• Nie Znaleziono Wyników

Verhuizen naar Delft?: De verhuisgeneigdheid van TU-studenten die buiten Delft wonen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verhuizen naar Delft?: De verhuisgeneigdheid van TU-studenten die buiten Delft wonen"

Copied!
128
0
0

Pełen tekst

(1)

VERHUIZEN NAAR DELFT?

De verhuis geneigdheid van TU-studenten die buiten Delft

wonen

linnlfÎï(e

1

ft

8510

450G

(2)

OTB-WERKDOCUMENT

Onderzoeksinstituut OTB Technische Universiteit Delft Thijsseweg 11, 2629 JA Delft Tel. (015) 278 30 05

Fax (015) 278 44 22

(3)

VERHUIZEN NAAR DELFT?

De

verhuisgeneigdheid van

TU-studenten die buiten Delft

wonen

F. Meijer F. van der Zon

(4)

De OTB-werkdocumenten worden uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers

Mekelweg 4 2628 CD Delft Tel. (015) 278 32 54

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van:

Technische Universiteit Delft

CIP-GEGEVENS KONINKLUKE BffiLiOTHEEK, DEN HAAG Meijer, F.

Verhuizen naar Delft? De verhuisgeneigdheid van TU-studenten die buiten Delft wonen / F. Meijer en F. van der Zon. - Delft ; Delftse Universitaire Pers. -lIl. -(OTB-werkdocument / Onderzoeksinstituut OTB, ISSN 1383-8017 ; 96-13).

ISBN 90-407-1350-2 NUGI 655

Trefw.: studenten, verhuisgeneigdheid Copyright 1996 by Onderzoeksinstituut OTB

No part of this book may he reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher, Delft University

(5)

INHOUD

1 INLEIDING . .. . ... . . .. .. . . .. . . .

1. 1 Achtergronden.... . . .. . . 1

1.2 Probleemstelling . .. . . .. . . . .. . . 2

1. 3 Onderzoeksmethode... .. . . .. . . .. 2

1.4 Opbouw van het rapport . . . .. . . .. . . ... 3

2 ANALYSE VAN DE RESPONS .... ... . . .. 5

2.1 Populatie .. ... .. .. .. . . .. . .. . . .. . . . 5

2.2 Steekproef en respons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

2.3 Studenten die al in Delft wonen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9

3 DE HUIDIGE WOONSITUATIE . . . . .. . . .. .. . 13

3.1 Inleiding ... .. . . .. .. . . 13

3.2 Woonplaats, reistijd en -frequentie .. . . . ... .. . . 13

3 .3 Kenmerken van de huidige woonruimte . . . .. . .. . 16

3.3.1 De uitwonende student . . . .. . . .... .. . . 17

3.3.2 Woonlasten . . . 23

3.4 Conclusie .. ... .. . . .... .. . . 25

4 DELFf: IMAGO EN AANTREKKINGSKRACHT .. . .. .. . . 27

4.1 Inleiding . . . ... . . .. . . 27

4.2 Voorzieningenniveau in Delft ... .. . . .. . . 27

4.3 Factoren die mogelijk van invloed zijn op de woonplaatskeuze .. 31

4.4 Verhuizen naar Delft? .. .... . .. . . .. .. . . 37

4.5 Zeker niet naar Delft . . . .... . .. ... ... . . .. . . . 41

4.6 Conclusie . . . . ... ... .... . . .. .. . . 43

5 GEWENSTE WOONSITUATIE IN DELFf . . . .. .. . 45

5.1 Inleiding . . . .. . . .. ... 45

5.2 Omvang en urgentie van de vraag. . . . . . . . . . . . . . . . .. 46

5.3 Ondernomen initiatieven om aan woonruimte te komen . . . . . .. 47

5.4 Gewenste woonruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 50

(6)

6 SAMENVATTING EN CONCLUSIES . ... . .. ... . . 63

6.1 Inleiding . . . .. . . . .. .. ... .. . . ... .. .. . .. . .. 63

6.2 Hoe wonen de buiten Delft wonende studenten? . . . .. . . 63

6.3 Motieven om buiten Delft te wonen en bereidheid naar Delft te komen . . . ... .. . . .. . . 64

6.4 Woonwensen van de (potentiële) verhuizers . . . . . . . . . . . . .. 65

6.4.1 Zeker verhuizen . . . .. . . .. .. . . 65

6.4.2 Twijfelt over verhuizen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 66

6.4.3 Conclusie . .. . . .. . . ... . . 67

7 BELEIDSAANBEVELINGEN . . . ... . . .. . . 71

7 .1 Kwantitatieve uitgangspunten . . . . . . . . . . . . . . .. 71

7.2 Buiten Delft wonende studenten . . . . . . . . . . . . . . . . .. 72

7.3 Suggesties voor het studentenhuisvestingsbeleid van de TU-Delft 74 BULAGE 1 WOONSITUATIE EN VERHUISGENEIGDHEID VAN DE RESPONDENTEN EN DE TOTALE ONDERZOEKS-POPULATIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 79

BULAGE 2 OORDEEL (NAAR STUDIEJAAR) OVER HET VOOR-ZIENINGENNIVEAU IN DELFT . . . .. . . ... .. . . . 81

BULAGE 3 MENINGEN OVER STELLINGEN NAAR STUDIEJAAR . . . 83

BULAGE 4 ANTWOORDEN OP STELLINGEN UITGESPLITST NAAR (HELEMAAL) MEE EENS EN (HELEMAAL) MEE ONEENS 91 BULAGE 5 VERHUISGENEIGDHEID EN MENINGEN OVER STELLINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93

BULAGE 6 WOONWENSEN VAN STUDENTEN DIE ZEKER NAAR DELFT VERHUIZEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101

BULAGE 7 WOONWENSEN VAN STUDENTEN DIE TWUFELEN OVER EEN VERHUIZING NAAR DELFT .. ... . . 109

(7)

1

INLEIDING

1.1 Achtergronden

Het beleid voor jongerenhuisvesting en in het bijzonder voor studentenhuisvesting wordt in Delft sinds enige jaren voortvarend vorm gegeven. In 1992 en 1993 heeft het Onderzoeksinstituut OTB in opdracht van de Technische Universiteit Delft (TUD) een onderzoek naar studentenhuisvesting uitgevoerd.! De drie direct betrok-ken partijen bij de studentenhuisvesting - de Technische Universiteit, de corporaties en in het bijzonder de toenmalige Stichting Delftse Studenten Huisvesting (SDSH) en de gemeente Delft - hebben goede notie van de onderzoeksresultaten genomen. Het beleid dat sindsdien ontwikkeld is, heeft geresulteerd in een groter aanbod voor studenten en jongeren. In 1995 is de gemeente Delft en met haar de twee andere partijen beloond met de prijs voor de 'Beste woonstad voor jongeren 1995-1996'.2 Verondersteld mag worden dat het grotere aanbod op dit woningmarktsegment een positieve rol speelt bij de keuze van studenten voor de TUD. De TUD constateert echter ook dat de studenten die in Delft studeren lang niet allemaal in Delft wonen. De vraag komt daarbij op of dat een bewuste keuze of een noodgedwongen situatie van die studenten is. Als het een noodgedwongen situatie is, dan schiet het aanbod van studentenhuisvesting in Delft nog steeds tekort. Dit zou in principe een afbreuk aan het positieve imago van de studentenstad Delft betekenen. De TUD ziet het als haar taak om te stimuleren dat elke student die in Delft studeert ook in Delft kan wonen.

Het Onderzoeksinstituut OTB heeft de potentiële vraag onderzocht naar woonruimte in Delft van studenten die in Delft studeren, maar er niet wonen. In dit rapport wordt daarvan verslag gedaan. Opdrachtgever van dit onderzoek is de Technische

1. Frans van der Zon, 1992, Studentenhuisvesting in Delft; verkenning, problemen en mogelijke oplossingen. Werkdocument 92-14. Delft (DUP).

Bas van Rosmalen en Frans van der Zon, 1993, De huisvesting en de woonwensen van de Delftse studenten. Werkdocument 93-17. Delft (DUP).

2. De Woonbond en de Vereniging van Niet-Kommerciële Kamerbemiddelingsbureaus hebben de prijs in het leven geroepen. Hij is uitgereikt in het kader van de Nationale Kamerweek 1995.

(8)

Universiteit Delft geweest. Het onderzoek is begeleid door Astrid Sanson (TU-Delft), Rob Swaving (TU-Delft) en Peter van Hemmen (stichting DuWo: ontstaan na een fusie tussen de SDSH en woningbouwvereniging Hof van Delft). Wij zijn de begeleidingscommissie erkentelijk voor hun adviezen en suggesties gedurende dit onderzoek.

1.2 Probleemstelling

Het onderzoek moet een antwoord geven op de volgende probleemstelling:

Wat is de vraag naar woonruimte in Delft van TUD-studenten die niet in Delft wonen?

De probleemstelling is op te splitsen in een aantal onderzoeksvragen: Wat zijn de motieven van TUD-studenten om buiten Delft te wonen? Is deze groep TUD-studenten bereid om woonruimte in Delft te zoeken?

Zo ja, aan welke kenmerken moet dergelijke woonruimte dan voldoen? Hoe groot is de groep studenten die in Delft wil wonen?

Welke beleidsaanbevelingen kunnen op basis van de antwoorden op boven-staande vragen worden gedaan?

1.3 Onderzoeksmethode

Besloten is om de buiten Delft wonende studenten telefonisch te enquêteren.

Studenten die aan de TU-Delft studeren, kunnen verschillende redenen hebben om niet in Delft te willen wonen. Deze redenen kunnen met een enquête boven water gehaald worden door simpelweg naar die motieven te vragen. De mogelijke motie-ven zijn op basis van eerder onderzoek reeds bekend.

Studenten met verhuisplannen en studenten die mogelijk op basis van een nog te realiseren aanbod verhuisgeneigd blijken te zijn, kunnen ook telefonisch benaderd worden met een vragenlijst. Studenten met redelijk duidelijke verhuisplannen kunnen gevraagd worden aan welke voorwaarden en kenmerken de woonruimte in Delft moet voldoen. De studenten die eigenlijk tevreden zijn met hun huidige woonsituatie buiten Delft en pas zullen verhuizen als er een 'aantrekkelijker' alternatief in Delft is, kunnen niet direct met een vragenlijst benaderd worden.

De kenmerken van de vraag van groep verhuisgeneigden naar Delft zijn in 1993 in beperkte mate onderzocht. Er is weliswaar informatie voorhanden over de locatie, het gewenste type woonruimte en de urgentie, maar dit is niet gericht op het

'verleiden' van studenten om in Delft te komen wonen. We hebben daarom vooraf-gaand aan het veldwerk een aantal telefonische gesprekken met studenten gehouden zodat duidelijk wordt welke afwegingen een rol spelen. De ervaringen zijn gebruikt bij het opstellen van de definitieve vragenlijst. In hoofdstuk 2 komt de opzet van het onderzoek nader aan bod.

(9)

1.4 Opbouw van het rapport

In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de steekproef en wordt de respons geanaly-seerd. In dat hoofdstuk staan we tevens stil bij de groep studenten die volgens de studentenadministratie buiten Delft woont, maar in werkelijkheid toch in Delft woonachtig blijkt te zijn.

Hoofdstuk 3 heeft de huidige woonsituatie van de buiten Delft wonende studenten als onderwerp. De afstand, reistijd en -frequentie naar Delft en de kenmerken van de huidige woonsituatie van de studenten komen aan bod.

In het vierde hoofdstuk staan vervolgens het imago en de aantrekkingskracht van Delft centraal. Vragen die onder meer aan de orde komen, zijn: Waarom hebben de studenten voor hun huidige woonsituatie gekozen? En: Zijn zij bereid om naar Delft te verhuizen? Ook de redenen van de groep studenten die (zeker) niet van plan is om naar Delft te verhuizen komen in het vierde hoofdstuk aan bod.

De woonwensen van de studenten die naar Delft willen verhuizen, worden in hoofdstuk 5 behandeld. Wat voor woonruimte zoeken zij en op welke plek in Delft zouden zij bij voorkeur willen wonen? Bij het antwoord op deze vragen wordt overigens onderscheid gemaakt tussen de groep studenten die zegt zeker naar Delft te verhuizen en de groep die nog twijfelt over een mogelijke komst naar Delft. Hoofdstuk 6 tenslotte zet de voornaamste conclusies op een rij.

(10)
(11)

2

ANALYSE V AN DE RESPONS

2.1 Populatie

Zoals tabel 2.1 laat zien, woont vijfenveertig procent van alle Delftse studenten volgens de TU-administratie buiten Delft. Uit de tabel blijkt verder dat - logischer-wijs - het percentage studenten dat in Delft woont toeneemt, naarmate ze langer studeren. Dit gaat zeker op voor de studenten die meer dan 75 kilometer van Delft wonen.

Tabel 2.1 Delftse studenten naar studie-adres (begin november 1995)

Studenten Delft Tot 75 km > 75 km Totaal

Ie-jaars N 542 1.059 640 2.241 % 24.2 47.3 28.6 16.4 2e-jaars N 1.073 798 211 2.082 % 51.5 38.3 10.1 15.2 3e-jaars N 1.105 659 147 1.911 % 57.8 34.5 7.7 14.0 4e-jaars N 1.218 551 109 1.878 % 64.9 29.3 5.8 13.7 5e-jaars > N 3.581 1.743 228 5.552 % 64.5 31.4 4.1 40.6 Totaal N 7.519 4.810 1.335 13.664 % 55.0 35.2 9.8 100.0

(12)

Voordat de feitelijke enquête van start is gegaan, hebben we allereerst met drie-endertig studenten telefonisch gesproken. Het doel van deze gesprekken was een beter beeld te krijgen van 'onze' populatie: Wat zijn redenen om buiten Delft te wonen? In hoeverre zijn de studenten bereid om naar Delft te verhuizen? Waarom willen ze wel en waarom willen ze niet? Is de bereidheid om eventueel te verhuizen afhankelijk van de studieduur en de reisafstand naar Delft? en dergelijke.

Het antwoord op die vragen zou van belang kunnen zijn bij het opstellen van de enquête. De opgedane inzichten zouden bovendien gebruikt kunnen worden bij het trekken van de steekproef.

Ten behoeve van deze telefonische peiling zijn van ongeveer honderd buiten Delft wonende studenten namen, adressen en telefoonnummers a-select uit het studentenbe-stand getrokken. Daarbij is in het oog gehouden dat de spreiding over de studiejaren evenwichtig is. Van de groep van honderd studenten is ongeveer een derde eerste-jaars, een derde tweede- en derdejaars en een derde vierdejaars en ouder.

Uit de gesprekken bleek allereerst dat de studentenadministratie niet geheel up-to-date is wat het studie-adres betreft van de studenten. Met name de eerstejaarsstuden-ten bleken al in Delft te wonen (terwijl ze volgens de gegevens van de administratie buiten Delft woonden).

Voor het feitelijke veldwerk is het van belang te constateren dat de studieduur en de afstand tot Delft belangrijke factoren zijn bij de keuze al dan niet in Delft te willen wonen.

Studiejaren

We besloten de eerstejaarsstudenten en de vijfdejaars- en oudere studenten in het onderzoek buiten beschouwing te laten. De overwegingen die daartoe hebben geleid volgen hieronder.

Zoals al is aangegeven, is het bestand van de studentenadministratie 'vervuild'. Met name in de groep eerstejaarsstudenten die we hebben gesproken, zijn er naar verhouding veel die al in Delft wonen. Zij zeggen dat ze hun nieuwe adres nog niet hebben doorgegeven omdat ze net zijn verhuisd. Anderen hebben het wel al gemeld maar de wijziging is nog niet verwerkt in de studentenadministratie.

Bij eerstejaarsstudenten die wel buiten Delft wonen, zijn vervolgens verschillende groepen te onderscheiden. Sommige studenten weten nog niet of ze naar Delft gaan verhuizen. Voordat ze die beslissing nemen, willen ze eerst eens rustig afwachten of de studie bevalt die ze hebben gekozen, of ze hun propaedeuse op tijd halen en dergelijke. Voor andere studenten spelen dergelijke overwegingen minder een rol omdat ze zo dicht bij Delft wonen dat de reistijd voor hen geen enkel probleem is. Eerder onderzoek (zie Van Rosmalen e.a., 1993, zie noot 1, p. 1) heeft overigens uitgewezen dat veel eerstejaarsstudenten uiteindelijk toch naar Delft komen. De wensen en motieven van die studenten zijn al in kaart gebracht. Gezien het boven-staande leek het ons niet zinvol om de eerstejaarsstudenten in dit onderzoek te betrekken.

Hetzelfde concludeerden we voor de vijfdejaarsstudenten. De reden om ook de vijfdejaarsstudenten 'uit te sluiten' is echter geheel anders van aard. Uit de

(13)

telefoni-sche gesprekken is namelijk gebleken dat de keuze voor hun huidige woonplaats van de meeste van deze studenten zeer bewust tot stand is gekomen. Over het algemeen zijn zij zodanig gebonden aan hun huidige woonplaats (werken naast hun studie in de buurt waar ze nu wonen, ze zijn getrouwd of ze wonen samen) dat verhuizen naar Delft geen optie is. Daarnaast mag worden verondersteld dat de meeste vijfdejaars-studenten op redelijke korte termijn zullen afstuderen. Alleen als ze werk in of in de buurt van Delft kunnen krijgen, zijn zij bereid om naar Delft te verhuizen.

Afstand tot Delft

De interviews hebben verder laten zien dat het niet zinvol is om de groep studenten die op grote afstand van Delft woont (buiten een straal van 75 kilometer) in het onderzoek te betrekken. Bij deze studenten is de motivatie om niet in Delft te wonen in het algemeen zeer sterk.

2.2 Steekproef en respons

Op basis van de voorgaande overwegingen hebben we uiteindelijk besloten om het onderzoek te richten op de tweedejaars-, derdejaars- en vierdejaarsstudenten die binnen een straal van vijfenzeventig kilometer buiten Delft wonen.

Tabel 2.1 laat zien dat er in een straal rond 75 km buiten Delft in totaal 4.810 studenten wonen. Als de eerstejaars- en de vijfdejaarsstudenten en ouder buiten beschouwing worden gelaten, telt onze totale onderzoekspopulatie 2.008 studenten. Om representatieve uitspraken te kunnen doen per onderscheiden studiejaargroep zijn in totaal bijna vierhonderd geslaagde enquêtes nodig. Rekening houdend met de vervuiling in de TU-studentenadministratie en een verwachte respons van zestig procent betekent dat, dat we in totaal bijna zevenhonderd studenten moeten benade-ren. Uit het bestand van de studentenadministratie hebben we vervolgens a-select een steekproef getrokken van dat aantal studenten.

Het afnemen van de telefonische enquêtes - in de januari/februari 1996 - zijn voorspoedig verlopen. Het geplande aantal van vierhonderd geslaagde enquêtes was sneller bereikt dan vooraf was ingeschat. De enquêteurs zijn daarna doorgegaan met bellen. Daardoor zijn uiteindelijk bijna alle zevenhonderd studenten uit de steekproef bereikt. De respons is mede daardoor hoger uitgekomen dan de geplande vierhon-derd studenten.

De onderstaande tabellen geven een beeld van de respons. In tabel 2.2 de bruto-respons en in tabel 2.3 de nettobruto-respons.

Tabel 2.2 laat zien dat er slechts drie adressen niet zijn gebruikt. Van de totale steekproef van 685 studenten hebben we er 502 aan de lijn gekregen. De overige studenten hadden geen telefoonnummer (nummer onbekend), namen niet op, waren herhaaldelijk in gesprek, niet thuis en dergelijke.

(14)

Tabel 2.2 Brutorespons op de telefonische enquête Aantal Percentage In gesprek 4 0,6 Geen antwoord 29 4,2 Weigert 19 2,8 Vragen afgenomen 483 70,5

Niet juiste persoon aan telefoon 23 3,4

Overig 26 3,8

Niet gebruikt 3 0,4

Nummer onbekend 98 14,3

Totaal 685 100,0

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996

Uit tabel 2.3 blijkt dat van die 502 studenten er 483 bereid zijn geweest de vragen te beantwoorden. De nettorespons bedraagt kortom 96,2 %.

Tabel 2.4 geeft de respons weer per studiejaar. Uit de tabel blijkt dat binnen de groep respondenten de tweedejaarsstudenten met ruim zesendertig procent relatief goed vertegenwoordigd zijn.

Tabel 2.3 Nettorespons op de telefonische enquête

Aantal Percentage

Weigert 19 3,8

Vragen afgenomen 483 96,2

NVT 183

Totaal 685 100,0

(15)

Tabel 2.4 Nettorespons naar studiejaar 2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal Respondenten absoluut 176 157 150 483 Bron: DTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

% van respon- van onder

-denten zoekspopulatie

36,4 39,7

32,5 32,8 31,1 27,4 100,0 100,0

Als we de respons afzetten tegen de totale onderzoekspopulatie zijn de tweedeJ

jaarsstudenten ondervertegenwoordigd (respectievelijk 39,7 % van de totale populatie tegenover 36,4% in het onderzoek). De vierdejaarsstudenten zijn daarentegen oververtegenwoordigd in het onderzoek (zij maken respectievelijk 31,1 % van de respondenten uit en 27,4% van de totale populatie). De totaalpercentages die in de tabellen in de volgende hoofdstukken staan, zijn daarom na weging tot stand gekomen, zodat ze een representatief beeld geven van de gehele groep buiten Delft wonende studenten.

De absolute aantallen die in de tabellen zijn opgenomen, variëren overigens. Deels omdat we niet alle vragen aan alle respondenten hebben voorgelegd en deels omdat respondenten soms vragen niet hebben willen beantwoorden. In bijlage 1 geven we in een stroomdiagram enkele kengetallen van de respondenten (en de totale onder

-zoekspopulatie) weer.

2.3 Studenten die al in Delft wonen

Het gaat in dit onderzoek uitdrukkelijk om de mening en wensen van de studenten die buiten Delft wonen. Eerder is erop gewezen dat het gegevensbestand van de studentenadministratie enigszins vervuild is. Studenten die geregistreerd staan als wonende buiten Delft, wonen soms toch in Delft. Van te voren hadden we daarom rekening gehouden met enige 'ruis' in onze steekproef. Deze ruis bleek uiteindelijk mee te vallen. Zo'n tien procent van onze respondenten bleek al in Delft te wonen. Op het totaal van de 2.008 tweede-, derde- en vierdejaarsstudenten die (binnen een straal van vijfenzeventig kilometer) buiten Delft wonen, hebben er bijna 200 hun nieuwe adres in Delft niet doorgegeven aan de studentenadministratie van de TU.

Deze groep is buiten de analyses in de volgende hoofdstukken gehouden.

(16)

Tabel 2.5 Studenten die al in Delft wonen Aantal In % 2e-jaars 20 11,4 3e-jaars 16 10,2 4e-jaars 12 8,0 Totaal 48 9,9

Bron: DTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996

Van deze niet-geadministreerd in Delft wonende studenten zijn we vervolgens nagegaan hoe lang ze al in Delft wonen (tabel 2.6) en waarom ze hun nieuwe adres niet aan de studentenadrilinistratie hebben doorgegeven (zie tabel 2.7).

Tabel 2.6 geeft aan dat de groep studenten niet recentelijk in Delft is komen wonen. De meeste studenten blijken geruime tijd in Delft te wonen. Van de totale groep woont een kleine zestig procent er al meer dan een half jaar.

De ruis in de TU-administratie wordt vooral veroorzaakt door de studenten zelf (zie tabel 2.7). De tabel laat zien dat meer dan driekwart van de studenten zijn nieuwe adres niet aan de Delftse studentenadministratie heeft doorgegeven.

Tabel2.6 Aantal maanden dat de studenten (die geregistreerd staan als wonen-de buiten Delft) in Delft wonen (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=20 n=16 n=12 n=48

Korter dan 2 maanden 15,0 18,8 8,3 14,6

Tussen 2 en 4 maanden 15,0 12,4 8,3 12,5

Tussen 4 en 6 maanden 5,0 18,8 16,6 12,5

Langer dan 6 maanden 65,0 50,0 66,8 60,4

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

(17)

Tabel 2.7 Is het nieuwe adres doorgegeven aan de studentenadministratie? (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=20 n=16 n=12 n=48

Ja 25,0 12,5 33,3 22,9

Nee 75,0 87,5 66,7 77,1

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

Bron: OTB, Enquête uitwonende studenten, 1996.

De studenten noemen twee hoofdredenen waarom ze hun verhuizing en nieuwe adres niet aan administratie hebben gemeld. Beide redenen worden overigens vrijwel even vaak genoemd.

De ene helft van de studenten wijt het aan hun eigen luiheid enJof vergeetachtigheid (en: "moest ik dat dan melden?", "Ik weet niet hoe ik mijn nieuwe adres moet doorgeven" en dergelijke).

Voor de andere helft is het meer een bewuste keuze geweest. Zij vinden het gewoon handig dat de TU-post naar het oude adres (vrijwel altijd dat van hun ouders) wordt gestuurd ("De post wordt dan in ieder geval netjes behandeld", "Ik verhuis regelma-tig en nu krijg ik zeker mijn post").

(18)
(19)

3

DE HUIDIGE WOONSITUATIE

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de huidige woonsituatie behandeld van de studenten die buiten Delft wonen. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de woonplaats van de studenten en hun reistijd en -frequentie naar Delft. De kenmerken van de woonruimte worden vervolgens in paragraaf 3.3 belicht. In paragraaf 3.4 tenslotte komen de woonlasten aan bod.

In afbeelding 3.1 is de woonplaats van de respondenten - op basis van hun postcode - weergegeven. De afbeelding laat zien dat de meeste studenten in de nabijheid van

Delft wonen. Met name de direct omliggende gemeenten zijn populair. Daarnaast zien we dat er verhoudingsgewijs veel studenten in (wijken van) Rotterdam en Den Haag wonen.

3.2 Woonplaats, reistijd en -frequentie

Tabel 3.1 geeft de reistijd weer van de buiten Delft wonende studenten. Ruim een kwart van hen is minder dan een half uur kwijt om van huis naar de universiteit te komen. Iets meer dan de helft (zo'n 51 procent) woont op een half uur tot een uur reizen van Delft. Een op de vijf studenten is meer dan een uur onderweg. Ter vergelijking: meer dan drie kwart van alle studenten die in Delft studeren, reizen in minder dan een half uur naar hun faculteit in Delft (Van Rosmalen e.a., 1993, zie noot 1, p. 1». De reistijd wordt niet langer of korter naarmate het aantal studiejaren toeneemt. De ouderejaarsstudenten zijn gemiddeld net zo lang onderweg als de tweede- en de derdejaars studenten.

We hebben de studenten overigens niet rechtstreeks gevraagd naar de afstand (in kilometers) of het vervoermiddel waarmee zij van hun woonplaats naar Delft reizen.

We mogen ervan uitgaan dat het gros van de studenten van het openbaar vervoer gebruik maakt. De opgegeven reistijd zegt desondanks weinig over de werkelijke afstand (in kilometers) van Delft. Degenen die relatief dicht bij Delft wonen kunnen - bijvoorbeeld doordat ze vaker de fiets nemen - langer onderweg zijn dan studenten die verder weg wonen en met het openbaar vervoer komen.

(20)

Afbeelding 3.1 Aantal studenten 2en3 • 4en 5

.6

en meer

*

Delft

De herkomst van de respondenten aan dit onderzoek (weer-gegeven naar postcodegebied)

(21)

Tabel 3.1 Reistijd in minuten van de huidige woonplaats naar Delft (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=156 n=141 n=137 n=434 0-15 minuten 7,7 5,7 3,6 5,9 16-30 minuten 20,5 21,3 18,8 20,3 31-45 minuten 20,5 22,0 31,3 24,6 46-60 minuten 29,5 29,1 21,0 27,0 61-90 minuten 20,5 19,9 22,5 20,8 > 91 minuten 1,3 2,1 0,7 1,4 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 Gem. minuten 50,3 50,1 49,9 50,1

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Naast de reistijd hebben we de studenten gevraagd hoe vaak ze naar Delft reizen (zie tabel 3.2). De studenten blijken vaak naar Delft te komen: de gemiddelde student onderneemt (iets meer dan) vier keer per week de reis naar Delft. Naarmate het aantal studiejaren toeneemt, neemt de frequentie van het bezoek iets af. Naar alle waarschijnlijkheid heeft dit te maken met de opbouw van het studieprogramma. De ouderejaarsstudenten hebben over het algemeen een grotere vrijheid hun tijd in te delen en hun studieplek te kiezen (het schrijven van scripties, afstudeeronderzoeken en dergelijke) dan de tweede- of derdejaars.

Tabel 3.2 Gemiddeld aantal keren per week dat men naar Delft reist (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=156 n=141 n=137 n=434 là2keer 5,1 6,4 8,0 6,3 3 keer 7,7 12,8 17,5 12,1 4 keer 26,9 31,2 40,9 32,2 5 keer en vaker 60,3 49,6 33,6 49,4 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

Gem. aantal keer 4,6 4,3 4,0 4,3

(22)

Tabel 3.3

Thuis bij ouders Uitwonend Totaal

Thuis of uitwonend (in %)? 2e-jaars n=156 69,2 30,8 100,0 3e-jaars n=141 55,3 44,7 100,0 Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

3.3 Kenmerken van de huidige woonruimte

4e-jaars Totaal

n=137 n=434

51,1 59,6

48,9 40,4

100,0 100,0

Tijdens de telefonische. interviews die voorafgaande aan de enquête zijn gehouden, bleek dat veel buiten Delft wonende studenten nog thuis wonen. De enquêteresulta-ten laenquêteresulta-ten hetzelfde beeld zien (zie tabel 3.3). Bijna zestig procent van de studenten die buiten Delft wonen, heeft het ouderlijke huis nog niet verlaten. Dit percentage wordt minder naarmate ze langer met hun studie bezig zijn (van de tweedejaars- en de vierdejaarsstudenten woont respectievelijk circa zeventig en ruim vijftig procent thuis). In vergelijking met alle Delftse studenten is het aandeel thuiswonenden hoog te noemen. Van alle Delftse studenten (dat wil zeggen inclusief de studenten die niet in Delft zijn gevestigd), woont nog geen achttien procent bij hun ouders thuis (Van Rosmalen e.a., 1993, zie noot I, p. 1).

Ongeveer veertig procent van de studenten die buiten Delft wonen, heeft het ouderlijke huis verlaten en eigen woonruimte gehuurd of gekocht.

Tabel 3.4 laat zien dat de meeste studenten hun woonruimte hebben gehuurd. Gezien de financiële positie waarin studenten over het algemeen verkeren, is deze constate-ring weinig verrassend te noemen. In vergelijking met alle uitwonende Delftse studenten (waarvan vier procent woonruimte heeft gekocht: Van Rosmalen e.a., 1993), zijn de 'buiten Delft uitwonende' studenten overigens verhoudingsgewijs 'kooplustig'. Met name het percentage vierdejaarstudenten dat de huidige woon-ruimte heeft gekocht, is wat dat betreft (met dertien procent) opvallend hoog te noemen.

Bijna de helft van de studenten die buiten Delft wonen (en uitwonend zijn), heeft de beschikking over een eigen keuken en douche en hoeft geen voorzieningen met anderen te delen (zie tabel 3.5). Naarmate het aantal studiejaren groter is, neemt de zelfstandigheid toe. Van de tweedejaars heeft grofweg een derde de beschikking over eigen voorzieningen; bij de vierdejaars is dit al meer dan de helft.

(23)

Tabel 3.4 Is de woonruimte gekocht of gehuurd (in %)?

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=48 n=63 n=67 n=178

Gekocht 8,3 6,3 13,4 9,3

Gehuurd 91,7 93,7 86,6 90,7

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

In vergelijking met alle Delftse studenten die uitwonend zijn, woont de groep buiten Delft wonende studenten relatief zelfstandig. Van alle Delftse studenten voert namelijk zo'n twintig procent een zelfstandige huishouding (Van Rosmalen, e.a.

1993, zie noot 1, p. 1). Bij de studenten die buiten Delft wonen (en uitwonend zijn) is dit percentage meer dan twee keer zo hoog. We moeten hierbij overigens niet vergeten dat het percentage 'uitwonenden' onder deze laatste groep studenten relatief genomen klein is (een groot deel van deze studenten woont namelijk nog bij hun ouders thuis).

3.3.1 De uitwonende student

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de 'uitwonende buiten Delft wonende' student: dat wil zeggen de studenten die niet meer bij hun ouders in huis wonen.

Daarbij maken we onderscheid tussen studenten die wel de beschikking hebben over eigen voorzieningen (zelfstandig wonend) en zij die dat niet hebben (niet-zelfstandig wonend).

Tabel 3.5 Beschikking over een eigen keuken, toilet en douche (in %)? 2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=52 n=64 n=59 n=175

Ja 31,3 46,0 52,5 43,7

Nee, delen met anderen 68,7 54,0 47,8 56,3

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

(24)

Zelfstandig wonende studenten

Tot de groep die zelfstandig woont, behoren relatief veel vierdejaarsstudenten. Het is een groep die bovendien verhoudingsgewijs vaak een koopwoning bezit. Het blijkt dat meer dan eenentwintig procent van hen woonruimte heeft gekocht.

De tabellen 3.6 en 3.7 geven een beeld van het woonoppervlak van de studenten die uitwonend zijn en de beschikking hebben over eigen voorzieningen. Hoewel we ons moeten realiseren dat de absolute aantallen laag zijn, laten de tabellen zien dat deze studenten opmerkelijk ruim wonen. Ze beschikken gemiddeld genomen over twee en een halve kamer met in totaal een woonoppervlak van ruim zestig vierkante meer. Het is overigens opvallend dat met name de jongerejaarsstudenten relatief luxe wonen (althans qua woonoppervlak). De tweedejaars hebben naar verhouding meer kamers en een groter woonoppervlak tot hun beschikking dàn de vierdejaarsstuden-ten.

Het omgekeerde zou meer voor de hand hebben gelegen. Uitgaande van een woon-carrière zou verwacht mogen worden dat de ouderejaars beter af zouden zijn. Het zou kunnen zijn dat het hier om een specifieke groep tweedejaars gaat (de absolute populatie is laag). Een groep die bijvoorbeeld al enkele jaren werkt en op 'latere

leeftijd' aan een (aanvullende) studie is begonnen. Omdat we de persoonlijke situatie van de respondenten niet kennen, blijft het gissen naar de precieze verklaring.

Tabel 3.6 Aantal kamers (exclusief keuken, douche, etc) van de zelfstandig wonende studenten (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

=15 n=29 n=35 n=76 1 kamer 6,7 24,1 31,4 23,3 2 kamers 20,0 31,0 34,3 30,0 3 kamers 53,3 20,7 14,3 25,1 4 kamers> 20,0 24,1 20,0 21,6 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

Gem. aantal kamers 2,9 2,8 2,3 2,6

(25)

Tabel 3.7 Aantal vierkante meters van de woonruimte van studenten met zelfstandig woonruimte (in %)?

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=15 n=28 n=34 n=77 0-20 m2 3,6 1,4 20-40 m2 13,3 35,7 32,3 29,5 40-60 m2 20,0 21,4 26,5 23,1 60-80 m2 13,3 21,4 20,6 19,3 > 80 m2 53,4 17,9 20,6 26,7 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 -Gem. aantal m2 75,3 57,9 60,2 62,3

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Tabel 3.8 geeft weer over welke voorzieningen de uitwonende studenten kunnen beschikken. Meer dan tachtig procent heeft de beschikking over voorzieningen als een wasmachine, wastafel, telefoon, douche en keuken. Er zijn wat dat betreft geen opmerkelijke verschillen tussen de tweede-, derde- en vierdejaarsstudenten.

Tabel 3.8 Beschikbaarheid over voorzieningen van de zelfstandig wonende student (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=15 n=29 n=35 n=79 Bad 40,0 20,7 25,7 26,8 Tuin 33,3 24,1 31,4 29,0 Balkon 66,7 51,7 62,9 59,4 Wasmachine 80,0 79,3 85,7 82,0 Wastafel 80,0 93,1 88,6 88,5 Telefoon 93,3 100,0 100,0 98,6 Douche 100,0 100,0 97,1 98,9 Keuken 100,0 100,0 100,0 100,0

(26)

Wel zien we ook hier aanwIJzmgen voor de relatief goede woonsituatie van de tweedejaarsstudenten. Zij hebben verhoudingsgewijs vaker de beschikking over voorzieningen als bad, tuin en balkon dan de vierdejaars.

Niet-zelfsmndig wonende studenten

We hebben allereerst aan deze groep gevraagd wie de eigenaar is van hun woon-ruimte. In tabel 3.9 staan de antwoorden opgenomen. Verreweg het grootste deel van de studenten uit deze groep woont in een woning van een particuliere eigenaar. Dit geldt vooral voor de ouderejaarsstudenten (bijna 95%).

De niet-zelfstandig wonende studenten huren relatief weinig woonruimte van een woningcorporatie. Een uitzondering hierop vormen de tweedejaars waarvan globaal genomen een op de vijf in woonruimte van een woningcorPoratie woont. Van alle TU-studenten die uitwonend zijn (het gaat hierbij zowel om de zelfstandig als de niet-zelfstandig wonenden studenten) woont meer dan een kwart in een woning van een woningcorporatie (Van Rosmalen e.a., 1993, zie noot 1, p. 1).

Een belangrijk deel van' deze studenten is overigens aangewezen op woonruimte van de SDSH (DuWo). De buiten Delft wonende studenten kunnen vanzelfsprekend niet van dat specifiek op studenten gerichte sociale woningaanbod gebruik maken. In tegenstelling tot de zelfstandig wonende student zien we bij de studenten die voorzieningen delen, wel een verband tussen de studieduur en het woonoppervlak (zie de tabellen 3.10 en 3.11). De wooncarrièretheorie lijkt hier wel op te gaan. De vierdejaarsstudenten hebben naar verhouding meer kamers en een groter woon-oppervlak tot hun beschikking dan de jongerejaars. Van de vierdejaarsstudenten heeft meer dan veertig procent de beschikking over een woonruimte van meer dan eenen-twintig vierkante meter (vergelijk tabel 3.10). Voor de tweede- en derdejaars zijn deze percentages respectievelijk zeventig en negenentwintig vierkante meter.

Tabel 3.9 Eigenaar van de huidige woonruimte van uitwonende studenten die niet-zelfstandig wonen (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=32 n=34 n=32 n=98

Particuliere eigenaar 68,7 73,5 93,8 77,7

Woningcorporatie 21,9 14,7 3,1 13,9

Familie 9,4 11,8 3,1 8,4

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

(27)

Tabel 3.10 Aantal kamers (exclusief keuken, douche, etc) van de niet-zelf-standig wonende studenten (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=32 n=34 n=32 n=98 1 kamer 93,8 88,2 84,4 89,1 2 kamers 6,3 11,8 9,4 9,1 3 kamers 3,1 0,9 4 kamers en meer 3,1 0,9 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

Gem. aantal kamers 1,1 1,1 1,4 1,2

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Deze oppervlaktes wijken overigens niet veel af van de gegevens die verkregen zijn onder de eerder gehouden enquête onder alle Delftse studenten (Van Rosmalen e.a., 1993, zie noot 1, p. 1). De buiten Delft wonende studenten wonen dus niet groter of kleiner dan de gemiddelde student die in Delft woont.

Tabel 3.11 Aantal vierkante meters van de woonruimte (exclusief de gemeen-schappelijke ruimte) van niet-zelfstandig wonende studenten (in

%)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=32 n=34n =33 n=99 0-10 m2 9,1 8,8 9,4 9,1 11-15 m2 42,4 32,5 31,2 35,3 16-20 m2 21,2 29,4 18,8 23,2 21-25 m2 15,2 17,6 15,6 16,2 > 26 m2 12,1 11,7 25,0 16,2 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 Gem. m2 19,0 18,0 22,7 19,8

(28)

Ook aan de niet-zelfstandig wonende studenten is gevraagd over welke voorzieningen zij de beschikking hebben (tabel 3.12). In grote lijnen heeft de niet-zelfstandig wonende student dezelfde voorzieningen voorhanden als de zelfstandig wonende student (vergelijk tabel 3.8). Ook meer dan tachtig procent van deze groep beschikt over voorzieningen als wastafel, telefoon, keuken en douche. Het enige verschil is dat zij deze voorzieningen met andere medebewoners moeten delen.

Tabel 3.13 geeft aan met hoeveel andere medegebruikers de voorzieningen gedeeld moeten worden. De buiten Delft wonende student deelt de voorzieningen gemiddeld met vier (4,3) medebewoners. Over het algemeen blijkt - en ook dit strookt met de resultaten van het eerder verrichte onderzoek van Van Rosmalen e.a. (1993) - dat naarmate het studiejaar hoger is, het aantal medegebruikers' kleiner wordt. Gemid-deld genomen deelt een tweedejaarsstudent de voorzieningen met 5,6 huisgenoten. Tussen de derde- en vierdejaars zijn de verschillen geringer. Hier zijn er respectie-velijk 3,7 en 3,5 andere medegebruikers.

Tabel 3.12 Beschikbaarheid over voorzieningen van de niet-zelfstandig wonende student (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=33 n=34 n=32 n=99 Bad 24,2 17,6 28,1 23,0 Balkon 30,3 38,2 53,1 39,6 Tuin 57,6 32,4 31,3 41,3 Gemeenschappelijke ruimte 63,6 55,9 59,4 59,7 Wasmachine 78,8 61,8 81,3 73,6 Wastafel 93,9 94,1 93,8 93,3 Telefoon 100,0 91,2 100,0 96,9 Douche 100,0 100,0 100,0 100,0 Keuken 100,0 100,0 100,0 100,0

(29)

Tabel 3.13 Aantal medegebruikers waarmee de niet-zelfstandig wonende student voorzieningen deelt (in %)

2e-jaars n=32 Een à twee medegebruikers 24.2 Drie medegebruikers 15.2 Vier medegebruikers 27.3 Vijf medegebruikers 15.2 Zes tot tien medegebruikers 6.1 Tien of meer medegebruikers 12.1

Totaal 100,0

Gem. aantal medegebruikers 5,6 Bron: DTB, Enquête uitwonende studenten, 1996.

3.3.2 Woonlasten 3e-jaars n=34 29.4 23.5 26.5 8.8 1.7 100,0 3,7 4e-jaars n=33 34.4 25.0 12.5 15.6 12.5 100,0 3,5 Totaal n=99 28,9 20,9 22,8 13,1 9,9 100,0 4,3

Tot slot van dit hoofdstuk: gaan we in op de woonlasten van de (zelfstandig en niet-zelfstandig wonende) studenten die buiten Delft wonen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de huurders en de kopers.

Huurders

In tabel 3.14 zijn de maandelijkse woonlasten voor de huurders weergegeven. De meest voorkomende woonlasten voor de student die woonruimte buiten Delft huurt, zijn

f

300 à

f

400,- per maand. Een kleine veertig procent van de studenten is dit bedrag per maand kwijt aan het wonen.

Als we het gemiddelde huurbedrag (inclusief gas, water en licht) in absolute zin bekijken, dan zijn er naar studiejaar (kleine) verschillen te onderscheiden. De gemiddelde tweedejaarsstudent betaalt

f

356,- per maand, terwijl de gemiddelde vierdejaarsstudent bijna

f

390,- per maand betaalt. De bedragen die de studenten betalen voor gas, water en licht liggen maandelijks tussen de f 61,- (tweedejaars) en

f

73, (vierdejaars). Overigens rekening houdend met de gemiddelde huurstijging

-zitten de buiten Delft wonende studenten op het zelfde woonlastenniveau als alle uitwonende Delftse studenten die in 1993 zijn geënquêteerd. Het maandelijkse bedrag dat zij aan huur en bijkomend kosten betaalden, was toen

f

341,- (met een gemiddelde huurverhoging van vier procent is dat nu ongeveer

f

369,-).

(30)

Tabel 3.14 Huidige maandelijkse huurlasten per maand (inclusief kosten voor water en licht en gas? (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=44 n=57 n=57 n=158 Tot I 2oo,- 11,4 8,8 5,3 8,4 1200,-tlm f 300,- 15,9 19,3 26,3 20,5 1300,-t/ml 400,- 47,7 36,8 40,4 41,3 1400,-t/ml 500,- 15,9 22,8 10,5 16,7 I 5oo,- tlml 600,- 5,3 5,3 3,6 f 600,-t/mf 700,- 6,8 3,5 1,8 4,0 f 700,- of meer 2,3 3,5 10,5 5,4

Totaal 100,0 100,0 loo,O loo,O

Gem. huur inclusief 1356,- 1340,- 1388,- 1361,

-Bron: DTB, Enquête uitwonende studenten, 1996.

Enkele studenten die buiten Delft wonen, ontvangen individuele huursubsidie. Het gaat hierbij - zowel in absolute als relatieve zin - om een zeer kleine groep studenten (vijf procent). Het gemiddelde bedrag dat men aan individuele huursubsidie ont-vangt, bedraagt maandelijks f 130,-. We hebben geen gegevens over de individuele huursubsidie-ontvangsten van alle uitwonende Delftse studenten die aan de TU studeren, zodat een vergelijking niet gemaakt kan worden.

Wel hebben we informatie over de woonlasten die de zelfstandig wonende en de niet-zelfstandige wonende student betalen. Deze laatste groep zal logischerwijs lagere maandlasten hebben dan de eerste groep. Het feitelijke verschil in maandlasten blijkt redelijk groot te zijn en bedraagt ruim f 130,-. De zelfstandig wonende studenten betalen namelijk gemiddeld per maand (inclusief gas, water en elektra) een bedrag van

f

466,-. Het overeenkomstig bedrag voor de niet-zelfstandig wonende student is

f

335,-. Ook hier ontbreken vergelijkbare gegevens van alle Delftse studenten.

Kopers

Bij de kopers gaat het om een relatief (maar zeker ook in absolute zin) kleine groep studenten (negen procent van alle uitwonende studenten). Naar alle waarschijn-lijkheid bestaat deze groep niet uit 'doorsnee-studenten'. Degenen die buiten Delft een woning gekocht hebben, noemen een gemiddeld bedrag van

f

829,- dat zij (netto) per maand aan rente en hypotheekaflossing kwijt zijn. Er zullen over het

(31)

algemeen wellllg studenten zijn die in staat zijn om zo'n bedrag aan rente en hypotheekaflossing te betalen.

3.4 Conclusie

De gemiddelde buiten Delft wonende student is ruim drie kwartier onderweg (enkele reis) om van zijn woonplaats naar Delft te reizen. Het aantal studiejaren heeft geen enkele invloed op deze reistijd. De studenten bezoeken Delft frequent. Zo'n vier tot vijf keer per week wordt Delft bezocht. Naarmate de studieduur toeneemt, zien we dat de frequentie van het bezoek licht daalt. Het studieprogramma (de vrijheid om de eigen tijd in te delen en de studielocatie zelf te bepalen groeit over het algemeen naarmate men verder in de studie komt) is hierop naar alle waarschijnlijkheid van invloed.

Verhoudingsgewijs wonen de studenten die buiten Delft wonen veel bij hun ouders thuis. Hoewel de telefonische interviews al daarop wezen, is het toch opmerkelijk dat bijna zestig procent van de respondenten het ouderlijke huis nog niet heeft verlaten. Naarmate de studieduur toeneemt, neemt het aandeel van studenten die op zichzelf wonen weliswaar toe, maar ook de meeste (51 %) van de buiten Delft wonende vierdejaars studenten wonen nog thuis. Het vergelijkbare percentage voor alle studenten die aan de TU-Delft studeren, bedraagt nog geen achttien.

Degenen die het ouderlijke huis hebben verlaten, hebben meestal woonruimte ge-huurd. Het aantal kopers is verhoudingsgewijs gering (negen procent). In vergelij-king met alle (uitwonende) Delftse studenten -waarvan zo'n vier procent woonruim-te heeft gekocht - is het aandeel kopers desondanks aan de hoge kant.

Bijna de helft van de uitwonende studenten (44%) kan beschikken over een eigen keuken, toilet en douche. De overige studenten moeten deze voorzieningen met anderen delen. Naarmate de studieduur toeneemt, groeit het aantal studenten dat zelf over zijn of haar voorzieningen kan beschikken. In vergelijking met alle uitwonende Delftse studenten (van wie circa tachtig procent voorzieningen moet delen) wonen de buiten Delft wonende studenten relatief zelfstandig. Daarbij moet in één adem aan worden toegevoegd dat het aantal studenten dat buiten Delft uitwonend is, relatief klein is.

De studenten die zelfstandig de beschikking hebben over eigen voorzieningen wonen ruim. Wat bij deze groep opvalt, is dat de jongerejaars gemiddeld over meer ruimte en meer voorzieningen beschikken dan de ouderejaarsstudenten.

De buiten Delft wonende student die op zichzelf woont en voorzieningen met anderen deelt (de zogenaamde 'niet-zelfstandige uitwonende student') woont over het algemeen in woonruimte van een particuliere eigenaar. Deze studenten maken relatief weinig gebruik van de socialehuursector. Het aanbod is over het algemeen -anders dan in Delft (de voormalige SDSH) ook nauwelijks toegesneden op die specifieke vraag. De woonsituatie van de buiten Delft wonende student (die voorzie-ningen deelt) wijkt niet veel af van die van gemiddelde Delftse (uitwonende) student. Dit geldt in grote lijnen voor het aantal vierkante meters (gemiddeld bijna twintig), het aantal medegebruikers (zo'n vier) en de verschillen die daarin optreden naarmate

(32)

de studieduur toeneemt (dan groeit het oppervlak en daalt het aantal medegebrui

-kers).

De buiten Delft wonende student betaalt gemiddeld

f

361,- (inclusief gas, water en licht) voor zijn woonruimte. Ook dit bedrag is vergelijkbaar met het woonlastenni-veau van alle Delftse uitwonende studenten.

(33)

4

DELFT: IMAGO EN AANTREKKINGSKRACHT

4.1 Inleiding

In het onderzoek hebben we de studenten gevraagd hun mening te geven over Delft. Allereerst wordt in paragraaf 4.2 het voorzieningenniveau van Delft aan de orde gesteld.

In paragraaf 4.2 gaan we in op de vraag in hoeverre de studenten Delft kennen. Maken de studenten die momenteel buiten Delft wonen, gebruik van de Delftse voorzieningen en wat vinden ze van het aanbod?

Paragraaf 4.3 staat vervolgens in het teken van stellingen. De studenten is een aantal

stellingen voorgelegd die te maken hebben met hun keuze om al dan niet in Delft te (willen) wonen. De stellingen hebben bijvoorbeeld betrekking op de afstand tot Delft, de sociale contacten in hun huidige woonplaats en in Delft, hun huidige woonruimte en dergelijke. Met behulp van de stellingen wordt geprobeerd een beeld te krijgen van de overwegingen die een (belangrijke) rol spelen in de keuze voor de huidige woonplaats. Op basis van de antwoorden kunnen de mogelijke motieven om al dan niet naar Delft te verhuizen, worden achterhaald.

Vervolgens komen de verhuisplannen van de studenten aan bod. In paragraaf 4.4 staat de vraag centraal of ze naar Delft willen verhuizen. Daarbij wordt uitgebreid stilgestaan bij de verschillende groepen verhuisgeneigden: Wie wil er niet verhuizen en waarom niet? Welke groep twijfelt nog en heeft die groep bepaalde kenmerken? en tot slot: Wie willen er zeker verhuizen? De redenen van de studenten die aange-ven zeker niet naar Delft te willen verhuizen, worden behandeld in paragraaf 4.5. Het hoofdstuk wordt in paragraaf 4.6 afgesloten met een korte samenvatting.

4.2 Voorzieningenniveau in Delft

Voordat we ingaan op de vraag wat de buiten Delft wonende studenten van het Delftse voorzieningenniveau vinden, hebben we gekeken of ze er weleens gebruik van maken.

(34)

Tabel 4.1 Activiteiten die de buiten Delft wonende student in Delft het afgelopen half jaar (= sinds het begin van het studiejaar 1995) heeft ondernomen (in %)

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal n=156 n=141 n=137 n=434

Geen van de onderstaande

activiteiten 1,3 4,3 4,4 3,1 Theater bezocht 3,2 6,4 1,5 3,7 Bioscoop bezocht 11,5 13,5 11,7 12,2 Gesport 32,1 29,8 21,2 28,3 Studentenvereniging bezocht 35,9 22,0 27,0 28,9 In restaurant gegeten 34,6 44,0 38,0 38,6 Bij mensa/studenten-vereniging gegeten 50,6 48,2 45,3 48,4

N aar café geweest 64,1 66,7 65,0 65,2

Gewinkeld 79,5 72,3 76,6 76,3

Bij vriend(en) op bezoek 75,6 84,4 79,6 79,6

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Tabel 4.1 geeft weer -uitgesplitst naar studiejaar - welke activiteiten de buiten Delft wonende studenten recentelijk (vanaf het begin van het lopende studiejaar) hebben ondernomen. De nadruk ligt daarbij op sociale activiteiten (van sporten tot theaterbe-zoek).

De tabel laat zien dat een gering aantal studenten (drie procent) geen enkele sociale activiteit (althans niet een van de activiteiten die ze werden voorgelegd) in Delft heeft ondernomen. Onder de groep niet-actieven zitten verhoudingsgewijs meer vierdejaars- dan tweedejaars studenten (4,4 procent versus 1,3 procent).

Als het totale beeld wordt bekeken, dan kan geconstateerd worden dat de culturele activiteiten relatief laag scoren (nog geen vier procent van de studenten heeft een theater bezocht en twaalf procent heeft recentelijk een film in een Delftse bioscoop gezien).

De andere activiteiten worden vaker ondernomen. Bijna een op de drie studenten die buiten Delft woont, heeft de afgelopen maanden in Delft gesport enJof een studen-tenvereniging bezocht.

(35)

De Delftse restaurants en eettafels van studentenvereniging mogen op een nog grotere populariteit rekenen. Bijna veertig respectievelijk vijftig procent van de studenten heeft daar de afgelopen maanden weleens gegeten.

Activiteiten die· - nog steeds -over het algemeen met het studentenleven geassocieerd worden (cafés enlof vrienden bezoeken) of die gewoonweg noodzakelijk zijn (winkelen), zijn door twee derde of meer van de buiten Delft wonende studenten ondernomen.

Het beeld dat tabel 4.1 geeft, komt overeen met de verwachtingen. We mogen veronderstellen dat als de activiteiten van alle Delftse studenten in kaart worden gebracht, de rangorde van de activiteiten in ieder geval in grote lijnen dezelfde zal zijn. Wel zal de participatie bij de onderscheiden activiteiten mogelijk hoger liggen. De studieduur heeft weinig invloed op het al dan niet 'sociaal actief zijn' in Delft. Wel lijkt het erop dat de tweedejaars over de gehele linie wat meer bij het Delftse studentenleven zijn betrokken. Zij hebben verhoudingsgewijs meer dan de vierde- en derdejaars bij een studenteneettafel gegeten (51 versus 45 procent) enlof een studentenvereniging bezocht (36 versus 27 procent). Ook sporten de tweedejaars meer in Delft dan de ouderejaars. De verschillen zijn echter niet groot en komen niet onverwacht. Naarmate studenten langer met hun studie bezig zijn, neemt de bemoeienis met de (studenten)verenigingsactiviteiten over het algemeen af.

Al met al kan geconcludeerd worden dat de buiten Delft wonende studenten redelijk actief zijn in Delft. De mate waarin ze actief zijn kunnen we niet aan andere gegevens toetsen. Het is onbekend in welke mate 'de' gemiddelde TU-student de afgelopen periode (sociale) activiteiten heeft ontplooid.

Zoals in de inleidende paragraaf van dit hoofdstuk is aangegeven, is de studenten ook de vraag voorgelegd wat zij van het aanbod van voorzieningen in Delft vinden. Tabel 4.2 geeft aan of het aanbod van de verschillende voorzieningen in Delft volgens de studenten voldoende is, of juist meer of minder zou moeten zijn.

Uit de tabel blijkt dat de overgrote meerderheid van de studenten tevreden is over het huidige aanbod van voorzieningen in Delft. Alleen het aanbod van café's, bioscopen en parken zou volgens meer dan twintig procent van de buiten Delft wonende studenten wel wat vergroot mogen worden.

In bijlage 2 wordt de mening over het aanbod van voorzieningen afgezet tegen het studiejaar. Uit deze bijlage blijkt dat er geen opmerkelijke verschillen zijn met het totaalbeeld dat tabel 4.2 geeft. Wel kunnen we constateren dat de tweedejaarsstuden-ten iets minder tevreden zijn met het huidige aanbod van met name bioscopen, café's en restaurants. Er zijn verhoudingsgewijs meer tweedejaarstudenten die een groter aanbod van deze drie voorzieningen zouden willen zien, dan gemiddeld (zie bijlage 2). De vierdejaarsstudenten zien daarentegen naar verhouding liever een ruimer aanbod van theaters, parken en winkels (voor duurzame artikelen) dan de tweede-jaarsstudenten.

(36)

Tabel 4.2 Mening van de studenten over het huidige aanbod van voorzienin-gen in Delft (horizontaal gepercenteerd)

Genoeg Zou meer Zou minder

willen willen

Sportvelden 92,3 6,8 0,9

Theaters 90,9 7,4 1,7

Winkels (voor dagelijkse boodschappen) 89,6 10,2 0,2

Restaurants 87,3 12,4 0,3

Winkels (voor duurzame artikelen) 82,9 16,2 0,9

Café's 78,0 20,8 1,2

Bioscopen 77,8 21,7 0,5

Parken 70,3 28,2 1,5

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

In feite moeten bij dit oordeel over de voorzieningen het feit of de respondenten de desbetreffende activiteit ook al daadwerkelijk hebben ondernomen, worden meege-wogen. Verondersteld mag worden dat degenen die al actief zijn geweest een beter beeld hebben van het aanbod. Zij kunnen met meer recht van spreken een oordeel vellen over het aanbod. Het blijkt dan dat het beeld in grote lijnen overeenkomt met hetgeen uit tabel 4.2 blijkt. De opvattingen van studenten die de desbetreffende activiteit wel en niet hebben ondernomen wijken nauwelijks van elkaar af.

Om een idee te krijgen of de buiten Delft wonende studenten enigszins weten wat er in de stad aan de hand is, hebben we ze tenslotte gevraagd of ze de Delftse Stads-krant weleens gelezen hebben. Tabel 4.3 geeft het antwoord op de vraag. Een ruime meerderheid van de studenten (bijna drie kwart) kent de Stadskrant misschien wel, maar heeft hem nog nooit gelezen. Iets meer dan een kwart (verhoudingsgewijs meer jongere- dan ouderejaars) leest de Stadskrant weleens.

Op zich zegt een dergelijke uitslag niet al te veel. De Stadskrant wordt huis aan huis bezorgd, het is dus logisch dat de meeste studenten de krant nooit gelezen hebben. De studenten kunnen daarnaast ook via allerlei andere bronnen kennis over Delft vergaren.

(37)

Tabel 4.3 Heb je de Delftse Stadskrant weleens gelezen? (in %)?

2e-jaars 3e-jaars 4e-jaars Totaal

n=169 n=143 n=120 n=432

Ja 27,1 29,8 22,8 26,8

Nee 72,9 70,2 77,2 73,2

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

4.3 Factoren die mogelijk van invloed zijn op de woonplaatskeuze

Zoals hiervoor al is gesteld, hebben we de studenten een aantal stellingen voorge-legd. Deze stellingen hebben onder meer te maken met de persoonlijke omstandighe-den van de stuomstandighe-denten, hun huidige woonruimte en de stad Delft. In elke stelling wordt een relatie gelegd tussen de huidige woonsituatie en het (mogelijk) wonen in Delft. Op deze manier is onder meer geprobeerd te achterhalen waarom de studenten wonen waar ze wonen en wat een belangrijke en minder belangrijke rol speelt bij hun keuze.

De stellingen zijn in de navolgende tabellen (4.4 tot en met 4.8) gerangschikt naar het thema waarop ze betrekking hebben. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan bod: kosten en afstand (tabel 4.4), vrienden/studiegenoten (tabel 4.5), studie (tabel 4.6), locatie (tabel 4.7) en woonruimte (tabel 4.8). In de tabellen worden de meningen van de totale groep buiten Delft wonende studenten gegeven. 3 In bijlage 3 zijn de antwoorden op de stellingen naar studiejaar weergegeven. Mochten er opmerkelijk verschillen tussen de verschillende studiejaren voorkomen, dan wordt dat in deze paragraaf gemeld.

Tabel 4.4 geeft een beeld van de invloed van de kosten en afstand. Het blijkt dat voor de meeste studenten die buiten Delft wonen een (eventuele bij)baan in hun huidige woonplaats duidelijk geen hinderpaal vormt om naar Delft te verhuizen (stelling 3). Dit geldt in grote lijnen voor alle studiejaren.

Verder laat tabel 4.4 zien dat ook de reistijd (stelling 2) voor het gros van de studenten niet of nauwelijks een belangrijke rol speelt bij de beslissing om al dan niet naar Delft te verhuizen. De tweedejaarsstudenten lijken het een wat groter probleem te vinden dan de vierdejaars (van deze twee groepen noemt respectievelijk ca. 20% en 12% de reistijd te groot; vergelijk in bijlage 3). De grote meerderheid van de studenten neemt de reistijd kennelijk voor lief.

3. Voor de tabellen 4.4 tot en met 4.9 geldt dat het absolute aantal respondenten 433 is:

(38)

Tabel 4.4 Invloed van kosten en afstand (horizontaal gepercenteerd) 1 Ik kan buiten Delft wonen, omdat ik door de OV-kaart weinig reiskosten maak

Helemaal Mee Niet eens Mee Helemaal

mee eens eens of oneens oneens mee oneens

Totaal 27,0 42,8 8,0 12,3 9,9

2 De reistijd tussen mijn woonplaats en de universiteit is te groot

Helemaal Mee Niet eens Mee Helemaal

mee eens eens of oneens oneens mee oneens

Totaal 3,3 13,1 11,8 53,1 18,6

3 Ik verhuis niet naar Delft omdat ik in de buurt van mijn huidige woonplaats werk

Totaal Helemaal mee eens 6,3 Mee eens 17,0 Niet eens of oneens 2,9 Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Mee oneens 35,5 Helemaal mee oneens 38,3

Dit ligt geheel anders voor de reiskosten (stelling 1). De Openbaar-Vervoer (OV)-jaarkaart stelt het leeuwendeel van de buiten Delft wonende studenten in staat om buiten Delft te wonen. Dit geldt voor alle studenten: er zijn geen grote verschillen tussen de drie studiejaren die we hebben onderscheiden (zie bijlage 3).

In tabel 4.5 zijn drie stellingen gegroepeerd die te maken hebben met sociale contac-ten. De tabel geeft aan dat de aantrekkingskracht tussen het wonen in de nabijheid van vrienden en kennissen aan de ene kant en eventueel medestudenten aan de ande-re kant, elkaar ande-redelijk in evenwicht houdt (de stellingen 4 en 5). Wel is het zo dat relatief meer studenten (een kleine zestig procent) liever in de buurt blijft wonen van vrienden en kennissen, terwijl iets meer dan vijftig procent liever in de buurt van medestudenten zou wonen. De verschillen naar studiejaar zijn gering. Wel vinden de oudere (vierde)jaarsstudenten het iets vaker belangrijk om bij de huidige vrienden en kennissen te wonen dan de tweedejaars (zie bijlage 3). Zo'n 63% van de vierdejaars blijft liever in de buurt van de huidige kennissen wonen; voor de tweedejaars is dit 58%). Omgekeerd vinden de ouderejaars het minder belangrijk om in de buurt van medestudenten te wonen (zie bijlage 3).

In tabel 4.5 geven we de antwoorden weer op de stellingen die te maken hebben met sociale contacten in de huidige woonplaats en in Delft.

(39)

Tabel 4.5 Invloed van de sociale contacten (horizontaal gepercenteerd)

4 Ik blijf liever in de buurt van vrienden en kennissen wonen

Helemaal Mee Niet eens Mee Helemaal mee eens eens of oneens oneens mee oneens

Totaal 12,7 47,5 20,1 17,2 2,5

5 Ik zou graag in de buurt van medestudenten wonen

Helemaal Mee Niet eens Mee Helemaal mee eens eens of oneens oneens mee oneens

Totaal 11,6 41,3 21,8 22,5 2,8

6 Als ik in Delft woon, neem ik meer aan het studentenleven deel

Helemaal Mee Niet eens Mee Helemaal mee eens eens of oneens oneens mee oneens

Totaal 13,8 49,5 7,9 25,6 3,2

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Het deelnemen aan het studentenleven (stelling 6) zegt in principe niet in directe zin iets over een mogelijk motief om al dan niet naar Delft te verhuizen. De responden-ten moeresponden-ten zich inleven in een hypothetische situatie. Bij deze stelling is de constate-ring van belang dat bijna dertig procent van de studenten aangeeft dat ze (zeker) niet méér aan het studentenleven zouden deelnemen (dan nu) als ze in Delft zouden wonen. Voor de vierdejaars geldt dit in nog wat sterkere mate (bijlage 3).

Deze constatering kan op verschillende manieren worden uitgelegd. Het kan zijn dat deze studenten - ook al wonen ze buiten Delft - van mening zijn dat ze al genoeg aan het Delftse studentenleven deelnemen. Het kan ook zijn - en dat ligt meer voor de hand - dat het studentenleven voor deze groep studenten zeker geen motief vormt om naar Delft te verhuizen (wellicht is het juist een reden om niet naar Delft te verhuizen!).

Tabel 4.6 geeft de antwoorden die de studenten hebben gegeven op twee stellingen die betrekking hebben op hun studie. De uitkomsten wijzen erop dat de studie zelf weinig invloed heeft op de keuze om al dan niet in Delft te wonen. Gezien de antwoorden op stelling 7 wonen de studenten niet elders omdat de studie er anders onder zou lijden (dit geldt voor alle studiejaren).

(40)

Tabel 4.6 Invloed van de studie (horizontaal gepercenteerd)

7 In Delft wonen zou slecht voor mijn studieresultaten zijn

Helemaal Mee Niet eens Mee Helemaal

mee eens eens of oneens oneens mee oneens

Thuiswonend 0,3 6,9 21,2 49,3 22,3

Uitwonend 0,6 5,0 14,1 46,3 34,0

Totaal 0,5 6,1 18,4 47,9 27,1

8 Ik wil naar Delft verhuizen zodra ik zeker weet dat ik met mijn huidige studierichting verder ga

Helemaal Mee Niet eens Mee Helemaal

mee eens eens of oneens oneens mee oneens

Thuiswonend 1,6 5,7 8,2 48,4 36,1

Uitwonend 0,6 1,8 5,2 40,3 52,1

Totaal 1,2 4,1 7,0 45,2 42,5

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Het antwoord op deze stelling zou beïnvloed kunnen worden door de huidige woon-situatie van de studenten. Het is voorstelbaar dat studenten die momenteel nog bij de ouders thuis wonen (en een min of meer 'geregeld' leven leiden) een andere mening hebben dan de studenten die al op zichzelf wonen. Dit blijkt nauwelijks het geval te zijn. Ook de thuiswonende studenten denken in overgrote meerderheid (bijna 72 procent) niet dat wonen in Delft een negatief effect op hun studieresultaten zal hebben.

Voor de totale groep studenten die buiten Delft woont, lijkt het mogelijk motief 'afwachten of de studie bevalt' (stelling 8) geen rol van betekenis te spelen bij de keuze van hun woonplaats. Dit ligt wat anders als we kijken naar de studenten die nog thuis wonen. Circa zeven procent zegt naar Delft te willen verhuizen als ze zeker weten dat hun studie bevalt. Het gaat hier met name om jongerejaars. Uit bijlage 3 blijkt dat met name bij de tweedejaars een dergelijke overweging in enige mate een rol speelt. Bijna acht procent van de tweedejaarsstudenten geeft aan te willen verhuizen als zeker is dat ze met de huidige studie verdergaan. Bij de vierdejaars is dit percentage veel lager maar komt toch nog uit op anderhalf procent. Er zijn blijkbaar enkele vierdejaars die nog steeds niet (of niet meer) weten of de studie bevalt.

Tabel 4.7 geeft de antwoorden weer op twee stellingen die betrekking hebben op de stad Delft.

(41)

Tabel 4.7 Invloed van Delft (horizontaal gepercenteerd)

9 In Delft wonen te veel studenten

Helemaal mee eens Totaal 5,0 Mee eens 16,5

10 Delft islIijkt een leuke stad om in te wonen

Totaal Helemaal -mee eens 12,2 Mee eens 33,7 Niet eens of oneens 20,2 Niet eens of oneens 32,7

Bron: OTB, Enquête buiten Delft wonende studenten, 1996.

Mee oneens 45,5 Mee oneens 15,0 Helemaal mee oneens 12,8 Helemaal mee oneens 6,4

Het imago van Delft als studentenstad (stelling 9) schrikt de meeste studenten niet af. Hoewel een op de vijf buiten Delft wonende studenten vindt dat Delft te veel gedomineerd wordt door studenten, vinden de meesten dat dat wel meevalt. Bijlage 3 laat zien dat er verhoudingsgewijs meer vierdejaars dan tweedejaars het met de

stelling eens zijn (respectievelijk 26 procent en 21 procent).

Met stelling 10 hebben we een meer directe vraag aan de studenten voorgelegd. Vergeleken met de andere stellingen geven hier relatief veel studenten aan (circa een derde) geen uitgesproken mening te hebben. De respondenten vinden het wellicht te moeilijk om in te schatten of het leuk zou zijn om in Delft te wonen. Van degenen die zich niet op de vlakte houden, geeft de meerderheid aan (zo'n 45 procent) het met de stelling eens te zijn. Daar staat tegenover dat toch nog een kleine twintig procent Delft niet een leuke stad lijkt om te wonen. Ook wat dit betreft zijn de vierdejaars negatiever dan de tweedejaarsstudenten (zie bijlage 3). Ongeveer een kwart van de vierdejaars vindt Delft niet aantrekkelijk om in te wonen. Bij de tweedejaars is circa twintig procent deze mening toegedaan.

De laatste drie stellingen hebben betrekking op de woonruimte van de studenten. Tabel 4.8 geeft de antwoorden.

Veel studenten (een kleine vijfenzeventig procent) die momenteel buiten Delft wonen zijn van mening dat de woonlasten van vergelijkbare woonruimte als hun huidige in Delft duurder zou zijn (stelling 11). Voor degenen die nu nog thuiswonen is dat een verklaarbare veronderstelling. Als zij het ouderlijk huis verlaten, zullen zij over het algemeen altijd op hogere lasten uitkomen. Dit ligt anders voor de studenten die al uitwonend zijn. Tabel 4.8 laat zien dat ook de meerderheid (zo'n zestig procent) van deze groep denkt in Delft duurder uit te zijn. Het maakt daarbij niet zo heel veel uit of ze op dit moment al zelfstandig of niet-zelfstandig wonen. Dit is opmerkelijk. In het voorgaande hoofdstuk hebben we namelijk gezien dat het kosten- en kwaliteitsni

Cytaty

Powiązane dokumenty

Staje się to wówczas, gdy powodując się sym patią lub a n ty­ patią, w ybiera dla egzaminowanego pytania o m niejszym czy w ięk­ szym niż przeciętny stopniu

The workability of floating offshore cranes for the installation / decommission of offshore structures depends, beside on the weight of the module, also on wave climate and

In the STARS model (Computer Modeling Group (CMG), 2012), when foam is present, the gas relative permeability is multiplied by a factor FM, which is function of several factors that

Two issues are discussed in this section that need to be resolved before implementing the framework put forward in section 7: revisions and a lack of matching of

Оно возмож- но только в Православной Церкви, которая по своей природе не только призывает к единству, но и сама, согласно

25 W odróżnieniu od BSA czy WLR usługa (hurtowy dostęp do infrastruktury) ta, bazująca na infra- strukturze, uruchamia mechanizmy konkurencji opartej również na

trując strukturę handlu żywnością LDCs w układzie regionów geografi cznych, moż- na stwierdzić, że dominującą rolę w eksporcie artykułów żywnościowych krajów

35 Ograniczenia takie odkryli, na przykład, późniejsi eksperym entatorzy w dziedzi­ nie mechaniki, którzy dokonali odkrycia, że twierdzenia Galileusza dotyczące ruchu swobodnie