• Nie Znaleziono Wyników

Inleiding tot de architektuurtypologie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Inleiding tot de architektuurtypologie"

Copied!
132
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

~B3

2

\

~\

inleiding tot de

ARCH ITEKTU URTYPOLOGIE

11, .. 111,1,'

1IIIii

.II

·I

I. 11 i.l. 11. lii.·.1i'llli. ' .. /111.111.11 1111111

l'I

"

III"IIII'iI

.

II'

.'

I . I1 IIIIIIIHIII!!I I!!IIII 11 I1 I ,I 1111111

11II11I1111 illllllll'l 11 :11111 :1111111111111 liJ 11'111 lil II 111111 111111

JIIIII "11 illill lllli :il iJl:I Ui I il 111 I 11111 111 UI 111 /i Ii 1111 illill

8ibliothee

k

TU Delft

IIIU 111111

C

3052964

1734

713

2

(4)

"~ ";" , ...

::-.

.

'.,', ~ ". ..

(5)

inleiding tot de

ARCHITEKTUURTYPOLOGIE

ted de jong

(6)

Uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 RT Delft

Telefoon (015) 783254

Vormgeving en lay-out:

Rita van Sabben

Met medewerking van:

Edith Vasbinder Anèt Meyer Thijs Edelkoort

Fotografische Dienst Bouwkunde

Omslagfoto:

Theater Epidaurus Griekenland

Copyright ® 1983 by T ed de Jong

J::A L • • .

No part of this book may be reproduced or transmitted in any form or by any means, electronic or mechanica I, including photocopying and recording without written permission from the publisher: Delft University Press. ISBN 90 62751156

(7)

INHOUD

VOORWOORD.

I. TYPE EN ARCHITEKTUURWETENSCHAP.

Motivering van de plaats van typologie binnen de architektuurwetenschap; ver-schillende inhouden van het typebegrip.

1. De noodzaak van architektuurwetenschap.

Oorzaken van de problematische relatie architektuur-wetenschap; onontkoom-baarheid van architektuur; een wetenschappelijk en een niet-wetenschappelijk kamp; normen voor wetenschappelijkheid; noodzaak van wetenschappelijkheid.

2. Een mogelijke indeling van de architektuurwetenschap en de plaats van typologie daarin.

Onderwerp van de architektuurwetenschap; syntaktische, semantische en prag-matische aspekten en de relaties daartussen; intersubjektiviteit; elementen en strukturen; betekenis.

3. Het type als model van de gebouwde werkelijkheid.

3.1. Een omschrijving van het type.

Belang van het gebruik van de systeem- en modeltheorie; noodzaak van zuiver gebruik van de terminologie; algemene omschrijving van het begrip "type".

3.2. Het ontwerpmodel.

Vormen van het model in de architektuur; het ontwerpproces; het model als middel voor onderzoek; beperkingen van modellen; systeem, model. black box, aggrega-tiesysteem, RLS.

4. De bestanddelen van het type.

4.1. De bouwopgave.

Fysieke kontrole; funktioneel kader; sociaal milieu; kulturele aspekten; fysiek- en symboolmilieu. 11 15 17 19 21 24

(8)

6

4.2. Vorm.

Vormstrukturen; massa's, ruimten en oppervlakken; vormelementen en de relaties daartussen; schaal; stijl.

4.3. Techniek.

Massieve en skeletsystemen; ordening. 4.4. De relaties tussen de dimensies.

Het semantisch karakter van de relatie; ikonische, indexikatieve en symbolische relaties.

11. ENKELE RECENTE VISIES OP HET TYPEBEGRIP.

Rechtvaardiging van architektuur; de" dood" van de architektuur; massifikatie; het belang van kennis inzake visies op het type-begrip.

1. Van funktionalisme naar kontekstualisme.

Geloof in technologie, idealisme en avantgardistisch denken; Smithson's, Tange, de italianen, van Eyck, Hertzberger; CIAM; Le Corbusier; Ungers: morfologische reeksen, Gestalt, Groszform; Stirling; historiciteit; figure en ground.

2. De venetiaanse school.

Rossi: Città analoga; stedebouwtheorie; archetypen; de Quincey; Argan; prototy-pe; Aymonino; Muratori.

3. La petite cabane rustique.

Krier; Laugier; ideaaltypen; kritiek op Rossi en Krier. 4. Sociale ruimte en type.

Aymonino; sociaal-ruimtelijke prototypen; rij, stapeling, groep; vergelijking met Rossi en Krier.

5. De derde typologie.

Vidler; primitieve hut en industriële revolutie; het paradigma van de zichzelf rekon-struerende stad; Rossi's provinciehuis voor Triëst; Piranesi's Carceri.

27

31

33

37

39

45

48

51 54

(9)

6. De franse school.

Onafhankelijke en toegepaste typologieën; Devillers; semiotiek; fysieke en konkre-te ruimkonkre-te; type consacré; typologische klassifikatie en morfologische analyse; Cas-tex, Depaule en Panerai; habiti; associatieve en distributieve eigenschappen van het type.

7. Sociaal-kulturele modellen.

Stereotypen; gedrags-symbolische en ideologische modellen; kulturele en archi-tektonische modellen.

8. Massifikatie en architektuur.

Typologie als leer van de archetypische ruimtelijke ordening en als leer van de sociale ruimte; Huet; architektuurtheorie en ontwikkeling van de massa's; hervor-ming van de ontwerpdiscipline en van het architektuuronderwijs; imitatie.

9. Samenvattende opmerkingen.

111. HET TYPE ALS KATEGORIE VAN DE OPGAVE EN VAN DE VORM.

Drie belangrijke stromingen in het typologische denken; het belang van semiotisch onderzoek van de opgave- en vormdimensie en van de relaties daartussen.

1. Ontstaan en aspekten van het type.

1.1. Het begin van het ontwerpproces.

Betekenisdragers; interpretant en referent; semiose; preformeel model; vormstruk-tuur en vorm; het type als formeel strukvormstruk-tuurmodel.

1.2. Ontstaan en ontwikkeling van het type.

Ikonische en symbolische relaties tussen opgave en vorm; holte en hanteerbaar

-heid; het typische en het intentionele deel van het architektonisch objekt; prototy-pen.

1.3. De aspekten van het type.

Historiciteit; schaalniveaus; abstraktieniveaus; vorm van de inhoud; gebruiksmoge-lijkheden. 57 61 64

68

73

74 77

80

7

(10)

8

1.3.1. De abstraktieniveaus van het type.

Het genereren van nieuwe types; van algemene naar specifieke types; type en unikum.

1.3.2. De vorm van de inhoud.

Twee niveaus van existentie; Hjelmslev; wezen en vorm van de uitdrukkingswijze; wezen en vorm van de inhoud; semantische kenmerken.

1.3.3. De gebruiksmogelijkheden van het type.

Inventariserende, theoretische en praktische typologie; semantische en syntakti-sche typologie; onafhankelijke en toegepaste typologie.

2. Semantisch onderzoek naar opgave en vorm. 2.1. De aard van de opgave.

Het doel van architektuur; fysiek en symbool-milieu; praktische, psychologische en symbolische eisen; relaties tussen aspekten van de opgave en van de vorm.

2.2. De vorm-dimensie.

De opgave als uiting van een bewuste staat van onbehagen; transformatie van kulturele eenheden tot vormen; architektuur en sociale evolutie; de Saussure: /an-gue en paro/e; Eco; attitude van de ontwerpers.

2.3. De relatie tussen vorm en opgave.

Het bestaan van de vorm vóór de opgave; de betekenis van het architektonisch werk; striktheid van kodes; omschrijving van het begrip "funktie"; het ontwerppro-ces als generatief proontwerppro-ces; graden van vrijheid; synchronie en diachronie; dubbelzin-nigheid.

2.4. Funktionele dubbelzinnigheid.

Polivalentie; meervoudigheid; dualiteit inkongruentie; onvoltooidheid; inkoheren-tie; dissociatie.

2.5. Diachronie en funktie.

Aanpasbaarheid aan nieuwe funkties; mutaties van de kode in de tijd; pluri-funktio-naliteit; mode en stijl.

80 81 82 85

87

91

95

100

(11)

NAWOORD.

BIJLAGEN.

2.6. Funktionaliteit in ruimer perspektief.

Normen voor funktionaliteit; informatievermogen. receptievermogen en sociaal kultureel kader; krisis van de architektuur; multi-purpose. versleten en professione-le kodes; innovatief gebruik van architektonische kodes.

2.7. Funktie en schaal.

Variatie van de betekenis per schaalniveau; de semantiek van de voorstellingswij-ze; ontwerp-attitudes op de verschillende schaalniveaus; waarneming als indivi-duele aktiviteit.

Kwaliteit van architektuurtheoretische en kritische beschouwingen; ontstaanswij-ze van deontstaanswij-ze inleiding; het nut van architektuurtypologie; architektuurtypologie en architektuurwetenschap.

1. Literatuurverwijzingen.

2. Verantwoording van het illustratiemateriaal. 3. Register van persoonsnamen.

4. Register van trefwoorden.

104 107 113 117 119 121 123

9

(12)
(13)

VOORWOORD

Het kennisgebied dat hier "architektuurtypplogie" wordt genoemd kent als zodanig in het hoger architek-tuuronderwijs in Nederland al een vrij lange geschiede

-nis welke teruggaat tot het begin van de vijftiger jaren. Eerst prof. Lansdorp en later prof. Van den Broek behartigden toen aan de TH-Delft dit vakgebied, waar-bij vooral aandacht werd geschonken aan de funktio-nele grondslagen van de verschillende gebouwtypen.

Na het vertrek van laatstgenoemde hoogleraar in 1964 wordt "typologie van gebouwen" nog wel door verschillende hoogleraren onderwezen, maar om-streeks die tijd begint de aandacht van architektuur-studenten zich af te wenden van de funktionele aspek-ten. Dat gebeurt zelfs in zodanige mate dat velen het denken in "funkties" gaan beschouwen als min of meer verdacht. Zo kan het gebeuren dat zich naast het traditionele typebegrip, zoals dat hier werd onderwe-zen, geheel nieuwe inhouden aan het begrip "type" worden toegekend. Dat is een ontwikkeling die van-zelfsprekend borg staat voor de nodige spraakverwar-ring.

Deze "Inleiding" behandelt zodoende niet alleen op een zeker moment een aantal mogelijkheden waarop een architektonisch objekt dubbelzinnig kan zijn, zij is het daardoor zelf ook. Die dubbelzinnigheid ontstaat enerzijds doordat er eenvoudigweg behoefte is aan

een verklaring van het feit dat het begrip "typologie" tegenwoordig zulke verschillende ladingen kan heb-ben.

Anderzijds bestaat er bij mij -en naar ik heb gemerkt, ook bij veel architektuurstudenten- een vraag naar ver-heldering van de relaties die allerlei architektuurthe-orieën kunnen verbinden, zowel onderling als aan rui-mere denkwerelden. Tenslotte is er dan nog de steeds terugkerende kwestie bij architektuurdebatten in hoe-verre de theorie "nuttig" is voor de praktijk: kan je die theorie gebruiken als ontwerpinstrument?

AI deze kwesties bepaalden de opzet van dit werk. In hoofdstuk I is geprobeerd om een plaatsbepaling van typologie te geven ten opzichte van een meer algeme-ne architektuurwetenschap. Deze poging leidt tot de toepassing van de systeemtheorie op het architekto-nisch objekt, een aktiviteit die vraagt om nauwkeurige herformulering van een aantal begrippen die in het dagelijks architektuurgebeuren niet ontkomen zijn aan de gevolgen van sleur. Tot die herformulering wordt in dit verband nog slechts een eerste aanzet gegeven, die echter de smaak naar meer bij mij heeft gewekt.

Met de aldus verkregen wetenschappelijke uitrusting wordt dan in hoofdstuk 11 een beknopt overzicht gege-ven van wat zich de afgelopen tientallen jaren op archi-tektuurtheoretisch gebied heeft aangediend met typo

-11

(14)

12

logische pretenties. Dat blijkt zeer kaleidoskopisch te zijn en het mag daarom geen wonder heten dat slechts weinigen in dat bos nog bomen kunnen onderschei-den. Toch blijken bij nadere beschouwing duidelijke kontouren te kunnen worden waargenomen die leiden tot verschillende mogelijkheden voor een antwoord op de vraag: hoe nu verder?

Eén van de meest belangwekkende mogelijkheden voor verdere ontwikkelingen op architektuurweten-schappelijk gebied is die op semiotisch gebied, reden waarom daarop tenslotte in hoofdstuk 111 dieper wordt ingegaan. De relaties tussen de architektonische opga-ve en de vorm worden onderzocht en met name in dit verband blijkt het daarbij mogelijk te zijn om een aantal begrippen als hierboven bedoeld beter te definiëren, c.q. van meer inhoud te voorzien. Ook hierbij moest ik me echter beperken tot een vrij kompakte aanzet, om het karakter van een "inleiding" geen geweld aan te doen.

Dit werk vormt mede de begeleiding bij enkele kolle-ges, in een reeks die in feite van beschrijvend

typologi-Delft, april 1983 Ted de Jong.

sc he aard is. Daarom kan men het in dat verband ook anders dan van de eerste tot de laatste bladzijde lezen, omdat het voor dat doel vooral verklarend moet zijn. Het verklarende deel is dan het stuk over de bestand-delen van het type (1-4) en geheel hoofdstuk 11. Moch-ten die teksMoch-ten belangstelling wekken voor de sys-teemtheoretische fundering, voor de semiotische mo-gelijkheden, of voor beiden, dan kunnen naar wens de andere delen worden bestudeerd.

Tot besluit van dit voorwoord bedank ik ir. H. Schlot-ter, ir. G. van Setten en Wim Klaassens voor het feit dat zij de tekst van deze inleiding kritisch hebben willen doornemen. Vooral echter gaat mijn dank uit naar Rita van Sabben die niet alleen assisteerde door kritische lezing, maar ook door selektie en vervaardiging van illustratiemateriaal, voor de opmaak van het geheel en voor die vele andere aktiviteiten welke moesten plaatsvinden voordat mijn geschreven stuk de vorm had verkregen van het thans voor u liggende werk.

(15)
(16)
(17)

I.

TYPE EN

ARCHITEKTUURWETEN-SCHAP

Het is noodzakelijk dat we in verband met het navol-gende eerst proberen om duidelijk te maken, welke

inhouden het typebegrip zo al kan hebben. Ook is het

naar onze mening gewenst dat we proberen enig inzicht te verschaffen in de plaats die het vakgebied

"typologie" kan hebben temidden van de

architek-tuurwetenschappen; die wenselijkheid gaat zelfs voor

-af aan de behandeling van de mogelijke inhouden van het typebegrip.

Maar allereerst iets over het begrip "architektuur"

zelf. Daarvoor bestaan ook weer verschillende

om-schrijvingen die elkaar deels overlappen, maar deels ook tegenspreken. In het navolgende is van een stel-lingname in dat verband bewust afstand genomen, en

wel om reden dat een overzicht van de mogelijkheden

voor het typekonsept en voor de invulling van het begrip "typologie" niet wordt gediend door architek-tuurbeschouwing vanuit een bepaalde optiek. Men gelieve daarom in het navolgende daar waar over "ar-chitektuur" wordt gesproken niet de strengste defini-ties van dat begrip te willen toepassen, zowel waar het de aard van het behandelde betreft als de techniek, de schaal en de funktie daarvan en de intenties daarach-ter.

1. De noodzaak van architektuurwetenschap. Wer Wissenschaft und Kunst besitzt, Der hat auch Religion; wer jene beiden nicht besitzt, Der habe Reli-gion (Goethe, Zahme Xenien VI).

Zo er één gebied is, waarbinnen het woord weten-schap zwaar is beladen, dan is dat de architektuur. Degenen die zich bij architektuur betrokken voelen, nemen graag aan dat er een kunstzinnig aspekt aan zit en velen achten vooral dat deel van de architektuur hoog dat voortkomt uit religieuze of ideologische otuigingen; maar wetenschap... Allerlei fysieke ver-schijnselen worden moeiteloos geaksepteerd als on-derwerp voor wetenschappelijke benadering,echter niet de verschijningsvorm van de gebouwde

omge-ving. Onderzoekers van allerlei minder fysieke enlof

meer gekompliceerde verschijnselen, zoals bijvoor-beeld die in de psychologie, of in de milieukunde, doen hun uiterste best om hun studies het predikaat "we-tenschappelijk" te laten verkrijgen, maar de relaties tussen de mens en de door hem gemaakte omgeving leiden slechts moeizaam tot min of meer algemeen aanvaarde vormen van wetenschappelijke theorie.

15

(18)

16

Zelfs de "vrije" kunsten hebben het minder moeilijk met de theorievorming dan de architektuur, zoals kan blijken uit vakgebieden als muziektheorie, literatuur-wetenschap of estetika. Een moderne, konsistente architektuurwetenschap bestaat dus niet. Nog erger, er zijn zelfs niet twee of meer scholen, die elkaar dan tenminste nog te vuur en te zwaard zouden kunnen bestrijden.

We kunnen voor dit verschijnsel een paar oorzaken

aanwijzen. De eerste is, dat in de architektuur de

(voor-aanstaande) ontwerpers vaak zelf de "theorieën"

ont-wikkelen. Vrijwel ieder bekend architekt in deze eeuw

(en daarvoor) heeft in woord of geschrift zijn eigen theorie ten beste gegeven. Die theorieën werden noodzakelijkerwijs altijd gekenmerkt door twee

eigen-schappen. Ze dienden enerzijds mede als motivering

van het Vl(erk van de meester en anderzijds droegen ze

het stigma van hun kreatieve maker: ze moesten

origi-neel zijn. Het gevolg daarvan is onvermijdelijk dat deze theorieën nimmer aanleiding kunnen zijn tot ook maar enige algemene geldigheid.

Een tweede oorzaak is, dat architektuur een ant-woord is op een aantal gedragspatronen, voortko-mend uit verschillende behoeften en berustend op een

skala van technieken, in het gunstigste geval leidend

tot" kunst", of hoe men die bijzondere kwaliteit welke een bouwwerk tot architektuur stempelt ook maar wil

noemen. Het is dus een zeer polyvalent fenomeen, dat

door zijn gemengde herkomst ook moeilijk is te vatten binnen één of enkele gerelateerde wetenschappelijke

systemen.

Dan is ook de produktie van architektuur, althans

bin-nen de huidige westerse kultuur, vrij gekompliceerd. In

de "vrije" kunsten is immers de ontwerper meestal ook de maker; terwijl hij vaak ook zijn eigen"

opdracht-gever" is. In de architektuur echter, is er vrijwel altijd

een duidelijke scheiding tussen de persoon of de

per-sonen van de opdrachtgever, de ontwerper en de

maker.

Deze oorzaken voor het moeizaam ontstaan van een samenhangende architektuurwetenschap worden dan tenslotte nog gevoed door het eigenaardige feit dat architektuur onontkoombaar is, een eigenschap die zij gemeen heeft met de ons omringende natuur: ze is er

gewoon, je kunt haar niet negeren. Dit maakt dat de beleving ervan zeker relaties heeft met allerlei gedragswetenschappelijke verschijnselen, die zelf nog

maar zeer ten dele zijn onderzocht. We mogen dus niet

verwachten dat de beleving van architektuur, als gevolg daarvan -althans die van de westeuropese architektuur van de laatste twee eeuwen- al geleid heeft tot algemene theorieën.

Naast de hier genoemde redenen, waarom de

archi-tektuurwetenschap nog niet erg uit de verf komt, zeker niet als instrument dat praktisch en eigentijds

hanteer-baar is, moeten we op nog een probleem wijzen. Er

hebben zich immers langzamerhand twee kampen

gevormd in architektuurland. Eén daarvan pleit voor

verwetenschappelijking van de architektuur, het archi-tektuuronderwijs en de kritiek: de mystiek moet wor-den ontmaskerd. Het andere kamp beschouwt dit als de "dood van de architektuur", in die zin dat metho-disch denken hier een einde zou maken aan het

"kunstwerk als navolgende gelijkenis, als analogon

van de ziel" (Granpré Molière, p. 54).

We gaan echter in het volgende uit van de gedachte dat kennis over architektuur uitsluitend overdraagbaar

is, als zij gegrond is, systematisch geordend en onder

-worpen aan intersubjektieve overeenstemming, met

andere woorden: beantwoordt aan de normen voor

wetenschappelijke kennis (Beerling, p. 14). De

my-stiek, die ieder volgend kreatief proces omringt, mag

intakt blijven. Zodra echter het betreffende produkt is

ontstaan, moeten we het kunnen behandelen als objekt van onderzoek op dezelfde wijze als we dat zou-den doen met een plant of een vorm van gedrag. En ook mogen we het gebruik van dat produkt als bron van onderzoek en van inspiratie voor nieuwe kreatieve

processen niet onderschatten. We moeten het

klassifi-ceren, er het type van bepalen, alvorens we er over

kunnen kommuniceren, voor we er een mening over

kunnen geven, het kunnen waarderen, de totstandko-ming ervan kunnen bestuderen en er over kunnen

onderwijzen. Daarbij zal iedere vermeerdering van

ken-nis onze mogelijkheden tot kommunikatie, tot

me-ningsvorming en tot onderwijs uitbreiden en

verdie-pen.

Op grond van deze overwegingen luidt onze

(19)

sie dan ook, dat architektuurwetenschap noodzakelijk is en dat wij -vooral in de onderwijssituatie- de ontwik-keling ervan, daar waar mogelijk, moeten bevorderen. De nadruk hier op de onderwijssituatie komt daarbij niet alleen voort uit de samenhang, waarbinnen dit dik-taat wordt geschreven. Hij wordt ook ingegeven door de overtuiging dat onderricht in architektuur -als onderdeel van het onderricht in kulturele zaken in het algemeen- tot het meest wezenlijke onderwijs behoort

dat men kan ontvangen (Read, p. 9).

2. Een mogelijke indeling van de architektuur-wetenschap en de plaats van typologie daarin.

L' Architecture est tout-à-Ia-fois une science et un art: comme science, elle demande des connaissan-ces; comme art, elle exige des talents: Ie talent n'est

autre chose que I' application juste et facile des

con-naissances, et cette justesse et cette facilité ne peu-vent s'acquérir que par un exercise soutenu, par des applications multipliées (Durand, Précis des leçons d' architecture).

Architektuurwetenschap behandelt alles wat objekt van architektuur kan zijn. Dat is dus alles wat met

bouwwerken, zijnde "dragers" van architektuur, van

doen kan hebben: het totstandkomen ervan, het gebruik ervan en het verdwijnen ervan. Dat "alles" speelt zich af tegen de achtergrond van vormen van menselijk gedrag: architektuur ontstaat ten gevolge van zulk gedrag en het gebruik en de beschouwing van architektuur is eveneens gebaseerd op zulk gedrag. Er is dus een verband tussen vormen van menselijk gedrag enerzijds en architektuur anderzijds. Dat ver-band berust tenminste voor een belangrijk deel op tekens en het gebruik daarvan. Daarom kunnen we drie vormen van verbanden in die polariteit onderken-nen, die tevens een hoofdindeling opleveren van het arbeidsterrein van de architektuurwetenschap (zie figuur 1):

a. De kennis van het bouwwerk als objekt van archi-tektuur, datgene wat we parallel aan andere vormen van tekenleer (= semiotiek, we komen daar later op

terug) het syntaktische aspekt kunnen noemen. Dit is

het gebied waarin alleen de onderlinge relaties tussen

de waargenomen objekten een rol spelen. Een

voor-beeld van een deel van de architektuurwetenschap, dat zich afspeelt binnen dit gebied, is de vormleer of morfologie.

b. De kennis van de wisselwerking tussen de mens en architektuur, of anders gezegd: de kennis van de mens als subjekt van architektuur, de relaties tussen de mens en architektuur. Ten vervolge op het bovenge-noemde syntaktische aspekt, moeten we hier spreken van het semantische aspekt. Dit is het gebied waarbin-nen op verschillende niveaus en vanuit fysieke, sociale en kulturele prikkels architektuur haar betekenis ver-krijgt. De verschillende gedragswetenschappen raken hier aan het gebied van de architektuurwetenschap en op grond daarvan kunnen we ook tot dit gebied de architektuurtheorie in engere zin rekenen, bijvoorbeeld in de zin van: overtuiging van een individu of een groep, dat architektuur zus of zo moet zijn. Derhalve behoort

a: onderlinge relaties tussen architektonische objekten

(syntaxis)

b: relaties tussen menselijk gedrag en architektonische

objekten (semantiek)

c: relaties tussen vormen van menselijk gedrag en de

pro-duktie van architektonische objekten (pragmatiek)

~~

-

'

;

, 1-- - -.

~~

,

.

,

,

--

--"-

-

-,

__

-

-, I

,

,

I :

Figuur 1: We kunnen het proces van de semiose op de hier

aangegeven wijze onderverdelen in de syntaktische,

(20)

18

ook het gebied van de (wetenschappelijke) architek-tuurkritiek ertoe.

c. De kennis van de mechanismen die de

totstandko-ming van architektuur beheersen. Dit is het

pragmati-sche aspekt, waarbij het begrip pragmatiek hier vooral

moet worden gezien in de zin van de bewuste produk-tie van architektuurtekens. Tot dit gebied kunnen we de ontwerpkunde rekenen, maar ook studies inzake de invloed van de maatschappijvorm op de

architektuur-produktie of onderzoek naar kreativiteit. Houden we ons in de semantische aspekten bezig met de inhoud

van de relatie mens-architektuur, in de pragmatische

visie gaat het om de vorm, c.q. de werking van die relatie.

We moeten zo'n verkaveling overigens niet te abso-luut zien. Het is immers zeer wel mogelijk om dwars-verbanden te leggen, bijvoorbeeld door een kritiek te formuleren op methoden van architektuurproduktie,

Figuur 2: De wijze waarop we objekten analyseren tot elementen en relaties daartussen is afhankelijk van de aard van onze

belangstelling, maar berust altijd op tekens in dat verband: gedragingen, onderdelen of strukturen die kenbaar, c.q. herkenbaar

(21)

door onderzoek naar de invloed van syntaktische groe-peringen van architektuurvormen op mensen, of door syntaktische behandeling van deelgebieden van se-mantische of pragmatische aspekten.

Een kenmerk van wetenschappelijkheid is echter ook, zoals we hebben gezien, intersubjektiviteit: van zoda-nige aard dat meerdere mensen er op vergelijkbare wij-ze over kunnen denken en praten. Die eis vraagt altijd om de vervulling van nog twee voorwaarden en wel begripsvorming en een struktuur van begrippen. Men zou in een (door sommigen als gewaagd beschouwde) vergelijking met het gebied van de taal kunnen zeggen dat architektuur bestaat uit tekens, zoals taal uit woor-den en zinnen, op basis van regels, opdat we elkaar in verband ermee kunnen begrijpen. Er moeten begrippen worden geformuleerd en gestruktureerd, om te berei-ken dat we (zoals in ons geval) wetenschappelijk over architektuur kunnen praten en haar kunnen relateren aan de syntaktische, semantische en pragmatische aspekten, zoals we die hiervoor hebben geformu-leerd.

Die begrippen in hun onderling verband komen voort uit de architektuur zelf, àf uit het gebruik ervan door mensen, àf uit beiden. Ze moeten, willen we er weten-schappelijk mee kunnen werken, op een bepaald niveau tot enkelvoudige elementen kunnen worden teruggebracht, dus tot onderdelen van gebouwen, tot gebouwen, tot omgevingen of tot stedebouwkundige

,strukturen. De keuze van die elementen wordt bepaald naar de schaal en de aard van het betreffende onder-zoek, maar berust altijd op datgene wat in zo'n ele-ment eenduidig kan worden waargenomen, een teken

kan vormen.

Die tekens en hun onderlinge relaties zijn het gebied van de architektuurtypologie, in zoverre ze daarbinnen worden geabstraheerd van de plaatselijke relatie bin-nen hun eigen unieke gebouwde omgeving en worden herleid tot representant van een type. Als zodanig vormt typologie een soort overgangsgebied tussen de hiervoor onder a, ben c genoemde aspekten, of anders uitgedrukt: een hulpmiddel daarbij.

Hoewel we dat hier betrekkelijk eenvoudig vaststel-len, komt bij de plaatsbepaling van typologie binnen de architektuurwetenschap en bij het gebruik ervan, nog

wel meer te pas. We volstaan op dit moment echter met voorgaande ruwe schets, om ons eerst bezig te houden met de precisering van het begrip "type". Het is immers nodig dat we komen tot een zodanige omschrijving van dat begrip, dat geen misverstand kan blijven bestaan over de betekenis welke we er aan toe-kennen.

3. Het type als model van de gebouwde werkelijkheid.

Een melodie of een parabel wordt verstaan overal en altijd waar de menselijke geest een zekere organisa-tie heeft bereikt en is veel meer onafhankelijk van en onaantastbaar voor reproduktie. Maar er zijn einde-loos veel overgangen, volmaakte vastheid en alge~ meenheid is onbereikbaar, maar wordt dichter bena-derd naarmate de beelding eenvoudiger en zuiverder is (F. van Eeden, Redekunstige grondslag van ver-standhouding).

3.1. Een omschrijving van het type.

Voor een omschrijving van het begrip "type" doen we in het navolgende een beroep op de systeem- en modeltheorie (o.a. Keuning, Hanken en Reuver, West Churchman, Santema, in 't Veld). Met behulp daarvan kunnen we relaties leggen tussen de bestaande gebouwde werkelijkheid, plannen om daarin te wijzi-gen (ontwerpen) en de nieuwe gebouwde werkelijk-heid die daarvan weer het gevolg is. De essentie van onze bemoeiingen in dit verband is immers om die rela-ties te analyseren teneinde te achterhalen, of in het resultaat van die analyse het type een rol van enig gewicht kan spelen.

Om onze analyse van de mogelijke relaties tussen plan en werkelijkheid zo veel mogelijk te objektiveren, volgen we zo nauwkeurig mogelijk de regels en de ter-minologie van bovengenoemde theorie. Daarmee ver-mijden we bovendien mogelijke valkuilen die ons eigen vakjargon met zich meebrengt, doordat termen daarin onbewust een zekere lading kunnen verkrijgen; denk maar aan het begrip" ruimte".

(22)

20

van de omschrijvingen voor het typebegrip, zoals die momenteel gebruikelijk zijn, zonder meer een aantal termen elimineren; zeker die, welke een inperking van het typebegrip in één opzicht suggereren, zoals: grondstruktuur, thema van essentiële ruimtelijke ken-merken, ruimtelijke artikulaties en samenhang van de systemen van de ruimtelijke kondities. Door dergelijke omschrijvingen toe te laten, zouden we immers a priori de gebruiksmogelijkheden van ons typebegrip onaan-vaardbaar versmallen tot alleen de relatie met het struktuurbegrip, het ruimtekoncept of de artikulatie.

Deze en andere overwegingen leiden ons dan tot het voorlopige voorstel voor een omschrijving die in wezen

reeds in veel andere definities aanwezig is, en aansluit

bij de systeemtheorie. Deze omschrijving zou in alge-mene zin kunnen luiden: het type is een model van de samenstellende systemen van een objekt. En in

ver-band met ons onderwerp kunnen we deze

omschrij-ving meer toespitsen tot: het type is een model van de

samenstellende systemen van een architektonisch objekt -of misschien beter: van een deel van de

gebouwde werkelijkheid.

algemene interdisciplines bas i swetenschap monodiscipl ines hybride

d i sc i p I i nes WIJSBEGEERTE bv. ontologie, episte-mologie, methodologie, logika en ethiek ~,.. ~,..

"',.

ALGEMENE SYSTEEMWETENSCHAP

als overkoepeling van ver- r - SOCIOLOGIE

r-schillende systeemtheorieën

:~

bv.

en systeemtoepassingen; SOCIALE

bestudeert de verschijnselen PSYCHOLOGIE

via o.m. computertheorie,

cybernet i ka, informatie- I - - PSYCHOLOGIE

theorie, modeltheorie etc. r- .... , I

I

..l.

1

-+:

,

I - - EKONOMI E

..

-ALGEMENE SYSTEEMTHEORIE TOEGEPASTE SYSTEEM-

-WETENSCHAP bv.

als algemene theorie

~ ARCH

ITEKTUUR-i.v.m. ontdekte sys- waari n technieken WETENSCHAP

teemwetmatigheden, van worden ontwikkeld en

toepa5s j"g op mi nstens toegepast, waardoor de

r--

FYS I KA

---twee I t rad i t ionele '

--.

interne en externe i

wetenschapsterreinen, samenhang van de

!..i

I

---+ :

m.b.v. welke andere werkel ijkheid m.b. t.

I~

verschijnselen kunnen

..-

bepaalde verschijnse- I

worden bestudeerd ter len beter kan worden

r--

CHEM IE ,

verkrijging van meer verklaard, bv. via

bv.

kennis en inzicht in I ope rat i ons research I ~

----.

die verschijnselen. systeemanalyse of BIOCHEMIE

Voorbeeld van zo'n typologie

wetenschapsterrein: " - BIOLOGIE

-semiotiek.

I

A~

T

i ..

~

Figuur 3: Algemeen wordt aangenomen dat er een zekere samenhang bestaat tussen de wetmatigheden die de verschillende wetenschappen en disciplines beheersen; hier is een poging gedaan om die samenhang weer te geven.

(23)

In het navolgende zullen we die twee begrippen (ar-chitektonisch objekt en deel van de gebouwde

werke-lijkheid) in het algemeen door elkaar gebruiken, hoewel

we er ons van bewust zijn dat ze elkaar niet geheel

dekken. De reden daarvoor is dezelfde als die we

hier-voor aanvoerden om het begrip" architektuur" niet te streng te definiëren: dat zou de mogelijkheid tot het

geven van een overzicht belemmeren.

Men kan zich afvragen wat het nut is van alle moeite om tot een zo algemene omschrijving van het type

be-grip te komen, als die welke hierboven werd gegeven.

Dat nut is gelegen in de mogelijkheden die daardoor

ontstaan om onze beschouwingen in dit opzicht te

ver-binden aan veel algemenere en bredere beschou-wingswijzen zoals die kenmerkend zijn voor de sys-teemleer en in relatie daarmee weer voor de weten-schapstheorie meer in het algemeen. Ook daarvan kan men het nut relativeren en zodoende gering achten,

maar het opent wel de mogelijkheid om -omgekeerd

-de verworvenhe-den van die wetenschappen te toetsen aan hun gebruiksmogelijkheden op ons eigen vakge-bied. Terwille van die optie achten wij een zo zuiver

mogelijk gebruik van de terminologie noodzakelijk.

In onze omschrijving is het model een strategisch hulpmiddel om te komen tot inzicht en ordening, in ons geval dus van (een deel van) de gebouwde werkelijk-heid. Dat model behoeft voor de gewenste overzichte-lijkheid, begrijpbaarheid en beheersbaarheid niet perse te leiden tot denkkonstrukties in de vorm van

tekenin-gen of maquettes; het kan -in eenvoudige

gevallen-vaak beperkt blijven tot zijn oorspronkelijke vorm van

bestaan in de geest van één persoon, bijvoorbeeld die

van de doe-het-zelver.

3.2. Het ontwerpmodel

In veel gevallen echter, met name als er sprake is van

de wens tot verandering van de gebouwde werkelijk-heid, gaan we wel over tot het maken van tekeningen en maquettes, die dan de rol vervullen van intermediair

model *) tussen de geest van degene die de

verande-ringen in die gebouwde werkelijkheid ontwerpt en degenen die daarbij verder betrokken zijn:

opdrachtge-vers, instanties, uitvoerenden.

We zien in deze omschrijving van de rol van het ont-werpproces -ontdaan van de in de architektuur gebrui-kelijke terminologie- al een aantal aanknopingspunten met ontwikkelingen in deze tijd: het intermediair model als instrument van demokratische besluitvorming; het feit dat sommigen menen dat dezelfde procesgang

zich niet mag beperken tot de gebouwde

werkelijk-heid, maar zich moet uitbreiden tot de gehele heden-daagse werkelijkheid, ofwel de vraag wat de rol is van architektuur of van bouwen in het algemeen als instru-ment ter beïnvloeding van de maatschappelijke ver-houdingen; en tenslotte de mogelijkheid dat men beel-den produceert (dus modellen), die er wel uit zien als ontwerpen die echter niet bedoeld zijn om ooit als

zodanig te worden gerealiseerd, doch die wel

verande-ringen in die werkelijkheid suggereren, zoals in het werk van Leon Krier of Rem Koolhaas. We moeten deze belangwekkende perspektieven hier echter laten rusten. Bij het nadere onderzoek van de literatuur over het type krijgen we nog voldoende gelegenheid om er dieper op in te gaan.

Nog even terug naar het model in het algemeen. We

kunnen dat dus beschouwen als een middel tot

onder-zoek, als een abstraktie -in de zin van

minder-belangrij-ke minder-belangrij-kenmerminder-belangrij-ken terzijde latend- van het systeem van de werkelijkheid, waarin de informatie zoals die door de werkelijkheid wordt aangeboden, wordt gereduceerd tot die bepaalde aspekten, waarvan we denken dat ze voor ons onderzoek van belang zullen zijn.

Dit houdt gevaren in, omdat de abstraktie veelal

plaats vindt in situaties waarin we nauwelijks inzicht bezitten in de relevantie van aspekten van die werke-lijkheid. Hier wordt dus sensitiviteit en intelligentie ver-eist: enerzijds moéten we de werkelijkheid vereenvou-digen om relaties te kunnen ontdekken en

denkrich-tingen te kunnen ontwikkelen; anderzijds reduceren

* Misschien is het overbodig om dit te vermelden, maar waar in deze beschouwingen wordt gesproken over "modellen". zijn dat modellen in systeemtheoretische zin en niet in de zin waarin dat woord in de architektuurpraktijk wel wordt gebruikt. Die modellen worden konsekwent "makettes" genoemd.

(24)

22

~---

---Figuur 4: Rem Koolhaas geeft aan het einde van zijn boek "Oelirious New York" een aantal ontwerpen als "fictional conclusion"; dit Welfare Palace Hotel is gedacht op de zuidelijke punt van het New Welfare Island (nu: Roosevelt-Islandl. gelegen tussen Manhattan en Queens.

(25)

t

,

we die werkelijkheid in ons model. We boeken dus gelijktijdig verlies en winst en in hoeverre het saldo voordelig is, hangt grotendeels van de kwaliteit en het doel van het model af.

Als we ons hier beperken tot het ontwerpen dat daadwerkelijk de bedoeling heeft om een verandering in de gebouwde werkelijkheid tot gevolg te hebben, wordt de kwaliteit van het ontwerpmodel in hoge mate bepaald door ons inzicht in de problemen van de bestaande werkelijkheid en door onze visie op de ont-werpopgave.

In ieder geval is ons model óók weer een systeem van elementen en relaties daartussen, een systeem ter

I~I

,

welk . . . h ' ' ' •• m

1

f-+-+-+--t-1~ 1-+--+--l>:=:I---li

f--+-+-P~I"I---1

î

f

1 1

!

Kwalitatief model : <)-- Type-model _ (tusitieatie typen _ extreme typen _ ideul typen I

_ empiri~che generali.atie. o.a. in

de vorm van hypothesen:

· prognoU'. (.tochasti.ch)

• ontwikkeling.mode-Uen

· utopieën (finaal-normatief)

· enz .

• theorievorming

(verklarend eniof voorspellend)

t

Kwantitatief mOdel

I

_ iconi'Ch model

_ analoog model

_ symbolisch model

• lineaire programmering (deterministi$ch)

· enz.

· dynamiSCh prC)Qrammeren (kan.mOdeilen)

• simulatie · indu.triAl dynamic. · ent. · .peltheorie (.pettneeretlsch)

==>-0

I! ! ! ! I J 'tI'+! . . . I) MlW'-.

*

'1« \.\

bestudering van een ander systeem, dat komplexer is, meer gegevens bevat. Men zegt wel dat ons model als syteem een hoger aggregatiestratum heeft dan het systeem, waarvan het een model is. Daarmee wordt bedoeld dat het model bewust afstand neemt van zijn voorbeeld door minder-belangrijke details weg te laten en door sub-systemen als "black boxes" te beschou-wen, om zo te bereiken dat er een bete~ 'overzicht

ontstaat. \

De mogelijkheden van een ontwikkeld model hangen samen met de kwaliteit daarvan. Die kwaliteit wordt in belangrijke mate bepaald door de waarnemingen van de samensteller van het model. Als hij bepaalde rela-ties en elementen niet waarneemt, komen ze in zijn model niet voor. En wàt hij waarneemt, is weer groten-deels afhankelijk van allerlei omstandigheden, groten-deels gekonditioneerd door zijn persoonlijke achtergronden (bijvoorbeeld milieu en opvoeding) en deels door de omgeving waarin de waarneming plaats vindt.

Die optiek speelt een rol mee in wat men wel het "reallife system" (RLS) noemt. Zij is er de oorzaak van dat dat RLS, op basis waarvan de ontwerper dus zijn ontwerpmodel maakt, slechts beperkt veranderbaar en uitbreidbaar is. Wordt té veel informatie tegelijk in het RLS ingebracht, dan wordt die niet opgenomen maar verworpen.

Dit alles legt daarom duidelijke beperkingen op aan het ontwerpmodel. Het is gebaseerd op het RLS van de ontwerper, diens inzicht en mogelijkheden, maar ook nog op diens vermogen om zijn ontwerpmodel over te dragen aan diegenen die belang hebben bij de voorgestelde wijziging in de gebouwde werkelijkheid.

Figuur 5: Afhankelijk van de aard van het probleem en van de gezochte oplossing wordt de keuze van het model bepaald: is het een ken model. een maakmodel of een leermodel, is het een intra modaal (overeenstemmend of vergelijkend) of een intermodaal (funderend of transcenderend) model en is het naar de bestaanswijze ervan mentaal, modaal (reken-, teken- of woordachtig) of entitair (ding- of feitachtig). Bij-gaand schema, overgenomen uit In 't Veld, geeft eveneens een overzicht van de mogelijke modellen.

(26)

1 JJlli"IL~I." ,Pl1lJ''' . . .

IIIl_.,.'._'_·'. _._ ....

~.=.

__

"f'.,

11-""_"----' - _

-24

4. De bestanddelen van het type.

While the theoretical investigation should uncover the possible dimensions of the work of architecture, the immediate experience should grasp it as a totali-tv, as an intermediate object. Theory and experience therefore do not substitute for each other, but may help each other mutually. But we should avoid confu -sing them (Norberg Schulz, p. 87).

Nu we het type hebben omschreven als "een" model, namelijk dàt specifieke model wat kan worden geproduceerd op basis van het RLS van dié bepaalde ontwerper moeten we ons gaan afvragen waaruit de "samenstellende systemen", die in die omschrijving worden genoemd dan wel bestaan.

Daartoe maken we gebruik van een schema (een model dus), dat we hebben ontwikkeld op basis van de formulering die Norberg Schulz heeft gegeven van het architektonisch objekt, zie figuur 6: er wordt op basis van de bestaande werkelijkheid een bouwopgave geformuleerd, waaraan met technische middelen vorm wordt gegeven. De termen" opgave", "techniek" en

"vorm" staan daarin weer voor een veelheid van

samenstellende gegevenheden en eigenschappen, al -len weer vertaalbaar -en als het goed is- vertaald in modellen. We geven hieronder een beknopte beschri j-ving van de in die drie termen vervatte dimensies van het architektonisch objekt, omdat daarin de mogelijke bestanddelen van het type duidelijk aan het licht komen.

4.1. De bouwopgave

Het oorspronkelijk doel van bouwen in het algemeen kan worden omschreven als het brengen van orde in bepaalde aspekten van het menselijk milieu, waardoor die mens zijn relaties met dat milieu als bevredigender hoopt te gaan ervaren, ze beter onder kontrole hoopt te krijgen, dat milieu beter hoopt te kunnen inrichten tot een zinvol kader voor zijn aktiviteiten.

In eerste instantie houdt dat natuurlijk in dat er iets gedaan wordt met betrekking tot de fysieke omge-vingsaspekten, het fysieke milieu. Maar, indien men

zich zou (kunnen) beperken tot die aspekten, zou onvoldoende recht worden gedaan aan de relaties van de konkrete bouwopgave met haar niet-fysieke niveau: het sociale en kulturele. Het "kunnen" staat in voorgaande zin tussen haakjes, omdat het feitelijk onmogelijk is om die niet-fysieke niveaus van het objekt volstrekt te negeren. Anderzijds zijn er bouwop-gaven die vrijwel uitsluitend bestaan uit het symbolise-ren van kulturele objekten, denk aan kerken.

Het zou hier de plaats zijn om -min of meer wijdlopig-in te gaan op het feit dat zelfs de sumerische hutten al blijk geven van een innige verstrengeling van fysieke, sociale en kulturele aspekten (zoals Norberg Schulz dat in dit deel van zijn betoog doet) of een soortgelijk verhaal te geven over de Dogons (Tzonis) over Laugier (Panerai), of ga zo maar door. We doen dat hier niet omdat die informatie nogal redundant wordt. Het is iedereen wel duidelijk dat verdergaande differentiatie van eisen en wensen moest leiden tot toenemende dif-ferentiatie in typen met als uitgangspunt steeds de

Figuur 6: De drie dimensies van het architektonische objekt met de relaties daartussen.

(27)

behoefte aan een betere interaktie tussen mens en milieu.

Daartoe behoort allereerst het scheppen van een

zodanig milieu dat fysieke kontrole mogelijk is in

ver-band met klimaatinvloeden, ongedierte of vijanden.

Een volgend niveau is de vorming van een funktioneel

kader waarbinnen de relaties tot stand kunnen worden

gebracht tussen de menselijke aktiviteiten en de gebouwde omgeving. Nadrukkelijk moet hier worden

vastgesteld dat die relaties vice-versa verlopen: de

Figuur 7: Eeuwenoude kulturen, die op het eerste gezicht bij ons misschien als primitief overkomen, blijken bij nadere beschouwing in hun bouwwerken en in andere objekten een grote rijkdom aan betekenissen te bezitten, niet alleen van funktionele aard maar vooral ook van symbolische waarde.

mens vormt de omgeving naar zijn behoeften, maar de gekozen vorm daartoe beïnvloedt omgekeerd de akti-viteiten die tot die behoeften hebben geleid.

Een groot deel van de menselijke behoeften is echter sociaal bepaald en daarom manifesteren bouwwerken

ook een sociale betekenis: ze behoren tot ons sociale

milieu.

Tenslotte kan architektuur ook in belangrijke mate bijdragen aan religieuze, filosofische of kosmische

koncepten en op die wijze het kulturele aspekt van de

menselijke samenleving symboliseren.

Samenvattend kunnen we de dimensie van de bouw-opgave dus zien als ontstaan in het zeer konkrete

fysieke milieu -als vermenging van eisen die gebaseerd

zijn op de behoefte aan fysieke kontrole en aan

funktio-nele kaders- en tegelijkertijd in het symboolmilieu, dat

de vermenging vormt van eisen die voortkomen uit het sociale milieu en uit kulturele aspekten.

We moeten hieraan nog enkele opmerkingen toevoe-gen die het belang aangeven dat aan de bouwopgave moet worden toegekend in verband met het tot stand komen van architektuur.

Dat is in de eerste plaats de invloed van de schaal daarvan. Tot voor enkele tientallen jaren werden voor-al de zelfstandige gebouwen in het voor-algemeen gezien als vertolkers van die opgave. Maar thans huldigen velen de idee dat het enkelvoudige gebouw slechts een

element is in de stede bouwkundige struktuur als

typi-sche uiting van, wat dan vooral is geworden, het

socia-le milieu. Men kan dit eenvoudig zien als een ontwikke-ling die het gevolg is van de toenemende komplexiteit van de maatschappij, zich uitend in schaalvergroting; maar ook kunnen er allerlei kritische beschouwingen aan worden vastgeknoopt, zoals -om er maar één te noemen die, althans in Nederland, aktueel is- in het

boek van Tzonis, dat als ondertitel draagt "ontwerp,

rationalisering van de architektuur en

maatschappelij-ke macht".

Een tweede opmerking -hierop aansluitend- geldt het

"verloren" gaan van de typische kenmerken, ontleend

aan de funkties van het qebouw. Evenzeer als deze

kenmerken thans worden verguisd, maakten ze in het funktionalisme van de vijftiger jaren van onze eeuw hun glorietijd door. We zien nu andere aspekten die

(28)

26

extra de aandacht krijgen: te denken valt aan het mis-schien al weer verlopende getij van de multifunktiona-liteit die aan de orde is in gebouwen in de sociaal-kulturele sfeer, zoals sociaal-kulturele centra, dorpshuizen, buurthuizen of huizen voor sociaal-zwakke groepen. Een nieuwere trend in dit opzicht, die nog niet tot volle wasdom is gekomen -misschien door de onverbiddelij-ke technische randvoorwaarden die er mee verbonden zijn- vormt het energiebewustzijn en de daaruit

volgen-de aandacht voor het aspekt van volgen-de fysieke kontrole. Alleen al uit deze beknopte aanwijzingen, die aanlei-ding zouden kunnen zijn voor diepgaande analyses, blijkt het belang van inzicht in het systeem van de bouwopgave, als onderdeel van het ontwerpmodel ten behoeve van de gebouwde werkelijkheid: iedere perio-de, iedere maatschappij. elk individu legt daarin eigen zwaartepunten en relaties.

Figuur 8: Onze stedebouwkundige strukturen zijn zo komplex geworden, dat architektuur gebaseerd op enkelvoudige gebouwen onvermijdelijk tot grote problemen leidt (het Internationaal Kongrescentrum in Berlijn met omgeving).

(29)

-_

.. _

-4.2. Vorm

In de toelichting op de bestanddelen en het belang van de bouwopgave hebben we al gemerkt dat iedere uitweiding leidt tot voorbeelden, ontleend aan recente ontwikkelingen in de architektuur(-diskussiel. waar-door de verleiding groot is om deel te gaan nemen aan de gebruikelijke diskussie pro of kontra zwart of wit. Die verleiding is bij een toelichting van de vorm-dimen-sie nog veel groter, te meer omdat hier de mystiek rond architektuur haar oorsprong lijkt te hebben.

Maar omdat we een wetenschappelijk verantwoorde theorie willen ontwikkelen moeten we ons beperken tot een zodanig systeem van vormkategorieën, dat we daarin de waargenomen vormverschijnselen volledig kunnen beschrijven. We moeten die verschijnselen daartoe zien als vormstrukturen, opgebouwd uit ele-menten en relaties daartussen, eventueel voorkomend in meerdere niveaus of lagen. Op deze wijze kunnen elementen en hun relaties van een lager niveau, op een hoger niveau als enkelvoudig element weer een rol gaan spelen. Dit alles klinkt zeer analytisch. Het vormt echter de enige manier om te komen tot intersubjektie-ve beschrijvingen.

Als elementen in de hier bedoelde zin kunnen we vol-gens Norberg Schulz onderscheiden massa's, ruimten en oppervlakken (grensvlakken tussen massa's of ruimten). Kombinaties van grensvlakken vormen de genoemde massa's of ruimten en zijn daardoor te beschouwen als ondergeschikt daaraan. AI deze vor-melementen zijn fysiek meetbaar.

We zullen hier niet verder ingaan op de vormkenmer-ken van de genoemde elementen, maar er slechts enkele noemen. Voor de massa zijn dat de topologi-sche samenhang, de massa-koncentratie, de "Ge-stalt" -kwaliteit, symmetrie, begrenzing, perforatie, verlichting, kleur en struktuur. Voor ruimten noemen we de topologische omsluiting, centralisatie en de aard en de behandeling van de grensvlakken. Grens-vlakken zelf zouden we kunnen omschrijven met behulp van hun reliëfeigenschappen, hun samenstel-lende elementen, hun omranding, hun geometrische eigenschappen (symmetrie, repetitie etc.). En tenslot-te zijn er dan nog "Total-gestaltenslot-ten", men zou ook

kun-- kun-- kun-- kun-- kun-- kun-- kun-- kun-- kun-- kun-- _ ....

-O

~

L )

}

Figuur 9: Bij massa's zien we belangrijke verschillen in de topologische koncentratie, deze is het grootst bij de bol en het kleinst bij het parallellepipedum. Die koncentratie is een maatstaf voor de mogelijkheden om een massa te kombine-ren met andere vormen en voor de herkenbaarheid van vor-men.

(30)

---~---~---~~---.

---28

.,

nen zeggen motieven, waarin de ruimtevorm, de ruim-tebegrenzing of de massavorm inhoudelijk één geheel vormen; Norberg Schulz noemt als voorbeelden hier-van het baldakijn, de kolom, de pilaster, het voetstuk en dergelijke; deze kategorie wordt volgens hem niet in de samenstellende elementen ontleed, omdat de kom-binatie ervan als zodanig vertrouwder is dan die ele-menten afzonderlijk en dus ook eerder wordt

waarge-nomen.

Algemene eigenschappen van alle genoemde ele-menten zijn hun begrenzing en hun geleding; daardoor ontstaan mogelijkheden tot verdeling in primaire, sekundaire en verdere kategorieën.

Als nog belangrijker dan de elementen worden de relaties daartussen beschouwd, welke topologisch of meetkundig van aard kunnen zijn. Als topologische

relaties noemen we nabijheid, omsluiting, doorbre

-king, fusie, opeenvolging, kontinuïteit, oriëntatie, alles additief of divisief organiseerbaar. Een overgangsvorm

van relaties is gelijkvormigheid, waarop iedere hogere

vorm van strukturering is gebaseerd: hierdoor kunnen we het onderscheid maken tussen gelijke en ongelijke elementen; daarbij komen dan weer kontrast,

herha-00

Figuur 10: Ruimtelijke elementen worden, evenals massa's, gekenmerkt door de mate van topologische omsluiting; hier is echter vooral de manier waarop dat gebeurt van belang:

ling en dominantie aan de orde. De meetkundige rela-ties zijn die, welke een relatie inhouden tot een punt, een lijn of een koördinatenstelsel en daarmee berusten

op centralisatie, axialiteit, richting, evenwijdigheid,

begeleiding en allerlei vormen van relaties in verband met koördinaten, zoals horizontaliteit en vertikaliteit.

De elementen en hun relaties kunnen -al naar gelang hun wijze van organisatie- weer leiden tot

verschillen-de vormstrukturen of kortweg

vormen.

Te

onderschei-den zijn: klusters, groepen, rijen, omsluitingen, enkel-of meervoudig en met variatie in elementen en relaties,

primair of sekundair in rangorde, verschillend in

niveau, neven- of ondergeschikt, verbijzonderd of neu-traal, samenhangend of konstrasterend, als thema en motief, verschillend ook in onderverdeling, éénduidig of dubbelzinnig, kontinu of diskontinu etc.

In ieder geval op het stedebouwkundige niveau ver-toont het type zich vaak als komplex van vormverschij-ningen. De eventuele ordening die we op dat niveau ervaren, is visueel gebaseerd op herhaling en afwijking

daarop. Dit zou wel eens één van de belangrijkste

bij-dragen kunnen zijn aan wat we het" architektonisch karakter" kunnen noemen.

openingen in de hoeken leiden bijvoorbeeld tot een geheel ander ruimtelijk karakter dan openingen in het midden van omsluitingen.

(31)

Mede in verband met de stedebouwkundige implika-ties van de vorm moeten we nog kort melding maken van simultane en suksessieve ordeningsprincipes. Ook de afhankelijkheid van vormstrukturen van bepaalde omstandigheden mag niet onvermeld blijven: denk aan belichting, wisseling van seizoenen en veroudering. Verder is de komplexiteit van vormstrukturen van groot belang, omdat het begrip daarvoor de basis vormt van vele hedendaagse visies op architektuur; we duiden hier op het feit dat, uitgaande van een aantal niveaus tussen de grootste stedebouwkundige struk-turen en de kleinste architektonische onderdelen, er op ieder van die niveaus iets" aan de hand" kan zijn: som-mige aspekten kunnen obsoleet zijn -bijvoorbeeld nu de funkties- en andere kunnen in het centrum van de belangstelling staan -bijvoorbeeld de prototypen van stedelijke sociale ruimten (Kuhnert)-, terwijl er ook tegenstellingen kunnen groeien tussen vorm en funk-tie, tussen vormelementen en vormstrukturen of tus-sen bouwopgaven en vormstrukturen, zoals dat thans in de oude traditionele stedelijke strukturen vaak het geval is.

Het gevolg van de aanwezigheid in een aantal objek-ten in de gebouwde werkelijkheid, van dezelfde belang-rijke vormeigenschappen, leidt tot stijl: datgene wat

een vorm inpast in een stelsel van vormen, wat een vorm zinvol maakt. In dit verband mogen we ook het belang van het (vorm-)type niet onderschatten, vooral als we denken aan het verwachtingspatroon dat ont-staat ten aanzien van de waarschijnlijkheid van het gebruik van bepaalde vormstrukturen voor bepaalde bouwopgaven. Overigens laten we op deze plaats de beschouwingen over stijl -en in verband daarmee over mortologie- buiten beschouwing, omdat dat ons te ver zou voeren buiten ons eigenlijke doel op deze plaats: het geven van een overzicht van de mogelijke bestand-delen van het type.

Figuur 11: De bouwmeesters van de gothiek waren meesters in het spel met de grensvlakken en wisten door een duidelijke hiërachie in de toegepaste elementen hun gevels een plasti-citeit te verlenen die ongeëvenaard is (ontwerp voor de west gevel van de OLV-kerk in Strassbourg).

(32)

30 Kontinuïteit

L L

Omsluiting

••

0

0

• •

0

0

Gelijkvormigheid

De relatie tussen vorm en achtergrond (figure and ground).

Nabijheid

r

L

0

0

0

0

Elementen die elkaar penetreren op de "juiste" en op de

"foute" manier.

Figuur 12: Veel van de relaties tussen architektonische elementen berusten op zgn. Gestalt-Wetten, waarvan er hier enkele in beeld zijn gebracht.

(33)

Figuur 13: Bepaalde vormen wekken verwachtingen ten aanzien van hun gebruik; als daarom de diskrepantie tussen die beiden te groot wordt, kan dit zeer vervreemdend werken (psychiatrische inrichting in Utica N.V.).

4.3. Techniek

Norberg Schulz onderscheidt in de technische dimen-sie, die de noodzakelijke voorwaarde vormt om een bouwopgave tot vorm te kunnen vertalen, massieve systemen, skeletsystemen en overgangsvormen daar-tussen. De maatmethodische aspekten die we elders*) tegenkomen als aparte kategorie, worden in deze visie ook behandeld als onderdeel van het technische systeem, zij het dat er ook relaties worden gelegd met de maatmethodische aspekten van de bouwopgave en

* bijvoorbeeld bij Van Duin

van de vorm. Naar onze mening behoren deze aspek-ten echter thuis in de volgende paragraaf, bij de rela-ties tussen de verschillende dimensies.

Het technische systeem wordt door Norberg Schulz omschreven als: een geordende repetitie van een beperkt aantal technische elementen. De daarin ver-tolkte behoefte aan orde is niet alleen het gevolg van de relaties met de opgave- en de vormdimensie, maar komt ook voort uit het wezen van de technische dimensie zelf, uit de eigenschappen van de gebruikte materialen, uit de eisen die hun bewerking meebrengt

(34)

32

Figuur 14: Massieve systemen bestaan grotendeels uit materialen die in hun maat en funktie min of meer gelijkwaardig zijn, zoals

(35)

en uit ekonomische overwegingen.

Massieve systemen kan men beschouwen als primi-tiever dan skeletsystemen omdat alle elementen die er bij worden gebruikt, min of meer gelijkwaardig zijn. Daardoor zijn de mogelijkheden tot vormgeving be-perkter en kunnen ook bouwopgaven met een ingewik-kelde funktiestruktuur er moeilijk in worden vertaald. Skeletsystemen -en dat zijn vrijwel alle moderne bouwmethoden in mindere of meerdere mate- bestaan uit elementen met verschillende funkties, bijvoorbeeld dragen of omsluiten. Ze kunnen zo, mede doordat het driedimensionale karakter van de gevormde objekten meer verfijnd is, aanleiding zijn tot veel rijkere architek-tuurmogelijkheden dan de massieve systemen.

Figuur 15: Skeletsystemen zijn samengesteld uit strukturele elementen en vullingen die men als primair, resp. sekundair kan beschouwen; de expressieve mogelijkheden worden daardoor vergroot (Mies van der Rohe, Nationalgallerie in Berlijn).

4.4. De relaties tussen de dimensies

Onze belangstelling voor de relaties tussen de drie dimensies van het architektonisch objekt berust vooral op de betekenis die dat objekt voor ons kan hebben. De hierna besproken relaties moeten daarom berusten op semantische aspekten. Dat begrip -we vermelden

het volledigheidshalve- is overigens niet eenduidig (Leech).

Tot nu toe hebben we de wisselwerking tussen de drie beschreven dimensies slechts zijdelings genoemd. Die wisselwerking is echter het belangrijkste van het gehele door ons ontwikkelde model. Want alleen die werking bepaalt of het architektonisch objekt en de mens als gebruiker ervan, tot een zinvolle relatie kun-nen komen, met andere woorden: of de formele en technische realisatie van een bouwopgave inhoud

kun-nen krijgen.

We lopen "over" een vloer, "sluiten" een deur om alleen te zijn en nemen in het algemeen de architekto-nische objekten rondom ons tenminste waar, maar deze deelname in onze aktiviteiten is niet zuiver fysiek. Er is immers in de regel ook nog een betekenis van die objekten die daar bovenuit gaat, die relaties legt met hogere niveaus van dat objekt. Dat bewustzijn van hogere betekenissen komt vaak voort uit het feit dat we door konventies een symbolische invloed van architektonische objekten ondervinden. Ieder huis bevat onderdelen die "kulturele objekten" symbolise-ren, eigen aan een bepaalde levenswijze. We kunnen hieruit verder konkluderen dat er een zekere strukture-Ie gelijkvormigheid moet bestaan tussen de ruimtelijke organisatie van een architektonisch objekt, bepaalde aspekten van de bouwopgave en het gebruikte techni-sche systeem.

We kunnen, vooruitlopend op hetgeen hierover in het volgende hoofdstuk zal worden gezegd, hier al iets vermelden over de aard van deze relaties, maar moe-ten daarbij de draad van Norberg Schulz' boek -die we tot hier hebben gevolgd- verlaten. Hetgeen in dat boek hierover in 1965 werd geschreven, is namelijk inmid-dels enigszins verouderd.

In nieuwere literatuur, die zich sterk oriënteert op de semiotiek (o.m. Rebecchini) wordt de relatie tussen

(36)

34

vormen en funkties daarvan verdeeld in drie soorten: a. Ikonische relaties, berustend op de potentiële gelij-kenis van objekten met mogelijke funkties. Er is dus een zekere vanzelfsprekendheid in deze relaties, die vooral de fysieke aspekten van het gebruik van archi-tektonische objekten betreffen: mogelijke doorgan-gen, middelen ter kontrole van het klimaat, van hoor-baarheid, van zichtbaarheid etc.

-Figuur 16: Bij een boerderij zijn het vooral de funktionele aspekten die leiden tot een zekere vanzelfsprekendheid in de vorm; men noemt deze relaties "ikonisch": een loopdeur, een wagendeur, een inham ter beschutting, hoekstenen om beschadiging te voorkomen; maar het geheel leidt toch tot een uitgesproken vormgeving.

b. Indexikatieve relaties, berustend op een fysiek ver-band van de funktie met de vorm, een gemeenschap-pelijke eigenschap, een verwijzing in de vorm naar de funktie.

c. Symbolische relaties, berustend op door de mens gekodificeerde regels voor de funktie van bepaalde vormen. Ze betreffen meer de niet-fysieke aspekten van het gebruik: het symbool milieu. Van oorsprong zijn deze relaties geabstraheerd uit strukturele gelijkheid tussen vorm en bouwopgave, maar later werden ze tot konventie.

In verband met architektuur worden de indexikatieve relaties nergens expliciet genoemd en beperkt men zich vrijwel altijd tot het onderscheid tussen ikonische en symbolische relaties. (Zie voor meer informatie over de semiotische benadering van deze materie: Van Zoest).

Figuur 17: Symbolische relaties spelen een grote rol in gebouwen waarvan de hoofdfunkties van sociale of kulturele aard zijn; met name in kerken was dat traditioneel het geval en in bijgaand plan van de Dreifaltigkeitskirche in Kappel-Waldsassen (arch.: G. Dientzenhofer, 1685) is zelfs gepro-beerd de drieëenheid te symboliseren.

(37)

We moeten op deze plaats afzien van verdere bespreking van de architektonische mogelijkheden van de relaties tussen de dimensies van objekten in de gebouwde werkelijkheid. Het gaat ons hier immers alleen maar om het aantonen van het belang dat die dimensies en die relaties kunnen hebben als bestand-deel van het type.

Wat we in feite in de paragrafen 4.1. t / m 4.4. heb-ben willen doen, is het geven van een opsomming van faktoren die ieder voor zich of in wisselende kombina-ties het type bepalen. De keuze van de typebepalende ontwerpfaktoren wordt daarbij sterk beinvloed door of

de maatschappelijke struktuur waarbinnen een bouw-opgave wordt geformuleerd -in onze kultuur nog vaak te vertalen in: de opdrachtgever-, of door de ontwer

-per, of door beiden.

De bedoeling van deze vrij uitvoerige opsomming is, het wijdverbreide misverstand uit de weg te ruimen dat de vorm een soort monopolie op het typekoncept

heeft. Met het bovenstaande lijkt ons voldoende aan-getoond dat dit onjuist is en dat aanzienlijke verarming van de mogelijkheden in de architektuur, de architek-tuurwetenschap en het architektuurdebat van dat mis-verstand het gevolg moeten zijn.

(38)
(39)

11. ENKELE RECENTE VISIES OP HET

TYPEBEGRIP

"Ik zeg je nogmaals de reden waarom ik haar beschreef: van het aantal voorstelbare steden moet je die steden uitsluiten waarvan de elementen zich opstapelen zonder een draad die ze verbindt, zonder een interne regel, een perspektief, een verhaal. Met steden is het als met dromen: van alles wat je je kunt voorstellen kun je dromen maar ook de meest onwachte droom is een rebus die een verlangen ver-bergt, ofwel het omgekeerde ervan, een angst. Ste-den, net als dromen, zijn opgebouwd uit verlangens en angsten, ook al is de draad van hun verhaal geheim, zijn hun regels absurd, de perspectieven bedriegelijk, en verbergt iedere zaak een andere zaak".

'Ik heb verlangens noch angsten', verklaarde de Kan, 'en mijn dromen worden hetzij door de geest samengesteld, hetzij door het toeval.'

'Ook steden geloven dat ze een produkt zijn van de geest of het toeval, maar noch de één noch het ander zijn in staat om hun muren staande te houden. Bij een stad geniet je niet van de zeven of zevenenzeventig wonderen, maar van de antwoorden die ze geeft op een vraag van jou.'

'Of van de vraag die zij je stelt en waarop ze je ver-plicht te antwoorden, zoals Thebe bij monde van de Sfinx." Otalo Calvino, De onzichtbare steden. Am-sterdam, 1981).

Hoe we het verschijnsel "architektuur" ook willen omschrijven, een wezenlijk kenmerk ervan zou moeten zijn dat het iets toevoegt aan het bouwen-zonder-meer. Huet zegt dat de enige rechtvaardiging van architektuur het plezier is dat ze teweeg brengt; daarbij vooropstellend dat wetenschap en kunst één taak gemeenschappelijk hebben, namelijk het verlichten van het bestaan van de mensen: de wetenschap door bijdragen aan hun behoeften, de kunst door hun leven te veraangenamen. Instellingen voor architektuuron-derwijs waar die kunst en die wetenschap, in een mengverhouding die ieder voor zichzelf anders zal vaststellen, worden onderwezen en onderzocht, moet die taakstelling voor ogen houden. Haar primaire taak zien we dan ook in de beantwoording van de vraag, wat de betekenis kan zijn van het (architektonisch)

ontwerpen voor de maatschappij. Die vraag klinkt heel

simpel, maar de beantwoording ervan is niet zo een-voudig. Ontwerpers geven dat antwoord via hun werk elke keer opnieuw, zo goed of zo kwaad als het gaat. Kritici proberen, met wisselend succes in hun betogen de tolk van beschouwers en gebruikers van

Cytaty

Powiązane dokumenty

Centrum śmierci we wspomnieniach świadków sytuuje się w miejscu pracy członków Sonderkommanda, stamtąd rozchodzi się ona we wszystkich kierun‑ kach i dociera w końcu

Tego typu badania nad składem petrograficznym budowli średniowiecznych oraz ich porównania prowadzą do poszerzania wiedzy historycznej o tamtych czasach, zwłaszcza na

Базаров уходит из жизни, не завершив своей миссии по расчистке места для постройки новой жизни, но масштаб его личности и способ рассказа о

1 Według informacji Starostwa Powiatowego oraz PUBP w Białej Podlaskiej w po- wiecie bialskim z amnestii skorzystało około 510 osób, w tym 222 członków WiN.. W Inspektoracie Biała

dicate that energy from sources in the subsurface, evanescently coupled to the atmosphere and generated infrasound (Fig. 4 ), and (2) extended infrasound source modeling

Celem przeprowadzonego doświadczenia było zbadanie reakcji jęczmienia browarnego odmiany Rudzik na zastosowanie różnych dawek nawożenia azotowego oraz wpływu gęstości siewu

[r]

Method used: the linear regression analysis (the least squares method) of mean central values of the statistically grouped data. set: ( w/t ;