• Nie Znaleziono Wyników

Langer zelfstandig: Onderzoek naar de mogelijkheden om langer zelfstandig te wonen in de service-flats Anatole France en Bertrand Russell

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Langer zelfstandig: Onderzoek naar de mogelijkheden om langer zelfstandig te wonen in de service-flats Anatole France en Bertrand Russell"

Copied!
128
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

I

16

17

6rl

LANGER ZELFSTANDIG

Bibliotheek TU Delft

1111111111111

(4)
(5)

LANGER ZELFSTANDIG

Onderzoek naar de mogelijkheden om langer zelfstandig te

wonen in de service-flats Anatole France en Bertrand RusselI

L. Klaassen

F. Wind

(6)

Uitgegeven en gedistribueerd door:

Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1

2628 CN Delft Tel. (015) 783254

In opdracht van:

RIW-Research-Instituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing Berlageweg 1

2628 CR Delft Tel. (015) 783046

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG ISBN 90-6275-465-1

Copyright

©

1988 by RIW, Delft All rights reserved.

No part of th is book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher: Delft University Press, Delft, The Netherlands

(7)

INHOUD

Voorwoord 7

Achtergronden en doel van het onderzoek 9

1.1 Inleiding onderzoeksopdracht 9

1.2 RIW en het onderzoek 11

1.3 Probleemstelling van het onderzoek 11

1.4 Uitwerking van de probleemstelling, opzet en methoden

van onderzoek 12

1.5 Begrenzingen van het onderzoek 15

1.6 Leeswijzer 15

2 Eerste oriëntatie 17

2.1 Inleiding 17

2.2 Gegevens over de flats en directe omgeving 17

2.3 Het bewonersbestand 23 2.3.1 Plaatsingsbeleid 23 2.3.2 Woonbeleving 26 2.3.3 Hulpvraag en hulpaanbod 29 2.3.4 Verloop en mutaties 30 2.4 Samenvatting 32 3 Bijstelling probleemformulering 35

3.1 De doelgroep en het onderzoek 35

3.2 Bijstelling onderzoeksopzet en probleemformulering 36

3.3 Aanvulling opzet en methodiekkeuze 37

3.4 De begeleidingscommissie 37

4 Interviews met ouderen die in Anatole France of Bertrand Russell

hebben gewoond 39 4.1 Inleiding 39 4.2 Opzet 39 4.3 Uitvoering 40 4.4 Resultaten 40 4.4 Samenvatting 48 5

(8)

5 Ouderen in Antole France en Bertrand Russeli aan het woord 1t9 5.1 Inleiding en doel van de gesprekken met ouderen in de serviceflat 1t9

5.2 Opzet 1t9

5.3 Uitwerking 50

5.1t De resultaten 51

5.5 Samenvatting 62

6 Gesprek met het beheer van Anatole France en Bertrand Russell 65

6.1 Inleiding en doel 65

6.2 Opzet 66

6.3 Uitwerking 66

6.4- Resultaten van het groepsgesprek 67

6.5 Samenvatting 70

7 In gesprek met hulp- en dienstverlening in de wijk 71

7.1 Inleiding en doel 71 7.2 Opzet 72 7.3 Uitwerking 72 7.4- Resultaten 73 7.5 Samenvatting 76 8 Samenvatting en conclusies 79

8.1 Inleiding en achtergronden van het onderzoek 79 8.2 Verwachting en realiteit van een service-flat 79 8.3 Woontechnische aspecten van de service-flat 81

8.1t De sfeer in de flat 82

8.5 Service en hulpverlening 87

8.6 Organisatie van de hulpverlening 90

9 Terugkoppeling naar de probleemstelling 93

10 Aanbevelingen 97

10.1 Inleiding 97

10.2 De service-flat als woontussenvoorziening 97

10.3 De sfeer in de service-flat 99

10.1t Service en hulpverlening lOlt

11 Nawoord 107

Bijlagen 111

(9)

I

I

,

'tH' .. ' w,..M! '.tb h " ... tttMiL ·"t·· H'! . " n ..

VOORWOORD

In dit verslag wordt een beschrijving gegeven van een onderzoek wat gedaan is door het RIW - Researchinstituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Stads-vernieuwing verbonden aan de T .U.- Delft. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Stichting Katholieke Verplegings- en Verzorgingsinstellingen Rotterdam. Het onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door de vele informanten uit of in de directe omgeving van de service-flats en niet in de laatste plaats de mensen die deelgenomen hebben aan de groepsgesprekken.

Vanuit het RIW heeft S. v. Haastrecht het inventariserend onderzoek verricht en hebben R. Poppenk en J. v.d. Boom een wezenlijk aandeel gehad in de uitvoering van dit onderzoek.

Tenslotte willen we het secretariaat bedanken voor het typewerk en de vormgeving van het rapport en H. Schouten van de fotografische dienst van de Faculteit der Bouwkunde voor het verzorgen van de foto's.

L. Klaassen F. Wind

(10)
(11)

1 ACHTERGRONDEN EN DOEL VAN HET ONDERZOEK

1.1 Inleiding onderzoeksopdracht.

Bij de Stichting Katholieke Verplegings- en Verzorgingsinstellingen (K VV) Rotterdam zijn twee service-flats aangesloten in de wijk Ommoord, namelijk Anatole France en Bertrand Russell. De flats, ieder twintig verdiepingen hoog, staan er nu ruim veertien jaar. In iedere flat wonen ongeveer 190 ouderen (alleen-staanden, echtparen en samenwonenden). De gemiddelde leeftijd van de ouderen (78 jaar) benadert inmiddels die van een verzorgingstehuis. In de flats kunnen alleen diegenen gehuisvest worden die via het gemeentelijk indicatiestelsel in Rotterdam een positieve indicatie ontvangen hebben.

De flats zijn gerealiseerd in de wonlngwetsector en worden door de woningbouw-vereniging "Voor het huisgezin" beheerd. Bij de toewijzing van de woonruimte heeft de gemeente grote invloed. De dienstverlening valt onder de verantwoordelijkheid van de Stichting Service-flats Anatole France/Bertrand Russell. De service bestaat op dit moment uit:

- een 24-uurs alarmbewaking;

verstrekking van een warme maaltijd, koffie, thee, in de ochtend- res-pectievelijk middaguren;

- de aanwezigheid van een beheerder

- faciliteiten zoals wasserette, kapsalon, bibliotheek en recreatiezaal; - het schoonhouden van collectieve ruimten.

De laatste jaren neemt het aantal aanvragen voor opname in een verzorgingstehuis toe. Uit nadere beschrijving van deze aanvragen blijkt dat mensen liever in hun flat zouden willen blijven wonen. De belangrijkste factor voor de hulpbehoevendheid en in de daaruit afgeleide vraag naar opname, is eenzaamheid. Tegen deze achtergrond vraagt de Stichting KVV zich af of opname in een verzorgingstehuis wel de beste oplossing is. Immers, een dergelijke voorziening biedt geen soelaas voor de contact-armoede en eenzaamheidsproblematiek. Evenmin strookt het met de woonwensen van de betreffende ouderen. Om deze redenen wil men bezien in hoeverre het bevorderen van onderlinge contacten tussen de ouderen in de service-flats een bij-drage kan leveren aan het verminderen van eenzaamheids gevoelens en kan uit-stellen of voorkomen van het moment om te verhuizen naar een verzorgingshuis Het gaat er om hoe ouderen hun situatie beleven en hoe zij die mede afhankelijk van maatschappelijke en persoonsgebonden eigenschappen vorm geven. De één zal

(12)

proberen zoveel mogelijk aan zijn situatie zelf vorm te geven, terwijl de ander wat gemakkelijker de situatie als een gegeven zal aanvaarden.

In de belevingswereld van ouderen draait alles om hulp in geval van invaliditeit en ziekte. Niet alleen het krijgen van hulp maar zeker ook het kunnen oproepen van die hulp is van groot belang. Een service-flat komt hieraan ten dele tegemoet met het servicepakket. Het bevorderen van de onderlinge contacten tussen de huidige bewoners kan waarborgen bieden voor hulp op vrijwillige en informele basis tussen buren, vrienden en kennissen die in de flat wonen. Door de bewoners zelf ver-antwoordelijkheid te laten nemen en dragen voor onderlinge hulp, wil men afhanke-lijkheid van professionele hulpverleners voorkomen. De onderlinge hulp zal uiter-aard mede vanwege de vergevorderde leeftijd van de bewoners een beperkt karakter dragen. Het is dan ook de bedoeling dat men leert te onderkennen wanneer de eerste lijn ingeschakeld dient te worden en hoe dan samengewerkt kan worden.

De Stichting KVV kiest niet voor de mogelijkheid van "facultatieve verzorgingspak-ketten" zoals die in de jaren zeventig door andere beheerders van Rotterdamse service-flats ontwikkeld zijn. Men wil juist niet de weg op van het aanreiken van professionele hulp. Integendeel, men denkt veel meer aan het overnemen van beheertaken door bewoners en bewoonsters. Men veronderstelt daarbij dat mantel-zorg( dit is zorg die men onderling aan elkaar geeft op niet professionele basis) alleen kan gedijen als deze gebaseerd is op een vrije keuze in mensen die men als buren zou willen hebben. Om dit te bereiken is een vergaande invloed van bewoners op de woningtoewijzing een voorwaarde.

Om tot een verantwoord besluit inzake het beleid en de concrete aanpak van de bevordering van mantelzorg te komen, heeft KVV in eerste instantie bij de gemeente Rotterdam subsidie aangevraagd om een functionaris in dienst te nemen die een mantelzorg-project op kan starten. De gedachten gaan uit naar een werk(st)er die via praatgroepen en werkrelaties met de eerste lijn in staat is voor-waarden te scheppen voor onderlinge contacten en hulp bij de ouderen in de twee service-flats en voor tijdige signalering van problemen door de professionals. Zowel agogische vaardigheden als gerontologische en geriatrische know-how zijn belang-rijke aspecten van het profiel van de functionaris. Wat evenwel de precieze taak en profieleigenschappen dienen te zijn kan op dat moment niet worden aangegeven. Ten tijde van de subsidie-aanvrage overweegt men de mogelijkheid om gedurende een jaar een half-time sociale wetenschapper, in dienst van KVV Rotterdam, per flat aan het werk te laten gaan. Om verzekerd te zijn van een adequate begeleiding en expertise, wordt gedacht aan inschakeling van het RIW.

In de besprekingen met het RIW komt, naast de mogelijkheid van "begeleiding", de mogelijkheid ter sprake het RIW een zogenaamd veranderingsonderzoek te laten uitvoeren. In dat geval zou zowel de op verandering gerichte interventie als de resultaten daarvan, verzorgd worden. Het onderzoek zou dan moeten resulteren in een RIW-rapport met een beschrijving van de resultaten, conclusies en aan-bevelingen. Uiteindelijk is voor deze laatste mogelijkheid gekozen en is het eerste voorstel vervallen.

De KVV verwacht dat het onderzoek zal resulteren in specifieke aanbevelingen

(13)

waardoor mantelzorg in de twee service-flats bevorderd kan worden. Ook verwacht men via de aanbevelingen tot een verantwoord beleid te kunnen komen inzake het beheer van de service-flats.

Daarnaast rekent men erop tevens aanwijzingen te krijgen voor nieuw te bouwen service-flats.

1.2 RIW en het onderzoek

Het RIW, Researchinstituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing is een multidisciplinair werkverband van de Faculteit de Bouwkunde, TU-Delft. Het Instituut houdt zich ondermeer bezig met beheerproblemen van de bestaande woningvoorraad, de (lokale) gevolgen van de beleidswijzigingen op het gebied van de volkshuisvesting en de huisvesting van bijzondere groepen, zoals ouderen

Men richt zich met betrekking tot ouderen onder andere op de bestudering van de psycho-sociale aspecten van het wonen. Juist vanwege deze invalshoek heeft het RIW interesse voor de KVV onderzoek. Ook de veronderstelling van de opdracht-gever dat gedurende het 15-jarig bestaan van de service-flats geen sociale net-werken tussen de ouderen zijn ontstaan, waardoor mantelzorg zich niet heeft kunnen ontwikkelen, maakt nieuwsgierig. Het RIW verwacht dat het mogelijk moet zijn netwerken te ontwaren c.q. te stimuleren en zo een aanzet te geven tot het ontstaan van mantelzorg.

Het onderzoeksinstituut hecht veel waarde aan mantelzorg. Het is een mogelijkheid ziet voor ouderen om langer zelfstandig te laten wonen in een woonsituatie waar-voor ze zelf gekozen hebben.

Daarnaast is het RIW is nauw betrokken bij de ontwikkeling van woonalternatieven voor ouderen en is als zodanig ook betrokken geweest bij de ontwikkeling van woon-tussenvoorzieningen. (zie onderzoek Velp).

Service-flats zijn een vorm van woontussenvoorzieningen die in de jaren 70 zijn ontstaan als alternatief voor de toen bestaande woonmogelijkheden voor ouderen in Nederland. Het KVV-onderzoek geeft de mogelijkheid om van nabij te zien hoe deze woonvorm zich in de loop der jaren ontwikkeld heeft en in hoeverre de verwachtingen, die men van deze woonvorm had, gerealiseerd zijn in de service-flats Anatole France en Bertrand Russell.

Met de resultaten van dit onderzoek hoopt het onderzoeksinsituut tevens opnieuw een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van woonvormen die zoveel mogelijk aansluiten bij de wensen van ouderen.

1.3 Probleemstelling van het onderzoek

Puntsgewijze kan de probleemstelling als volgt worden samengevat:

1 Welke zijn de mogelijkheden en randvoorwaarden om het niveau van mantelzorg in de twee service-flats te verhogen?

2 Welke zijn de motieven en weerstanden tegen mantelzorg bij bewoners van de service-flats?

(14)

3 In hoeverre is professionele ondersteuning van de mantelzorg nodig en welke

in-valshoek en taken dient deze te hebben? Welke is de rol van het vrijwilligerswerk in deze?

1+ Welke consequenties heeft de te realiseren mantelzorg voor het beheer van de dienstverlening en de huisvesting en voor de invloed van de bewoners daarin? 5 In hoeverre willen bewoners een grotere invloed hebben op het beheer? Welke

ondersteuning willen ze hierbij?

6 Hoe dient de beleidsontwikkeling inzake meer mantelzorg naar inhoud en proces te worden ingericht?

7 Welke meer algemene conclusies zijn uit het onderzoek te trekken voor door de K VV te entameren nieuwbouwplannen voor service-flats?

1.1+ Uitwerking van de probleemstelling, opzet en methoden van onderzoek

Alvorens uit te wijden over de uitgangspunten en voor onderstellingen bij dit onder-zoek, volgt eerst een beschrijving van enkele begrippen die voor dit onderzoek belangrijk zijn.

Een serviceflat:

Een uit zelfstandige woningen bestaand flatgebouw, waarin de bewoners bepaalde diensten worden geboden, terwijl in het gebouw tevens gemeenschappelijke ruimten zijn opgenomen. Service-flats behoren tot de categorie woontussenvoorzieningen en zijn te vinden zowel in de huur- als in de koopsector.

Mantelzorg:

Zorg die men in een groep onderling aan elkaar geeft op niet professionele basis, zoals in een gezin, familie en aan buren in een wijk, dorp. Het is gebaseerd op wederkerigheid en uitwisseling. Wederzijdse sympathie en een vrije keuze voor mensen is essentieel voor deze zorg.

Mantelzorg is een vorm van zorgverlening. Andere vormen van zorgverlening zijn: zelfzorg, professionele extramurale en professionele intramurale zorg. De behoefte aan deze vier zorgsoorten is niet statisch en voorspelbaar. In de praktijk blijken ze onderling sterk gerelateerd en in een dynamisch evenwicht tot elkaar te staan. Dit evenwicht fluctueert overigens in de tijd. Zo ontstaat er bij ouderen vaak ver-mindering van mantelzorg door verkleining en verschraling van contacten. Psycho-logische, sociale en maatschappelijke factoren spelen hierbij een belangrijke rol. Gezien de stand van onderzoek is noch op micro noch op meso-niveau in kwantita-tief opzicht aan te geven hoe dit evenwicht exact ligt. Er zijn wel experimenten en oponderzoek gefundeerde inzichten die aangeven dat er meer mogelijkheden voor zelf- en mantelzorg zijn dan gewoonlijk wordt aangenomen. De realisering daarvan heeft een afdempende werking op de opname in institutionele woonvormen (i.c.

verzorgings- en verpleeghuizen). In welke mate een dergelijke herstructurering uit-voerbaar is kan thans niet worden bepaald: de meningen lopen daarover uiteen. Vanwege de veronderstelling dat het bevorderen van zelf- en mantelzorg een af-dempende werking heeft op de opname in institutionele woonvormen is een met

(15)

'I

I

I

onderzoek begeleid experiment in de twee Rotterdamse service-flats van groot belang. Idealiter zou daartoe gedurende een aantal jaren via longitudinale metingen de ontwikkeling in de behoefte aan zorg gevolgd dienen te worden. In de aanloop- en beginfase van een experiment hebben de verzamelde gegevens echter vooral een indicatieve waarde en geven ze alleen inzicht in de zogenaamde nulsituatie en de situatie na een korte periode waarin een lichte vorm van interventie via het onder-havige onderzoek heeft plaatsgevonden. Echt uitsluitsel over de vraag of mantel-zorg in een serviceflat als substituut voor opname in een vermantel-zorgingshuis is aan te merken, kan pas na verloop van enige jaren gegeven worden als voldoende vergelijk-bare cases voorhanden zijn. Hier gaan we niet nader in op de mogelijkheden en consequenties van een longitudinale benadering. Wel zal als onderdeel van het onderzoek een inventarisatie plaats vinden van de situatie zoals die nu is. Daarnaast zal worden nagegaan hoe de ouderen in de service-flat zelf de ontwikkelingen in hun zorgbehoefte ervaren.

Het stimuleren van mantelzorg in een service-flat, vergt ingrijpende veranderingen. Individuele gedragspatronen, het resultaat van vele levensjaren, dienen gewijzigd te worden. Er wordt immers initiatief verwacht om iets te doen aan eigen hulpvragen en aan die van anderen. De verwachtingen bij de verhuizing naar een service-flat zijn hieraan tegengesteld. Men trok juist naar deze woonvormen om in bepaalde op-zichten zorgenvrij te wonen.

Ook het maatschappelijk beeld van service-flats bij familieleden kenmerkt zich door verwachtingen omtrent bepaalde steun, alhoewel dit noch in de informatie noch in de contracten aangegeven is.

De bezuinigingen in de individuele huursubsidie, AOW en andere sociale voorzienin-gen, brengen met name ouderen in service-flats in de sociale sector in financiële problemen. Uit Amsterdams onderzoek blijkt dat ouderen op belangrijke punten van het huishouden beknibbelen. Meer mantelzorg zou dan wel eens pure noodzaak kunnen zijn, omdat professionele zorg niet meer te betalen is. Of ouderen dit willen, omdat het door de omstandigheden afgedwongen wordt, is de vraag. Af-gezien van gevoelens dat men door de samenleving in de steek gelaten wordt, speelt schaamte een zekere rol. Bekend is dat ouderen in het algemeen niet met hun ontevredenheid te koop lopen.

Er zijn waarschijnlijk sterke,' door maatschappelijke overwegingen en individuele gedragspatronen ingegeven, weerstanden tegen meer mantelzorg. De verwachting is dat ouderen niet afhankelijk willen zijn van de goedwillendheid van informele relaties (familieleden, buren, vrienden, kennissen). Een van de redenen is dat ouderen menen dat in die hulprelatie niet voldaan wordt aan het principe van wederkerigheid. Zij hebben voorkeur voor professionele hulp waar ze direct of indirect, via door belastingen gefinancierde voorzieningen, voor betalen. Verder ervaren ze in zekere zin een kloof tussen jongeren en ouderen. Mede vanwege de voorkeur bij ouderen voor formele hulp, zal mantelzorg op een andere leest geschoeid moeten zijn dan gebruikelijk, wil ze voor ouderen acceptabel zijn.

Kwalitatief onderzoek geeft hier inzicht in, waardoor een zo reëel mogelijke in-schatting gemaakt kan worden of en zo ja welke veranderingen mogelijk zijn.

(16)

De wenselijkheid en de mogelijkheden van verandering in ouderenhuisvesting dienen te worden gezien in de kontekst waarin het onderzoek zich afpeelt. Op de eerste plaats is dit de maatschappelijke positie van ouderen, met name in relatie tot de woonvoorzieningen. Vanwege de zwakte van die positie brengen ouderen hun eigenlijke woonwensen, vooral als die te maken hebben met het zelfstandig wonen, onvoldoende naar voren. Verder worden bij hulpverleners duidelijke opvattingen aangetroffen voor anders gestructureerde voorzieningen waarin meer dan nu het zelfstandig wonen gestalte zou kunnen krijgen. Tegelijkertijd beseft men dat er maatschappelijke weerstanden zijn tegen verandering. Als derde punt is een spanningsveld te constateren tussen de zwakke maatschappelijke positie, die voor ouderen allerlei beperkingen impliceert, en de individuele wijze van omgaan door ouderen met situaties en problemen, ongeacht de maatschappelijke beperkingen. Deze verschijnselen duiden erop dat het niet mogelijk is om voorafgaand aan het onderzoek een wenselijke concrete eindsituatie te schetsen. Er wordt daarom gekozen voor een procesmatige aanpak waarin al experimenterende wordt nagegaan in hoeverre, het meer dan nu, mogelijk is mantelzorg te stimuleren; of er veranderingsbereidheid is, en zo ja of men op het gebied van mantelzorg bepaalde zaken wil uitproberen. Om deze aanpak toe te kunnen passen is gekozen voor de methodiek van groepsgesprekken.

Daarnaast is het mogelijk om de methodiek van meermalige groepsgesprekken te gebruiken als opstart van een praatgroep. Uiteraard is de omvorming tot een praat-groep afhankelijk van de bereidwilligheid van mensen om gedurende een aantal bij-eenkomsten met elkaar tot uitwisseling van ervaringen en meningen te komen. Praatgroepen kunnen een belangrijke stimulans zijn om de problemen of beter gezegd de ontwikkelingsopgaven, waarvoor vele ouderen door toenemende ouder-domsproblemen steeds meer gesteld worden, te verwoorden, te herkennen en te verwerken. Zij lijken dan ook van belang als inhoudelijk draagvlak van mantelzorg. Voor de goede orde zij opgemerkt dat ervaringen met dit fenomeen nog weinig sys-tematisch beschreven en onderzocht zijn. Vandaar dat het hier om veronder-stellingen gaat die via het hier voorgestelde onderzoek op indicatieve wijze getoetst kunnen worden.

Het onderzoek beperkt zich niet tot het registreren, analyseren en rapporteren van gegevens. Het is immers van belang de mogelijkheden tot verandering in beeld te krijgen en indicaties te krijgen over de meest zinvolle stimulering van mantelzorg. Vandaar dat - zoals al is aangegeven - ook bepaalde lichte vormen van interventies op dit punt plaats zullen vinden. Om deze reden zal een zogenaamd veranderings-onderzoek worden ingesteld, waarbij een deel van het in te zetten veranderings-onderzoekteam belast wordt met het uitvoeren van interventies. Gezien het niet vrijblijvende karakter van dit type veranderingsonderzoek, is een goed overleg en voortdurende samenspraak met een vertegenwoordiging van bewoners, bewoonsters en andere di-rect-betrokkenen nodig.

Het contact met de doelgroep is tot nu toe beperkt gebleven tot het vragen van toestemming voor dit onderzoek aan de bewonerscommissies. Om een reële inschatting te kunnen maken van de wenselijkheid en mogelijkheden van dit

(17)

I1

I

1/

! I ti U, .... '.1111" I t ti

zoek door de doelgroep, is besloten de inventarisatie van de situatie zoals die nu is -een nuloptie - vanaf het begin in samenwerking met de ouderen en andere direct betrokkenen te maken.

Om overleg en voortdurende samenspraak tijdens het onderzoek te garanderen wordt een begeleidingscommissie samengesteld. In overleg met de KVV is besloten deze commissie samen te stellen na de inventarisatiefase.

1.5 Begrenzingen van het onderzoek

Voordat het onderzoek begint is het goed even stil te staan bij de begrenzingen ervan. Het gaat hier om een kwalitatief onderzoek waarbij de beleving en de ervaringen van mensen, in dit geval ouderen, centraal staan. Met het generaliseren van de gegevens dient men dan ook voorzichtig te zijn. Het is in dit onderzoek niet aan te geven in hoeverre het wonen in Anatole France en Bertrand Russell representatief is voor het wonen in een service-flat in het algemeen.

De uitvoering van het onderzoekis verdeeld over een tijdvak van ruim een jaar -november 1986 tot december 1987. In die periode zijn naast het onderzoek nog andere factoren geweest die mogelijk van invloed zijn op het wonen in de service-flats. Zo is per 1 februari 1987 een nieuwe functionaris in dienst getreden bij Stichting Serviceflats Anatole France en Bertrand Russell. Hij heeft een aantal veranderingen doorgevoerd, zoals een regelmatig overleg met de bewoners-commissie en een doorlichting van taak- en functieomschrijving van het beheer. Ook is het financiële plaatje van het wonen in de service-flats veranderd. De WTV-subsidie (WTV-subsidie op servicekosten) is per I januari 1987 afgeschaft. Tot 1 april is er een overgangsregeling geweest, maar met de mensen die na 1 april in de service-flats zijn gaan wonen, mag de verhuurder geen WTV-subsidie-verplichting meer aangaan. Dit kan betekenen dat binnen de flats grote verschillen gaan/zijn ontstaan

in de kosten die men voor dezelfde voorzieningen moet betalen.

Omdat de effecten van deze veranderingen nog niet te overzien waren zijn ze nog niet meegenomen in het onderzoek.

1.6 Leeswijzer.

Hoofdstuk 1 en 3 behandelen de aanleiding tot het onderzoek en de methodologische verantwoording ervan. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de situatie in de twee service-flats zoals die is op het moment dat het onderzoek begon. Hoofdstuk 4 tot en met 7 geven een uitgebreide beschrijving van de bevindingen tijdens het onderzoek en hoofdstuk 8 is een samenvatting ervan. Hoofdstuk 9 bevat een aantal aanbevelingen om mogelijkheden voor het zelfstandig wonen in de service-flats Anatole France en Bertrand Russell te stimuleren en/of uit te breiden.

Tot slot nog een opmerking over het taalgebruik. In het verslag wordt de termino-logie gebruikt zoals deze in het algemeen voorkomt. In de hoofdstukken waar persoonlijke beleving belangrijk is wordt hiervan afgeweken, omdat de beleving van

(18)

","Ui",,',-' _---=_-""--"k"'[I""-'.lJX ... --'.utillLI'''' ... .1lLE--.c'1:L _ _ L.r:: ... " ' - _ .... r...;.,"-' ..J.'.L:I'..c''----'--_--'-__ -'--.l...-_---'""··'c.:'[L-_· ~. !.... _'_ -"W'----'-_..:.· ..:: • .:.c' .:...',---,WCJ' 'c::'r"-"_~!_'_'_'IJ'....:'L'

-

""----1,

.,1

mannen en vrouwen verschilt. De respondenten zijn bijna allemaal vrouwen. Op plaatsen waar geen duidelijk onderscheid is gebleken, of waar sekse een minder belangrijke rol speelt, is gekozen voor de term ouderen en op plaatsen waar het wenselijk is, is de vrouwelijke of mannelijke vorm gebruikt

(19)

I

)

" ... - '-'

2 EERSTE ORIENT A TIE

2.1 Inleiding

Het doel van deze eerste oriëntatie is een zo goed mogelijk beeld krijgen van de huidige situatie en het hele gebeuren in en rondom de service-flat Anatole France en Bertrand RusselI, voordat het eigenlijke onderzoek van start gaat. De gegevens zijn verzameld via gesprekken en geschreven informatie zoals folders, de kaarten-bakken in de flats, en een onderzoek uit 1979 in beide flats, waarbij 106 bewoners geïnterviewd zijn. ('Wonen in een service-flat; Een verkennend onderzoek in de Anatole France en Bertrand RusselI', M.J. Engwegen en J. Pawlikowski).

In de kaartenbak van Anatole France bevinden zich alleen gegevens van 1986. In Bertrand RusselI zijn gegevens bewaard vanaf 1972. In de tabellen in dit hoofdstuk vindt men daarom informatie van Bertrand RusselI uit de jaren 1972 en 1986 en van

Anatole France alleen uit 1986.

De eerste oriëntatie bestaat uit: a - beschrijving van de service-flats

b - gegevens verzamelen over het bewonersbestand c - inventarisatie van de aard van hulpvraag en -aanbod d - contacten leggen met betrokkenen uit de omgeving e - formeren begeleidingscommisie

f - oriënterende gesprekken met ouderen in de twee service-flats

g - een introductie bijeenkomst over het onderzoek voor alle ouderen in beide flats

2.2 Gegevens over de flats en directe omgeving

De service-flats, genaamd Anatole France en Bertrand RusselI, zijn gelegen in de Rotterdamse wijk Ommoord. Deze wijk is in het begin van de jaren '70 gebouwd en wordt gekenmerkt door hoogbouw. In Ommoord zijn zes vrijwel identieke torenflats van twintig verdiepingen gebouwd, waarvan twee in beheer zijn van de RK bouw-vereniging 'Voor het huisgezin'. Toen bij de bouw al bleek dat er te weinig animo was om al deze woningen binnen redelijke tijd te kunnen verhuren, heeft de Stichting Katholieke Verplegings- en Verzorgingsinstellingen de benedenruimtes van twee flats gehuurd. Deze benedenruimtes zijn omgebouwd tot een aantal gemeen-schappelijke ruimtes en in de woningen werd een alarmsysteem ingebouwd, zodat de

(20)

/1 ' I 'BI',..,' "

.

flats als service-flats konden gaan functioneren. De twee service-flats zijn in beheer bij de woningbouwvereniging 'Voor het huisgezin'. De bouwvereniging zorgt voor onderhoud en reparatie, int de huur en houdt contact met de bewoners-commissie. De Stichting Service-flats draagt echter zorg voor het zogenoemde servicepakket. Het servicepakket bestaat uit de volgende voorzieningen, waarvan men gebruik kan maken: een wasserette, gebruik warme maaltijden, restaurant (ontmoetingsruimte), kleine zaal, en een alarmsysteem. Voor de uitvoer van de service zorgt het beheer. Het beheer, dit zijn de beheerders, gastvrouwen en huis-houdelijke hulpen, zijn in dienst bij deze stichting. De Stichting Service-flats is een onderdeel van de Stichting K.V.V.

foto 1 Bertrand RusseU

Per verdieping zijn er drie 3-kamer woningen, drie 2-kamer woningen en twee 1-kamer woningen rondom een binnenhalletje (zie plattegrond van een verdieping). Er is een lift voor de even en een lift voor de oneven verdiepingen.

Huur en servicekosten

3-kamer woning nettohuur f 353,34

2-kamer woning nettohuur f 325,09

I-kamer woning nettohuur f 287,61

huur excl. water en cv f 589,89

huur excl. water en cv f 561,64

huur excl. water en cv f 524,16

Het verschil tussen bovenstaande bedragen wordt gevormd door de servicekosten

f 236,55 per huurder. Hierin is een bedrag van f 150,- opgenomen, dat door de woningbouwvereniging wordt afgedragen aan de Stichting Service-flats om het

(21)

dL j 11Mj/ Ie! iwÎ'i u, 'M ... ""m ... 't. ht*" t" teil 11

servicepakket te bekostigen. De kosten hiervan zijn als volgt opgebouwd: - kosten beheer (loonkosten beheerders, gastvrouwen en huishoudelijke hulpen) - huur benedenruimten

- keuken- en andere apparatuur - verwarmingskosten benedenruimten

Huursubsidie

In het kader van de "opschoning" van de huursubsidie is met ingang van 1 juli 1983 de "negatieve lijst" ingevoerd. Op de deze lijst staan de servicekosten, die niet voor individuele huursubsidie in aanmerking komen. De korting op de subsidiabele huur is toen echter beperkt tot maximaal f 50,- per maand. Voor service-flats is dit maxi-mum snel bereikt, omdat vaak het belangrijkste deel van het servicepakket op de

.negatieve lijst voorkomt. Op 1 juli 1985 is de "positieve lijst" ingevoerd. Hierop staan de servicekosten vermeld, die wel voor individuele huursubsidie in aanmerking komen. Voor service-flats zou dit een dramatische verlaging van de subsidie beteke-nen. Daarom is toen op korte termijn een "interimregeling woontussenvoor-zieningen" van kracht geworden. Het verschil tussen huursubsidie op grond van de negatieve lijst en op grond van de positieve lijst wordt volgens deze regeling door het Ministerie van WVC bijgepast. Deze regeling is met ingang van 1 januari 1987 beëindigd. In het kader van de welzijnswet is het subsidiëren van woontussenvoor-zieningen een taak van de gemeente worden. De gemeenten zijn echter wel ver-plicht ouderen, die op laatst genoemde datum al in een woontussenvoorziening woonde, op hetzelf niveau te subsidiëren. Voor mensen die na die datum in de service-flat komen, moeten de gemeenten zelf een regeling ontwikkelen.

Van de 314 huurders komen ongeveer 250 huurders in aanmerking voor huursubsidie.

De algemene ruimtes

Op de benedenverdieping bevinden zich algemene ruimtes: zoals een restaurant, biljartruimte, wasserette, bibliotheek, een kleine zaal, ruimte voor een kapper en pedicure, en kantoortje van de beheerder.

In het restaurant is 's morgens en 's middags de bar open, en tussen de middag is het voor een beperkte groep bewoners mogelijk om een warme maaltijd te nuttigen. In de wasserette staan twee wasmachines en een droogautomaat waar men gebruik van kan maken (in de woningen is geen aansluiting voor een wasmachine aanwezig); zeeppoeder is verkrijgbaar in het restaurant.

De bibliotheek wordt beheerd door een bewoner en de boeken zijn afkomstig van de gemeentebibliotheek. De kleine zaal wordt gebruikt voor vergaderingen, kerk-diensten en clubactiviteiten, zoals gymnastiek, handwerken etc.

Een kapper en pedicure komen van buitenaf enkele keren per week in de flats om voor gereduceerd tarief hun diensten aan te bieden. Dit hoort niet bij het pakket.

Het beheer

Per flat zijn aangesteld door de Stichting Service-flats (onderdeel van K V V): twee beheerders 40 uur per week ieder, waarvan één formeel de

eindverantwoordelijke is de zogenaamde p.i.p. twee gastvrouwen 20 uur per week ieder.

(22)

r.r ""'W]lllrn 'IR J

twee huishoudelijke hulpen 25 uur per week samen, maar dagelijks aanwezig. De eerste jaren was er een beheerder en een assistent beheerder. Ze waren echter bijna nooit tegelijk aanwezig en deden dezelfde werkzaamheden. Dit leidde ertoe dat na verloop van tijd de twee beheerders in hun functie gelijkwaardig zijn geworden.

foto 2 Fietsenstalling

De eerste jaren was er een beheerder en een assistent-beheerder, maar omdat ze bijna nooit tegelijk aanwezig waren en hetzelfde werk deden, zijn dit na verloop van tijd twee gelijkwaardige beheerders geworden.

Overdag zijn altijd één beheerder en één gastvrouw aanwezig. De beheerder en de gastvrouw zorgen voor het schenken van koffie en thee 's ochtends en 's middags in het restaurant en het verstrekken van maaltijden tussen de middag. De hoofdmaal-tijd wordt op bestelling geleverd door een verzorgingshuis; soep en nagerecht wor-den in de keuken van de service-flat klaargemaakt. Verder verlenen ze mede-werking aan activiteiten die door bewoners worden georganiseerd (zoals feest-avonden, c1ubmiddagen), door de benedenruimte te versieren, tafels en stoelen klaar te zetten en dergelijke.

Doordat er altijd iemand van het beheer in het restaurant te vinden is, komen ouderen met alle mogelijke vragen naar hen toe. Het werk kenmerkt zich niet zo-zeer door de eigenlijke taak (zie bijlage), maar door alles wat erbij komt. Het werk moet voortdurend onderbroken worden voor allerlei problemen en probleempjes. Dit brengt aan de andere kant met zich mee dat de beheerders en de gastvrouwen de

(23)

ouderen goed kennen, hen de weg wijzen naar hulporganisaties als ze van buitenaf hulp nodig hebben, hen even bezoeken als ze ziek zijn, op hun verjaardag langs gaan (dit gebeurt niet in de Bertrand Russell) en dan gelijk vragen of alle gegevens op het kaartsysteem nog juist zijn, nieuwe mensen in de flat introduceren bij de activi-teitenclubs en andere ouderen vragen om langs te gaan bij mensen die ze al een tijd niet meer hebben gezien om te zien of alles nog goed gaat.

De beheerders bewaken bovendien nog het alarm. Op het 'alarm- en ziekenrapport" wordt per week bijgehouden wie gealarmeerd heeft en welke arts er eventueel gewaarschuwd is. Dit is alleen in gebruik in de Bertrand Russell.

Beheerders, gastvrouwen en huishoudelijke hulpen springen bij als dat nodig is. Als de beheerder opgeroepen wordt door het alarm, neemt de gastvrouw de taak van de beheerder waar.

foto 3 Verbouwde fietsenstalling tot kleine zaal

De bewonerscommissie

Eerst hadden beide flats een bewonerscommissie, maar doordat in Anatole France niemand zich beschikbaar wilde stellen voor het voorzitterschap zijn de bewoners-commissies van beide flats samen gegaan. In totaal bestaat de bewonerscommissie uit negen personen, vijf uit Bertrand RusselI en vier uit Anatole France. Ze komt op voor de belangen van de bewoners en bewoonsters, houdt contact met het beheer, de woningbouwvereniging, Stichting Service-flats, maar neemt bv. ook wel eens een wetswinkel in de arm.

(24)

Acti vi teitenclubs

Er zijn in beide flats een aantal activiteitenclubs van ouderen. Elke club heeft een commissie van twee tot vijf personen die het lidmaatschapsgeld ophaalt, compe-tities en feestavonden organiseert. Om een indruk te krijgen van de deelname van bewoners aan deze ontspannings-activiteiten, zie paragraaf 2.3.3. Alle activiteiten vinden plaats tussen oktober en mei. In de zomer worden geen activiteiten in club-verband georganiseerd doordat bewoners op vakantie gaan en er ook buiten van alles gedaan kan worden. De zomertijd is hierdoor een rustige tijd.

foto 4 Inrichting restaurant voor feestavond

De directe omgeving

In de wijk zijn een aantal nabijgelegen voorzieningen, winkelcentrum, apotheek, wijkgezondheidscentrum, dienstencentrum, de woningbouwvereniging, metrohaltes en verzorgingshuis Nijeveld, die via voetpaden met beide flats zijn verbonden. De flat Bertrand Russell is iets gunstiger gelegen ten opzichte van al deze voor-zieningen dan de Anatole France. De metrohalte en de ingang van het centrum ligt op ongeveer 300 meter afstand van de service-flats. In het winkel-centrum is een apotheek.

Aan het wijkgezondheidscentrum zijn huisartsen, wijkverpleging en fysiotherapie verbonden. De artsen komen regelmatig in de service-flats en onderhouden een goed contact met de beheerders van de flats, die hen waarschuwen als er noodgeval is. Deze artsen, en bovendien nog een zestal artsen die verspreid in de wijk Om moord wonen, blijken vaak een grote rol te spelen bij de beslissing of iemand opgenomen wordt in een verzorgingshuis. Met name in het verzorgingshuis Nijeveld, dat ook bij

(25)

~ ••• r • • _ e t Ij . I [ IJ ! " i ' • ti. t _ , . , _ _ . . _ _ _ , _ . , . , ""ft'

de KVV is aangesloten, komen regelmatig ouderen van de service-flats terecht. De aanvraag voor wijkverpleging loopt via de huisartsen. Er zijn geen wachtlijsten en de wijkverpleger of wijkverpleegster maakt rondes langs de bewoners. In de beide flats komen twee wijkverpleegkundigen en één wijkziekenverzorgende. Het dienstencentrum is er voor alle ouderen uit de wijk Om moord. Men kan zich hier opgeven als woningzoekende voor een servicewoning of voor een verzorgings-huis. Ouderen uit de service-flats kunnen hier ook subsidie aanvragen als ze maal-tijden van het restaurant gebruiken. Een maaltijd kost normaal ongeveer f 7,4-0 en indien men beneden een bepaalde inkomensgrens zit kan subsidie van f 1,10 per maaltijd verkregen worden. Van het dienstencentrum komt meestal iemand naar de service-flats toe voor alle subsidie-aanvragen. Bovendien kunnen ouderen hier terecht voor aanvragen voor gezinshulp en vrijwilligershulp.

In de twee service-flats geven vier verschillende organisaties gezinshulp: langdurige bejaardenhulp, tijdelijke bejaardenhulp of alfa-hulp. Een van de organisaties, het Groene Kruis, is in het dienstencentrum gehuisvest. Een algemeen probleem is de lange wachtlijsten die elke organisatie heeft. Binnen de gezinszorg is men bezig met een reorganisatie, waardoor elke organisatie een aantal wijken in Rotterdam toegewezen krijgt. Idealiter zou er dan nog maar één organisatie hulp geven in een wijk. In Om moord blijven waarschijnlijk Humanitas en het Groene Kruis werkzaam. Via het dienstencentrum kan men zich ook opgeven voor vrijwillige hulpverlening. In Om moord is een team van 50 mensen die op vrijwillige basis aan alle ouderen in de wijk hulp biedt. Het gaat hier voornamelijk om het vervoeren van mensen die niet of heel moeilijk met het openbaar vervoer kunnen reizen en boodschappen doen. De organisatie is in handen van een vrijwilligster uit de wijk, die de aanvragen van het dienstencentrum binnenkrijgt. In de wijk verlenen de mensen van de vrijwilligers-centrale ook terminale zorg en waakdiensten bij een stervende, vaak in samen-spraak met de wijkverpleging.

2.3 Het bewonersbestand

2.3.1 Plaatsingsbeleid

De eerste jaren verliep de toewijzing van nieuwe bewoners en bewoonsters via de Stichting Service-flats Anatole France/ Bertrand Russell. Als vuistregel werd een minimumleeftijd van 65 en een maximumleeftijd van 75 jaar gehanteerd. Bij echt-paren kon één van de partners natuurlijk wel jonger of ouder zijn. Vanaf eind jaren '70 heeft de gemeente voor alle servicewoningen een indicatiestelling via de gemeente verplicht gesteld. Het Servicewoning-Circuit heeft de volgende infor-matie over aanmelding, indicatiestelling en plaatsing gegeven:

Aanmelding

De aanmelding voor een servicewoning gebeurt in de huidige situatie bij het Dien-stencentrum/Woonruimtezaken en een aantal woningbouwcorporaties. Via

Woon-ruimtezaken komt de aanvraag bij het IHB (Informatiecentrum Huisvesting Bejaar-den), waarna de oudere opgeroepen wordt bij het dienstencentrum of op het kantoor

(26)

" IJ·' « , • • • • • • l U w: * A M _ _ WI

J

van het IHB voor een enquête. (Wellicht zal in de toekomst het dienstencentrum de enquêtes verrichten.)

De enquête vindt plaats met behulp van het Inlichtingen formulier (zie bijlage E). Hierbij worden naast algemene gegevens vragen gesteld over huisvesting, huis-vestingsbeleving, psychisch en sociaal functioneren, huishoudelijke redzaamheid, mobiliteit en ADL en de lichamelijke toestand.

Door middel van een sociaal rapport worden achtergrond gegevens verstrekt over de bovengenoemde rubrieken.

Indicatiestelling

Een maal per maand komt de indicatie-commissie servicewoningen bijeen. Deze commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de instellingen die service-woningen beheren.

Criteria voor de indicatiestelling

Zolang iemand zich nog zelfstandig kan redden in een gewone woning, woning met lift of bejaardenwoning zal er geen indicatie voor een servicewoning worden af-gegeven. Bij vaststelling van de service-indicatie worden een aantal factoren tegen elkaar worden afgewogen. Zoals:

- bestaat er een verhoogd risico waarvoor een alarmbel wenselijk is;

of valt te verwachten dat deze alarmbel binnen afzienbare tijd noodzakelijk is; - is er sprake van extreme eenzaamheidsgevoelens of angst, die wellicht in de

ser-vicewoning overgaan;

(bij eenzaamheidsgevoelens van een vitale oudere is er geen reden om tot een service-indicatie over te gaan. Deze oudere kan nog actief als hij/zij dit wenst zijn sociale contacten opzoeken.)

indien de mobiliteit zo slecht is dat het gewenst is dat er recreatieve voor-zieningen en een winkeltje in de directe woonomgeving zijn;

De urgentie die bij een service-indicatie behoort wordt be invloed door het functio-neren van de oudere in zijn huidige woning. Is het dringend gewenst, enigszins gewenst, of gewenst dat hij deze woning verlaat. Respectievelijk code 3, code 2 en code 1. Zo zullen saneringsgevallen met een service-indicatie altijd een code 3 krijgen. Een oudere op de tweede verdieping zonder lift met mobiliteitsproblemen zal eveneens een code 3 krijgen.

Plaatsing op de drempellijst

Het Servicewoning-Circuit bemiddelt in ieder geval alle aanvragen met de hoogste service urgentie (code 3). De codes 2 en 1 worden bemiddeld afhankelijk van de lengte van de drempellijst van het gevraagde complex.

Het complex deelt het Servicewoning-Circuit mede of plaatsing op de drempellijst mogelijk is. Het Servicewoning-Circuit stelt de drempellijsten samen.

Toewijzing

De complexen wijzen de woningen toe aan de personen die op de drempellijst zijn geplaatst.

(27)

Voor de Anatole France en de Bertrand Russeli heeft dit gewijzigde beleid en het ouder worden van de oorspronkelijke groep bewoners en bewoonsters geleid tot: - een grotere hulpbehoevendheid van ouderen in de flats;

- een duidelijke veroudering van het bewonersbestandj (zie tabel 1)

Tabel 1 leeftijdsopbouw ouderen in 1972 en 1986

---leeftijd Bertrand Russell Anatole France

1972 1986 1972 1986

abs. perc. abs. perc. geen geg. abs. perc.

---t/m 59 jaar 3 1,3 % 1 0,5 % 60-64 jaar 21 9,3 % 2 1,1 % 65-69 jaar 68 30,0 % 11 7,0 % 70-74 jaar 79 34,8 % 35 18,8 % 75-79 jaar 44 19,4 % 67 36,0 % 80-84 jaar 10 4,4 % 51 27,4 % 85-89 jaar 2 1,1 % 18 9,7 % 90-94 jaar -% 2 1,1 % Totaal 227 100 % 186 100 % Gem. leeftijd 71 jaar 78 jaar

1 0,5% 7 3,6% 17 8,7% 29 14,8% 63 32,1% 52 26,5% 22 11,2% 5 2,6% 196 100 % 78 jaar

Het beleid bij servicewoningen is dat men, in tegenstelling tot verzorgingshuizen, in de woning kan blijven wonen als de partner overlijdt. Dit heeft in de loop der jaren veranderingen teweeg gebracht in de bezetting van de woningen:

- de toename van het aantal één-persoons huishoudens door overlijden van de partnerj

- daarmee samenhangend: steeds meer woningen worden door één persoon bezet.

Tabel 2 Bertrand Russell/ Anatole France: bezettingsgraad woningen 1972

type flat

3-kamer flat 2-kamer flat I-kamer flat

personen totaal

aantal 1 pers. 2 pers. niet bezet flats B.R. A.F. B.R. A.F. B.R. A.F.

57 60 40

o

48 40 88 57 12

o

138

o

o

o

tot. aant. pers. B.R. A.F.

114 72 40

226

Tabel 3 Bertrand Russell/Anatole France: bezettingsgraad woningen 1986

type flat aantal flats

I pers. 2 pers. niet bezet B.R. A.F. B.R. A.F. B.R. A.F.

tot. aant. pers. B.R. A.F.

---3-kamer flat 57 31 20 26 36 0 1 83 92 2-kamer flat 60 53 54 6 6 1 0 65 66 I-kamer flat 40 38 38 0 0 2 2 38 38 personen totaal 122 112 64 84 186 196 25

(28)

Tabel 4 Bertrand Russell/ Anatole France: Huishoudensituatie 1986

Bertrand RusselI Anatole France soort huishouden M V Totaal M V Totaal

---2-~ersoons huishouden

wonend met echtgenoot(e) 29 29 58 37 37 74 wonend met ander(bv.met zus) 3 5 8 3 7 10 l-eersoons huishouden

als alleenstaande gekomen 13 66 79 29 63 92

later alleenstaand geworden 9 32 41 3 17 20

Totaal 54 132 186 72 124 196

foto 5 Twee-kamer woning

2.3.2 Woonbeleving

Uit het onderzoek van 1979 blijkt dat indertijd 60% van de ouderen in de serviceflat uit de oude wijken van Rotterdam zijn gekomen. Zij wilden veelal liever niet·meer in hun vroegere woonwijk wonen, vanwege de achteruitgang van hun wijk.

Het wonen ver van de binnenstad wordt door 70% van de respondenten niet be-zwaarlijk gevonden, sommigen vinden dit zelfs prettig en rustig. Over de verbin-dingen met de binnenstad is ook zo'n 70% goed te spreken.

De afstand tot het winkelcentrum noemt 70,7% goed, niet ver of dichtbij, 6,6% geeft aan moeite te hebben met lopen, 11,3% vindt de afstand ver of te ver. 4,7% geeft aan nooit buiten te komen.

(29)

Conclusie: ongeveer 30% heeft in meer of mindere moeite mate met de bereikbaar-heid van het winkelcentrum.

Gebruik service-voorzieningen

Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts 7,5% gebruik maakt van nagenoeg alle service-voorzieningen, terwijl we vrijwel alle respondenten (93,4%) het een uit-komst vinden dat dergelijke voorzieningen in de flat aanwezig zijn. Als ze er zelf geen gebruik van maken, dan toch voor anderen.

Eind 1986 maken in Bertrand Russell in totaal 36 mensen regelmatig gebruik van de maaltijden in het restaurant. De maaltijdvoorziening in het restaurant is bedoeld voor mensen die zelf niet of moeilijk kunnen koken. In geval van ziekte wordt de maaltijd door de beheerder of gastvrouw boven gebracht .

. In Anatole France zijn er in totaal 45 tot 55 mensen die regelmatig een maaltijd gebruiken in het restaurant.

Noodsi tua ties

In elke woning is in het toilet en in de woon- of slaapkamer een alarm knop aan-wezig, die gebruikt kan worden in geval van nood. Overdag wordt het alarm in beide flats bewaakt door de dienstdoende beheerder. 's Nachts bewaken de vier beheerders buiten hun normale dagtaak bij toerbeurt het alarm van beide flats. De twee beheerders van Bertrand Russell wonen in de service-flat zelf, een beheerder van Anatole France woont ook in de flat, de ander in de wijk.

Uit het onderzoek van 1979 blijkt dat 59,4% van de respondenten het noodoproep-systeem nog nooit hebben gebruikt, 33.9% heeft het wel eens gebruikt en 6,6% heeft het vaker gebruikt. De respondenten die het alarm gebruiken zijn allen van mening dat er snel op een oproep wordt gereageerd. Over het algemeen vindt men dat het alarmsysteem een veilig gevoel geeft, maar 10,4% vindt dat dit slechts in enige mate het geval is doordat er maar op twee plaatsen in de woning een bel aan-wezig is.

Eind 1986 gaat in beide flats samen gemiddeld 5

à

15 keer per week het alarm. Het betreft dan bijvoorbeeld iemand die gevallen is, een beroerte, een hartinfarct, maar het kan ook om griep gaan of iemand die zijn sleutel is vergeten.

Deelname aan ontspanningsactiviteiten

84% van de ouderen geven in het onderzoek van 1979 aan, deel te nemen aan een of meerdere activiteiten. Eind 1986 is in de Bertrand Russeli op tien mensen na, ieder-een lid van ieder-een of meerdere clubs.

De meesten zijn in ieder geval .lid van de soosclub en verder van een of meer van de overige clubs. Nieuwe mensen in de flat worden door de clubs zelf en door de be-heerders gestimuleerd zich bij een club aan te sluiten. Behalve de activiteit van de club (bijvoorbeeld klaverjassen) wordt door elke club feestavonden georganiseerd voor clubleden en eventueel donateurs. Per club wordt een bijdrage van een tot zeven gulden per maand gevraagd.

Bij de zangclub en de stijldansclub van Bertrand Russell zijn ook enkele mensen van Anatole France. In AnatoJe France zijn de ouderen de laatste jaren minder actief in clubs, de helft van de mensen van Anatole France is alleen lid van de soosclub. Uit

(30)

gesprekken met de bestuursleden van de verschillende activiteitenclubs blijkt dat de clubs een belangrijke funktie vervullen voor de sociale contacten.

Men kent elkaar goed en verschillende clubleden zien elkaar ook buiten de club om in het restaurant of men gaat bij elkaar op bezoek.

Tabel 5 Bertrand Russell: Deelname aan activiteitenclubs 1986 club soosclub reisclub klaverjasclub sjoelclub handwerkclub zangclub stijldansc1ub volksdansclub biljartclub gymnastiekclub

aantal leden (eind 1986)

170(waarvan 110

à

120 op feestavonden komen)

100(2x per jaar dagtocht met bus, 1 maal per jaar een weekreis) 34 32 30 28 26 25 21(+ 10 donateurs) 12

Tabel 6 Anatole France: Deelname aan activiteitenclubs 1986 club aantal leden (eind 1986)

soosclub 180(waarvan 120 op feestavonden komen) soosavond (elke week)50

à

70

klaverjasclub 24

biljartclub 17(+ 123 donateurs) gymnastiekclub 20

foto 6 Biljart club

(31)

foto 7 Activiteiten soosavond

2.3.3 Hulpvraag en hulpaanbod

Huishoudelijke hulp

In het onderzoek van 1979 geeft ongeveer 30% van de respondenten aan geen huis-houdelijke hulp nodig te hebben; 69,8% heeft wel huishuis-houdelijke hulp, waarbij echter niet uitgesplitst is naar gezinshulp of particuliere hulp.

Tabel 7 Aantal bewoners dat gezinshulp krijgt 1986

gezinshulp-organisatie K.M.G. en K.S.A. Groene Kruis Humanitas G.C.W. Totaal Bertrand RusselI aantal bewoners 22 20 (waarvan 12 Alfa-hulp) 1 3 4-6

K.M.G.:Kath. Maatsch. Gezinszorg K.S.A.:Kerkelijke Sociale Arbeid G.C.W.:Ger. Centrum voor Welzijn

Anatole France aantal bewoners 19 18 (waarvan 9 Alfa-hulp) 6 (l Alfa-hulp) 6 4-9

Eind 1986 hebben in Bertrand RusselI 46 en in Anatole France 4-9 ouderen

gezins-hulp. De meesten krijgen deze gezinshulp via KMG/KSA of het Groene Kruis. Het

betreft vaak traditionele bejaardenhulp van een of twee ochtenden in de week. In

(32)

een aa~tal gevallen krijgt men Alfa-hulp voor alleen huishoudelijke activiteiten, waarbij de oudere zelf werkgever is.

Daarnaast heeft een onbekend aantal ouderen particuliere hulp. Er van uitgaande dat ook nu zo'n 70% van de mensen hulp nodig heeft, betekent dit dat zijn er onge-veer honderd ouderen per flat zijn die particuliere hulp hebben.

Verzorgende of verpleegkundige activiteiten

Eind 1986 krijgen zowel in Bertrand Russell als Anatole France zeven mensen wijkverpleging. Afhankelijk van de situatie variëert de bezoekfrequentie van één keer in de maand tot één keer per dag; de duur variëert van een kwartier tot een uur.

Onderlinge hulp

Behalve een alarm, dat bewaakt wordt door de beheerder, is sinds enige tijd bij enkele bewoners een onderling signaleringssysteem ingevoerd waarbij men kan zien of de buren de nacht goed zijn doorgekomen (gele driehoek te plaatsen voor het slapen gaan en weg te nemen na het opstaan). Voor zover bekend is dit de belang-rijkste vorm van zichtbaar onderling hulpbetoon.

Vrijwilligersdienst

Een andere vraag uit het onderzoek van 1979 ging over de mobiliteit. 49,1 % van de respondenten gaf aan geen moeite te hebben met lopen, 35,8% liep moeilijk maar zonder hulpmiddel, 4,7% gebruikte een hulpmiddel bij het lopen, 5,7% maakte gebruik van een rolstoel en 2,8% zei geregeld te vallen.

Van alle respondenten kwam 60,~% geregeld buitenshuis, 20,8% zei niet naar buiten te gaan bij ongunstig weer, 13,2% kwam alleen buiten samen met iemand anders en 4,7% kwam nooit buiten

In Ommoord is een vrijwilligersdienst die vooral gericht is op ouderen in de wijk die niet met het openbaar vervoer kunnen of niet alleen boodschappen kunnen doen. Er wordt door de bewoners uit de service-flats voornamelijk gebruik gemaakt als de partner in het Ziekenhuis ligt (elke dag vervoer naar het ziekenhuis), vaak op aanra-den van de beheerder. Ongeveer vijf ouderen per flat maken van de vrijwilligers-dienst gebruik.

2.3.~ Verloop en mutaties

Het aantal bewoners is in Bertrand RusselI teruggelopen van 227 bewoners in 1972 tot 186 bewoners in 1986. De oorzaak van deze terugloop is dat het regelmatig voorkomt dat één van een echtpaar overlijdt en de ander in de 2- of 3-kamer woning blijft wonen. Een mutatie wil in dit verband zeggen dat een bewoner verhuist uit de flat of overlijdt.

Van alle mutaties in 15 jaar in Bertrand Russell is 60% overleden in de service-flat,

2~% is naar een verzorgingshuis, 6% naar een verpleeghuis en 8% naar een andere woning of familie verhuisd.

(33)

Tabel 8 Bertrand Russell: aard mutaties bewoners 1972 t/m 1986

---jaar naar andere naar naar overlijden overlijden totaal

woning c.q. verzor- verpleeg- partner alleenwonende familie gingshuis huis bewoner

---1972 1 1 1973 ~ 2 2 ~ 1 13 197~ ~ 2 ~ 9 19 1975 1 5 3 9 1976 7 4 5 16 1977 1 4 5 5 15 1978 1 14 6 5 27 1979 2 2 2 6 12 1980 5 2 5 2 14 1981 ~ 6 6 16 1982 1 7 2 ~ 8 22 1983 1 6 2 5 7 21 1984 2 2 5 11 20 1985 2 10 3 3 14 32 1986 1 6 3 2 8 20

---Totaal 20 71 15 60 91 257

Een groot deel van de mutaties (Bertrand Russell 50%, Anatole France 65%) betreft de oorspronkelijke bewoners uit 1972.

Tabel 9 Veranderingen laatste twee jaar (1985 en 1986)

leeftijd t/m 59 jaar 60-64 jaar 65-69 jaar 70-7~ jaar 75-79 jaar 80-84 jaar 85-89 jaar 90-9~ jaar 95+ Totaal Bertrand Russell mutaties '85 en '86 1 4 11 17 17 2 nieuwe bew. '85 en '86 1 6 18 11 12 52ll 48 Anatole France mutaties '85 en '86 7 7 3 9 23 12 3 1 nieuwe bew. '85 en '86 14 7 10 2 50ll 47 (llwaarvan 25 uit 1972 en 27 van na 1972) (llwaarvan 33 uit 1972 en 17 na 1972)

In december 1986 wonen van de oorspronkelijke groep uit 1972 in Bertrand Russell nog 46 en in Anatole France nog 50 mensen. Van alle huidige bewoners is dit 25%; 50% van de huidige bewoners is in de laatste 5 jaar in de service-flat komen wonen.

(34)

2.4 Samenvatting

In het kort worden nu enkele zaken samengevat die tijdens deze eerste oriëntatie zijn opgevallen:

1 Het gebouw is niet als service-flat ontworpen. Door verbouwing van de begane grond en de aanleg van een alarmsysteem is het hiervoor geschikt gemaakt. 2 In december 1986 variëren de huur en service-kosten, afhankelijk of het een 1,2,

of 3-kamerflat is, van f. 524,16 tot f. 589,89 per maand. Van de 314 huurders komen ongeveer 250 huurders in aanmerking voor huursubsidie.

3 De bewonerscommissie van de flats zijn samengevoegd door gebrek aan be-schikbaarheid van een voorzitter in Anatole France.

4 In de wijk zijn nabij gelegen voorzieningen zoals: winkelcentrum, apotheek, wijkgezondheidscentrum, de woningbouwvereniging, metrohaltes en enkele verzorgingshuizen die via voetpaden met beide flats zijn verbonden. De metro en ingang van het winkelcentrum ligt op ongeveer 300 meter van de flats. In 1979 heeft 30% van de ouderen in meer of mindere mate moeite met de bereikbaarheid van het winkelcentrum.

5 In de eerste bestaansjaren van de service-flat werden ouderen geplaatst die 65-75 jaar oud waren. In 1985-1986 ligt de leeftijd van ouderen die geplaatst worden grotendeels tussen de 70 en 85 jaar.

6 Door gebruik van de indicatie-stelling kunnen alleen nog ouderen geplaatst worden in de service-flats die zich niet meer zelfstandig kunnen redden in een gewone woning in de wijk.

7 De invoering van de indicatie-stelling heeft ertoe geleid, in combinatie met het ouder worden van de oorspronkelijke groep bewoners en bewoonsters dat: - er een grotere hulpbehoevendheid is van ouderen in de flats;

- er een duidelijke veroudering is gekomen van de populatie, In 1982 is de gemiddelde leeftijd 72 jaar, in 1986 is die 78 jaar.

8 Er is een vrijwel identieke leeftijdsopbouw in beide flats.

9 De toename van het aantal alleenstaanden. Terwijl in 1972 nog 2/3 van de ouderen in een twee persoonshuishouden leefde, is dat gedeelte eind 1980 gedaald tot 1/3. Daarmee is de bezettingsgraad gedaald van 226 naar respec-tievelijk 186 en 196 ouderen per flat.

10 In 1979 maakt slechts 7,5% van ouderen gebruik van nagenoeg alle servicevoor-zieningen. Toch vindt vrijwel iedereen (93,4%) het een uitkomst dat dergelijke voorzieningen er zijn. 59,4% maakt nooit gebruik van het alarmsysteem en 6,6% heeft er meerdere malen gebruik van gemaakt.

11 In december 1986 maken ongeveer 40 ouderen per flat regelmatig gebruik van de maaltijdvoorziening. Het alarm gaat gemiddeld 5-15 keer per week in de beide flats samen. Het verschil in betrokkenheid bij ontspanningsactiviteiten tussen Bertrand Russell en Anatole France. In Bertrand Russell zijn er een tiental bloeiende activiteitenclubs, in Anatole France veel minder. Een uitzondering hierop is de soosclub. In beide flats is er veel belangstelling voor deze activiteit. 12 In 1979 heeft 70% van de ouderen hulp nodig bij huishoudelijke activiteiten; 69,8% heeft huishoudelijke hulp via gezinszorg of de particuliere sector. Eind 1986 hebben 46 mensen in Bertrand Russell en 49 mensen in Anatole France

(35)

gezinshulp. Naar schatting hebben ongeveer 100 ouderen per flat particuliere hulp.

13 Eind '86 krijgen zowel in Betrand Russell als in Anatole France zeven ouderen wijkverpleging met een bezoekfrequentie van een keer in de maand tot een keer per dag; de duur variëert van een kwartier tot een uur.

14 De leeftijd van ouderen bij mutatie ligt hoofdzakelijk tussen 75 en 90 jaar. Een mutatie wil zeggen dat een oudere verhuist uit de service-flat of overlijdt. De leeftijd van ouderen bij plaatsing ligt grotendeels tussen 70 en 85.

15 In december '86 wonen van de oorspronkelijke groep uit 1972 nog 25% in de flats. 50% van de ouderen die er nu wonen zijn er de laatste vijf jaar komen wonen.

16 De centrale rol die de beheerders lijken te spelen in het organiseren van geschikte hulp voor mensen afzonderlijk.

17 Het probleem van plaatsing van nieuwe bewoners en bewoonsters, die al verzorgingsbehoeftig zijn bij binnenkomst, dat door vrijwel alle betrokkenen wordt genoemd.

18 De behoefte van professionele hulpverleners om alle hulp (wijkverpleging, gezinszorg, vrijwilligershulp, burenhulp) goed op elkaar te laten aansluiten. 19 Uit gesprekken tijdens de inventarisatie met ouderen in de twee serviceflats en

sleutelinformanten blijkt dat burenhulp bestaat in meer of mindere mate. Uitbreiding van deze hulp is volgens hen niet mogelijk.

33

(36)
(37)

3 BIJSTELLING PROBLEEMFORMULERING

3.1 De doelgroep en het onderzoek

Als onderdeel van de inventarisatie zijn gesprekken gevoerd met een aantal ouderen in en direct betrokkenen in de twee service-flats. Uit deze gesprekken blijkt dat de vermeende eenzaamheid, zoals die door de KVV is aangegeven als uitgangspunt voor dit onderzoek, niet geheel in overeenstemming is met de bevindingen van het onderzoeksteam. Volgens de ouderen en sleutelinformanten zijn er wel degelijk onderlinge contacten en zijn er vormen van onderlinge hulp.

Ter introductie van het onderzoek wordt in iedere flat een informatiebijeenkomst georganiseerd, waarvoor alle bewoners en bewoonsters per brief worden uit-genodigd. Tijdens deze bijeenkomst komen heftige reacties op het onderzoeks-voorstel. Het begrip "mantelzorg" roept verwarring en boosheid op. In de media is de laatste tijd veelvuldig gebruik gemaakt van dit begrip in verband met/ als kapstok voor bezuinigingen binnen het ouderenbeleid, welzijn, gezondheidszorg en huisvesting. Door het hanteren van dit begrip wordt het onderzoek gezien als weer een middel om te bezuinigen, wat nog versterkt wordt door onbegrip over het nut van het onderzoek omdat er al onderlinge hulp binnen de flat bestaat. Al met al geeft het begrip zoveel verwarring dat herziening van de omschrijving mantelzorg in de probleemformulering in ieder geval nodig is.

Volgens de ouderen verslechtert de leefbaarheid in de flat door een steeds groter aantal hoog-bejaarden, en hulpbehoeftige mensen. Zij achten hiervoor de Plaatsings- en Toewijzingscommissie Serviceflats van de gemeente Rotterdam verantwoordelijk. De laatste jaren worden met name die ouderen geplaatst, die enige mate van zorg of ondersteuning nodig hebben. Deze ouderen tonen zich volgens de bewoners en bewoonsters minder actief ten opzichte van activiteiten in huis. Ze nemen alleen passief deel aan georganiseerde activiteiten of ze trekken zich zelfs helemaal terug in hun woning. Deze verminderde interesse voor gezamelijke activiteiten uit zich in een daling van het aantal activiteitenclubs en het aantal leden. Bovendien wordt het steeds moeilijker om nog ouderen te vinden die lid willen worden van de bewonerscommissie. Door onvoldoende belangstelling is er op dit moment nog maar één bewonerscommissie voor de beide flats.

Andere minder positieve punten over de leefbaarheid in de flat zijn dat het gebouw zeker niet optimaal is aangepast aan de wensen en mogelijkheden van ouderen. Wat de service en hulpverlening betreft constateert men een groot gat tussen beide voorzieningen. Op het moment dat service niet meer voldoende is, is hulpverlening

(38)

niet direct voor handen of sluit het niet aan bij wat ouderen op dat moment nodig hebben. Die ogenblikken ervaart men als moeilijk en men zou willen dat daar verandering in kwam.

Samengevat betekent dit dat de ouderen aandacht willen voor de volgende knel-punten:

- de plaatsing van oudere en hulp behoeftige mensen in de serviceflat; - bouwtechnische gebreken van het gebouw;

- de niet vloeiende overgang van service naar hulpverlening.

Bovendien hebben de ouderen er genoeg van om weer eens het mikpunt van kritiek te zijn. Nu weer voor het feit dat er meer mensen naar een verzorgingshuis vertrekken en met mogelijk als achterliggend doel dat er nog verder over hun ruggen bezuinigd kan worden.

De ouderen vinden het alleen zinvol om mee te werken aan een onderzoek als er rekening wordt gehouden met de componenten die zij zelf hebben aangegeven. Na een uitleg over het standpunt van het onderzoeksteam en de motieven van de KVV zijn de ouderen bereid om een bijdrage te leveren.

3.2 Bijstelling onderzoeksopzet en probleemformulering.

Na het horen van de motieven tijdens de oriëntatiefase, blijkt de probleemstelling zoals die is geformuleerd niet aan te sluiten bij de ervaringen van de ouderen. Daar het uitgangspunt van het RIW is, onderzoek te verrichten in samenwerking mét ouderen en niet óver ouderen wordt gekozen voor herformulering van de probleem-stelling, waarbij de veronderstellingen van de ouderen meer aandacht krijgen. Door de heftige reacties van de ouderen op de onderzoeksopzet en het gegeven dat er wel degelijk onderlinge contacten en vormen van onderlinge hulp bestaan ontstaat het vermoeden dat mogelijk meerdere factoren een rol spelen bij het besluit om te verhuizen. Het lijkt ons als onderzoeksteam dan ook zaak om deze factoren te betrekken bij het onderzoek. Vervolgens kan dan de richting bepaald worden voor verder onderzoek en interventies met betrekking tot de mogelijkheden om zo lang mogelijk - als dat gewenst wordt door de ouderen - in de service-flats te kunnen blijven wonen.

Hierdoor treedt een accentverschuiving op in onderzoeksopzet en -doel. Niet een-zaamheid, maar een scala aan factoren die leiden tot de beslissing om te verhuizen naar een verzorgings/verpleeghuis vormt uitgangspunt van het onderzoek. Als doel geldt nu niet meer in de eerste plaats het stimuleren van mantelzorg maar het bestuderen van de (on)mogelijkheden in de service-flats om er zo lang mogelijk (zelfstandig) te kunnen blijven wonen. Door de hypothese dat het wonen van ouderen nauw gerelateerd is aan de mogelijkheden voor zorg op momenten dat het nodig is en in de mate waarin zij dat wenselijk achten, zal met name aandacht besteed worden aan de facetten die verband houden met dienst- en hulpverlening.

De nieuwe probleemstelling luidt:

1) Welke zijn volgens de ouderen in Anatole France en Bertrand Russell mogelijk-heden en randvoorwaarden om zelfstandig te ( kunnen blijven) wonen?

36

Cytaty

Powiązane dokumenty

In inhibit sense multiple access (ISMA), the base station broadcasts a busy signal when an incoming packet is being received, to inhibit other terminals from

Historia wymaga też zastanawiania się i dochodzenia do prawdy oraz badania przyczyn i początków ist­ niejących rzeczy, dlatego, według Ibn Chalduna, można ją uznać za jedną z

Dopiero od „Listu 34" z marca 1964 roku Kronika znowu ożywa: aktywizują się partyjne plena, oburzają się publicyści i literaci z PZPR na malkontentów i zdrajców narodu, a

De nieuwe en oude bewoners kunnen goed met elkaar over weg De nieuwe bewoners hebben vaak geen Nederlandse achtergrond De nieuwe bewoners zorgen voor problemen Veel van de

[ 12 ] Follow-up elastic compression tests (carried out in the same manner) show no significant changes in the relative decrease in modulus after the heat treatment (the

Kierownictwo polskiego wywiadu starało się, by placówki tworzone w Związku Sowieckim mogły liczyć na pomoc konsulatów28.. Takie rozwiązanie było bardzo korzystne dla Oddziału

Toruńskie Planetarium działa w ramach Fundacji Przyjaciół Planetarium i Muzeum Mikołaja Kopernika w Toruniu, która założona została 8 V 1990 r.. Jest to fundacja

Duidelijk mag zijn dat projectorganisaties gedurende het pro- ject telkens beter kunnen inschatten wat de onzekerheden zijn wat de verhouding tussen het VO en OO dynamisch maakt (zie