• Nie Znaleziono Wyników

Marginaliteit in Managua; Multidimensionele analyse van een wijkverbeteringsenquête

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Marginaliteit in Managua; Multidimensionele analyse van een wijkverbeteringsenquête"

Copied!
111
0
0

Pełen tekst

(1)

September 1987

Delft

1e Universiteit Delft

P. Drewe/ E.D. Hulsbergen

OC'v[2Q"ttnrut

=<

Stedebouw, Planologie. en Architectuur

(2)

MARGINALITEIT IN MANAGUA

Multidimensionele analyse van een wijkverbeteringsenquête

Bibliotheek TU Delft 1111111111111111111111111111111111 C 0003831890

8337

179

2

(3)

Pero hay los que luchan toda la vida: esos son los imprescindibles.

(Sylvio Rodrfguez, Sueno son serpientes, naar Bertolt Brecht)

(Maar er zijn degenen die heel hun leven strijden: zij zijn

(4)

iii

-MARGINALITEIT IN MANAGUA

Multidimensionele analyse van een wijkverbeteringsenquête

P. Drewe & E.D. Hulsbergen

Omslagfoto: ir. P.P .J. van Loon

(5)

Uitgegeven en gedistribueerd door: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN DELFT tel: (015) - 781088/1308

In opdracht van:

OSPA, Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur Ber lageweg 1 2628 CR DELFT TELEFOON: (015) 781088 OS PA rapport nr. 5 september 1987

CIP-gegevens, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag

Drewe, P.

Marginaliteit in Managua: multidimensionale analyse van een wijkverbeteringsenquête / P. Drewe & E.D. Hulsbergen. - Delft: Delftse Universitaire Pers. - Ill. - (Rapport / Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur: 5)

Uitg. in opdracht van: Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur. - Met lit.opg. - Met

samenvatting in het Engels. ISBN 90-6275-363-9

SISO am.m.-nica 996.4 UDC 308 (728.5-25) NUGI 655 Trefw.: leefmilieu: Managua.

Copyright (c) 1987 by P.Drewe & E.D. Hulsbergen

all rights reserved. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisherj Delft University Press.

(6)

v

-SAMENV A TTING

De wijkverbeteringsenquête, gehouden in Managua (Nicaragua) in september 1984, bevat informatie over vijf wijken. De enquête is opgezet vanuit het verwachte be-lang voor de planvorming op wijk- en stedelijk niveau, met name de verbetering van de pilot-wijken Cam ilo Ortega en Adolfo Reyes.

Centraal in het onderzoek staat de constructie van het marginaliteitsprobleem. In ons onderzoek is marginaliteit een overkoepelend begrip ter aanduiding van een aantal aspecten van de leefsituatie, die (als manco) problematisch (kunnen) zijn, waaronder achterstand en kwetsbaarheid. Ongewild is ons vertrekpunt voorname-lijk westers-wetenschappevoorname-lijk qua theorie en methode. Daarom is veel aandach-t besteed aan de empirische toetsing van hypothesen alvorens conclusies te trekken naar theorie en beleid. Deze hypothesen zijn geformuleerd onder andere indachtig literatuur betreffende onderzoek naar stedelijke problemen in ontwikkelingslan-den. (Hoofdstuk 1).

De probleemstelling sluit aan bij voorgaand onderzoek en omvat de ruimtelijke hoofdvariabelen achterstand en leefmilieu, en de niet-ruimtelijke variabelen kwetsbaarheid, sociaal-economische status, fase in de levenscyclus en (gebied van) oorsprong. In de rapportage is de nadruk gelegd op twee belangrijke complexe hy-pothesen. De eerste: Marginaliteit is multidimensioneel; de tweede: Marginaliteit is relatief. De toetsing heeft stapsgewijs plaatsgevonden volgens de methode van de meervoudige werkhypothesen. (Hoofdstuk 2).

De werkwijze wordt gekenmerkt door vijf opeenvolgende bewerkingsstappen. Deze methodische aanpak zorgt er voor dat het zicht behouden blijft op de bewerkingen van de gegevens. Tevens kan het nut van de gebruikte computerprogramma's stapsgewijs worden gevolgd. (Hoofdstuk 3).

In de eerste drie stappen (data-inspectie en constructie van context-variabelen; samenstelling van voorlopige datasets; definitieve samenstelling) is het enquête-materiaal grondig doorgespit en zijn de gegevens die een verdere rol kunnen spelen gereedgemaakt voor de toetsing van de hypothesen. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van de computerprogramma's HOMALS en PRIMALS alsook PRINCALS. (Hoofdstuk 4).

De bewerkingen met de definitieve datasets tonen ten eerste dat de hoofdvariabe-len onafhankelijk van elkaar zijn. Het theoretisch belang hiervan is dat marginali-teit blijkt te moeten worden opgevat als multidimensioneel. Enkelvoudige maat-staven laten derhalve allerlei andere belangrijke marginaliteitsaspecten

(7)

onbespro vi onbespro

-ken. Ten tweede zijn de verschillen tussen de wijken van dien aard, dat tei t tevens moet worden gedefinieerd als relatief, hetgeen betekent dat marginali-tei t in verschillende (meervoudige) vormen wordt aangetroffen. Bij het toetsen is gebruik gemaakt van de computerprogramma's CANALS, OVERALS en

PRINCALS. Hiermee is tevens vergelijking van de uitkomsten mogelijk gemaakt. (Hoofdstuk 5).

Marginaliteit kan op verschillende manieren als probleem worden gedefinieerd. Van belang is onderscheid naar complexiteit van maatstaven en naar het niveau waarop de koppeling tussen variabelen wordt gelegd (individueel of micro versus aggregaat of macro). De kwantitatieve effecten van enkele marginaliteitsdefini-ties zijn berekend. Deze berekende voorbeelden van (enkelvoudige naar meervou-dige) marginale groepen zijn niet slechts interessant om inzicht te krijgen in de verhoudingen in aantallen. Zij zijn tevens illustraties van (groepen) concrete res-pondenten, te "reconstrueren" via de operationele inhoud van de getoonde combi-naties van variabelen. (Hoofdstuk 6).

Als laatste (hoofdstuk 7) wordt ingegaan op het beleid. Een aantal enquêtegege-vens is eerder gebruikt in .de diagnose-fase van de planvorming voor de pilot-wij-ken. In het in dit rapport gepresenteerde onderzoek zijn de marginaliteitsveron-derstellingen getoetst. De beleidsconsequenties van de resultaten van deze

toet-sing zijn tweeërlei. "Marginaliteit is multidimensioneel" heeft als consequentie dat een integrale aanpak van marginaliteit noodzakelijk is. Tevens dient gewerkt te worden met meervoudige maatstaven bij de definiëring van problemen. "Marginali-teit is relatief" betekent dat voor onderscheiden gebieden de problemen verschil-lend moeten worden gedefinieerd. Voor soortgelijke probleemgebieden kunnen soortgelijke verbeteringsprogramma's worden opgesteld. De consequenties voor de steekproef gebieden zijn omschreven. Tevens wordt benadrukt dat voor het definië-ren van de beleidsproblematiek zowel een macro- als een micro-benadering nodig is.

(8)

vii

-SUMMARY: Marginality in Managua - Multidimensional analysis of an area upgrading survey

Marginality is the central theme of the survey held in September 1984 in five neighbourhoods in Managua (Niearagua). The survey contents were chosen on the expected importance for planning on the neighbourhood and city level.

The problem statement is linked to earlier research. The basic variables are depri-vation (area-specifie shortages), living environment (neighbourhood), vulnerability (person-specifie dependencies), socio-economie status, position in the life-cyc1e (demographie variables) and origine

The two main hypotheses are: 1) marginality is multidimensional, and 2) margina-lity is relative. The testing procedure of these hypotheses has been reported ex-tensively. A method of multiple working hypotheses has been adopted.

The data processing consists of several steps, like data inspection, construction of context variables, composition of data sets and correlating sets. Use has been made of computer programs suitable for categorical data (homogeneous analysis, principal components analysis, sealing, canonical analysis).

The testing of the hypotheses points out that the different aspects of marginality are independent, that there is neither a one-dimensional nor another simple form of marginality. Hence simple marginality measures are in fact simplistic. Also the neighbourhoods show different forms of marginality, hence marginality is relative.

The consequences for policy are two-fold. Marginality problems need an integral approach; problems have to be defined in a multidimensional way. Moreover, for different areas, different problem definitions are needed. Only for comparable areas the same upgrading can be planned.

Finally, the importance of macro as well as micro indicators in defining the policy problem has been stressed.

(9)
(10)

ix

-VOORWOORD

Centraal

in

deze bewerking van de Encuesta para program a de mejoramiento de barrios staat het toetsen van enkele marginaliteitshypothesen met behulp van ge-avanceerde bewerkingstechnieken. Hiermee wordt een goede aanvulling geboden op ons onderzoek tot nu toe. Het onderzoek vervult op deze wijze een rol binnen het VF-(voorwaardelijk gefinancierd)-onderzoekproject "Herinrichting verstede-lijkt gebied", deelonderzoek "Kwetsbaarheid en achterstand in grote steden".

In een eerder stadium is de enquête gebruikt bij de diagnose in de wijken in Mana-gua. De doelstelling van de onderhavige bewerking van de enquêtegegevens is een grondiger analyse, gericht op theorie en methode.

Het verbeteringsproject is een gemeenschappelijk project van de gemeente Mana-gua, geadviseerd door de Technische Universiteit Delft. Onderzoek en planvorming zijn financieel gesteund door het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. De Delftse bijdrage wordt gecoördineerd door ir. M.I. Carmona de Fernandez; super-visie hebben prof.ir. A.J. Hogeslag en prof.dr. P. Drewe. Allen zijn zij verbonden aan de Faculteit der Bouwkunde.

Enkele personen die bij het onderzoek en de rapportage zijn betrokken moeten met name genoemd worden. Allereerst drs. H.J. Rosenboom, die evenals in eerdere projecten zorg heeft gedragen voor het rekenwerk en daarnaast inhoudelijk com-mentaar heeft gegeven. Ten tweede M. Loyman-Wong, die in de eerste maanden van 1985 vele vragen over de enquête beantwoordde en met name de beroepen in een hanteerbare vorm heeft helpen gieten. Haar eigen wensen met betrekking tot het enquêtemateriaal hielpen mee het methodisch raamwerk dat ons voor ogen stond, te specificeren. Ten derde ir. D.J.M. van der Voordt voor zijn zinvolle sug-gesties. Ten vierde A. Paalvast, ing. T. Kamstra, E.H. Otto, E. Sannes-Garama en P. Wilting voor hun bijdrage aan de afwerking van dit rapport.

P. Drewe en E.D. Hulsbergen Delft, januari 1987

(11)
(12)

xi

-INHOUD

Samenvatting

Summary: Marginality in Managua - Multidimensional analysis of of an area upgrading survey

Voorwoord

I. Inleiding

1. Plaatsbepaling van het onderzoek 2. Opbouw van het rapport

3. De enquête

~. Theorie

5. Methodologisch raamwerk

11. Probleemstelling en hypothesen

111. Werkwijze

IV Resultaten van de eerste drie stappen - de toespitsing

V Resultaten van stap ~ - de complexe hypothesen 1. Inleiding

2. Resultaten van CANALS 3. Resultaten van OVERALS

~. Resultaten van PRINCALS 5. Vergelijking van de resultaten

6. Conclusies: hypothesen en resultaten

VI Quantificatie van marginaliteit-aIs-probleem

VII Betekenis voor het beleid

Literatuur Bijlagen 1. Vragenlijst 2. Constructie contextvariabelen 3. Marginale frequenties ~. Canals-resultaten 5. Overals-resultaten 6. Princals-resultaten pag. v vii ix 1 1 1 2 5 8 13 19 23 35 35 37 ~2 ~3 ~~ ~5 51 59 62 65 67 75 81 87 9~ 96

(13)
(14)

1

-I. INLEIDING

1.1 Plaatsbepaling van het onderzoek.

De hiervolgende rapportage is in de eerste plaats een verslag van de

methodisch-technische aanpak van enquêtegegevens, welke gegevens van nut moeten zijn voor theorie-ontwikkeling en praktische toepassing. Gedrieën - methode, theorie en toepassing - vormen zij de elementen voor een geldige (sociale) constructie van het macginaliteitsprobleem, dat hier onderwerp van onderzoek is. De enquêtege-gevens zijn afkomstig uit vijf wijken in Managua (Nicaragua).

Het onderhavige onderzoek is een vervolg op ons eerdere werk ter identificatie van probleemgroepen (Hulsbergen & Drewe 1984). In het geheel van onderzoek van de Faculteit der Bouwkunde heeft het een plaats in het voorwaardelijk gefinan-cierd onderzoekproject Herinrichting verstedelijkt gebied, deelproject Kwetsbaar-heid en achterstand in grote steden. Er is een directe band met integrale stadsver-nieuwing en de problematiek van steden in ontwikkelingslanden.

De beslissing de gegevens te gebruiken voor het onderzoekproject Kwetsbaarheid en achterstand in grote steden heeft tot gevolg gehad dat in de hiervolgende be-werking veel aandacht is geschonken aan de voor dit onderzoek belangrijke

metho-dologische, theoretische en beleidsaspecten. Het doel van dit onderzoekproject is

onder meer het ontwikkelen van een methode voor diepgaande analyse van grote databestanden met individuele gegevens, het ontwikkelen van theorie over kwets-baarheid en achterstand en, als derde, het verschaffen van een basis voor beleids-voering (1). K

Met ons onderzoek geven wij vorm en inhoud aan onze kritiek op simplistische voorstellingen, veronderstellingen en maatstaven omtrent probleemgroepen en probleemgebieden. Om het in beleidstaal van de jaren '80 te zeggen: te verduide-lijken waar "no-nonsens" in de praktijk "nonsens" blijkt (2).

De methodisch-technische kant van ons onderzoek is diep geworteld in de (sociaal) wetenschappelijke discussie over de geldigheid van definities van maatschappelijke problemen. Deze discussie behelst het nogal gemakkelijk hanteren en generalise-ren van enerzijds macro-indicatogeneralise-ren en anderzijds individuele gevallen.

Het vereenvoudigen van de complexe werkelijkheid moet een bijdrage leveren aan het verminderen of oplossen van problemen, en moet geen handicap hiervoor zijn. Dat de gegevens voor het onderzoek afkomstig zijn van een enquête uit Managua (Nicaragua), betekent tegelijkertijd een complicatie en een uitdaging. Een compli-catie omdat wij ervoor moeten waken onze "westerse" ideeën voor kennisgeving aan te nemen; een uitdaging omdat hiermee een reële kans geboden wordt om aan wetenschappers in Latijns Amerika uit te leggen wat er ons inziens met enquête-gegevens gedaan kan worden.

1.2 Opbouw van het rapport.

Het rapport is als volgt opgebouwd. In het resterend deel van dit hoofdstuk worden de achtergronden van de enquête, de theoretische overwegingen en het

(15)

gisch raamwerk besproken. De probleemstelling en de voor deze rapportage be-langrijke hypothesen zijn te vinden in hoofdstuk Il. Het centrale begrip marginali-teit wordt gedefinieerd in vijf hoofd variabelen die het indelen en het gebruik van de operationele variabelen (de enquête-antwoorden) structureren. De bewerking van de enquête-gegevens is verdeeld in vijf stappen. Deze werkwijze (hoofdstuk lIl) maakt het mogelijk te volgen wat er met de antwoorden (scores) van de res-pondenten is gedaan. De constructie van de datasets wordt uitgelegd. De resulta-ten van de eerste drie stappen (data-inspectie, voorlopige datasets en definitieve datasets) zijn beschreven in hoofdstuk IV. Tevens zijn voorbeelden te vinden van bewerkingen en van het toespitsen van de datamatrix.

De canonische analyses en het toetsen van de hypothesen worden beschreven en in beeld gebracht in hoofdstuk V. Verschillende marginaliteitsdefinities (van eenvou-dige tot meervoueenvou-dige) zijn doorgerekend met de enquête-gegevens. Hoofdstuk VI bevat dit quantificeren van marginaliteit-aIs-probleem, waarbij tevens vergelij-king van de steekproefgebieden is mogelijk gemaakt. Hiermee is in dit onderzoek-project een eind gekomen aan de theoretische en methodologische discussie over marginaliteit. In het laatste hoofdstuk (vII) is het beleid het brandpunt van de dis-cussie. Ingegaan wordt op de behoefte van het beleid aan eenvoudige indicatoren en de wijze waarop wetenschappers kunnen bijdragen aan de beleidsdiscussie en aan het verminderen van maatschappelijke problemen. Hiermee wordt tevens het rendement van onze weg in beschouwing genomen.

1.3 De enquête.

De Encuesta para programa de mejoramiento de barrios ('Enquête Wijkverbete-ringsprogramma') is opgezet vanuit een bepaald marginaliteitsconcept en vooral vanuit het verwachte belang voor de planvorming op wijk- en stedelijk niveau. Het onderzoek maakt namelijk deel uit van een project van de Gemeente Managua dat - in eerste instantie - is gericht op integrale verbetering van marginale wijken, te weten de pilot-wijken Camilo Ortega en Adolfo Reyes. De bewoners van deze wij-ken zijn bij het project betrokwij-ken via de wijkorganisaties (3). Het project wordt geadviseerd door een team van de Faculteit der Bouwkunde, Technische Universi-teit Delft (4).

De enquête bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat informatie over alle be-woners van het steekproefadres omtrent familiestructuur , geslacht, werkzaamhe-den, beroep, scholing en inkomen. Het tweede deel bevat vragen, gesteld aan de hoofdrespondent, naar woonduur , vroeger woongebied, kenmerken van de woning, participatie en aspiratie (zie bijlage 1).

De vragenlijst is samengesteld onder verantwoordelijkheid van de Gemeente Ma-nagua (Junta de Reconstruccion de MaMa-nagua, J.R.M.), door F. Zamora Ruiz en M. Loyman-Wong (beiden Gemeente Managua), A. Fernandez (Universiteit van Am-sterdam) en P. Drewe en M.I. Carmona de Fernandez (Faculteit der Bouwkunde, Technische Universiteit Delft). Bij de opzet zijn tevens betrokken de wijkorganisa-ties in Managua (CDS).

De proefenquête is verricht door acht (CDS-)interviewers, die elk drie proefinter-views voor hun rekening hebben genomen. Op basis van de opgedane ervaringen zijn bepaalde vragen specifieker geformuleerd, zijn enige vragen toegevoegd en is hier en daar de volgorde van de vragen gewijzigd. De coördinatie van het enquête-ren is in handen geweest van dertien leden van wijkorganen. De uitvoering van de definitieve enquête is geschied door negenenveertig leden van de wijkorganisaties, in september 1984 (5). De ingevulde vragenlijsten zijn door de Gemeente

(16)

geco 3 geco

-Afbeelding 1.1: De vijf steekproef gebieden in cijfers

steek- aantal geplande uitge- aantal bevol- aantal

proef woningen steek- voerde perso- king in personen

aantal in in de proef steek- nen in de wijk in de

de defini- wijk (c) proef de bewer- (c)

uitgevoer-tieve king de

steek-bewerking proef Camilo Ortega 384- 926 50%=4-63 386 2680 7158 2691 Adolfo Reyes 113 318 50%=159 114 924 3100 926 Grenada

26

414

10%=41

26

193

1990

193

Carlos Reyna 25 130 20%=26 25 210 1027 210 Altamira 20 2220 (a) 30 22 125 7981 138 Totaal 568 573 (b) 4132 4158

(a) Tien respondenten (woningen, steekproef adressen) per deelgebied ("etapas") (b) Oorspronkelijk leek de uitgevoerde steekproef 574 respondenten te bevatten.

Een respondentnummer bleek echter (vrijwel) geen scores te tellen. Ook het nummer van de interviewer kwam niet verder voor in het bestand. In de on-derhavige bewerking is aan deze respondent geen aandacht besteed.

(c) Tijdstippen waarop deze aantallen zijn bepaald, zijn onbekend. De aantallen hebben hierdoor in dit verband vooral een indicatieve waarde.

(17)

Afbeelding 1.2: Managua en de vijf steekproefgebieden

LACO QE MANAGUA

. --._~._-"-..-../.

-o 5Do tooo

(18)

5

-deerd en de gegevens zijn op magneetschijfjes gezet. In Delft zijn de gegevens vanaf deze schijfjes gecopiëerd en verder bewerkt.

De enquête is gehouden in vijf wijken, te weten de eerder genoemde pilot-wijken Camilo Ortega en Adolfo Reyes, en drie contrast-wijken Altamira, Carlos Reyna en Grenada. Op de keuze van deze gebieden komen wij (in hoofdstuk vII) uitvoerig terug.

De steekproefprocedure is als volgt geweest. In Carmilo Ort ega en Adolfo Reyes is om de andere woning gelnterviewd; in Carlos Reyna is iedere vijfde en in Gre-nada ieder tiende woning in de steekproef opgenomen. Voor Altamira is een afwij-kende procedure gevolgd. Een beperkt aantal leden van de plaatselijke CDS, ver-deeld over drie - qua woningtypologie verschillende - deelgebieden, is respondent geweest.

In afbeelding 1.1 zijn enkele gegevens per wijk te vinden. Het aantal enquêtes dat in de definitieve bewerking is gebruikt, is lager dan het uitgevoerde aantal. Dit op grond van te veel ontbrekende informatie bij enkele respondenten (6).

1.4- Theorie

Marginaliteit, zoals gehanteerd in ons onderzoek, is een overkoepelend begrip ter aanduiding van manco's in de leefsituatie. Marginaliteit-aIs-probleem betreft de langdurig of blijvend problematische leefsituatie van individuen, huishoudens, groepen of gebieden in samenhang met ongelijke behandeling en ongelijke verde-ling van maatschappelijke goederen en diensten.

Voor de verklaring van marginaliteit zijn heel wat (westers-) wetenschappelijke bronnen te vinden. De belangrijkste strijdvraag verwijst naar het "nature-nurture"-debat. In onze termen: het belang van enerzijds omgevingsfactoren (m.n. economi-sche en ruimtelijke leefsituatieaspeden) en anderzijds gedragsnormen en aspira-ties (individuele of groepsgebonden leefsituatieaspecten).

De lange geschiedenis van het "omgeving-cultuur"-debat en de blijkbaar blijvende aantrekkingskracht van "sociaal-darwinistische" verklaringen beschouwen wij als een aanwijzing, dat het aanpakken van marginaliteit niet gemakkelijk is, en vaak als ongewenst wordt gezien. Met name bij grote ongelijkheid in de verdeling van goederen en diensten lijkt een beroep gedaan te worden op de koppeling van "ver-schillen tussen mensen" via de "erfelijke bepaaldheid van (bepaalde) ver"ver-schillen" naar "(natuurlijke) rechtvaardiging van de bestaande ongelijke maatschappelijke verhoudingen". (7)

In een eerdere publicatie (Hulsbergen 1982) is literatuur samengebracht om meer inzicht te krijgen in de daadwerkelijke aard van de problemen van stedelijke be-woners. Ruimtelijke en niet-ruimtelijke aspecten zijn onder de loep genomen. Voor het beleid is het ingrijpen in de "omgeving" een belangrijke ingang om de leefsi-tuatie te verbeteren.

Enige voorbeelden uit dat rapport en enkele recentere bronnen kunnen verduidelij-ken dat niet iedere ingreep, hoe goed bedoeld, in het voordeel is van betrokkenen.

Verhuizing of woningverbetering met als gevolg een duurdere woning kan leiden tot te weinig overig besteedbaar inkomen (Coing 1966). Een nieuwe omgeving kan bovendien een vergaande heroriëntatie en herorganisatie van de eigen leefwijze betekenen. Dit kan zowel positief (minder afhankelijk, gedragsverruimend) als ne-gatief (meer afhankelijk, gedragsbeperkend) uitpakken (Teijmant 1979). Bij verhui-zen naar andere gebieden wordt een deel van de problemen (bijvoorbeeld laag be-taald werk, lage opleiding) "meegenomen". Ingrijpen zonder grondige evaluatie

(19)

verhindert een goed begrip van de daadwerkelijke aard van de (binnen-) stedelijke problemen. Er lijkt sprake van "meervoudige tekorten", want in het onderzoek in Stockwell blijken inkomensarmoede en slechte huisvesting niet sterk met elkaar verbonden zijn (Her Majesty's Stationary Office 1977).

De beschikbaarheid van huisvesting die voor mensen met weinig inkomen in ieder geval beperkter is, wordt (aldus Hartman 1983) met name problematisch indien er een koppeling gemaakt wordt met kenmerken als huishoudenssamenstelling, huis-houdensgrootte, oudere leeftijd in combinatie met gezondheid, handicaps, inko-mensbron en etnische oorsprong. Ingrijpen in de ruimtelijke en sociale infrastruc-tuur is slecht als hiermee de wijze van leven waarmee arme mensen het kunnen redden wordt geëlimineerd en er niets voor in de plaats komt. Dit ingrijpen kan leiden tot geinstitutionaliseerde hulploosheid en toenemende vergroting van het bureaucratisch apparaat. Er zijn allerlei probleemdefinities in omloop die een juis-te probleemdefinitie in de weg staan ( denk bijvoorbeeld aan mythen als "de sa-menleving als geheel" als uitdrukking van belangen van dominante maatschappelij-ke groepen; Smith 1980).

In een overzichtsartikel van Wilson & Aponte (1985) is een grote verscheidenheid te vinden aan verklaringen voor stedelijke armoede in de U.S.A •• Het gevarieerde beeld van de onderzoekvariabelen levert geen eenduidige beleidsaanbevelingen op, maar zet wel vraagtekens bij de overdracht van armoede tussen generaties. Te-vens blijkt, dat verschijnselen die op aggregaatniveau als blijvend worden waarge-nomen, op individueel niveau vaak tijdelijk zijn. Binnenstedelijke armoede en pro-blematische sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden bezien in samen-hang met stedelijke migratie, alsook met de afhankelijkheid van sociale zekerheid. De voorkeur voor gebiedsgerichte programma's wijst erop, dat gebiedsgericht be-leid aantrekkelijk is voor bebe-leidvoerders ("eenvoudig", "eindig" e.d.; Edwards &:

Batley 1978). De evaluatie van het Britse Urban Program me maakt het falen van de betreffende gebiedsgewijze aanpak duidelijk. De effecten van dit programma waren gering en er werd te weinig gewerkt aan succesvol leren van mislukkingen. Jarenlang is onduidelijk gebleven welke problemen precies verminderd of opgelost moesten worden.

Concentraties van deprivatie komen vaak voor op een schaal die veel kleiner is dan de officiële wijken (Bentham 1985). Oude buurten zijn zelden homogeen qua bebouwing en qua functie. Het moet dan ook zeer betwijfeld worden dat beleidsre-levante deelbevolkingen gemakkelijk worden opgespoord via de door het beleid ge-hanteerde geografische grenzen.

Als de discussie wordt toegespitst op het definieren en meten van probleemgroe-pen, blijkt als belangrijke conclusie dat probleemgroepen niet goed zijn te identi-ficeren met eenvoudige indicatoren (Hulsbergen & Drewe 1984). In Nederland ge-hanteerde maatstaven sluiten niet aan bij problemen op het complexe terrein van huisvesting, onderwijs en scholing, werkgelegenheid. Deze problemen zijn in be-paalde gebieden hinderlijk zichtbaar opgehoopt te vinden. In het materiaal uit eer-der oneer-derzoek (individueel niveau) bleek geen steun te vinden voor de (door ande-ren) veronderstelde algemene samenhang tussen achterstand (tekorten), kwets-baarheid (afhankelijkheid), sociaal economische status en demografische kenmer-ken. In de context van ons huidige onderzoek kan tevens het zogenoemde minder-hedenbeleid en het achterstandsgebiedenbeleid als voorbeeld dienen. In de evalua-tie -van dit beleid is het van belang na te gaan of de problemen goed erkend, on-derzocht en gedefinieerd zijn, of de juiste oplossingen geformuleerd en uitgevoerd zijn en of de getroffen maatregelen de juiste effecten hebben gesorteerd. Het sca-la aan in het beleid gebruikte termen (territoriale en categorale beleidslijnen, be-hoefteramingen, decentralisatie, e.d.) kan niet verhullen dat probleemdefinities beperkt en in het nadeel zijn van kwetsbare groepen. De maatregelen zijn exem-plarisch met de verwachting van uitstralingseffecten (die er niet zijn) en de

(20)

inte 7 inte

-grale evaluatie komt nauwelijks op gang. Hierdoor kan iedere beleidsactie slechts gezien worden als een hernieuwde poging het probleem te definiëren en komt be-leid in de zin van beheer niet naderbij, immers de kennis en kunde noodzakelijk voor beheer worden niet opgebouwd. (Voor een analyse voor het rijksoverheidsbe-leid zie Drewe 1986 bi voor een analyse betreffende Rotterdam, zie Drewe & Hulsbergen 1986). Dit betekent niet, dat er niets gebeurt. De analyses tonen dat er herhaaldelijk initiatieven zijn om problemen aan te pakken maar dat probleemde-finities nog te zeer gekoppeld zijn aan bestaande beleidsinstrumenten om ook op langere termijn succes te boeken. Vanuit het onderzoek wordt duidelijk dat indica-toren met zorg moeten worden gezocht en beoordeeld. Een variatie aan Neder-landse studies ten behoeve van specifieke bevolkingsgroepen en specifieke buurten met problemen, alsook allerlei berichten in de Nederlandse pers, ondersteunen dit. Eenvoud is niet altijd kenmerk van het ware.

Een onmisbare eis in de probleemanalyse en de beleidsafweging is het onderscheid tussen enerzijds maatschappelijke achterstandsverschijnselen en anderzijds ken-merken van deelbevolking. Dit onderscheid moet voorkomen dat bevolkingsken-merken impliciet worden vereenzelvigd met tekorten (in gebieden) of dat de pro-bleemdefiniëring uitsluitend op bevolkingskenmerken wordt gebaseerd (8).

De ontwikkeling van onze ideeën en hypothesen is voornamelijk op westerse leest geschoeid. Wij hebben geen expliciet onderzoek verricht naar marginaliteitsdefini-ties in ontwikkelingslanden. Ook al is ons vertrekpunt westers-wetenschaRpelijk qua theorie en methode, er zijn twee redenen om onze analyse van de enquête ge-gevens uit Managua te verwelkomen.

De kortst te omschrijven reden is, dat empirische toetsing met behulp van het Ma-naguaanse bestand plaats vindt alvorens conclusies naar theorie en beleid te trek-ken. De empirie is hiermee controle op allerlei redeneringen (die op zich heel lo-gisch kunnen zijn of lijken).

De andere, wat minder kort te formuleren reden is, dat uit literatuur over stede-lijke problemen in ontwikkelingslanden eveneens blijkt dat overheidsingrijpen (bij-voorbeeld op het gebied van stadsvernieuwing of slum verbetering) ook duidelijk negatieve effecten kan hebben voor individuen en groepen. De rol van de overheid is bovendien niet zonder meer belangeloos. Staatsbemoeienis ten behoeve van de armen moet vaak worden afgedwongen. Ook in ontwikkelingslanden blijkt er een lange weg gegaan te moeten worden voordat een maatschappelijk probleem wordt beschouwd als beleidsprobleem. En dan nog is het de vraag of probleemgroepen er veel mee opschieten.

Een aantal situaties in Latijns Amerika wordt door Gilbert & Ward (1985) belicht. Aan de hand van hun case-studies in drie steden komen zij tot de conclusie dat veelal noch de verbeterprogramma's, noch de verbeterde organisatie van de armen in kwestie, ten goede komt aan die stedelijke armen (9).

Een benadering als die van Naciri kan ons helpen het concept marginaliteit te ver-duidelijken (Naciri 1980). Zijn conclusies zijn gebaseerd op ervaringen opgedaan met stedelijk onderzoek in Marokko. Generalisering naar derde-wereld steden in het algemeen lijkt mogelijk, inclusief steden in Latijns Amerika die door Naciri gebruikt worden als illustraties. Marginaliteit is een aanduiding van de leefsitua-tie, waarbij de referentie - d.w.z. de situatie waarmee wordt vergeleken - heel belangrijk is. Er zijn niet slechts grote verschillen tussen landen, maar ook binnen landen en binnen steden.

Naciri hanteert het begrip "sous-intégration" waar wij van marginaliteit spreken. Zijn "diagram me de la sous-intégration" bevat verschillende aspecten waarop on-gelijkheid in de leefsituatie kan worden gemeten. Naast de fysieke aspecten van de habitat hanteert hij sociaal-economische en sociaal-culturele factoren. Met de diagram kan een marginale groep of marginaal gebied ("l'aire de sous-intégration")

(21)

geconfronteerd worden met de referentie ("I'aire de l'intégration"). Naciri geeft met zijn model aan dat marginaliteit geen absoluut begrip is en dat er verschillen-de aspecten ter beoorverschillen-deling moeten staan.

Eveneens van belang is het onderzoek van Eke (1982), naar absorptie van lagere inkomensgroepen in Ankara. De reikwijdte van dit onderzoek kan breder worden gezien. De opsomming van relevante variabelen uit Eke's onderzoek is zonder veel moeite te koppelen aan de hoofd variabelen in ons eigen onderzoek (al hanteert hij niet dezelfde indeling) (10). In zijn onderzoek zijn de componenten (en indicato-ren): werkgelegenheid (huishoudelijk inkomen, positie op de arbeidsmarkt, lidmaat-schap van een beroepsorganisatie), eigendomsverhouding (eigendom van huisves-ting en grond, aanwezigheid in huis van electriciteit, stromend water en aanslui-ting op riolering), participatie (formele, informele politieke participatie), toegan-kelijkheid (gebruik van scholen, gezondheidsdiensten, stedelijke institutionele ka-nalen op het gebied van hulp, advies bij problemen en het zoeken van werk), indi-viduele factoren (leeftijd waarop aangekomen in de stad, eerdere ervaring met stedelijk leven,· opleidingsniveau), economische omgevingsfactoren (periode van aankomst in Ankara, inkomen van het huishouden, beroepscategorie), sociale om-gevingsfactoren (sociaal netwerk) en fysieke omom-gevingsfactoren (woonlocatie). Bij iedere operationele variabele (indicator) is er een onderverdeling in laag, midden en hoog niveau. Het lage niveau (bijvoorbeeld: 0-1500 Turkse lira's per maand; werkloos in afgelopen jaar; huurder; geen electriciteit; stemt niet; geen deelname aan renoveringsactiviteit in het gebied; kinderen in de leeftijd 7 - 12 jaar die niet naar school gaan; binnenkomst in Ankara na 1970; geen hulp bij aankomst in de stad) is vergelijkbaar met sous-intégration en met marginaliteit. Eke komt onder meer tot de conclusie, dat absorptie "may not reach the same level in each com-ponent" (p. 73). Ook in dit onderzoek blijkt dat referentie van belang is en dat er verschillende componenten onderscheiden moeten worden.

1.5 Methodologisch raamwerk.

Het verzamelen en bewerken van gegevens veronderstelt, naast de theoretische, een methodologische verantwoording. Het in beeld gebrachte methodologisch raamwerk (afbeelding 1.3) toont de in ons onderzoek genomen stappen, alsook de verhouding tot de eerdere bewerking van een aantal enquêtegegevens (Drewe 1985, 1986 a) en een ander type bewerking waarvoor gekozen had kunnen worden. Methodologisch gezien is een belangrijk probleem vat te krijgen op, met name on-terechte, impliciete verwachtingen ten aanzien van het materiaal. Impliciete stel-lingnamen moeten in de loop van het onderzoek ontdekt kunnen worden, ten einde tot een gedegen beoordeling te kunnen komen van de expliciete veronderstellingen (voor details zie hoofdstuk 11).

Probleemdefinities zijn in onze opvatting sociale constructies. Dit wil zeggen, dat wat als probleem wordt beschouwd afhankelijk is van de omstandigheden waaron-der dit probleem wordt gedefinieerd. Deze omstandigheden behoeven niet noodza-kelijk veel te maken te hebben met de problemen zoals die bestaan. Problemen worden al gauw gedefinieerd in termen van opvallend zichtbare verschijnselen (die overigens best een uiting kunnen zijn dat er wat aan de hand is). Als voorbeeld kunnen dienen segregatie (de ruimtelijke concentratie) van bepaalde ("etnische") bevolkingsgroepen, afsterven van bepaalde vegetatie, verdwijnen van fauna en toename van criminaliteit.

Problemen worden eveneens al gauw gedefinieerd in termen van oplossingen met voorhanden zijnde instrumenten. Zichtbaarheid en voorhanden instrumenten leve-ren als eindbeeld: segregatie - spreiding, vegetatie - regulering van bemesting, fauna -stringente bescherming, criminaliteit - versterking aantal gezagdragers en

(22)

- 9

-Afbeelding 1.3: Methodologisch raamwerk

gedefinieerd onderzoek universum beleidsuniversum, gedefinieerd of in ontwikkeling (stap 1) (a) selectie op grond van bv. rechte tel-lingen = beschrij-ving,' voorbeeld: Drewe 1985, 1986 beleid beoordeling bestaande beleidslijnen, aangeven van alternatieven

(a) Voor details omtrent de stappen, zie hoofdstuk 111

datamatrix ingedeeld in m======""-groepen é:':f:::::':':':':{::::'ft,t,,:,:}· variabelen (stap 2) selectie bepaalde delen van de ope-rationalisering beschrijving of

verkenning

controle op indeling in groepen= controle op theo-retische

concepten/hoofd-variabelen=

legitimering van de

inde-ling en selectie van

vari-abelen in de definitieve datasets, met als resul-taat een kleinere matrix als samenvatting van de oorspronkelijke datamatrix

(stap 3)

I

I~~~~~~~~beoordeling theorie,

·::~:~:l:~:~:~:~~:~:~:~:i:j:j:~:~:~:;~:r.~:~:j:~:~:l: vas t s t e 11 i ng s tand va n'

zaken en eventueel '

aangeven van ontwikke-lingslijnen

(23)

vergroting bevoegdheden. Dergelijke probleemdefinities kunnen succes hebben. Wanneer de problemen complexer van aard zijn is de kans op verbetering gering. Zoals in de vorige paragraaf uiteengezet, is er reden om er rekening mee te hou-den dat marginaliteit als complex probleem moet worhou-den benaderd.

Op korte termijn zal menige beleidsvoerder zich gesteund voelen als de bevindin-gen van onderzoek aansluiten bij de op dat moment populaire of gehanteerde pro-bleemdefinitie en bij direct toepasbare beleidsinstrumenten.

Evenwel, een maatschappelijk probleem als marginaliteit, armoede, heeft een lan-ge lan-geschiedenis. Het mislukken van een scala op armoede lan-gerichte maatrelan-gelen verwijst naar het rendement van de discussie en actie tot nu toe. Op langere ter-mijn zijn verbeteringen niet te verwachten als probleemdefinities geen juiste aan-sluiting hebben met marginaliteitsproblemen zoals die in de werkelijkheid bestaan. Een deel van het onderzoekwerk is dan ook het controleren van gebruikelijke voor-onderstellingen aan de hand van de gegevens, alvorens uitspraken te doen over de richting waarin theorie en beleid zinvol kunnen worden ontwikkeld.

Dit betekent niet, dat andere (snellere) interpretaties en maatregelen moeten worden uitgesteld. Wel betekent dit de noodzaak, dat bij die interpretaties en maatregelen duidelijk wordt aangegeven welke (implicite) vooronderstellingen niet zijn getoetst. De gearceerde pijlen in afbeelding 1.3 bewegwijzeren onze analyses.

NOTEN

(1) Het gegevenbestand uit Managua is verzameld met o.a. het theoretisch

raamwerk van ons VF-onderzoek, waarbij de gegevens ook zouden moeten kunnen worden bewerkt met multivariate analysetechnieken en waarbij op beleidsvragen moest kunnen worden ingegaan. De opname in het onderzoek-project is hiermee te zien als een buitenkans. Zie ook Hulsbergen & Drewe 1984, p. 1 en hoofdstuk 7.

(2) Oftewel: te verduidelijken waar de kwalificatie "doe niet zo moeilijk", in de praktijk blijkt een vorm van denkluiheid (met als gevolg simplisme).

(3) Er is overleg geweest over de enquête met wijkraden. Als antwoord op de eventuele vraag van geënquêteerden naar het waarom van de enquête, is

verteld dat het onderzoek nodig was om de financiering van projecten te stu-ren, aanvragen te beoordelen.

Onderzoèk en planvorming (diagnose) zijn gedeeltelijk gefinancierd door het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Voor de financiering van het pi-lot-plan zijn destijds geen garanties gegeven.

(4) Met behulp van eenvoudige analyses is het enquêtemateriaal vrij kort na aankomst in Delft toegankelijk gemaakt (Drewe 1985). Voor een uitvoerige beschrijving van de beleidscontext zie J.M.R. 1984 (preliminar), J.M.R. 1985 a (diagnóstico), J.M.R. 1985 b (plan piloto) en Drewe 1986 a.

(5) Er zijn 49 verschillende enquêteurnummers bij de gegevens:

1 t/m 12, 14 t/m 18, 20 t/m 35, 38 t/m 44, 47, 48, 50 t/m 53 en 55 t/m 57.

(6) Wij hebben thans geen informatie over:

a) non respons (wel werd er, aldus Zamora Ruiz, goed meegewerkt aan de proefenquête; Zamora Ruiz 1984),

b) striktheid waarmee adressen in de praktijk van het onderzoek zijn gese-lecteerd,

(24)

11

-c) duur van de enquête: oorspronkelijke lijst, 25-25 minuten; definitieve enquête, duur onduidelijk.

(7) Zoals De Leeuw (1985) zo treffend typeert voor de Victoriaanse tijd (op p. 49 en 50). Op p. 56 vat hij samen: "De naturalist ic fallacy ligt altijd op de loer, soms in de vermomming van toegenomen overlevingskansen, soms als maat-schappelijke aangepastheid, en soms als schoolsucces. Dat een aantal gevon-den correlaties in een genetisch lineair model of in een sociologisch padmo-del passen, heeft met het verklaren van de verschillen op zichzelf weinig te maken .•••••.• Correlatie is noch voldoende, noch noodzakelijk voor causali-teit".

In schema lijkt de redenering als volgt:

"verschillen tussen mensen"

"verschillen tussen mensen zijn erfelijk bepaald"

"verschil in maatschap-pelijk nut"

11'

"maat voor maatschap-pelijk nut is hoogte inkomen en/of positie in de maatschappij"

"wie geen maat-schappelijk succes heeft, mankeert te-recht goederen, diensten en gelijke be-handeling" •

Vergelijk voor ideeën over een rechtvaardige samenleving, Radcliffe Richards, J., 1982, bijv. p. 124: "a just society is one in which the least weIl off group is as weIl off as possible", verwijzend naar Rawls, J., 1972, A theory of Justice (Oxford).

(8) Voor de eisen aan een goede probleemdefinitie,zie Hulsbergen 1982, p. 37 e.v. Voor een samenvatting zie Goyarts e.a. 1985, p 16 en 17. Merkwaardig is wel, dat Goyarts e.a. zich bij hun eigen indelingen (p. 18, p. 25) en probleem-definitie (p. 27) weinig aantrekken van deze eisen. Variabelen van een zeer verschillende inhoud worden kennelijk zonder problemen in een adem met elkaar verbonden, als ware hun samenhang reeds aangetoond.

(9) Gilbert & Ward 1985, p. 243 e.v.

(10) Eke onderbouwt zijn indeling niet empirisch. Er is ook geen aanwijzing dat hij binnen de gebruikte gegevens controles uitvoert op zijn toewijzing van "indicatoren" aan "componenten". In onze eigen benadering (zie de volgende paragraaf en hoofstukken) is het ondenkbaar dat "inkomen van het huishou-den" bij twee verschillende componenten te vinden is. Zie voor details Eke 1982, p. 23 en 24.

(25)
(26)

-13-11. PROBLEEMSTELLING EN HYPOTHESEN

Centraal in de discussie over het al dan niet geintegreerd verbeteren van wijken in

Managua, staat het begrip marginaliteit. Marginaliteit betekent letterlijk "op de rand" (latijn: marginalis). Marginaliteit kan betrekking hebben op geografische ge-bieden (bijvoorbeeld marginale wijken), alsook op ruimtelijke objecten (bijvoor-beeld marginale behuizing, marginale voorzieningen) of op groepen en personen (bijvoorbeeld in marginale leefomstandigheden). Dit brede gebruik van het begrip marginaliteit is een belemmering voor concrete afspraken omtrent de aanpak van marginaliteit. Tegelijkertijd wordt de toepassing van bestaande wetenschappelijke kennis en de ontwikkeling van nieuwe hierdoor bemoeilijkt.

Welke aspecten zijn belangrijk in de theorievorming? Vanuit wetenschappelijk oogpunt is een belangrijke vraag welke variabelen beschouwd moeten worden als -afzonderlijke - hoofdvariabelen en welke als bijzaken of eenvoudigweg overlap. Vanuit de toepassing van wetenschap (maatschappelijk oogpunt) gaat het om het onderscheiden van die - afzonderlijk belangrijke - aspecten, die rechtdoen aan de complexe marginale leefomstandigheden van mensen met problemen.

Vanuit het beleid gericht op marginaliteit is er behoefte aan eenvoudige indicato-ren. De gewenste eenvoud is afhankelijk van de probleemdefinitie op het betref-fende beleidsniveau. Die eenvoud moet echter geen belemmering zijn voor het daadwerkelijke opsporen en verminderen of oplossen van problemen (1).

Voorgaand onderzoek (Drewe 1981, Hulsbergen 1982, Hulsbergen & Drewe 1984-, Mik c.s. 1980) heeft verduidelijkt en aangetoond, dat voor theorievorming mini-maal de volgende hoofdvariabelen van belang zijn. Allereerst zijn dit de ruimtelij-ke variabelen achterstand (tekorten) en leefmilieu (locatie). Daarbij zijn van be-lang de niet-ruimtelijke variabelen kwetsbaarheid (afhankelijkheid), sociaal-eco-nomische status, fase in de levenscyclus (demografische kenmerken) en oorsprong (gebied, etnische groepering, nationaliteit).

Achterstand heeft betrekking op tekorten op het gebied van woning en

woonomge-ving, van sociale en technische infrastructuur en van werkgelegenheid. In dit on-derzoek zijn gegevens te vinden over de woning en de technische infrastructuur.

Met leefmilieu wordt het gebied getypeerd waarin mensen)even. In dit onderzoek

is leefmilieu de wijk, in feite de vijf wijken waarin de enquete is gehouden.

Kwetsbaarheid is het begrip dat verschillende verschijningsvormen van afhanke-lijkheid aanduidt. Afhankeafhanke-lijkheid betekent dat (kleine) wijzigingen in de situatie

van mensen altijd een grote en meestal een negatieve invloed hebben op de leefsi-tuatie. In dit onderzoek wordt de afhankelijkheid toegespitst op de wijze waarop en de omstandigheden waaronder in het onderhoud wordt voorzien, op participatie en organisatie en op aspiraties.

Sociaal-economische status verwijst naar beroeps-, opleidings- en inkomensniveau. Fase in de levenscyclus omvat demografische variabelen als leeftijd, geslacht en huishoudensstructuur .

Met oorsprong wordt aangeduid waar mensen vandaan komen. In dit onderzoek is

het onderscheid toegespitst op woonduur en op urbane-rurale oorsprong.

Het onderscheid tussen deze zes hoofdvariabelen is noch vanzelfsprekend, noch (in

ieder geval in het nederlands taalgebied) algemeen gebruikelijk. Dit heeft te ma-ken met het feit, dat in het oog springende ma-kenmerma-ken (huidskleur, taal, woonge-bied, e.d.) gevoed door (voor)oordelen er toe leiden dat mensen als homogene groepen worden beschouwd. Mensen in problematische omstandigheden leveren al snel het beeld van "eendimensionele" armoede, marginaliteit, sociale deprivatie,

(27)
(28)

' . ' I

15

(29)

e.d. Tevens is echter duidelijk, dat mensen met problemen veel van elkaar (kun-nen) verschillen. Bij nauwkeurige beschouwing kost het vaak veel moeite om de overeenkomsten in de problematische leefsituatie in kaart te brengen. Belangrijk is inzicht te krijgen in de vraag welke verschillen in probleemsituaties op individu-eel niveau terug te vinden moeten zijn in probleemdefinities en meet-instrumen-ten op andere niveaus.

De twijfels - over het nut en de legitimiteit van eendimensionele concepten voor het aanduiden van maatschappelijke problemen - worden ruimschoots onderbouwd vanuit het empirische onderzoek (zie paragraaf I.lt). Deze twijfels zijn daarmede richtinggevend voor verder onderzoek en zijn van belang voor beleid. Kortweg komt het erop neer, dat de "bewijslast" voor vereenvoudigingen van de complexe marginale werkelijkheid in onderzoek en beleid moet worden meegenomen. Als een verscheidenheid aan aspecten onder één noemer worden gebracht, moet de juist-heid van die stellingname worden aangetoond. Voor een deel is dit een methodisch-technisch probleem. De basis echter ligt in het afbakenen van het onderzoekpro-bleem. De probleemstelling moet zó worden verwoord, dat controle op "gebruike-lijke" stellingen als vanzelfsprekend onderdeel uitmaakt van het onderzoek.

Het aanpakken van (impliciete) stellingnamen kent een grote verscheidenheid aan tradities (veelal vakgebonden). Hoe fel ook de methodenstrijd wordt gevoerd, het besef dat theorievorming stagneert bij het uitblijven van kritiek op impliciete stellingnamen heeft veelal een breed draagvlak en lijkt van tijd tot tijd de discus-sie te domineren.

Bij toegepast onderzoek is het belang van een probleemstelling die de weg wijst naar problemen-zoals-die-bestaan onmiskenbaar. De mensen die met marginaliteit te leven hebben alsook de beleids(uit)voerders die marginaliteit willen verminde-ren moeten er van op aan kunnen, dat de probleemstelling van het onderzoek naar marginaliteit controlerend en vernieuwend is. Ofwel, naast nieuwe inzichten, het verwijderen van onterechte sociale constructies van problemen.

In ons onderzoek hanteren wij de methode van de meervoudige werkhypothesen

(Chamberlin 1965, 1890). Deze methode wordt gekenmerkt door een opeenvolging van hypothesen. Aan het begin van de rij staan eenvoudige hypothesen, aan het eind complexe hypothesen. Eenvoudige hypothesen betreffen het verband tussen enkelvoudige operationele variabelen, bijvoorbeeld het verband tussen het type huisvesting en de woon dichtheid, of tussen de deelname aan de wijkorganisatie en de woonwensen. Complexe hypothesen worden geformuleerd met de hoofdvariabe-len in het onderzoek, bijvoorbeeld het verband tussen achterstand en kwetsbaar-heid, of tussen kwetsbaarheid en sociaal-economische status.

In dit rapport worden niet alle hypothesen expliéiet besproken. Wij hebben gekozen voor een rapportagevorm waarin het verslag van de constructie van de datasets de informatie biedt over eenvoudige hypothesen. De nadruk ligt hier op het toetsen van de complexe marginaliteitshypothesen en de quantificatie van

probleemgroe-pen. .

De meest complexe hypothesen (in dit onderzoek) luiden als volgt. H 1: Marginaliteit is multidimensioneel.

In deze hypothese wordt gesteld dat in de probleemdefinitie van marginali-teit verschillende aspecten moeten worden opgenomen. Achterstand, kwets-baarheid, sociaal-economische status, demografische kenmerken en oorsprong hangen niet samen of slechts ten dele. Of met andere woorden -marginaliteit laat zich niet reduceren tot één dimensie. Naast niet-ruimte-lijke aspecten zoals de sociaal-economische status, zijn er ook ruimteniet-ruimte-lijke aspecten van de marginaliteit.

(30)

17

-H 2: Marginaliteit is relatief.

Hier wordt gesteld, dat marginaliteit verschilt tussen gebieden zodat bijv. binnen de context van een stad de wijken een spectrum vormen reikend van wijken met relatief goede leefomstandigheden tot wijken met de meest schrijnende problemen.

Dat deze complexe hypothesen zinvol zijn met betrekking tot ontwikkelingslanden, blijkt uit de theoretische beschouwingen in paragraaf 1.4. Beide hypothesen zijn vooral geënt op Naciri (1980). Maar deze hypothesen hebben niet alleeen theoreti-sche betekenis. Zij liggen ten grondslag aan het Managuaproject dat zich richt op

de integrale verbetering van marginale wijken, te weten de pilot-wijken Camilo Ortega en Adolfo Reyes. Bovendien is dit pilot-plan slechts een onderdeel of toet-steen van een integraal saneringsplan voor alle marginale wijken in Managua. Of deze hypothesen door de enquête-gegevens al dan niet worden weerlegd, heeft dus ook belangrijke beleidsconsequenties. Hierop komen we terug in hoofdstuk VII.

In he} volgende hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bewerking van de enquete-gegevens. Belangrijk zijn de stappen in die bewerking en de wijze waarop de resultaten van die stappen het bewerkingsproces sturen.

NOTEN

(1) De broodnodige koppeling van gehanteerde (eenvoudige) maatstaven op ver-schillende beleidsniveaus laat nog veel te wensen over. Hierbij is van belang de discussie over de relatie tussen micro (individueel) en vormen van macro (aggregaat), waarover meer in hoofdstuk VII. Zie ook Openshaw 1985, die

zijn onderzoek ziet als het verschaffen van een "basis for a constructing ag-gregate census data so that within-area variations are retained".

(31)
(32)

19

-lIl. WERK WIJZE

Het uitgangspunt voor onze analyse van de enquête-gegevens kan het best om-schreven worden als: zo lang mogelijk zo dicht mogelijk blijven bij de vastgelegde (oorspronkelijke) waarnemingen, en een goed overzicht houden van de effecten van de bewerkingen (de omvormingen van de datamatrix).

De oorspronkelijke datamatrix bevat een grote verscheidenheid aan scores, niet slechts van de individuele geënquêteerde, maar ook van de overige personen in huis. Een belangrijke vraag is dan ook hoe per respondent en per steekproefadres de gegevens zinvol kunnen worden geordend en waar nodig vereenvoudigd. In de Inleiding (hoofdstuk I) is een overzicht gegeven van het methodologisch raamwerk. In dit hoofdstuk ligt de nadruk op de bewerkingsstappen.

De eerste stap bestaat uit de bestudering van de gegeven antwoorden op de enquê-tevragen (de operationele variabelen). In het bijzonder gaat het om de aantallen per categorie, de verdeling van die aantallen, in het oog lopende verschillen tussen de wijken, en met name ook om het ontbreken van informatie (missing).

De meeste afzonderlijke gegevens zijn afkomstig van een respondent per steek-proefadres. Dit geldt voor de enquêteonderdelen met vragen over de huisvesting, technische infrastructuur, organisatie en participatie, oorsprong e.d. Van alle per-sonen in huis is daarbij gevraagd naar leeftijd, geslacht, onderwijs, beroep, inko-men, plaats in het huishouden e.d.

Voor de rechte tellingen levert deze verscheidenheid aan gegevens geen probleem op. Voor het bepalen van samenhangen in het materiaal moeten gegevens per meeteenheid vergelijkbaar zijn. In deze eerste stap is dan ook de beslissing geno-men de gegevens, voor zover nodig, te "vertalen" naar de eenheid van huisvesting (casa). In feite betekent dit dat alle gegevens of direct of na bewerking gebruikt worden als representatief gegeven voor de gehele casa. De antwoorden van de res-pondenten en de antwoorden op vragen omtrent de overige personen in huis worden daarmee tot contextvariabelen (zie bijlage 2).

In de tweede stap worden de gegevens toeg"edeeld aan de hoofdvariabelen van het onderzoek. Er worden dus zes voorlopige datasets geformeerd onder de namen: achterstand, kwetsbaarheid, sociaal-economische status, fase in de levenscyclus en oorsprong (de variabele leefmilieu wordt slechts operationeel gedefinieerd als de naam van de wijk waarin respondenten wonen). De oorspronkelijke datamatrix wordt in deze fase op een theoretisch verantwoorde wijze onderverdeeld. De ge-gevens van de respondenten worden vanaf dit moment behandeld als operationali-sering van zo'n hoofdvariabele. Dit is in overeenstemming met de oorspronkelijke opzet van de enquête. Immers het antwoord op een specifieke vraag moest een bijdrage leveren aan de probleemdefinitie.

Evenwel, een indeling garandeert nog niet dat gegevens-zoals-gemeten beschouwd kunnen worden als operationalisering van de betreffende hoofdvariabele náást an-dere operationaliseringen. Daartoe worden er in de derde stap de voorlopige data-sets gecontroleerd op samenhang (homogeniteit).

De toedeling van gegevens vanuit theoretische overwegingen (literatuur, hypothe-sen, verwachtingen, en eerdere eigen ervaringen) zoals verricht in de tweede stap, wordt hiermee getoetst. In termen van de methode van de meervoudige werkhypo-thesen (zie hoofdstuk II Probleemstelling en hypowerkhypo-thesen) worden in de derde stap eenvoudige hypothesen getoetst, te weten de samenhangen tussen de afzonderlijke operationele variabelen. Bij de constructie van de definitieve datasets is een be-langrijk criterium het onderscheidend (discriminerend) vermogen van een

(33)

opera-Afbeelding lIl. I: De bewerkingsstappen

stap 1: data-inspectie constructie context-variabeien

stap 2: voorlopige samenstelling datasets

stap 3: definitieve datasets

stap 4: bepaling van de verbanden tussen datasets

toetsing complexe hypothesen

stap 5: quantificatie probleemgroepen

oorspronkelijke gegevens: respondenten

totaal aantal personen in de steekproef

aantal scores respondenten idem overigen in huis

= 573 = 4158 = 64

=

12 r---~ aantal variabelen: achterstand

=

20 leefmilieu (wijk)

=

1 kwetsbaarheid

=

17 sociaal economische-status

=

18 fase in de levenscyclus

=

17 oorsprong

=

4 totaal

=

77 aantal in steekproef

=

568 aantal personen in de steekproef

=

4132 aantal variabelen: achterstand

=

2 leefmilieu

=

1 kwetsbaar heid

=

4 sociaal-economische status

=

3 fase in de levenscyclus = 5 oorsprong

=

3 totaal

=

18

(34)

21

-tionele variabele als onderdeel van de gehele dataset. Een groot discriminerend vermogen betekent dat de betreffende variabele (met bepaalde antwoordcatego-rieën) een belangrijke bijdrage levert in het vergelijken en onderscheiden van (groepen) respondenten.

Er zijn verschillende redenen om variabelen uit de dataset te verwijderen. Een be-langrijke reden is de constatering dat een bepaalde variabele niet past bij de ande-re variabelen die deel uitmaken van de dataset. Verplaatsing naar een andeande-re da-taset kan worden overwogen. Met opname in een andere set verandert vanzelf-sprekend tevens de interpretatie (als operationele variabele; enkele voorbeelden zijn te vinden in het volgende hoofdstuk). Een volgende reden voor verwijdering uit de set is het geringe discriminerende vermogen. Een derde reden is de overlap tus-sen variabelen. Als variabelen in de analyse (vrijwel) dezelfde rol spelen en dus opgevat kunnen worden als (vrijwel) identieke operationalisering kan worden vol-staan met minder variabelen. Een vierde reden is een zodanig scheve verdeling van categorieën, dat de analyses erdoor verstoord worden.

In de derde stap wordt tevens bepaald welke respondenten in de verdere analyse niet worden meegenomen, omdat er teveel gegevens mankeren en/of omdat zij als "uitbijter" analyses verstoren (1).

In de vierde stap worden de verbanden tussen de datasets bepaald (canonische analyses). In feite vindt de toets plaats op de zinvolheid binnen deze datamatrix -van het onderscheid tussen de hoofdvariabelen. Het gaat hier om de vraag of de operationele variabelen zoals bijeengebracht in de datasets onafhankelijk zijn, of dat verschillende sets gezien moeten worden als operationalisering van eenzelfde (onderliggende) dimensie. Anders gezegd: hoeveel echt verschillende waarnemin-gen zijn gedaan met de enquête.

Waar onderscheid is (binnen de matrix, tussen de sets) moet onderscheid een ver-dere rol spelen. Als er geen onderscheid is, kan worden volstaan met minder hoofdvariabelen, en kunnen indicatoren eenvoudiger zijn.

Met de vierde stap worden eerst eenvoudige hypothesen getoetst (samenhang tus-sen hoofdvariabelen) en vervolgens de hoofdhypothetus-sen van dit onderzoek.

De vijfde stap behelst de quantificatie van probleemgroepen. In deze stap wordt

berekend bij hoeveel respondenten bepaalde combinaties van probleemindicatoren voorkomen, en in welke wijk deze respondenten relatief veel te vinden zijn. De quantificatie beoogt inzicht te geven in de te verwachten effecten van het toepas-sen van indicatoren in de planvorming. Tevens wordt hiermee een gerichte voorzet gegeven naar de evaluatie van het beleid. Gedurende de gehele bewerking kan een relatie gelegd worden met de oorspronkelijke antwoorden op de enquêtevragen. Dit terugkoppelen van geconstrueerde contextvariabelen naar de oorspronkelijke gegevens is herhaaldelijk gebeurd. Met de gebruikte computerprogramma's is het

niet moeilijk om een aantal scores samen te ballen in een nieuwe score. Door na te

gaan welke combinatie van oude scores een bepaalde nieuwe score oplevert, kan de feitelijke inhoud van die nieuwe score goed begrepen worden. Hiermee wordt in

ieder geval een gerichte poging gedaan te bewaken dat de abstacties (gelegeti-meerd door computerbewerking) een concrete inhoud hebben. Een overzicht van de bewerkingsstappen is te vinden in afbeelding lII.1.

NOTEN

(1) "Uitbijters" zijn respondenten met unieke scorepatronen. De respondenten zijn relatief zeer verschillend ("liggen ver weg") van de andere respondenten in de analyse ("ruimte"). Deze respondenten kunnen de uitkomst van de ana-lyses sterk domineren. Uitbijters blijken in dit onderzoek veelal responden-ten met veel ontbrekende gegevens. De vijf respondenresponden-ten voor wie geen ver-antwoorde oplossing kon worden gevonden, zijn uit het bestand verwijderd.

(35)
(36)

-

23-IV. RESUL T A TEN VAN DE EERSTE DRIE STAPPEN - DE TOESPITSING

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de enquête-gegevens gegroepeerd en ge-bruikt zijn. Enkele contextvariabelen worden, als voorbeeld, uitgebreid behandeld. Teneinde het overzicht niet al te ingewikkeld te maken, zijn niet alle uitkomsten van alle bwerkingen in dit rapport opgenomen. Wel is bij iedere variabele aangege-ven, in de tekst of in de figuren, welk oorspronkelijk materiaal is gebruikt.

In de eerste stap - data-inspectie en constructie contextvariabelen - is het uit-gangspunt, dat ieder gegeven - indien mogelijk - een rol moet kunnen spelen. Dit om uit te sluiten, dat te snel besloten zou worden een gegeven als minder goed bruikbaar of onbruikbaar te laten afvallen.

Een gevolg hiervan is, dat een aantal malen langdurig pogingen ondernomen zijn gegevens geschikt te maken; soms voor ons gevoel tegen beter weten in. In een enkel geval kan achteraf worden gesteld, dat de moeite niet meer heeft opgele-verd dan het gevoel er alles aan te hebben gedaan. Bij andere variabelen - bijvoor-beeld de hele discussie over (in)formele werkzaamheden - heeft de bewerking ge-leid tot een beter besef van de beperkingen; wij moeten hierbij betrekken, dat van deze gegevens oorspronkelijk werd verondersteld dat zij een bruikbaar beeld zou-den opleveren van de omvang van de informele arbeid (sector).

De volgende voorbeelden geven een indruk van het werk in de eerste stap. Bij in-spectie van de rechte tellingen werden ponsfouten geconstateerd, met name sco-res die er niet hoorden te zijn. Bij het doorlopen van de gegevens per sco- respondent-nummer kwamen andere ponsfouten aan het licht en in een aantal gevallen onnodi-ge omissies.

Voor zover het vermoeden bestond dat er iets niet in orde was, maar de juiste ver-betering niet met zekerheid was aan te brengen, werd het gegeven gehandhaafd in de oorspronkelijke vormen en in de gaten gehouden. Immers in het vervolg van de bewerking moest nog blijken hoe noodzakelijk dit gegeven zou zijn. In de eerste stap is een respondent verwijderd met zoveel ontbrekende scores (slechts het be-gin van de enquête), dat deze bij voorbaat als onbruikbaar moest worden geklas-seerd (1).

In de loop van de data-inspectie is onderscheid gemaakt tussen gegevens die direct gebruikt zouden kunnen worden, en gegevens die een al dan niet ingrijpende

be-werking moesten ondergaan.

Allereerst zijn de gegevens behandeld die met een eenvoudige (her)indeling van categorieën bruikbaar waren, te weten leeftijd, inkomensgegevens, positie in het huishouden (2). Hierna zijn de gegevens aangepakt die slechts met een meer

ingrij-pende bewerking als contextvariabele een rol zouden kunnen spelen, zoals ge-slacht, lezen en schrijven, studie en opleiding,beroepsniveau en beroepssector, sta-tus van werkzaamheden, alle in relatie tot de leeftijdsverdeling in huis. Tevens gold dit voor woningtype, aantal ruimten in huis, drinkwatervoorziening, vuil

wa-terafvoer, huisvuilafvoer, deelname aan wijkorganisatie (o.a. in combinatie met

geslacht), bereidheid tot meedoen aan zelf voorgestelde verbeterprogramma's ge-koppeld aan de wijze van deelname, woondichtheid.

(37)

Afbeelding IV.!: Constructie dataset ACHTERSTAND nummer variabele in enquête 024 025 026 027 028 029 030 031 032 033 034 044 005 046 048 035 036 037 038 039 040 041 042 043 045 naam variabele vloer wanden dak bouwkundige staat van de woning ruimtelijke v erde-ling van de woning

slaapkamers keuken eetkamer washok badruimte toilet electrisch licht aantal personen in huis

telefoon in huis

eigendom van de

woning

drinkwatervoorziening

watervoorz. in de winter watervoorz. in de zomer riolering

wijze van vuilwaterafvoer regenwater afvoer aanwezigheid

vuilnis-ophaaldienst

wijze van

vuilnisverwij-dering

reden geen gebruik vuil-nis ophaaldienst telefoon in de wijk datasubset huisvesting 024 vloer 025 wanden f---;

027 bouwkundige staat

van de woning 044 electrisch licht nieuwe variabelen 028,029,031 woningtype 028,029,031,005 woon-dichtheid (afgevallen: 026 te scheve verdeling, 9096 heeft een zinken dak 046 idem, 396 telefoon 048 idem, 8796 eigenaar 030,032,033,034 deels onbruik

-baar i.v.m. inconsequente

dataverzamelin • deels g, overlap met woningtype;

relatief geringe discri-minatiematen) datasubset technische infra-structuur nieuwe variabelen 035,036,037 drinkwatervoor-ziening H 038,039 vuilwaterafvoer 041,042,043 huisvuilafvoer (afgevallen:

nieuwe variabele huisvesting 024,025,027,044,028 -029-031 ,028-029-031-005 nieuwe variabele technische infra-structuur 035-036-037,038-039 041-042-043

040 overlap, relatief geringere discriminatie maten 045 onbetrouwbaar; 696 zegt telefoon in de wijk te heb be n.

oon elijk Volgens onze informatie is er slechts openbare telef in Altami.ra. De overige respondent~n bedoelen mog telefoon In een openbare gelegenheId (bv. bar). Evenwel die vraag is niet expliciet gesteld.)

Cytaty

Powiązane dokumenty

Modyfi kacja tego paradygmatu powinna uwzględnić wyniki badań ekonomii behawioralnej, w której kultura jest fundamentalnym elementem otoczenia gospodarczego człowieka.. Taka

Judicial review of administrative action refers to a specific type of conflict administrative proceedings subject to administrative justice jurisdiction rules, but most of rules

Sobieskich Radziwiłłową (1634-1694) jako twórców znaczenia Białej [Podlaskiej] w okresie nowożytnym. Radziwiłł wojewoda brzeski litewski, marszałek nadworny, a

Join the Ship &amp; Boat International networking group on Linkedin to keep up to date with developments, share your concerns, interests and comments with those interested i n

Wstręt, jako mieszanka „osądu i afektu, wyroku i szczerości, znaków i popędów” (s. 15) ustanawia granice i wyznacza obszar podmiotu, ale nie oddziela go całkiem od

ZUBIK M ałgorzata: Zła passa trw a: zw olnienia w toruńskich zakładach.. W oj­ ciech Rom

Financial support is given to the families in different forms: family allowance, maternity grant, pregnancy confinement benefit, child home care fee, child care allowance,

Zarówno śpiewy słowika czy wróbla, jak i melodie czajki czy przepiórki (złożone z  dwóch różnych sylab jękliwe kwilenie lub skrzekliwe trzysylabowe okrzyki) można