappen en korrelgrootte weer te geven, is, waar mogelijk, een gemiddelde waarde per segment bepaald. Deze waarden zijn opgenomen in Bijlage 2a en 2b.

(17)

WADDEN 19 J 350 - - 353' 349 ^ " ^ » Rottum 261 < Oen Helder 260 Texel DELTA Zeeuws Vlaanderen

HOLLANDSE

KUST

12 —i IJmuiden Scheveningen

m ^ / Hoek van Holland

0 15 30 km ' l _ j i Indeling kust in sectoren en cellen 17 sector 130 cel nummers op 129"» sectorgrens

(18)

WADDEN

20.1 20.2 19.2 18.1 18 . 19.3

^ y

19.1 \ \-u**

•* ie.s /TZ*P^

Rottum r Schiarmonnil

Indeling kust i n segmenten

(19)

Tab.2-1 Indeling en begrenzing kustsegmenten

k u s t g e d e e I t e s e c t o r segment ceI nummers r i j k s s t r a n d p a l e n Z e e u w s - V l a a n d e r e n Walcheren (zuid) Walcheren (noord) Schouwen (zuid) Schouwen (noord) Goeree Voorne Slufter Europoort Oei I land Ri jnland (zuid) IJmu iden Noord-Hol I and (mi dden) Noord-Ho 11 and (noord) Texe I VI ieland TerschelI i ng Ameland

Schi ermonn ikoog

9 10 11 12 13 14 15 16 17 Rot tum 19 20 1.5 1.4 1.3 1.2 1. 1 2.5 2.2 2.1 3.3 3. 1 4.2 1 2 1 3 2 1 2 1 8. 1 9. 1 10. 12 10. 11. 12 12.3 12.2 12 1 13. 1 14.3 14. 14. 15. 15.2 15.3 15.4 16.1 16.2 16. 3 17. 1 17.2 17 3 17.4 17.5 18 1 18.2 18.3 18.4 18.5 19. 1 19.2 19. 3 20. 1 20.2 1 5 8 11 13 16 18 20 26 29 48 52 55 60 66 71 82 88 92 101 109 114 130 160 168 171 175 190 202 207 226 233 238 249 261 268 275 281 285 297 302 309 311 314 321 328 335 342 345 350 25 47 65 260 334 4 7 10 12 15 17 19 24 28 46 1 51 54 59 64 70 81 87 91 100 108 113 129 159 167 170 174 189 201 206 225 232 237 248 259 ) 267 274 280 284 296 301 308 310 313 320 327 333 I 341 344 349 352 353 11 8 5 3 0 34 32 27 26 23 5 1 13 10 5 0 18 13 2 10 6 5 <0 114 98 68 60 57 53 38 26 21 2 <0 4 9 20 31 35 42 49 0 4 16 21 28 1 4 11 18 24 1 8 11 3 11 15 11 8 5 3 36 34 32 27 26 23 2 17 13 10 5 19 18 13 16 10 >9 5 119 114 98 68 60 57 53 38 26 21 2 9 20 31 32 42 49 55 4 16 21 28 30 4 11 18 24 25 8 11 16 6 - 12

(20)

WADDEN 19.2 18.1 17.5 \ v l 8 . 2 .1 8 18.4 20 1 20.2 i9i J J ! ^ ^ Y 15.2 Den Helder 15.1 DELTA i - 5 \ \ W > i . i 1.2 Zeeuws-Vlaanderen

HOLLANDSE

KUST

10.12

Indeling kust in segmenten

(21)

Tab.2-1 Indeling en begrenzing kustsegmenten kustgedee1 te Zeeuws-Vlaanderen Wal cheren (zuid) Wa1c h e r e n (noord) Schouwen (zuid) Schouwen (noord) Goeree Voorne Slufter Europoort Dell land Ri jn1 and (zui d) 1Jmui den Noord-Ho 1 land (midden) Noord-Ho 1 land (noord) Texe 1 VI i e land Terschel1 ing Ameland

Schi ermonn ikoog

Rot turn sector 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 segment 1.5 1 4 1. 3 1.2 1. 1 2. 5 2.4 2.3 2.2 2.1 3.3 3.1 4.2 4. 1 5.2 5.1 6.3 6.2 6. 1 7.2 7. 1 8. 1 9. 1 10. 12 10. 11 11. 1 12.4 12. 3 12.2 12 1 13.1 14.3 14 2 14. 1 15. 1 15.2 15. 3 15. 4 16. 1 16. 2 16.3 17. 1 17.2 17 3 17.4 17. 5 18 1 18,2 18.3 18.4 18.5 19. 1 19.2 19.3 20. 1 20.2 celnummers 1 • 4 5 - 7 8 - 10 11 - 12 13 - 15 16 - 17 18 - 19 20 - 24 25 26 - 28 29 - 46 47 48 - 51 52 - 54 55 - 59 60 - 64 65 66 - 70 71 - 81 82 - 87 88 - 91 92 - 100 101 - 108 109 - 113 114 - 129 130 - 159 160 - 167 168 - 170 171 - 174 175 - 189 190 • 201 202 • 206 207 - 225 226 - 232 233 • 237 238 • 248 249 - 259 260 261 • 267 268 - 274 275 - 280 281 - 284 285 • 296 297 • 301 302 - 308 309 - 310 311 - 313 314 - 320 321 - 327 328 - 333 334 335 - 341 342 - 344 345 • 349 350 - 352 353 r i jksstrandpalen 11 8 5 3 0 34 32 27 26 23 5 1 13 10 5 0 18 13 2 10 6 5 <0 114 98 68 60 57 53 38 26 21 2 <0 4 9 20 31 35 42 49 0 4 16 21 28 1 4 11 18 24 1 8 11 3 11 15 11 8 5 3 36 34 32 27 26 23 2 17 13 10 5 19 18 13 16 10 >9 5 119 114 98 68 60 57 53 38 26 21 2 9 20 31 32 42 49 55 4 16 21 28 30 4 11 18 24 25 8 11 16 6 12

(22)

2.2 Morfologische opnamen

Door jaarlijkse en incidentele metingen is de morfologie van de Nederlandse kust goed bekend. Sinds het midden van de vorige eeuw worden de posities van de gemiddeld laagwaterlijn*, de gemiddeld hoog-waterlijn* en de duinvoet* ingemeten. Daarnaast wordt sinds 1964 de topografie opgemeten in raaien loodrecht op de kust. Deze kustmetingen omvatten kusthoogtemetingen en kustdieptemetingen (Oosterwijk, 1988). Hierbij wordt de ligging van het kustprofiel* bepaald ten opzichte van de rijksstrandpalenlijn. Deze RSP-lijn is een referentielijn langs de gehele kust en wordt gemarkeerd door strandpalen. De hoogtemetingen van het droge deel van de kust worden jaarlijks uitgevoerd met behulp van luchtfoto's. De kustdieptemetingen vinden jaarlijks plaats door middel van echolodingen en worden kustlodingen* genoemd. Eens in de vijf jaar vinden de kustdoorlodingen plaats. Deze zijn aanmerkelijk langer dan de kustlodingen (tab.2-2). De kustdieptemetingen en de kusthoogtemetingen worden opgeslagen in het JARKUS-bestand (Jaar-lijkse Kustmetingen). Dit gegevensbestand vormt een belangrijke bron bij het morfologisch kustonderzoek.

Tab.2-2 Basisbestanden morfologie Nederlandse kust

kusthoogtemet. kustlodingen doorlodingen vaklodingen •78 profielen* onderlinge afstand profielen 200-250 m 1000 m -5000 m zeewaartse afstand uit de RSP-lijn 800 m ca. 2500 m tot ca. 20 km 25 - 30 km landwaartse afstand vanaf top zeereep ca. 200 m -opname periode jaarlijks jaarlijks elke 5 jaar 1-5 jaarlijks eenmalig 1984

Naast de profielmetingen vinden regelmatig vaklodingen plaats. Deze zijn vooral in de omgeving van zeegaten van belang. Een overzicht van de regelmatige metingen aan de Nederlandse kust wordt gegeven in Technisch Rapport 15 : Monitoring Kustgedrag.

In 1984 zijn profielen opgenomen die vanaf de 5 meter dieptelijn tot 25 a 30 km uit de kust reiken. Deze 78 profielen hebben een onder-linge afstand van ongeveer 5 km (fig.2-4) (Wiersma, 1985).

De 'Kaart van de Geomorfologie van de Nederlandse Kustwateren' schaal 1:250.000 (Van Alphen & Damoiseaux, 1987; 1988) is voor een deel op de laatstgenoemde profielen gebaseerd (Bijlage 1 ) . De geomor-fologie van de duinen en duinvalleien* wordt weergegeven op de door Klijn (1981) vervaardigde 'Geomorfologische Facetkaart' schaal 1:100.000.

Uit de diverse profielmetingen komt een algemeen beeld van de Nederlandse kust naar voren, zoals weergegeven in de figuren 2-5 en 2-6. De vlakke zeebodem gaat kustwaarts over in de meer hellende onderwateroever. In de brandingszone* vertoont de onderwateroever één

(23)

Fig.2-4 Positie van de '78 profielen' (Van Alphen & Damoiseaux, 1987) of meer brandingsruggen*. De meest landwaartse hiervan valt bij laag-water* droog en vormt mede de zwin-bank* morfologie van het natte* strand. Het droge* strand wordt aan de landzijde begrensd door een of meer duinenrijen.

Deze algemene morfologie van de kust is gekoppeld aan gesloten kustgedeelten, zoals de Hollandse kust en de centrale delen van de Waddeneilanden. Bij de zeegaten in het Deltagebied en het Waddengebied wordt de kustzone gedomineerd door buitendelta's*, met de bijbehorende geulen en platen*.

(24)

(naar Niedoroda et al., 1985)

ONDERWATEROEVER NATTE STRAND DROGE STRAND

Flg.2-6 Schematisch kustprofiel van onderwateroever tot duin (naar Ehlers, 1988)

2.3 Vlakke zeebodem 2.3.1 Morfologie

De vlakke zeebodem is gedefinieerd als het gedeelte van het kust-gebied waar de gemiddelde bodemhelling minder is dan ca. 1:1000. De landwaartse begrenzing wordt gevormd door de teen* van de onderwater-oever .

(25)

Op de vlakke zeebodem voor de Nederlandse kust bevinden zich twee ruggencomplexen (Bijlage 1; tab.2-3). Het zuidelijke complex bestaat uit een aantal kustparallelle banken, de Zeeland Banken. De

lengte van deze banken varieert van 5,5 tot 37 km, de breedte van 1 tot 2,5 km. De hoogte van trog tot kam is 4 tot 20 meter.

De ruggen van het noordelijke complex liggen min of meer paral-lel aan de kust in een grote boog om Noordwest-Nederland, vanaf het centrale deel van de Hollandse kust tot Schiermonnikoog. Er is een overeenkomst met de vorm van de getijrozen* (Stolk 6e Wiersma, 1987). De meest zuidelijke ruggen van dit complex zijn verbonden met het centrale deel van de Hollandse kust, waarmee ze een hoek van ongeveer 30 graden maken. Deze ruggen, 't Harde, Uiterrib en Smal Agt komen al sinds de zeventiende eeuw voor op zeekaarten (Van Straaten, 1965; Lig-tendag, 1987b). Ze hebben een hoogte van 3 tot 6 meter en bevinden zich tussen 14 en 20 meter - NAP. Hun lengte is ruim 20 km. De invloed van dergelijke 'shoreface connected'* ruggen op het kustgedrag is nog niet duidelijk, maar het voorkomen van deze ruggen bij een kustgedeel-te dat stabieler is dan de omringende kust, is opvallend (Wiersma & Van Alphen, 1988). De Zeeland Banken en de ruggen voor de Hollandse kust vertonen overeenkomsten in opbouw en sedimentsamenstelling

(Houbolt, 1968; Oele, 1971; Niessen & Laban, 1987).

Tab.2-3 Ruggen op vlakke zeebodem voor de kust

lengte breedte hoogte (trog/kam) diepte zeebodem Zeeland Banken 5,5 - 37 km 1 - 2,5 km 4 - 20 m 20 - 30 m - NAP

'shoreface connected' ruggen 11 - 33 km

1 - 3,7 km 3 - 6 m

14 - 20 m - NAP

In het algemeen wordt aangenomen dat processen beneden de 20 meter dieptelijn geen rechtstreekse invloed hebben op de kustontwik-keling (Technisch Rapport 9 en 10; Niedoroda et al., 1985).

Uit de 'Kaart van de Geomorfologie van de Nederlandse Kust-wateren' (Bijlage 1) blijkt dat de 20 meter dieptelijn en de teen van de onderwateroever een verschillend verloop hebben langs de kust. In het Deltagebied wordt de 20 m lijn beïnvloed door de ligging van de Zeeland Banken, maar ligt in het algemeen 10 km van de koppen van de eilanden. De teen van de onderwateroever ligt enkele honderden meters meer landwaarts.

Ter hoogte van Hoek van Holland ligt de teen van de onderwater-oever over een afstand van 2 km dieper dan 20 meter. De afstand van de 20 m lijn tot de kust is daar ca. 7,5 km.

Tussen Scheveningen en Egmond aan Zee is de afstand van de 20 m lijn tot de kust het grootst (12-19 km) en de afstand van de teen van de onderwateroever tot de kust het kleinst. De afstand tussen de 20 m lijn en de teen van de onderwateroever is hier soms meer dan 15 km. In dit brede, minder dan 20 meter diepe, gedeelte van de vlakke zeebo-dem bevinden zich de eerder genoemde 'shoreface connected' ruggen.

(26)

bij de kust (5-9 k m ) . Bij de Waddeneilanden ligt de 20 m lijn vrijwel overal op de onderwateroever. De afstand tot de kust is daar ongeveer 7,5 km.

2.3.2 Korrelgrootte

De 'Oppervlaktedelfstoffen Kaart' schaal 1:1.000.000 (Niessen & Schüttenhelm, 1986) geeft een overzicht van de gemiddelde korrel-grootte van het zand op het Nederlands deel van het continentale plat. Rond de 20 meter dieptelijn komt de gemiddelde korrelgrootte van het zand voor in twee korrelgrootteklassen : 125-250 /ra en 250-500 /ra. In tabel 2-4 en figuur 2-7 is per sector aangegeven in welke van deze klassen het zand rond de 20 m lijn valt.

Tab.2-4 Gemiddelde korrelgrootte bij 20 m dieptelijn

sector

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10 11 gemiddelde korrelgrootte (/ra) 250 - 500 250 - 500 250 - 500 250 - 500 250 - 500 250 - 500 250 - 500 (zuid) 125 - 250 (noord) 125 - 250 125 - 250 125 - 250 125 - 250 (zuid) 250 - 500 (noord) sector 12 13 14 15 16 17 18 19 20 gemiddelde korrelgrootte (firn) 250 - 500 (zuid) 125 - 250 (noord) 125 - 250 125 - 250 (zuid) 250 - 500 (noord) 250 - 500 250 - 500 125 - 250 125 - 250 125 - 250 125 - 250

In het Deltagebied komt naast de klasse van 250-500 /ra lokaal fijner zand (125-250 /ra) of slibhoudend zand, silt of klei voor. Andere lokale afwijkingen van het algemene beeld uit figuur 2-7 zijn enkele plaatsen met grof zand (500-2000 /ra) ter hoogte van Vlieland en zeer fijn zand (63-125 /ra) bij West-Ameland.

Het brede deel van de vlakke zeebodem binnen de 20 m lijn voor de centrale Hollandse kust heeft ter hoogte van de segmenten 11.1 en 12.4 voornamelijk zand van 250-500 /ra. In het overige deel (segmenten 12.3, 12.2, 12.1 en 13.1) komt voornamelijk zand met een gemiddelde kor-relgrootte van 125-250 /ra voor. Een gedetailleerde bespreking van de korrelgrootte van het zand voor de kust van Hoek van Holland tot Vlieland is te vinden in de studie van Eisma (1968).

Op de vlakke zeebodem voor de Nederlandse kust worden alleen tussen de Zeeland Banken slibconcentraties van meer dan 2 % in het sediment aangetroffen (Van Alphen, 1987a).

(27)

Umuiden

Scheveningen

Hoek van Holland

Zeeuws Vlaanderen 15 30 km _ l Gemiddelde korrelgrootte bij 20 m dieptelijn ^M 125 - 250 urn 250 - 500 urn

(28)

2.4 Onderwateroever 2.4.1 Algemeen

Tussen de zeebodem en de kustlijn* bevindt zich een hellend kust-gedeelte, de onderwateroever. Het begrip 'onderwateroever' is mor-fologisch gedefinieerd. Het is het gedeelte van het kustprofiel vanaf de gemiddeld laagwaterlijn zeewaarts tot waar de helling minder wordt dan ca. 1:1000 (Van Alphen & Damolseaux, 1987, 1988; Wlersma 6e Van Alphen, 1988). De overgang tussen de onderwateroever en de vlakke zeebodem wordt de teen van de onderwateroever genoemd. De onderwater-oever komt vrijwel overeen met het uit de engelstalige literatuur bekende 'shoreface' (Reineck & Singh, 1980; Visser, 1980). In sommige

recente artikelen echter wordt de landwaartse grens van de 'shoreface' niet bij de laagwaterlijn, maar bij de buitengrens van de brandings-zone gelegd (Niedoroda et al, 1985; Wrlght, 1987). Dit kan aanleiding geven tot verwarring.

De onderwateroever bestaat uit een sterk hellend bovenste deel, waarop brandlngsruggen kunnen voorkomen, en een minder sterk hellend

onderste deel, dat min of meer geleidelijk overgaat in de zeebodem. De onderwateroever heeft meestal een concave vorm, zoals in profiel 26 bij Noordwijkerhout (fig.2-8). Bij buitendelta's heeft het profiel over een aanzienlijke lengte een convexe vorm, zoals in profiel 40, dat over de buitendelta van het Marsdiep ligt (fig.2-9).

10 km

NAP ,

- 20 m

0

Fig.2-8 Profiel onderwateroever bij Noordwijkerhout (Van Alphen Sc Damoiseaux, 1987)

10 km

NAP

- 2 0 m II

0

Fig.2-9 Profiel onderwateroever bij Den Helder (Van Alphen 6t Damoiseaux, 1987)

(29)

De gemiddelde helling van de onderwateroever wordt berekend uit de plaats en diepte van de teen ten opzichte van de gemiddeld laag-waterlijn. Dit geeft een beeld van de hellingsverschillen langs de kust. Het begrip 'gemiddelde helling' zegt niets over de vorm van de onderwateroever, maar wordt in het algemeen alleen gebruikt bij con-cave hellingen. Langs de Hollandse kust is de concaviteit vrijwel constant (Postma & Kroon, 1986).

De grens tussen het onderste en bovenste deel van de onderwater-oever is moeilijk te definiëren als er geen of meer dan één duidelijke hellingsverandering is. In de Amerikaanse literatuur (Everts, 1978) wordt gesteld dat de grens ligt op een derde van de afstand tussen kustlijn en teen. Voor de Nederlandse kust is deze vuistregel niet zonder meer toe te passen (Postma & Kroon, 1986). Voor het kust-gedeelte tussen Hoek van Holland en Zandvoort zijn de gemiddelde hellingen van het onderste en bovenste deel van de onderwateroever afzonderlijk bepaald (Wiersma, 1985).

In het Deltagebied strekt de onderwateroever zich uit tot 8 a 11 km van de koppen van de eilanden. De teen van de onderwateroever bevindt zich hier op een diepte van ongeveer 20 meter. De morfologie van de onderwateroever is in het Deltagebied dermate complex, dat het spreken over de gemiddelde helling van de onderwateroever niet zinvol is.

Noord van de Waddeneilanden is de situatie vergelijkbaar. De afstand van de teen tot de kust is 7 a 10 km, de diepteligging van de teen meestal meer dan 20 meter. De variatie in deze diepte is hier echter groter dan in het Deltagebied. Alleen voor de centrale gedeel-ten van de eilanden is de morfologie eenvoudig : de gemiddelde helling van de onderwateroever varieert tussen 1:350 en 1:550.

Tab.2-5 Helling onderwateroever Hollandse kust

profiel (zie fig.2-4)

18 (Hoek van Holland) 19 20 21 (Scheveningen) 22 23 24 (Katwijk) 25 26 27 28 (Zandvoort) 29 30 31 (Castricum) 32 33 (Egmond a/Z) 34 35 36 37 38 (Callantsoog)

afstand teen tot gemiddeld laagwaterlijn (m) 9075 7450 6925 8200 8063 6875 4113 3738 3650 2950 2475 3450 3800 3300 2425 2125 3750 4750 5400 7025 8050 diepte teen (m - NAP) 23,8 21,2 20,5 19,6 18,8 18,3 17,4 17,9 17,7 17,3 15,5 15,0 14,7 15,9 15,7 16,4 16,6 20,0 19,4 20,1 20,9 diepte gem. laagwaterlijn (m - NAP) 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 gemiddelde helling 1:393 1:363 1:350 1:434 1:445 1:391 1:246 1:217 1:215 1:178 1:167 1:241 1:273 1:219 1:163 1:136 1:237 1:247 1:290 1:364 1:400

Bij de Hollandse kust treedt een sterk afwijkende situatie op (tab.2-5). De afstand van de teen van de onderwateroever tot de

(30)

gemid-deld laagwaterlijn is bij Scheveningen en Callantsoog ca. 8 km, maar neemt naar het centrale deel van de Hollandse kust af tot ca. 2,5 km bij Zandvoort en Castricum. Bij IJmuiden is de afstand weer wat groter (ca. 4 km). De diepteligging van de teen volgt een vergelijkbaar patroon, 20 meter bij Scheveningen en Callantsoog en 15 tot 15,5 meter in het gedeelte tussen Zandvoort en Castricum (Postma & Kroon,1986). Dit betekent dat er aanmerkelijke verschillen bestaan in de helling van de onderwateroever langs de Hollandse kust. In het noorden en zuiden is de helling ongeveer 1:400. In het centrale deel bij IJmuiden 1:260. De steilste gemiddelde hellingen treden op ten noorden en ten zuiden van IJmuiden. Bij Zandvoort en Castricum 1:165. Bij Egmond aan Zee (profiel 33, fig. 2-4) is de helling nog iets groter 1:136.

Op de onderwateroever bevinden zich op enkele plaatsen langs de kust terrassen of plateau's (zie Bijlage 1). Dit zijn vlakke gedeelten van de onderwateroever, die veelal samenhangen met het voorkomen van moeilijk erodeerbaar sediment. Plateau's worden in tegenstelling tot terrassen aan de landwaartse zijde begrensd door een dieper kust-gedeelte, bijvoorbeeld een geul (Van Alphen & Damoiseaux, 1987). De grootte en de diepte waarop ze liggen loopt uiteen. In de monding van de Westerschelde ligt de Vlakte van Raan, een plateau op een diepte van 7 meter. Ten noordwesten van Walcheren is een kleiner plateau aanwezig op een diepte van 11 meter, het 'Domburg Ras'. Op een diepte van 11 meter is voor de kust tussen Hoek van Holland en Monster een kunstmatig terras, Loswal Noord, ontstaan tengevolge van slibstor-tingen. Meer naar het noorden, tussen Petten en Groote Keeten zijn twee terrassen : de Pettemer Polder op 10 meter diepte en, ten noorden daarvan, een terras op 13 meter diepte. Ook in het Waddengebied zijn enkele terrassen aanwezig. Voor de kust van Vlieland bevinden zich twee terrassen op -14 en -16 meter. Ter hoogte van Terschelling ver-bindt een terras op -21 meter de teen van de onderwateroever met enkele zandruggen van het noordelijk complex.

2,4,2 Puitendeltft's

Aan de zeewaartse kant van de zeegaten wordt de onderwateroever gedomineerd door buitendelta's. In het Waddengebied strekken deze delta's zich uit tot om de uiteinden van de eilanden. In het Delta-gebied sluiten de delta's op elkaar aan voor de koppen van de eilan-den, zodat ze hier vrijwel de gehele onderwateroever beslaan (zie Bijlage 1). Dit complex van aaneengegroeide (voormalige) buitendelta's wordt de Voordelta* genoemd (Van den.Berg, 1987).

In de buitendelta's komen getijdegeulen voor, gescheiden door zandbanken. De zandbanken vallen in sommige gevallen droog bij laag-water. De zandbank Noorderhaaks/Razende Bol (fig.2-10) in de buiten-delta van het Marsdiep ligt voor een groot deel zelfs meer dan een meter boven gemiddeld hoogwater* (Eisma & Fey, 1982).

De getijdegeulen bestaan uit afzonderlijke eb- en vloedscharen*. De ebscharen vertakken zich vanuit het zeegat via het centrale deel van de buitendelta naar de rand. Vloedscharen daarentegen bevinden zich aan de zijkanten van de buitendelta. Aan het zeewaartse uiteinde van een ebschaar en aan het landwaartse uiteinde van een vloedschaar is een drempel aanwezig. De buitenrand van de buitendelta is ondieper dan het binnenste gedeelte en vormt een min of meer halfcirkelvormige bank. De zeewaartse helling van deze buitenrand wordt het deltafront genoemd (Van den Berg, 1987; Sha, in press).

(31)

) e •\ .!» y , , i , •i •'< i n . il •, i' e n d e B o l • . 1 , J , i l n i , | i < {• > >,i>i,• , l-V / , i '.UVA) h " n: sj <« m <SI,I n t . i ii n>i, I* h' , , i >)'"' . m l ! »i I ' « < " i i'HI , I I " , i ( I lil/v. ' . - « , , 7 • I .'/,!!/ i i/l , /Cl) ï, ,) , ,111)0 I ' / n i l i ' , li ü cii' f » . < i l , ,•!!•' i j , 1' t ' ||" 0 180 860 430 100 200 70 160 70 i ", 25 110 45 50 _ 25 ... I " I I , , J , „; • i n < , , , , i - , i > , ( , , m i / .1, i , ) t,,M/('iill'<iivM'<i|ij>rnM<(i • ui, 'i i , , if I ii • Ui ' r ((i.-fii'itm '-.ui / • ' /n

(32)

In het centrale deel van het zeegat is de geul veelal zeer diep uitgeschuurd. Bij de Westerschelde tot 28 meter. Bij de zeegaten tussen de Waddeneilanden varieert de diepte van 11 meter in het Schild tot 50 meter in het Marsdiep (Eisma & Fey, 1982). In tabel 2-6 worden enkele grootheden die betrekking hebben op de zeegaten in het Wadden-gebied vermeld.

2.4.3 Brandingsruggen

In het bovenste deel van de onderwateroever kunnen brandings-ruggen gevormd worden. Deze komen langs de Nederlandse kust voor tot op een diepte van 8 meter. Het aantal brandingsruggen hangt samen met de gemiddelde helling van het bovenste deel van de onderwateroever. Bij flauwe hellingen komen meer brandingsruggen voor dan bij steilere gedeelten.

Langs de Hollandse kust is het bovenste deel van de onderwater-oever in het noorden en zuiden steiler dan in het midden. Het gedeelte boven de 10 m dieptelijn heeft een gemiddelde helling van ongeveer

1:100 tussen Ter Heyde en Wassenaar en tussen Castricum en Egmond aan Zee. De helling tussen Wassenaar en Castricum is ongeveer 1:200 (Van Alphen, 1987b). Ten noorden van Egmond aan Zee is één brandingsrug aanwezig. Dit aantal neemt toe tot 2 è 3 tussen Egmond aan Zee en Kat-wijk. Tussen Katwijk en Scheveningen ligt slechts één brandingsrug. Ten zuiden van Scheveningen komen ze niet meer voor. Bij IJmuiden is door aanzanding de helling in de omgeving van de havendammen zeer flauw. Hier komen 4 a 5 brandingsruggen voor (fig.2-11)(Bakker & De Vroeg, 1988a; Knoester, 1988).

In de verschillende publicaties over dit onderwerp variëren de aantallen brandingsruggen afhankelijk van het feit of de meest land-waartse brandingsrug meegeteld is of niet.

De meest landwaarts gelegen brandingsrug valt bij laagwater droog en wordt ook wel strandbank* genoemd (De Graaff, 1977). Deze bank wordt van het eigenlijke strand gescheiden door een zwin. Dit zwin staat via geulen door de strandbank, de muien*, in verbinding met de zee (fig.2-12). De onderlinge afstand tussen de muien varieert langs de kust. Slechts op enkele plaatsen zijn hieraan metingen verricht. Bij Noordwijk liggen de muien 400 tot 1850 meter uit elkaar (Ten Hoopen & Van Dr iel, 1979). Bij Egmond aan Zee 500 tot 800 meter (Nan-ninga,1984). Er zijn aanwijzingen dat de muien niet alleen de strand-bank doorbreken, maar ook de verder naar buiten liggende brandingsrug-gen (Knoester, 1988).

Op een aantal plaatsen, bij Petten en bij Texel, komen op grotere diepte dan de brandingsruggen, geïsoleerde ruggen voor op de onder-wateroever. Ze hebben een lengte van enkele kilometers en een hoogte van 3-6 meter en maken een hoek van 10 tot 30 graden met de kust (Van Alphen & Damoiseaux, 1987).

2.4.4 Korrelgrootte

Uit de 'Oppervlaktedelfstoffen Kaart' blijkt dat ook op de onder-wateroever de gemiddelde korrelgrootte van het het zand vooral voor-komt in de klassen van 125-250 urn en 250-500 pm. In Bijlage 2b is aangegeven in welke klassen de gemiddelde korrelgrootte valt binnen 1 km van de kustlijn (zie ook fig.2-13). Dit gebied valt ongeveer samen met de brandingszone.

(33)

5 .—. s s *-• *-ï •O «O • " • -" S JC J* 5=*

II

.<= a •?? £•2 £J | J S «-» 5 *

S> » o j ' mijl» o m'oi- W O Z -

i"0£-Fig.2-11 Brandingsruggen tussen Den Helder en Hoek van Holland (Bakker & De Vroeg, 1988a)

(34)

Umuiden

Scheveningen

Hoek von Holland

* Zeeuws Vlaanderen

15 30 km _J . 1

Gemiddelde korrelgrootte | | | j 63 - 125 \xm ly'-'A 250 - 500 urn onderwateroever _,.

(binnen 1 km) lil 125 - 250 urn K»X*3 500 - 2000

lim

(35)

F i g . 2 - 1 2 Strand en brandingszone b i j Egmond aart Zee

I n i i f i | (..' i ; ; . ' ( l i i ' ! i i , i : ' ! i ' ( ü i " < i h ' u l ' . j ^ n i n i u l ; i n u ' / . u u ' l i j n !</.",(* (li.ll l '." I K (II 1 > I l •',>'.' " 'l> U' ' . ' I l < I }>_' • r u l ' .' ',t t l . i . H ' I \ ' . H i ft l p t l t M I , | <)}\ / ! , < , f. .•,,-. 1 i , I » i i ., ,. i i , |l ti w u i l . - i •., ' 11 i i l . - i >/,ni N d i H t i w I j k tli»

,/,M , l u i i H ; , i l ' e i ' . ' i i i I >l li ' i • i .. • i ' ; " i i u i i . i '•!< \ ' 'i 1 (',! i 1 S < p,i I (>•'( I i " " O i t Vit i inl . i u ' t i» i H «• i . (|i i i i(, .'|. u , t , ! , i , , ) ii [ > i i i u u i ' i» i i V ; M 1.1 Hui i ' l t ' i i k o i t l i

... i uv«"' i i/K i ' ' i ' Mi " i , - i i ! i ' i i • ! I l i1 . ' i l i U . M I . I I I U » \*, i < 1 its I' 111 i •• I

{ ' i n u l ! i 1 1 I i 1 1 ' 1 . 1 • i < i ' ' ' ' ' ' i , , ' ' » ' ' ' ' ' , ' ' ' ' '

1 , , , i , ,)>> . ' I ' A l ' ! i > , • , 1 ' V 1 1 l l ' U I ,»I • f t S 1 ' . ( I I | M V l I M l t l I j < U '

|»u i i i o.- ( i ' o I -t. i '.ui l i ' / ' . ? , . . ! >.'(l u i ' i • i .. >l»l " .i> iit 1 M.'M I 1 | D

(,-,, 'i ', ( l l, :, „|, i . i i i n in > ' ' i . M' • !i < .. Mui ,**•<*<> /tin i N i i ' . ' i ü c i i

il , ' ; , ' | H I i i i i i i i i 'ii l '>:•• •,

;; l , ' i v . . « u , . l m , u , . . i u , , I H , M ' I i " , ' i i I " '. '•'.«•( ui,1i 1 1 ' ; j',i ! i 1 1 ' , 1 ' ü u - n ,/ ; i | , 1, . , -<< i lil " , ' ( ' 1 I . • . I'. \l i' I ' ' " ,' l • - 1 ' 1 ' " ' H l I ' '• . ( ' ' ( I l i K ' l l l 11 < I-I

,IH i ( ', i '.I ' , ! , i > ,</ • i ; , , , I u u , i I ! I !i ' . • 'u i | I , .',<"/,' ! h u m »l t ' l t , i i j . , | , , | , , i | , ,i i , i , ' , u i i, i i \' . u< I n . l i d ll'IIHuil ' ' M i I J l l i M I «l»,II i ; , l , ( „ i " i u , u >( -. ' • ) , . ' , i,i < • • . . [ . u i " l i , i i n i , . i ' u . | H <• i .' I..'UI}',,'. ,|, ' | u ! i u u i ' " • ' ' " ' l ' ,- i > ' > >! > 'Hf • \ u i • • i i i . 'v < i i'i i >t()<' i d ; h i ' , '. I I , ' , n l . i I ' I j l ', u • ! I . (| i u . ' , u i I I ' H M I U \ ' 1 l l ' ' , ) ' , ' l i W O l ' i l l ,ii, , . . I i |. u u , , < l i, > i ' ' • ' -! i. I uv K I • ' ; ' . ' • '

(36)

Kamlljn«n bronding»rugg«n lOOO-r •00' (00' MO' :oo o l

H.dlan. korflgrootU londfraktli 1 J4m ) DU ' M - * » M »»-»00 E 3 300-400 0 «10-500 • » 500

Sch*v*ning*n Katwijk Umuidtn

Sllbgeholtc ( V . ) • *2 E ^ l - I O E33 »W

Fig.2-14 Gemiddelde korrelgrootte brandingszone (Van Alphen,1987b)

2.5 Strand

2.5.1 Morfologie

Het strand wordt door Klijn (1981) beschreven als de langgerekte zone tussen de duinvoet en de laagwaterlijn, met een relatief geringe breedte en een duidelijk zeewaarts gerichte helling. Een strandvlakte onderscheidt zich door de grotere breedte, de veel geringere helling en de onbepaalde vorm van het grondvlak.

Het deel tussen de hoog- en laagwaterlijn wordt het natte strand, het deel tussen de hoogwaterlijn en de duinvoet het droge strand genoemd. De helling van het natte strand is meestal minder dan die van het droge strand (Endema, 1979; Klijn, 1981).

Strandvlakten komen vooral voor aan de uiteinden van de Wadden-eilanden. Door het verhelen* van zandbanken uit de buitendelta's zijn aan de zuidzijde van Texel, de westzijde van Ameland en aan de beide uiteinden van Terschelling strandvlakten ontstaan. Ook aan de oostzij-den van Ameland en Schiermonnikoog zijn strandvlakten gevormd. De strandvlakten aan de westzijden van Vlieland en Schiermonnikoog zijn erosieresten van vroegere delen van de eilanden (Eisma 6e Fey, 1982).

Op veel plaatsen langs de kust is het strand versterkt met strandhoofden* en paalrijen*. Voor een overzicht hiervan en een beoor-deling van de werkzaamheid van deze kunstwerken wordt verwezen naar de Technische Rapporten 2 en 12.

De morfologie van het strand hangt sterk samen met de meteo-rologische omstandigheden. Bij rustig weer is het strand in opbouw en wordt gekenmerkt door een berm* met aan de zeezijde een strandbank die

(37)

bij laagwater droogvalt. De berm en de strandbank worden gescheiden door een zwin* (fig.2-6;fig.2-12). Bij stormweer wordt dit reliëf afgevlakt, tenzij de golfenergie door ondiepten voor de kust bij het strand sterk gereduceerd wordt (Van den Berg, 1977; De Graaff, 1977). De veranderingen in de morfologie van het strand zijn in detail onder-zocht bij Egmond aan Zee (Nanninga, 1984; Bezembinder et al., 1987) en bij Zandvoort en Scheveningen (Van den Berg, 1977).

De invloed van golven en wind op het strand kan langs de kust variëren door een verschil in expositie van de kust ten opzichte van de overheersende wind- of golfrichting. De expositie van de kust is de (kompas)richting waarnaar de kust open ligt, dus de richting van de looodlijn op de kustlijn.

Op grond van de Topografische Kaart 1:50.000 is de expositie van de gemiddelde laagwaterlijn bepaald per segment. In Bijlage 2a is de expositie weergegeven in graden. Met behulp van deze tabel kan snel bepaald worden welke hoek een gegeven wind- of golfrichting maakt met de gemiddeld laagwaterlijn in een bepaald segment. In de meeste geval-len valt de expositie van de gemiddeld hoogwaterlijn en de duinvoet samen met die van de gemiddeld laagwaterlijn.

In het algemeen is het strand smaller in kustgedeelten die eroderen en breder in kustgedeelten die stabiel zijn of aangroeien. Strandvlakten worden met sterke aangroei of met erosieresten in ver-band gebracht (Klijn, 1981; Eisma & Fey, 1982).

Uit de meetreeksen van de gemiddeld laagwaterlijn, de gemiddeld hoogwaterlijn en de duinvoet zijn de breedten van de verschillende strandgedeelten bekend. Uit de strandlijngegevens van 1975-1984 zijn de breedte van het natte strand, het droge strand en de totale strand-breedte afgeleid voor elk segment (Bijlage 2a; fig.2-15). De gemid-delde breedte van het strand varieert van 90 (segment 2.2) tot 625 meter (segment 17.4). Bij de strandvlakten komen veel grotere strand-breedten voor. Deze kustgedeelten zijn ,met uitzondering van West-Ameland, niet bij de berekening betrokken.

Uit de kustmetingen (Oosterwijk, 1988) zijn de hoogten van de gemiddeld laagwaterlijn en de gemiddeld hoogwaterlijn ten opzichte van het NAP bekend. In Bijlage 2a zijn de gemiddelde hoogten van deze

strandlijnen per segment opgenomen. Met behulp van deze hoogten en de breedte van het natte strand is de helling van het natte strand bepaald (Bijlage 2a; fig.2-16). In grote lijnen varieert de helling van het natte strand in het Waddengebied tussen 1:50 en 1:70 (uit-gezonderd de strandvlakten), langs de Hollandse kust tussen 1:35 en 1:60, en is de variatie in het Deltagebied groter : 1:25 tot 1:90. Uit deze gegevens komt geen trend in kustlangse richting naar voren.

De hoogte van de duinvoet is nog niet voor de hele kust beschik-baar, zodat een dergelijk overzicht voor het droge strand nog niet gegeven kan worden.

2.5.2 Korrelprootte

Om de korrelgrootteverdeling van het strandzand langs de gehele Nederlandse kust te bepalen, is door Rijkswaterstaat in 1982 en 1983 een bemonsteringscampagne uitgevoerd, waarbij om de 2 km zandmonsters werden genomen. Dit ter aanvulling op de grofschallge studie van Depuydt (1972) en de regionale studies van Eisma (1968) en Endema (1979). De metingen zijn uitgewerkt door Van Bemmelen (1988), die de ruimtelijke variatie van o.a. de gemiddelde korrelgrootte net boven de hoogwaterlijn en net boven de laagwaterlijn grafisch weergeeft.

(38)

WADDEN DELTA

„ (fë^'

R

°

Hum

V ^ Schiermonnikoog Voorne Goeree • Zeeuws-Vlaanderen Umuiden Scheveningen

Hoek van Holland

15

_ l _ 30 km

Breedte van het strand < 100 m •y>'y. 100 - 200 m

^ m 200 - 300 m > 300 m

(39)

WADDEN DELTA v ^ Schiermonnikoog Voorne Goeree Zeeuws Vlaanderen HOLLANDSE KUST Deo Helder Umuiden Scheveningen

Hoek van Holland

15 30 km

> , I i i

Helling van het natte strand

1: 25 - 1: 50 1: 50 - 1: 75

MM 1: 75 - 1: 100 1: 100 - 1: 125

(40)

Scheveningen

Hoek van Holland

150 \im 200 \im 250 |j.m

9 .

15 i | . * . ' . ' .

t*x

250 300 -30 km •, 1 - 300 urn - 350 \xm Gemiddelde korrelgrootte

van het strand

U U ïoo

150

KÜ200

(41)

De. uit Van Bemmelen (1988) afgeleide waarden zijn per segment gemiddeld en weergegeven in Bijlage 2b. In figuur 2-17 is het gemid-delde van de korrelgrootte bij de hoogwaterlijn en bij de laagwater-lijn weergegeven als de gemiddelde korrelgrootte van het strand. Het strandzand in het Deltagebied (m.u.v. Walcheren) en het Waddengebied is relatief fijn (150-250 /im). Bij de Hollandse kust en bij Walcheren is het strandzand grover (200-350 urn).

De gemiddelde korrelgrootte van het strandzand neemt vanaf sector 14 (Noord-Noord-Holland) tot sector 19 (Schiermonnikoog) gestadig af van ca. 290 /im tot ca. 170 /uit. Ook de gemiddelde korrelgrootte bij de hoogwaterlijn en die bij de laagwaterlijn volgen dit patroon, waarbij de korrelgrootte bij de laagwaterlijn groter is dan die bij de hoog-waterlijn.

Ten zuiden van sector 14 is het verloop van de korrelgrootte langs de kust veel grilliger, vooral in het Deltagebied. Hier is het zand bij de laagwaterlijn niet altijd grover dan dat bij de hoogwater-lijn.

De lokale variatie in korrelgrootte van het strandzand is rela-tief hoog in gebieden waar strandsuppleties zijn uitgevoerd.

Van Bemmelen (1988) heeft naast de ruimtelijke variatie ook de veranderingen in de tijd geanalyseerd. Veranderingen op een termijn van enkele maanden in de gemiddelde korrelgrootte van het strand kunnen voorkomen onder invloed van morfologische veranderingen en veranderingen in golfcondities. Veranderingen op lange termijn werden op enkele plaatsen geconstateerd ten opzichte van de door Depuydt (1972), Eisma (1968) en Endema (1979) gevonden waarden. Deze veran-deringen betreffen vooral het droge strand.

Uit vergelijking van de hellingen (Bijlage 2a) en de korrelgroot-ten (Bijlage 2b) van het natte strand, blijkt dat er op de schaal van kustsegmenten geen rechtstreeks verband is tussen deze twee groot-heden.

2.6 Duinen

2.6.1 Morfologie

De duinstrook langs de Nederlandse kust varieert van een smalle zeereep*, zoals bij Monster, tot een uitgebreid duincomplex met een breedte van meer dan 4 km, zoals bij Haarlem en Schoorl. In de laatste gebieden komen de hoogste duinen voor, tot ca. 50 meter.

De meest zeewaartse duinenrij (fig.2-6) wordt de zeereep genoemd. Klijn (1981) definieert de zeereep als de gesloten, waterkerende duinreeks langs strand of strandvlakte, die door zijn ligging zowel aantasting door stormvloeden als aanvoer van vers zand door de wind kan ondergaan. De maximale hoogte van de zeereep is 25 a 30 meter (Depuydt, 1972). Ook de meest landwaartse duinen zijn vaak langgerekt, en dwars op de overheersende windrichting. Ze vormen de binnenduin-rand. Hier zijn veelal de hoogste duinen te vinden (Eisma & Fey, 1982).

In Bijlage 2a en figuur 2-18 is de gemiddelde breedte van de duinen per kustsegment aangegeven. Hierbij zijn kustgedeelten zonder duinen buiten beschouwing gelaten. Voor segmenten waar meer dan een kwart van de kustlengte gevormd wordt door dijken is geen gemiddelde duinbreedte gegeven.

(42)

DELTA

WADOEN

/ v ^ P ^ * RoHum V ^ Schiermonnikoog Voorne Goeree Zeeuws Vlaanderen Umuiden Scheveningen

Hoek van Holland

15 30 km

-i I i 1

Breedte van het duin

< 500 m

1500 - 2000 m

500 - 1000 m |>;v3 2000 - 2500 m

Wtt 1000 - 1500 m •

• > 2500 m

(43)

De morfologie van het duingebied kan sterk verschillen. Zowel parabool- als streepduinen* komen voor, evenals langgerekte duinen-rijen (fig.2-19). Een inventarisatie van de morfologie van de duinen, gekoppeld aan de duinvormende processen en de historische ontwikkeling is opgemaakt door Klijn (1981) en samengevat in de 'Geomorfologische Facetkaart van duinen en duinvalleien'.

0 1 2 km

i i — i

Fig.2-19 Duinvormen (Van Straaten, 1961) A) Voorne; B) Zandvoort; C) Texel 2.6.2 Korrelgrootte

De korrelgrootte van het zand van de zeereep heeft grote invloed op de duinafslag* bij stormvloeden. Uit theoretische berekeningen is afgeleid, dat de variaties in korrelgrootte langs de Nederlandse kust kunnen leiden tot een verschil in duinafslag met een faktor 2. Hoe fijner het zand, hoe gevoeliger het duin is voor afslag (Kohsiek, 1984).

Met het oog hierop is in 1982 een onderzoek gedaan naar de kor-relgrootteverdeling* van het zand in de zeereep (Kohsiek, 1984). De in dit onderzoek bepaalde gemiddelde korrelgrootten zijn per segment weergegeven in Bijlage 2b en figuur 2-20. De gemiddelde korrelgrootte van het duinzand vertoont in grote lijnen hetzelfde beeld als die van het strandzand. Vanaf sector 13 tot sector 19 een afname in korrel-grootte en ten zuiden van sector 13 een grilliger verloop.

Er kunnen lokaal sterke variaties in de korrelgrootte optreden. Naast natuurlijke verschillen zijn er verschillen door bijmenging met ander zand door suppleties* (Kohsiek, 1984).

(44)

Cytaty

Powiązane dokumenty

length of the excursion) and the most interesting cases are those where the set [a,b[ x U has infinite mass. Thus it is not clear how to choose a metric d on X for which the set

Do 2022 roku plan wanych jest również wiele inwestycji poprawiających komunikację na obszarze Częstochowy oraz łączących ją z drogami wylotowymi z miasta (rys.

Планирование ремонта и замен элементов машин по динамике параметров технического состояния Измерение значений характеристик Хi

The aim of the CTPA process is the production of concentrated phosphoric acid with a low cadmium and fluoride content as well as the production of calcium sulphate hemihydrate with

Therefore, from the point of view of exergetic analysis to use the selected split-conditioner of the standard cooling capacity 2020 W for providing a microclimate in the room it is

W artykule przedstawiono sposób sporządzania bilansu energetycznego dla etapu pro- dukcji paliw silnikowych w modelowej rafinerii uwzględnia- jącego zużycie mediów energetycznych

Nicią łączącą kolejne pozycje w prezentowanym tomie „Studia Claromonta- na” jest miejsce Matki Bożej, a zwłaszcza Jasnej Góry w XX wieku w duchowo- ści narodu polskiego..

The chiller can be thought as the counterpart of a heat pump. It use energy to chill the return water and supplies it at a lower temperature. The chiller is connected to the