I
I
I
I
I
I
Van Korrel-kracht tot Kust Texel:van Micro tot Meso
I
door Vl.T.BakkerI
I
I
Deel 1I
I
I
I
I
I
RijkswaterstaatTechnische Universiteit Delft Nederlands Centrum voor Kustonderzoek
I
I
I
I
I
Rooel
I
I
I
I
I
I
I
Van Korrel-kracht tot Kust Texel:van Micro tot MesoI
W.T.BakkerdoorI
I
Deel 1I
I
I
I
I
I
RijkswaterstaatTechnische Universiteit Delft Nederlands Centrum voor Kustonderzoek
I
I
I
I
I
I
I
I
- 11- January 7. 1992I
I
Table of Contents 1 Inleiding. ... 12 Eerste regel van de fuga: le roulenboule 1
2.1 Tweede-orde effecten. . 2
I
3 Tweede regel van de fuga: Grain meets grain 34 Derde regel van de fuga: Een korrelsuspensie 3
5 Korrels in dichte pakking 4
6 Bagnold: probleem. ...•... 6 7 Bailard. . 8 8 V. d.Kerk- profielen 9
I
I
I
I
I
9 Stabielè kustvormen 119.1 Inleiding tot hoofdstuk 9 ...•... 11 9.2 Het evenwichtsprofiel hangt af van de kromming van de kust 11 9.3 Voorbeeld van de berekeningsmethode: een kust met offshore
breakwaters ... ... 12
9.3.1 Inleiding tot par. 9.3 12
9.3.2 Het golfbeeld 12
9.3.3 Een eerste benadering van het evenwichtsprofiel 13 9.3.4 Het horizontaal alignement; algemene opmerkingen 13 9.3.5 Het horizontaal alignement, als de golfkammen
evenwij-dig aan de golfbrekers zouden zijn 14
9.3.6 het horizontaal alignement bij scheef invallende golven ...• . ... 15
I
9.3.7 De invloed van de kromming van de kust op hetevenwichtsprofiel ....;... 16 10 Lijntheorieen in het algemeen ...•... 17 10.1 Berekening van s bij de Bailard/Stive aanpak 18
11 Toekomstig onderzoek v.w.b. kustmodelering 19
12 Appendix A. Enige detaillering van de vergelijking van Bakker
&
van Kesteren (par.5) 20
13 Appendix B. Fragment uit "Nagels in Ning-tsjo" [47] 22 14 Appendix C: Verklaring van enige gebruikte termen 23
15 Literatuur 23
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
- 1- January 7, 1992 1 Inleiding.Het patroon van de volgende lezing is zeer eenvoudig te herkennen.
De schering is de gang van micro- tot mesoschaal; de inslag het elimineren van periodieke processen die weliswaar beweging geven, maar geen resul-tante, die voor de daarop volgende grotere beschouwde schaal interessant is.
Startend bij het gedrag van één korrel in een visceuze vloeistof (hoofdstuk
2) wordt via twee korrels (hoofdstuk 3) en de korrelsuspensie (hoofdstuk 4) het transportgedrag van korrels in dichte pakking nagegaan (hoofdstuk S). Daarna komt de resulterende zandbeweging t.g.v. de orbitaalbeweging van golven aan de orde (hoofdstuk 6 en 7). Verder de schaal vergrotend wordt het evenwichtsprofiel en het bijna-evenwichtsprofiel met zijn asymptotisch gedrag besproken (hoofdstuk 8). Na dit twee-dimensionale probleem volgt het analoge drie-dimensionale: de stabiele en bijna-stabiele kustvorm (hoofd-stuk 9). Het zal blijken, dat het evenwichtsprofiel van een rechte kust aanzienlijk af kan wijken van dat van een gekromde kust. Als voorbeeld van de berekeningsmethode zal worden toegelicht, hoe de stabiele kustvorm bij een door offshore breakwaters verdedigde kust zou kunnen worden bepaald. Een verdere schaalvergroting volgt in hoofdstuk 10, waarin deze hele sta-biele (of bijna-stasta-biele) vorm door één of twee lijnen wordt gekarakteri-seerd en de essentie van de dynamiek in enkele constanten wordt
geparametriseerd.
Hiermee eindigt dit deel 1; het is de bedoeling in een tweede deel de buitendelta-problematiek nader te beschouwen.
Het woord "ribbel" zal men in dit verhaal1 niet aantreffen; de wijsheid
hiervan ligt in beperking van het onderwerp en niet in het ontkennen van het belang van zandtransport na ribbelvorming.
2 Eerste regel van de fuga: le roulenboule.
Als eerste stap wordt de echte zandkorrel, voer der sedimentologen, ver-vangen door een hypothetisch.wezen uit de Escher-wereld [1]: "le roulen-boule" (Fr), "r-constant" (wisk.); "bol" (Ned). Een toekomstig proefschrift van Van Kesteren zal moeten uitwijzen, of zandkorrel en roulenboule familie van elkaar zijn.
Als biotoop van het amphibische wezen is het object van studie: "onder water" of: "onder de olie"
[2].
"Ergens" is deze vloeistof begrensd; "a" is de kortste afstand van middelpunt bol tot begrenzing.Zolang de vloeistof stilstaat en de bol transleert (snelheid u) zijn Reynolds nummer Re=ur/v (waarin v de kinematische viscositeit van de vloeistof2) en
air
de eni§e relevante dimensieloze grootheden, welke rel-evant zijn voor de kracht op de bol; echter, ook andere randvoorwaarden(bewegende vloeistof: Couette stroom, begrensd of onbegrensd; Poiseuille stroom; stilstaande, al of niet roterende bol) zijn in de literatuur onder-zocht.
Verder kan de bol zich evenwijdig aan of loodrecht op het grensvlak bewegen.
Beweegt men een bol met een constante kracht naar een vlak toe, dan zal deze dit vlak nooit bereiken [3],[4]: het vloeistof-laagje tussen bol en vlak moet worden weggeknepen ("squeezing forces") en de nader-snelheid is evenredig met de overgebleven spleetwijdte. Bij constante nadersnelheid nemen de krachten tot oneindig toe, als het vloeistoflaagje oneindig dun wordt: de kracht is omgekeerd evenredig met de spleetwijdte. In dit verband mag dan ook het bestaan van artikelen [SJ worden genoemd, die aangeven, hoe staal (in een lager bijv.) door olie vervormd wordt.
1 M.u.v. het gebruik in de huidige zin
2 Een Newton's gedrag van de vloeistof (d.i."gewoon" visceus) wordt aange-nomen
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
- 2 - January 7. 1992Beweegt een bol zich van een vlak af, dan ontstaat een onderdruk in het (pseudo-4)contactvlak; deze kan zo groot zijn, dat cavitatie optreedt: "met
een klap" worden dan de contacten verbroken.
Beweegt een bol zich evenwijdig aan een grensvlak, dan zal de sleepkracht ook groter zijn, als de afstand tussen bol en grensvlak kleiner is. Evenals bij de hiervoor besproken drukkracnt nadert deze sleepkracht tot oneindig, als men de spleetafstand tussen bol en ~d oneindig klein kiest. De sleep-kracht is evenredig met minus de lOgari~e van de spleetwijdte.
2.1 Tweede-orde effecten.
De belangstelling voor tweede-orde effecten spruit voort uit de in de inleiding genoemde "inslag".
Uiteindelijk gaat de interesse uit naar zandkorrels, welke in golven heen en weer geslingerd worden, nog meer specifiek: naar de resulterende
kracht, welke op de zandkorrel wordt uitgeoefend, als de oscillerende kracht is uitgemiddeld. Daarbij middelen krachten evenredig met u wel uit, maar krachten evenredig met UZ niet.
Het is dus zinvol naar krachten op de bol te kijken tot in de orde Re2• Dit geldt met name voor krachten loodrecht op de stroomrichting; hierom-trent handelt de rest van deze subparagraaf.
Bekijkt men andere randvoorwaarden dan een bewegende bol in een vloeis-tof, in rust op oneindig, bijv. een bol in Couette flow tussen twee platen, dan komt men met de twee dimensieloze parameters Re en air niet meer toe.
Bij Couette flow worden twee Reynolds parameters belangrijk i.p.v. een: het "particle Reynolds number" Rep-ur/v en het "shear Reynolds number"
Re.=r2Slv. Hierbij is u het verschil tussen de bolsnelheid en de
snel-heid, die op grote afstand van de bol heerst (op de stroomlijn door het middelpunt van de bol). Verder is S de snelheidsgradient van de Couette flow. Bij Couette flow speelt als tweede-orde effect de zuigkracht een rol, die ontstaat, wanneer een vloeistof om een gewelfd oppervlak heen stroomt. Is deze verschillend aan boven- en onderkant van de bol
(Rep" 0), dan ontstaat resulterend de loodrecht op de stroom gerichte
Saffman kracht [6]. Eenzelfde soort zuigkracht ontstaat als een bol zich bij een stilstaande wand bevindt (en daardoor wordt afgeremd) in een .
overigens stromend medium (zie bijv Fischer [7]).
Een bols tussen'twee evenwijdige platen in Couette stroom centreert zich-zelf (Vasseur
&
Cox [8]; Bakker et al. [9])4 Immers, echt contact is er nooit (zie boven)
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
- 3 - January 7, 19923 Tweede regel van de fuga: Grain meets grain
Bij het beschouwen van een tweede korrel in relatie tot de eerste is de
eerste vraag, wat er gebeurt bij het contactvlak.
Zoals men zou verwachten, wijkt dit gedrag slechts in details (coeffic i-enten) af van het gedrag van een bol en een vaste wand.
Een tweede aspect van het toelaten van een tweede korrel in de beschouwde
biotoop is echter de interactie van twee korrels, gezien in samenhang met
de omringende vloeistof en (eventueel) de begrenzing van de vloeistof. Bij voorbeeld: wat gebeurt er met twee korrels in een Couette flow, waarbij de
een de ander inhaalt? Zij vormen een "doublet" voor enige tijd en reageren
die betreffende tijd grootschalig als een grote korrel i.p.v. als twee
kleine. x. B:."~. lil 8,·62 ,-hiJ
,....
,.
fiii)FI(;.JJ. Two-bodv srandard collisions betweenequal-sized ri!,!i..Jsphnes. as seen inthe .\"zX Jplane Ia'an.! 'heXIX)plane tb),The stages shown arelilarrrO-.Jeh.liilarrarenlconlael al <p," = _(~Ioand <I>!" = -590• Iliil mid-poim ofdoublet rotanon asrigio..l'rheroid r,= 2
tin an orhil here ha,in!,! l =2.0Ltiv]point of!ieparalion al<1>';- = totl·and <p'; = ~'10.anoJtv r.:a..,.sion.Thecollision rr,N:.:ss 's svmmerncal and rc\'enihle. For eonverucnc.... Ihe ..ri~ini, rla ...-dal the mid-poin: between(he sphere centers.
Fig.l Samenvoeging van 2 bollen tot een doublet en het uiteenvallen ervan. Uit Goldsmith
&
Mason [10].Goldsmith
&
Mason [10] berekenden de contacttijd van dergelijke doublets.Er zijn echter ook situaties denkbaar, waarin de bollen in eeuwige trouw om elkaar heen blijven wentelen. Het aantal van dit laatste soort doub1ets is echter (in tegenstelling tot het aantal van de eerste soort) moeilijk te schatten; dit verkleint de nauwkeurigheid van berekeningen naar het aantal doublets in Couette flow (par.4).
4 Derde regel van de fuga: Een korrelsuspensie.
5/2
.
'
:
5/2
.
:
...s
o o
,
-
,
Fig.2 Rotatie en dilatantie in een Couette stroom
Beschouw een kubus vloeistof in een Couette stroom, waarbij boven- en
onder-, voor- en achtervlak van de kubus met stroomlijnen samenvallen. Deze kubus wordt in de Couette-stroom scheef getrokken en de diagonalen van
voor-en achtervlak roteren (in dezelfde richting). De kubus krijgt dus een rotatie en een vervorming_ Een (solide) bol in deze vloeistof kan weliswaar
I
I
- 4 - January 7. 1992I
I
de rotatie volgen, maar i.p.v. de vervorming van de bol komen er schuif-spanningen op het oppervlak, welke door inwendige krachten in het korrel-materiaal worden opgenomen. Actie is reactie: de bol oefent dus (in een stationaire situatie) gelijke (doch tegengesteld gerichte) schuifspanningen op de vloeistof uit. Via deze vloeistof worden deze schuifspanningen ook op de wanden overgebracht, die deze Couettestroom begrenzen. Om dezelfde
Couettestroom teweeg te brengen, zal men de twee evenwijdige wanden, welke deze stroom begrenzen daarom met meer (schuif)kracht t.O.V. elkaar moeten bewegen, als zich bollen6 in deze stroom bevinden. Anders gezegd: korrels in een vloeistof geeft een vergroting van de schijnbare viscositeit. Eins-tein1 [11] berekende deze viscositeits-verhoging als een factor l+~c,
waarin c de (volume-)concentratie is. Zijn formule is echter een
eerste-orde benadering en alleen geldig voor kleine c. Naderhand werd de formule uitgebreid tot tweede en derde orde van c, o.a. door Vand [12] en Do Ik Lee [13]. Hierbij speelt een grote rol: de grotere weerstand van doublets (en, analoog, triplets), waarvan het aanwezige aantal weer een functie is van de concentratie.
I
I
I
I
I
5 Korrels in dichte pakking
Wordt de concentratie (gelijkvormige) bollen in een vloeistof te groot, dan kan volledige blokkering van (grootschalige) beweging optreden. Afhankelijk van de stapeling gebeurt dit bij een poriengehalte van 26 tot 40% Onder deze omstandigheden vindt men dus een oneindige schijnbare viscositeit. Bij een iets groter poriengehalte (nog net niet blokkerend) kan de schijn-bare viscositeit richtingsgevoelig worden. Bij voorbeeld: een simpel-ku-bische stapeling heeft een kleine viscositeit in de hoofdrichtingen van de stapeling, maar een grotere in diagonaalrichting.
Bakker en van Kesteren [14], [15] kwamen tot de volgende formule aangaande de beweging8 van een dergelijke dichte stapeling:
9 v { iJ
(=
iJV)}
=iJV
(
9 v - -)--- - A- -M-+ t.g+--K.V.j j
16r2 èz ; •ëz ;
iJt
2r2Hierin is
V
de locale snelheid van het korrelmateriaal, Zr een verticale coordinaat. De term in het linkerlid geeft het verschil van de krachten die wordt uitgeoefend op een laag korrels, door resp. de laag korrels onder de beschouwde laag en de laag erboven.De vector
7
is verticaal naar boven gericht;V.
7
geeft in vector-notatie de grootte van de verticale component van de snelheidsvectorï7
aan. De termt.g geeft de invloed van de zwaartekracht weer (~ is de relatieve specifieke dichtheid van het ondergedompelde korrelmateriaal). De laatste term aan de rechterkant (met de factor
V
.
D
geeft de verticaal gerichte(vloeis-tof)wrijvingscomponent aan, die een korrellaag ondervindt, wanneer ~eze zich omhoog beweegt. Hierbij is K. een wrijvingscoefficient.
In de eerste term aan de rechterzijde herkent men het "ma" in de wet van Newton (K-ma). M is een anisotrope massa-term; d.W.Z. dat de versnelling anders wordt als dezelfde kracht horizontaal dan wel verticaal wordt uit-geoefend. Als een korrellaag horizontaal beweegt, wordt ook de hele vloeis-toflaag (ter dikte van de korrel) meegenomen; als de korrellaag verticaal beweegt, stroomt er vloeistof door de porien tussen de korrels: de
korrellaag werkt als een soort filter voor de vloeistof. In dit laatste geval (verticale stroming) is de massa, welke in beweging wordt gebracht weliswaar kleiner, echter, 'dan komt wel de hiervoor besproken wrijvingsterm
-in actie.
=
In de matrix As zit de locale structuur van de korrelstapeling opgeslagen.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
6 Voor de eenvoud even zwevend gedacht7 op zoek naar het getal van Avogadro8 Ervan uitgaand, dat de zwaartekracht de enige drijvende kracht is
I
~ De versnelling van de lagen is des te groter, naarmate de snelheidsgradi-tussen de verschillende lagen en/of de structuur ervan sterker vers-en.
Met ergelijking zoals de bovenstaande (waarbij wiskundigen in eerste term links en rechts een diffusievergelijking ontdekken) ontstaat een soort uit-middeling van verschillen, totdat een zo regelmatig mogelijke structuur en/of snelheidspatroon ontstaat. Een Couette flow in regelmatige structuur tussen twee platen zal geen versnellingen ondervinden. Ditzelfde hoeft echter niet te gelden als zich boven een Couette flow van korrelmateriaal een stromende vloeistof bevindt. Mogelijk wordt dan op de bovenste laag
(die wel van de onderzijde, doch niet van de bovenzijde krachten
onder-vindt) een dispersieve kracht uitgeoefend.
Zoals vermeld, wordt de structuur van d~ korrelstapeling in de bovenstaande vergelijking vastgelegd door de matrix
As
.
Deze verandert echter van moment tot moment. Tot op heden is de vergelijking alleen uitgewerkt voor een structuur, waarin wel de spleetwijdte tussen de lagen in de tijd en in de verticaal varieert, maar waarbij de hoek, waaronder een korrel in een laag zijn dichtstbijzijnde bovenbuur ziet (praktisch) niet verandert. Men denke hierbij aan een "bevriezende" zandregen (die in principe scheef maginvallen). Gedurende het sedimentatieproces ritst deze dicht tot solide materiaal. Fig. 3 toont, hoe.de valsnelheden zich in de verschillende lagen verhouden.
In Appendix A wordt nog iets nader op vergelijking en aannamen ingegaan. Belangrijk lijkt, dat de eerste term in de vergelijking niet-lineaire pro-cessen suggereert: als
As
enV
beide met dezelfde periode harmonisch in de tijd verlopen, zijn tijdsgemiddelde resultanten (bijv. een geleidelijk uit elkaar drijven van de lagen) desondanks heel goed mogelijk.Evenzo zijn in de laatste term van de vergelijking niet-lineaire
koppel-ingen tussen
K.
enV
mogelijk. .I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
·
1
- 5 - January 7. 1992Deze wordt bepaald door de spleetafstand tussen de korrels en door de orientatie van de korrels t.O.V. elkaar. Deze laatste is in de matrix
vastgelegd door de hoek cp, waaronder een gegeven korrel de dichtstbijzijnde
korrel in de erboven gelegen laag ziet. Aan de rechterzijde van de
verge-lijking is ook de wrijvingscoefficient K. afhankelijk van
q,
.
Samenvattend vertelt de bovenstaande vergelijking, dat korrellagen niet alleen een resulterende kracht ondervinden als het snelheidspatroon boven en onder de beschouwde laag verschillend is, maar ook als de
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
- 6 - JanuarT 10. 1992Fig.3. Valsnelheden als functie van
laagnummer.
Op de horizontale as staat uit:
de valsnelheid (beinvloed door de
dichtheid van de korrelpakking). Dit in relatie tot de valsnelheid van
die korrels, welke zover van de
bodem zijn, dat deze bodem
de valsnelheid nog niet beinvloedt.
De verticale as geeft de verticale
coordinaat op een bepaalde schaal;
deze schaal is weer aan de valsnel-heid
gekoppeld.
6 Bagnold: probleem.
De geleidelijke schaalvergroting in dit relaas gaat zich nu aftekenen.
Tevens blijken de gaten in het te vervaardigen weefsel. B~iten de heilige
hallen der mathematici bevinden zich de ingenieurs met hun platvloerse
empirie, die berekenen hoeveel gaten zich in een laken mogen bevinden om
uit een ivoren toren te kunnen ontsnappen.
Een (geniaal) voorbeeld is brigade-generaal Bagnold, die in de tweede
wer-eldoorlog in de woestijn bij El Alamein ("zingend" [16]) zand bestudeerde
en daar tussen zijn SOste en 90ste levensjaar mee doorging.
Hij verdeelde (zoals in de grondmechanica gebruikelijk) de interne krachten
in het vloeistof-korrelmengsel in vloeistofspanningen en korrelspanningen
([17] ,[18]) en vond (experimenteel) een dispersieve druk wanneer hij een
korrel-vloeistof mengsel in de ruimte tussen twee concentrische cylinders
(waarvan één draaiend) liet bewegen. De statische Coulomb-wrijving (Y-fN)9
bleek ook in het dynamische gebied zijn geldigheid te behouden, Als
wrij-vingscoefficient f vond Bagnold (in het visceuze gebied10) een waarde 0,75.
Dit betekent een wrijvingshoek van 37 graden.
•
Bakker
&
van Kesteren ([19J, [4) gebruikten de resultaten van Bagnold om deover de golfoscillatie gemiddelde dispersieve kracht te berekenen. Immers,
de dispersieve kracht is uiteraard niet gevoelig voor de richting van de
schuifspanning; daardoor is de periode-gemiddelde dispersieve kracht
evenredig met het periode-gemiddelde van de absolute waarde van de
schuif-spanning.
De (eveneens te berekenen) momentane verticale gradiènt van de dispersieve
kracht veroorzaakt het "dansen" (verticaal verplaatsen) van de korrellaag
gedurende de golfperiode. Hoe kleiner de locale concentratie, hoe meer de
laa~ danst, omdat de (filter-)weerstand kleiner wordt bij lagere
concentra-tie 1. Boven in de sheetf10wlaag dansen de korrel1agen sterk op en neer,
onder nauwelijks. In (19) en (4] wordt berekend, hoe intensief de korreLs
in de opeenvolgende lagen van de sheetflow dansen, ervan uitgaand, dat bij
9 W-wrijving; N-normaalkracht (d.w.z.: dispersieve kracht)
10 Bagnold onderscheidt een "visceus" en een "inertia"-gebied; in het
laatstgenoemd gebied zou de impuls van de korrels een grotere rol spelen.
I
I
- 7 - January 7. 1992I
I
het omkeren van de orbitaalbeweging de hele sheetflowlaag een uniforme
"rust"-concentratie heeft.
Hieruit is een indruk te verkrijgen van het concentratieverloop in de tijd
en over de hoogte in sheetflow. tieemt men een parabolische
snelheidsverti-caal12 aan, dan volgt tevens een redelijk beeld aangaande de indringdiepte,
d.w.z. van de dikte van de bewegende sheecflowlaag gedurende de
golfperiode. De redelijkheid blijkt door vergelijken met metingen, van
con-centratie en sedimentsnelheid, zoals die van Horikawa et al. [20]. Echter,
voor een berekening van het zandtransport gedurende een golfperiode is de
genoemde berekening veel te onnauwkeurig, omdat faseverschillen in snelheid
tussen de verschillende lagen niet meegenomen zijn. Bovendien geeft Bagnold
([17],[18]) geen uitsluitsel aangaande instationaire beweging.
Om deze redenen werd door Bakker et al. ([9],[15]) de blackbox van de
kor-rel-korrelinteractie bij sheetflow verder en verder opengebroken. Dit te
meer omdat de fysica van de dispersieve druk van Bagnold (m.n. in ~et
visceuze gebied) onduidelijk was. De oorspronkelijke numerieke berekeningen
van Bakker
&
Van Kesteren, waarin m.n. de squeezing forces (par. 1)over-heersten gaven om voor de hand liggende redenen een even grote druk wanneer
de korrels elkaar naderden als trek wanneer de korrels zich van elkaar af
bewogen.
Hieruit resulteerde geen periode-gemiddelde dispersieve druk.
Waarschijn-lijk daarom geeft de huidige numerieke modelering dan ook een te klein
aantal korrellagen13, dat in geval van sheetflow wordt gemobiliseerd.
Uit het voorafgaande volgen echter drie14 van elkaar onafhankelijke redenen
voor dispersieve druk:
cavitatie (par 2);
tweede-orde effecten (par.2.l);
variatie van de korrelstructuur over de hoogte (par.5)
Het blijkt overigens, dat de meetresultaten van Bagnold [17J niet eenduidig
zijn, maar sterk afhankelijk van de proefopstelling. Zo vond Klomp ([21];
zie ook Bakker et al. [2J) in een "korrel-carrousel" bij concentraties
groter dan 40% een orde grotere normaal- en schuifspanningen dan Bagnold
l17]; bij concentraties kleiner dan 30% werden kleinere schuifspanningen
gevonden, terwijl de dispersieve druk afwezig was15. In dit Carrousel
bewoog het korrelmateriaal (bollen met 14 mm diameter) in een vloeistof met
dezelfde dichtheid tussen twee planparallelle (één stilstaande en één
rond-draaiende) ringen (uitwendige diameter 1.20 m). Essentieel in de proeven
van Klomp [21] was de starre begrenzing van het korrelmateriaal, waardoor
iedere dilatantie onmogelijk was. Grote spanningen traden op bij
cluster-vorming, die de ronddraaiende beweging van de ronddraaiende bovenste ring
beletten; heel geringe spanningen als de korrels "ongehinderd" konden
ronddraaien in de Carrousel. Dan trad tevens een zekere mate van ordening
(mede t.g.v. het "centrerend effect", par.2.l) op. Hoewel het aantal lagen
bewegende korrels in dit Carrousel gering was (1 tot 5) traden toch nog
belangrijke concentratieverschillen tussen de boven- en de onderlagen op.
Tenminste kan worden geconcludeerd, dat de begrenzing van de korrelmassa
voor de validiteit van de Bagnold-relatie een belangrijke rol speelt.
Het huidige onderzoek richt zich op de vraag, welke van de hier boven
aangegeven drie redenen van dispersieve kracht het meest van belang is, als
functie van de omstandigheden.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
12 Gebaseerd op benaderende aannamen: verwaarloosbare instationaire
effecten en uniforme viscositeit van de sheetflowlaag
13 Vergeleken met metingen
14 Nog afgezien van redenen, die buiten de scope van de hier gevolgde
benadering (in stroomrichting uniforme pakking; eenvormige, ronde bollen)
vallen
15 Onder sommige omstandigheden werden zelfs geringe trekspanningen tussen
de lagen korrels gemeten.
I
I
I
I
- 8 - January 7, 1992I
I
In de bovenstaande hoofdstukken is het probleem van de korrel-korrel inter
-actie sterk vanuit een zekere optiek belicht, waarbij met name de visceuze
interactie belangrijk werd geacht. Vele onderzoekers van
korrel-korrel-interactie startten echter niet vanuit deze optiek, hetzij
omdat de problematiek, waar zij mee geconfronteerd werden anders was, h
et-zij door een andere aard of conditionering.
Daarom wordt ter complementering van des lezers visie ook de
literatuurstudie van Besselink
&
Winterwerp [22] aanbevolen.I
I
7 Bailard.
Opnieuw vinden wij een groot gat in het weefsel. Er is zelfs slechts we~n~g
relatie tussen de voorgaande hoofdstukken en de volgende! Namelijk, de nu
volgende formuleringen aangaande sedimenttransport berusten op heel andere
beschouwingen dan de voorgaande. De voornaamste schakel met het
vooraf-gaande is Bagnold: immers beschouwingen van zijn hand vormen ook de basis
van de Bailard formule, welke nu aan de orde komt. Het artikel [23] van
Bagnold, waarop Bailard
([24
]
,125
])
zijn theorie voornamelijk baseert, isechter een ander dan de hiervoor genoemde ([16],[17] ,[18]). De enige "waa'r>
heid" ,welke van de voorgaande naar de volgende hoofdstukken doorgevoerd
wordt, is: het gewicht van de "bedload" wordt gedragen door dispersieve
kracht. welke zodanig is, dat deze samen met de op de bodem uitgeoefende
schuifspanning aan de relatie W-fN (hoofdstuk 6) voldoet.
Om de snelheid te berekenen, waarmee dit materiaal getransporteerd wordt
maakt Bagnold [23] gebruik van het principe, dat deze bedload met minimaal
benodigde energie (dus met optimale efficiency) getransporteerd zal worden.
Soortgelijke beschouwingen levert Bagnold [23] voor het suspensietransport.
Ook dit artikel [23] van Bagnold handelt over stationaire stroom.
Op pogingen van Bagnold ([23] ,[26]) zijn theorieen op transport t.g.v.
oscillerende waterbeweging toe te passen16 is de beroemde CERC-formule
gebaseerd17. Hij stelt, dat de golfbeweging een hoeveelheid sediment heen
en weer beweegt, evenredig aan de mate van energiedissipatie. Een op deze
golfbeweging gesuperponeerde'stroom kan deze hoeveelheid meenemen en zijn
transportformule geeft dan ook een (golfperiode-gemiddeld) transport
evenredig aan de energiedissipatie en aan de resulterende s tnroom.
Bailard
[
25]
gaat echter terug naar Bagnold's resultaten voor stationairestroom en past deze instationair toe; hij neemt dus impliciet aan, dat de
tijd van reageren van het korrel- en stromingsmechanisme op wijzigingen in
het krachtenspel klein is t.O.V. de tijdschaal van de wijzigingen in dit
krachtenspel. In zijn resultaat zijn de derde en vijfde snelheidsmomenten
van de golfbeweging van belang, m.a.w. de derde en vijfde harmonische van
de waterbeweging. De tijdschaal van veranderingen in deze derde en vijfde
harmonische (bij een golfperiode in de oräe van seconden) is: tienden van
seèonden. Alleen al ten gevolge vàn de traagheid van de waterbeweging
zullen snelheidsprofielen van de instationaire beweging een grote afwijking
vertonen t.O.V. de stationaire toestand18. Dit zal zoveel te meer gelden
voor de zandbewegin~, waarbij traagheid in de krachtsoverdracht tussen de
verschillende lagen 9 een belangrijke rol speelt.
Echter, metingen van het resulterend zandtransport in een oscillating
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
16 N.B. de schaalvergroting (de "inslag"): in tegenstelling tot het
vooraf-gaande wordt hier niet meer gekeken naar momentane transporten maar naar
over de golfperiode gemiddelde transporten.
17 Voor deze formule zijn echter ook andere verklaringen denkbaar [27J,[28J
18 met als vergelijkingcriterium bij voorbeeld: dezelfde
schuifspanningss-nelheid bij de bodem
19 denk bijv. aan het diffusiekarakter van de in hoofdstuk 5 gegeven
verge-lijking. Deze indiceert uitdempen van kortperiodieke verschijnselen.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
January 7. 1992watertunnel van Ribberink
&
Al Salem [29] met asymmetrische golfbeweging20geven desondanks een verrassend goede overeenstemming met de theorie van
Bailard (fig.4), met name in het sheetflowgebied.
Al zou men de gaten in het weefsel graag dichten, "het laken houdt".
i,ii.iil 'i iA
i"
.
/ -" / ~ 'actor 2At.. 1 " /~/ 1 , / .' 1 ,''Cl/,,' ! .' 6 ,,/ -:,//
/
8
/
'/
.
~
~
_
~
,
"
""
/,~<>
"I't'
" /,
I .~/ / .' _. ,:! . / / rippl.O plan., T(s)l :,
,
-
~
//<//,/,/
:*
~
~
.
5
1
1
-J..- ' • } • * 9.1 I ; / I / " • ti. 12.0' '0 -~---f-'"T'"T'TTT''''''''---'-"'T'''''''TTT'm---'-'''''''''''''''''''''''---'''-'''-'-''''''''''''' ,0-.-V i iiii ii f i ,iIiiii i i i'ii ii 10•• 1 10 .')• ') IQ- , 10 la' <Q.> computed (10"6rn2/5) <q.> computeOp0"6m2/s) jj11,j i Iii H"j mode' I ''': / , /•
,Ii iilil '.
.
Fig.4. Zandtransport bij asymmet=ische waterbeweging
volgens Ribberink
&
Al Salem [29].De linker figuur geeft een verificatie van Bailard's model;
de rechter een "eigen" mathematische modelering van de auteurs [29J
vergeleken met 10 metingen onder sheetflow condities
8 V.d.Kerk- profielen
De schaal van de beschouwde processen neemt toe. Bij de
sedimenttransport-formule, die in hoofdstuk 7 aan de orde was, werd de invloed van de
harmo-nische waterbeweging al uitgemiddeld. ~aast de invloed van de resulterende
waterbeweging bleven nog slechts de derde en vijfde harmonische van de
waterbeweging over. Een hele school wetenschappers van het Waterloopkundig
Laboratorium ([30Jt/m [33]) richtte zich met succes op een nadere
verfij-ning van de Bailard-aanpak en de implementatie ervan in
quasi-driedimen-sionale modellen. Hiermee werd het mogelijk met redelijke aannamen
tenmi~ste initiele veranderingen in een bodemligging uit te rekenen.
Redelijke tot goede kustmodelering werd mogelijk.
Op weg naar de grote schaal zal in het nu volgende de aandacht echter meer
gericht worden op het asymptotisch gedrag bij de eindsituatie. Vaak (bij
voorbeeld als men de gevolgen van een ingreep wenst te kennen) is deze van
groot praktisch belang, omdat men door de kennis van de (reeds aanwezige)
begintoestand én de eindtoestand het probleem kan omperken. Kennis van de
snelheid, waarmee naar deze eindsituatie (meestal asymptotisch) wordt
"ber-eikt" is evenzo zeer nuttig. .
In
dit hoofdstuk 8 wordt alleen de vorming van het evenwichtsprofielbes-chouwd terwijl in het volgende de 3-d modelering wordt besproken.
20 Verhouding tussen de significante- topsnelheden van "swash" en "back
-wash" tussen 1.22 en 1.86; rms-orbitaalsnelheden tussen 0,2 en 1 ~/s;
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
:
~
I
I
I
I
I
I
I
- 10 - January 7, 1992Reeds Bailard J24] berekende de evenwichtshelling als functie van de dimen-sieloze diepte 1en de dimensieloze valsnelheid22• Aangezien deze helling de
afgeleide van de (dimensieloze) diepte naar de (dimensieloze) afstand uit de kust is, zou een eenvoudige integratie23 hem het evenwichtsprofiel
hebben gegeven. De onnatuurlijke vorm die dit zou opleveren heeft hem mis-schien de lust daartoe ontnomen; immers, pas na de door Stive [30]
gein-troduceerde undertow t.g.v. brekende golven in Bailard's conceptie werden realistische profielvormen gevonden.
De volgende transportmechanismen zijn in Bailard's theorie van belang:
een transportcomponent (loodrecht op de dieptelijnen)
S
.,
evenredig met de kusthellingeen transportcomponent (in de golfrichting)
Sa
veroorzaakt door de asymmetrie van de golven. In Stive's [30] filosofie speelt deze alleen een rol voor niet-brekende golven.S
c
;
t.g.v. niet-li-benadering in de een door de stroom geinduceerde transportcomponent
neaire transportrelaties is deze slechts in eerste richting van de stroomZ4•
Voor de vorming van het evenwichtsprofiel bij een in langsrichting rechte kust speelt de hier genoemde gevoeligheid van het profiel voor langsstroom en scheef invallende golven meestal slechts een secondaire rol; in het
ver-volg zal hieraan worden voorbijgegaan.
Voor wat betreft de door de stroom geinduceerde component
S
,
haalt Bailard[25] Komar [35] aan, die uit veldmetingen vond, dat 80% van het transport plaats vindt in de onderste laag tot ongeveer 10 cm boven de bodem.
Hierop wordt ingehaakt door Stive [30], die in de brandingszone de undertow (retourstroom) als agens voor
Sc
neemt, naast het ook door Bai1ard([24],[25]) beschouwde massa-(water-)transport bij de bodem buiten de bran-dingszone, volgend uit Longuet Higgins' artikel [36].
In tegenstelling tot wat Bai1ard vindt kan
Sc
bij Stive dus zeewaarts gericht zijn (en is dit ook op enige afstand landwaarts van de brek-erllijn"25). Dit impliceert, dat ook zonder een kusthelling een evenwichtin (dwars)transport kan ontstaan, nl. als
S
c
enSa
gelijk en tegengesteld gericht zijn. Uit globale (ongepubliceerde) berekeningen van de schrijver lijkt dit het geval te zijn, als ca. 25% van de golven nog ongebroken is. Daar zal bij een evenwichtsprofiel de helling dus nul zijn, m.a.w. menvindt hier de top van een brekerrug.
Waar Stive [30] met zijn methode reeds in staat was natuurlijke ontwikkel-ingen (in een initieel model) te simuleren, leverde een studie van V.d.Kerk ([37], (381) aan de TUD de stabiele eindvorm op, te weten: dimensieloze profieleni6 als functie van (alleen) de dimensieloze valsnelheid en de diepwater golfsteilheid. Zijn methode: de integratie, die hierboven werd gesuggereerd toen de strandhellingen van Bailard ter discussie kwamen. De
{
?
21 koh met ko als golfgetal (diep water) en h als diepte
22 in feite neemt Bailard als variabele: een grootheid, evenredig aan de inverse (HjwT) van de dimen~ieloze valsnelheid (H-locale golfhoogte;
w-valsnelheid; T=golfperiode)
23 Iets gechargeerd: immers, ook H verandert mè·t de diepte; dit moet in de integratie worden meegenomen
24 Voor de afwijking tussen stroom- en zandtransportrichting wordt verwezen naar Bijker [34] .
25 hiermee een plaats aanduidend waar een redelijk percentage golven breekt 26 met het diep-water golfgetal ko als dimensieloos makende factor
I
I
- 11- January 7, 1992I
I
conceptie van Stive27 werd zo nauwkeurig mogelijk gevolgd. Wel moest hier
en daar iets worden gesimplificeerd. Zo is een golfhoogte/diepte relatie,
die alleen een functie is van kh en de diepwater golfsteilheid (met k het
locale golfgetal) essentieel voor de methode van V.d.Kerk. Uit het
Batt-jes/Janssen model voor golfbreking [39] blijkt, dat bij brekende golven
afwijkingen van een unieke relatie kunnen voorkomen, met name in het
gebied, waar de golf "uitrolt" in de trog landwaarts van een brekerrug. Bij
constante waterdiepte kan men hier verschillende golfhoogten vinden,
afhankelijk van het stadium van uitrollen (golfdemping).
V.d.Kerk nam (door de nood geáwongen) genoegen met een eerdere benadering
van Battjes [40], die voor brekende golven wel een unieke golfhoogte/diepte
relatie kende. Het model van V.d.Kerk ([37],[38]) is door deze aanname dan
ook niet bruikbaar landwaarts van de buitenste brekerrug.
Behalve het evenwichtsprofiel berekende V.d.Kerk ([37], [38]) ook, welke
(het evenwicht restaurerende) transporten zouden optreden, als de
kusthell-ing een bepaald percentage af zou wijken van de evenwichtshellkusthell-ing. Deze
transporten zijn evenredig met genoemd percentage, waaruit het in het begin
van dit hoofdstuk genoemde asymptotische benadering tot het evenwicht
volgt. Tevens wordt een relatie gelegd met de twee-lijn theorie, waarop in
hoofdstuk 10 wordt teruggekomen.
Vanzelfsprekend vormt de limitering van de geldigheid van de
methode-V.d.Kerk tot het gebied buiten de buitenste brekertrog een zware beperking
van deze methode. Met instemming wordt dan ook uit Roelvink
&
Stive [33]geciteerd:
"To improve our understanding of bar formation in natural surf zones,
it is important to consider the aspects of near equilibrium in
cross-shore direction"
In een voortgezette studie zou het mogelijk moeten zijn aandacht te
besteden aan de latere verfijningen van de theorieen van Stive et al.,
zoals de invloed van de lange golven, turbulentie op de radiation stress
etc.[33] .
I
I
I
I
I
I
I
I
I
9 Stabiele kustvormen9.1 Inleiding tot hoofdstuk 9
In dit hoofdstuk: "Stabiele kustvormen" zal een uitbreiding in de derde
dimensie worden gegeven aan de berekening van stabiele kustprofielen,
zoals besproken in het voorgaande hoofdstuk. Hierbij zal de gedachtengang
van een presentatie van de auteur tijdens het congres "Coastal Sediments"
(1991) [41] worden gevolgd.
I
I
In dit hoofdstuk zal slechts worden ingegaan op kustvormen, beinvloed
door de golf-geinduceerde waterbeweging; aan effecten van getij,
dich-theidsstromen etc. wordt dus voorbijgegaan.
Eerst zal worden besproken, waarom het evenwichtsprofiel afhangt van de
kromming van de kust (par. 9.2); daarna zal de methode van berekenen
worden verduidelijkt aan de hand van een voorbeeld (par. 9.3)
I
I
9.2 Het evenwichtsprofiel hangt af·van de kromming van de kust
Stabiele kustvormen impliceren de aanwezigheid van stationaire water- en
zandbewegingen. Voor wat betreft het zand wordt - in overeenstemming met
de aannamen uit het voorgaande hoofdstuk - van de continuiteit van het
"zandtapij til ter hoogte van ca 10 cm28 uitgegaan (2-dimensionaal).
Daar-entegen is de (golfperiode-gemiddelde) waterbeweging drie-dimensionaal en
mag in een verticaal-gemiddelde continuiteitsvergeliking slechts worden
I
I
27 voor zover op het moment van V.d.Kerk's studie ontwikkeld
28 De absolute grootte van de hoogte van deze laag speelt in het volgende
geen rol. Essentiele aanname in het volgende is, dat de Bailard/Stive
con-ceptie, gegeven in het voorgaande hoofdstuk correct is
I
I
I
- 12 - January 7, 1992I
I
uitgegaan van een waterkolom, die reikt van bodem tot oppervlak.
Het is dus heel goed mogelijk, dat het langstransport aan zand (het
geintegreerde transport door een kustprofiel) overal gelijk is, maar dat
het water-debiet in datzelfde profiel een langsgradient vertoont. Ga, om
de gedachte te bepalen, uit van een holle kust, welke overal een
"even-wichtsprofiel" vertoont, d.w.z. een profiel berekend volgens de in hoofd
-stuk 8 aangegeven wijze. Ga er verder van uit, dat de golfhoogte uniform
langs de kust is. De gradient in de brandingsstroom (t.g.v. een gradient
in hoek van golfinval) zal t.g.v. de continuïteit resulteren in het
afvoeren van het overschot aan water (restdebiet) in zeewaartse richting.
Behalve de undertow waarmee in hoofdstuk 8 was gerekend ontstaat dus een
extra dwarsstroom, ook in de onderste laag, welke van invloed zal zijn op
S
c
(hoofdstuk 8). Hierdoor wordt het cross-shore evenwicht aanzandtran-sport verbroken: een evenwichtsprofiel van een rechte kust is dus anders
dan een evenwichtsprofiel van een gekromde kust.
In het bovenstaande is er even aan voorbijgegaan dat een holle kust
over-eenkomstig het hier gegeven gedachtenexperiment alleen al t.g.v. de
hier-bij aanwezige langstransportgradient aan zal zanden, zodat hierbij
uberhaupt niet van een stabiele kustvorm sprake is. Er is geprobeerd te
verduidelijken, dat een gelijke waarde van het over het dwarsprofiel
geintegreerd langstransport in alle doorsneden (continuiteit in
langs-transport) niet betekent, dat het evenwichtsprofiel, geldend bij een
rechte kust ook geldt bij een kromme kust.
9.3 Voorbeeld van de berekeningsmethode: een kust met offshore break-waters
9.3.1 Inleiding tot par. 9.3
In [41], waarin getracht is de kustvorm bij offshore breakwaters uit te
rekenen, is een iteratieve berekeningswijze gekozen om tot de stabiele
kustvorm te geraken. Overeenkomstig V.d.Kerk ([37], [38]) werden de
berekeningen uitgevoerd, uitgaande van dimensieloze grootheden. Deze
berekeningsmethode zal nu worden besproken, waarbij achtereenvolgens
aan de orde komt:
het,golfbeeld (par. 9.3.2)
een eerste benadering van het evenwichtsprofiel (par. 9.3.3)
algemene opmerkingen over de berekening van het alignement (par.
9.3.4)
het horizontaal alignement, als de golfkammen evenwijdig aan de
golfbrekers zouden zijn (par. 9.3.5)
het horizontaal alignement bij scheef invallende golven (par. 9.3.6)
de invloed van de kromming van de kust op het evenwichtsprofiel
(par. 9.3.7)
9.3.2 Het golfbeeld
Uitgegaan is van een eerste schatting van de (stabiele)
bodemtopogra-fie29 (diepten en afmetingen genormeerd met kol. Bij gegeven
golfrand-voorwaarden kan men hier een (dimensieloos) golfbeeld bij berekenen3o•
In de brekerzone zal men dan een naar de kust toe afnemende
(dimensieloze) golfhoogte vinden; in dieper water zal de golfhoogte
meer afhangen van de randvoorwaarden31. '
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
29 In dit geval werd (op grond van natuurwaarnemingen) een rechte helling
1:46 aangenomen
30 de wijze waarop doet voor het volgende weinig ter zake. Bijlage 1 geeft
echter (in "reeele" dimensies) een indruk waar het in'dit geval om ging.
N.b.: de golfrichting maakt een zekere hoek met de normaal op de kust
31 Bij voorbeeld: de plaats en afmetingen van de offshore breakwater
I
I
I
I
- 13 - January 7, 1992I
I
9.3.3 Een eerste benadering van het evenwichtsprofiel
In [41] is in ieder profiel loodrecht op de kust (bij gegeven korrel-materiaal, d.w.z. gegeven dimensieloze valsnelheid) een diep-water golfsteilheid gekozen, zodanig, dat zowel het verloop van de
golfhoogte32 als het bodemprofie133 zo goed mogelijk overeenkwam het
door V.d.Kerk (twee-dimensionaal) berekende profiel. Ter illustratie diene hierbij de tabel, gegeven in bijlage 2. De laatste kolom geeft de gekozen golfsteilheid. De eerste kolom geeft de raainummers; de waarden zijn gearceerd als zich in de betreffende raai een offshore golfbreker bevindt.~De bovenste regel geeft (dimensieloze) waterdiepten, afnemend van links naar rechts. Door de bovenste regel en de eerste kolom wordt dus a.h.w. een wat vertrokken plattegrond van het gebied landwaarts van
twee (halve) golfbrekers (met een gat ertussen) omkaderd. Aan de lin-kerzijde liggen de golfbrekers, aan de rechterzijde net strand. Met sterretjes staan in deze tabel de plaatsen aangegeven, welke landwaarts
van de top van de buitenste brekerrug liggen (berekend volgens
V.d.Kerk). Deze brekerrug ligt dieper en meer zeewaarts t.p.v het gat tussen de golfbrekers dan achter de golfbrekers, omdat de golven achter de golfbrekers kleiner zijn en dus ook de undertow34• De overige kolom-men in de tabel geven de verschillen tussen de waarden van H "rt.lh zoals deze uit de nauwkeurige golfhoogteberekening volgden en zoals deze benaderd zijn m.b.v. de V.d.Kerk berekening. De V.d.Kerk berekening
tendeert naar de constante golfhoogtejdiepte verhouding 0.48 voor zeer ondiep water, terwijl de in dit geval toegepaste golfberekening
(overeenkomstig de methode van Isobe [41][42],[43]) wat grotere waarden
voor grote en wat lagere waarden voor kleine waarden van koh geeft. Bij de strandlijn, waar de grootste relatieve fouten optreden, zullen de absolute verschillen in de praktijk toch niet meer dan enige cm's bedragen. Bij de uiteinden van de golfbreker treft men wat relatief grote verschillen, omdat het diffractieproces niet zo simpel te vangen is. Voor het gestelde doel is de benadering zeker aanvaardbaar.
9.3.4 Het horizontaal alignement; algemene opmerkingen
De voorgaande stap leidde er dus toe, dat de eerste schatting van de profielvorm door een "betere" (het evenwichtsprofiel ter plaatse,
indien de kust recht ware) kon worden vervangen. De tweede stap in het boetseren van de evenwichts-kustvorm betreft het horizontaal aligne-ment.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Het onderhavige geval betreft de modelering een "oneindig" lange kust met een oneindige rij van dezelfde soort golfbrekers. Men krijgt dan als evenwichtsligging een zich steeds repeterende kustvorm, waarbij men kan volstaan één "moot" uit te rekenen. Men kan als zijwaartse begren-zing van een dergelijke moot bij voorbeeld de dwarsprofielen in het centrum van twee naast elkaar gelegen golfbrekers kiezen.
Denkt men zich een x-as evenwijdig aan de rij golfbrekers, dan zal, wil een cyclische repetering mogelijk zijn, het linkerprofiel niet alleen gelijkvormig aan het rechterprofiel moeten zijn, maar ook precies dezelfde yz-coordinaten moeten hebben. Verder moeten de raaklijnen aan de dieptelijnen t.p.v. de linker-en rechterbegrenzing evenwijdig moeten lopen.
I
I
I
I
32 Dimensieloos: gedeeld door de locale diepte
33 dimensieloos gemaakt door vermenigvuldiging met ko
34 Immers, de undertow levert
S
c,
dieSa
op de top van de brekerrug moet compenserenI
I
I
- 14 - January 7. 1992I
I
Als de golfkammen evenwijdig aan de golfbrekers zijn, is het
resulter-end transport langs deze kust nul. Het golfbeeld achter de golfbrekers
is symmetrisch en men kan volstaan met het uitrekenen van een halve
moot. Mits men zorgt, dat alle dieptelijnen t.p.v. de raai door het
hart van de golfbreker en t.p.v. de raai halverwege.tussen de
golf-brekers evenwijdig lopen kan men de kustvorm van de hele moot vinden
door spiegeling van een halve moot. Aan de hierboven gestelde
randvoorwaarden is dan automatisch voldaan.
I
I
9.3.5 Het horizontaal alignement, als de golfkammen evenwijdig aan de
golfbrekers zouden zijn
Alvorens het meer gecompliceerde geval te behandelen, waarbij de
golf-kammen een hoek met de golfbrekers maken, zullen nu eerst de
verschil-lende stappen worden besproken, die moeten worden gezet om de
evenwichtsvorm in dit bovenstaande "nultransport-geval" uit te rekenen.
De eerste stap is het berekenen van een benaderende formule voor de
locale longshore current in de brekerzone. In [41] is door Bakker et
al. de vroegere formulering, gegeven in [44] aangepast aan de conceptie
en notatie van De Vriend
&
Stive [32]35. Evenals in [44] wordt delong-shore current gevonden als een optelling van twee componenten, waarvan
de één evenredig is met de set-up gradient in langsrichting en de ander
evenredig met het locale energieverlies (de gradient van H~m. loodrecht
op de kust) en tevens met de hoek van golfinval op een bepaalde
diepte-lijn hl' zodanig diep gelegen, dat het energieverlies t.g.v. breken
daar te verwaarlozen is.
I
I
I
I
I
Bij een kust in evenwicht kan - ook bij de hierboven genoemde
randvoor-waarden - niet a priori worden gesteld, dat het zandtransport overal
nul is; alleen het geintegreerde transport door iedere doorsnede is
nul. Er kunnen echter locale rondstromingen (binnen het "tapijt" in
dwarsrichting op de kust; en dus van boven naar beneden varierend)
voorkomen. De aanname dat de hierbij behorende locale stroomsnelheden
niet groot zullen zijn lijkt echter wel gerechtvaardigd. Onder die
oms-tandigheden kan de Bailard formule worden gelinearizeerd tot een
evenredigheid tussen transport en langsstroomsnelheid.36
Stel nu even, dat de set-up gradienten in langsrichting nul zouden
zijn. Dan zou uit het bovenstaande op iedere hoogte een langstransport
evenredig aan de hiervoor genoemde hoek van golfinval op de dieptelijn
hl volgen. Ook het totale over het profiel geintegreerde transport zou
evenredig met deze hoek zijn, met een evenredigheidscoefficient, die is
uit te rekenen37. Aangezien het totale geintegreerde transport als nul
is aangenomen, zou (zonder set-up gradienten) genoemde hoek van
golfin-val nul moeten zijn: de kust zou zich evenwijdig aan de golfkammen
orienteren.
I
I
I
I
I
Omgekeerd: als de hoek van golfinval nul zou zijn, zou het transport
zuiver bepaald worden door de locale set-up gradienten. De grootte van
het locale transport is dan uit te drukken in deze locale set-up
gradi-enten. Ook dit transport is weer te integreren over de totale
bran-dingszone38•
I
I
35 Vgl.36 Vgl.(ll) van(20) van[41[41]. Deze vergelijking] geeft tevens aan, dat eensoortge-lijke evenredigheid bestaat tussen het dwarstransport en de cross-shore
current
I
37 De coefficientB:
vgl (32) van [41]38 Dan vindt men Stlol gegeven in vg l .(31) van [41]
I
I
I
- 15 - Januaxy 7, 1992I
I
De beide laatste alinea's combinerend: Wil men een nultransport ber-eiken, dan moet men de kust t.O.V. de loodrechte golfinval dusdanig draaien, dat het transport t.g.v. de locale set-up gradienten juist wordt gecompenseerdê".
Blijft het punt, hoe de grootte en invloed op het langstransport van de
locale setup gradienten moeten worden bepaald. Deze gradienten ontstaan door drie oorzaken:
a. doordat de kust gekromd is;
b. doordat de golfhoogte langs de kust verschillend is;
c. doordat het profiel langs de kust verschillend is
In de volgende alinea's zullen deze drie mogelijkheden ieder apart worden belicht, waarbij bij het beschouwen van ieder van de drie varia-belen stilzwijgend het constant zijn van de overige twee zal worden aangenomen.
ad a:
Als de kust gekromd is, zal men vanzelfsprekend gradienten in set-up langs de (rechte) x-as vinden. Toch ontstaat een stabiele situatie, omdat er tevens gradienten in de xx-component van de radiation-stress ontstaan, die deze set-up gradienten compenseren [44].
ad b:
Dit zijn de gradienten, die het langstransport veroorzaken. Wil men deze destilleren bij een kromme kust, dan moet de kust dus eerst "rechtgebogen" worden.
ad c:
Deze vormen een complicerende factor, welke niet in de schematisering van [44] zijn opgenomen. In de berekeningen van [41] zijn deze qualita-tief meegenomen, door het "rechtbuigen" van de kust (zie "ad b") inter-actief in het computerprogramma op te nemen, zodanig dat bij
"engineering judgement"·de invloed van de xx-component van de radiation-stress kon worden gecompenseerd.
De berekeningswijze van het alignement gaat zich nu aftekenen. In de hiervoor genoemde V.d.Kerk berekening van de profielvormen zijn ook berekeningen van de setup40 opgenomen. De (verschillende) profielen van
alle raaien worden nu zodanig t.O.V. elkaar verschoven, dat de
setup-gradienten in langsrichting konden worden bepaald, rekening hou-dend met de hierboven onder a tjm c genoemde facetten. Vervolgens werd profiel voor profiel de hoekverdraaiing van de kustlijn berekend, die nodig was om de transporten door setup-gradienten te compenseren. De berekeningswijze van deze hoekverdraaiing werd eerder in dit hoofdstuk beschreven. Deze werd geeffectueerd door een nieuwe verschuiving in dwarsrichting op de kust van de profielen t.O.V. elkaar.
9.3.6 het horizontaal alignement bij scheef invallende golven
De nu beschreven berekeningsmethode van het alignement geldt, zoals genoemd, voor loodrecht invallende golven41• Zou men dezelfde methode
toepassen bij scheef invallende golven, dan is het onwaarschijnlijk dat men, bij de ene rand van de moot beginnend, en steeds de opeenvolgende profielen in landwaartse of zeewaartse richting t.O.V. elkaar verschui
-vend, bij de andere rand van de moot aankomend met een nul-verschuiving van het desbetreffende profiel zou kunnen volstaan. Dit echter was een conditie om de berekening, geldend voor één moot, tot in het oneindige te kunnen repeteren.
Echter, op soortgelijke wijze als men de verdraaing kan berekenen die
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
39 over een hoek StrorfE: vgl. (33) van [41]
40 geldend als datzelfde profiel het uniforme profiel van een oneindige rechte kust zou zijn
41 Beedoe1d is: golfkammen in diep water evenwijdig aan de golfbrekers
I
I
I
- 16 - January 7. 1992I
I
de kustlijn moet ondergaan om een nul transport (geintegreerd over de doorsnede) te verkrijgen, kan men nagaan, hoeveel men moet verdraaien om overal eenzelfde langstransport (geintegreerd over de doorsnede) te verkrijgen. Ook in dat geval heeft men een stabiele kustvorm. Dit geeft een extra "vrijheidsgraad", waardoor aan de genoemde randvoorwaarden
kan worden voldaan. Men heeft dan tevens het resulterende langstran-sport So' bij de betreffende randvoorwaarden gevonden.
I
I
De keuze van de bovenrandvoorwaarde vormt ook nog een probleem voor de integratie van het langstransport over het profiel42• De volgens
V.d.Kerk berekende profielen "eindigen" bij de top van de buitenste brekerrug. In het hiervóór gegeven voorbeeld is aangenomen, dat, aan ge-zien volgens de gegeven conceptie geen dwarstransport over deze top plaats vindt, het kustgedeelte landwaarts va~ deze top een geheel autonoom (niet berekend) gedrag t.O.V. het gedeelte zeewaarts ervan vertoont.
Een driedimensionaal beeld van de aldus berekende kustvorm geeft de bovenste figuur van bijlage 3.
9.3.7 De invloed van de kromming van de kust op het evenwichtsprofiel De kustvorm wordt nu nader gepreciseerd door de invloed van de door de langsstroomgradient geindiceerde dwarsstroom op het kustprofiel in rekening te brengen.
Deze volgt simpel uit de continuiteit. Reeds werd de evenredigheid genoemd van de langsstroom met de hoek van golfinval op de diepte hl'
De langsstroom-gradient is dus evenredig met de verandering van de hoek van golfinval, d.W.Z. met de kromming (in langsrichting) van de kust43•
Deze kromming van de kust is hiervóór uitgërekend. Na enig rekenen blijkt44 deze extra dwarsstroom (het gevolg van de langsstroomgradient)
door een bepaalde doorsnede45 tevens evenredig met de locale waarde van
de golfenergie, minus de gemiddelde waarde46 van de golfenergie over het kustwaarts van de beschouwde doorsnede gelegen deel van het
pro-fiel47. De hier berekende dieptegemiddelde dwarsstroom zal natuurlijk ook de undertow beinvloeden. Overeenkomstig de suggestie van de Vriend
&
Stive [32] is als "meeneemstroom" voor het zandtransport in deonderste laag de helft van de dieptegemiddelde waarde aangehouden. Deze stroom verandert het evenwicht tussen
Sc'
S"
enSa.
Een holle kust zal een flauwer evenwichtsprofiel vertonen dan een bolle.
Bij de berekeningen is opnieuw (bij gebrek aan beter) aangenomen, dat het gedeelte van de kust landwaarts van de top van de buitenste
breker-rug een autonoom regiem heeft en geen invloed heeft op het zeewaartse gedeelte.
Deze aanname kan tot een inconsistentie leiden.
De hoogte van de top van de buitenste brekerrug is gevonden, uitgaande van de aanname van een rechte kust. Hier vindt men dieptegemiddeld geen
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
42 Voor de onderrandvoorwaarde geldt dit minder als het brandingsstroom-transport groot t.O.V. overig transport kan worden gesteld.
43 Effecten van de kromming van de golfkam en kromming van het wateropper-vlak in langsrichting buiten beschouwing latend
44 Vgl. (24) van [41]
45 evenwijdig aan de kust
46 Hierbij ware niet over de lengte van het profiel te middelen, maar over de diepte: d.W.Z. eerst de hoeveelheid energie tussen twee opeenvolgende dieptelijnen berekenen en dan over het aantal diepte-intervallen middelen 47 Dit, als de waterlijn de landwaartse begrenzing is (dwarsstroom-O). Is de dwarsstroom nul op de top van de meest zeewaartse brandingsrug, dan wordt de formulering wat gecompliceerder.
I
I
I
I
I
I
- 17 - January 7, 1992I
I
dwarsstroom.Als de kust hol is, groeit vanaf deze diepte in zeewaartse richting een extra zeewaartse dwarsstroom in sterkte; deze begint pas weer te ver-zwakken buiten de "brekerlijn", waar het debiet zich over een steeds groter wordende diepte verdeelt. In de buurt van de brekerlijn kan deze zoveel retourstroom geven, dat de aanvoer van zand door asymmetrietran-sport reeds zonder kusthelling er volledig door wordt gecompenseerd. Dit geeft dus een (buitenste) brekerbank op grotere diepte dan tevoren was aangenomen. Dit is echter tegen de afspraak bij het gebruik van de theorie van V.d.Kerk: deze mag niet landwaarts van de buitenste
breker-rug worden toegepast!. .
Deze situatie deed zich ook voor in het geval van de offshore breakwaters48•
Een indruk van de invloed van dit soort dwarsstroom op de profielvorm-ing geeft de onderste figuur van bijlage 3; echter niet meer dan een indruk, aangezien ter voorkoming van de problematiek met de extra brekerrug de dwarsstroom (geheel kunstmatig; numeriek) aan een maximum
is gebonden.
I
I
I
I
I
10 Lijntheorieen in het algemeen
In analogie met de lineaire golftheorie zijn lijntheorieen bijna altijd wel "een beetje waar" en praktisch nooit "geheel waar".
In 196849 maakte dr. Kemp50 de auteur eens het (dubieuze?) compliment: "This is a vèry nice way of solving problems by simply calling them q".
Dit is inderdaad de kern van de lijntheorieen. Welke (rationele) transport -formule men ook aanneemt, er bestaat altijd wel een gradient s van het kusttransport S, aangevend de verandering als de kustrichting verandert. De relatie tussen s en de golfkarakteristieken is, voor de geldigheid en voor de wijze van kustvormverandering niet relevant. Men kan de grootte van s vaak nauwkeuriger uit de voorgeschiedenis van de kust (indien bekend) dan uit de golfkarakteristieken bepalen
(
[
38
]
,[45],[52] ,[53])51.
Voor een grove voorspelling of voor het verkrijgen van kwalitatief (en soms zelfs kwantitatief) inzicht zijn de lijntheorieen dan ook uitstekend ges-chikt; men moet zich echter wel van de (beperkende) schematisaties bewust zijn:
een vlak gebied, liggend vààr de kust, zonder transport(gradient) wordt aangenomen;
kustrichtingsveranderingen moeten klein zijn; ook de kustlijn zelf mag niet zo grillig worden, dat deze zelf golfwerking afschermt (schaduw geeft) voor andere kustgedeelten.
Hetzelfde geldt voor kusthellingsveranderingen in de tweelijntheorie: het dwarstransport over een heel brede plaat zal niet veel groter zijn dan over een matig brede. De lineariteit tussen afwijking van even-wichtshelling en dwarstransport kent zijn begrenzingen.
bij de twee-lijn theorie: de strandaangroeijerosie is wel afhankelijk (volgens de aannamen) van de kromming van het strand, maar niet van de kromming van de vooroever. Aan de invloed op de strandverandering van de refractie op een gekromde vooroever wordt dus voorbijgegaan
aan andere stroominvloeden dan die van brandingsstroom, zoals meander-vorming, wordt voorbijgegaan.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
48 Het betreft hier de huidige, nog niet definitieve resultaten. Een nadere studie van het setup mechanisme zou tot andere gevolgtrekkingen kunnen lijden.
49 toen langstransport nog met Q en -dQj~ nog met q werd aangeduid 50 University of London
51 Vergelijk: het bepalen van de doorlatendheid van de grond in een bepaalde situatie. Theoretisch zou deze te berekenen moeten zijn uit de korrelgroo.tte en structuur etc.; vaak is het uitvoeren van een pompproef en het daaruit bepalen van de Kd- waarde veel sneller en doeltreffender
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
·
1
I
I
I
I
I
I
I
I
- 18 - January 7, 1992zoals uit hoofdstuk 9 bleek, moet eigenlijk in kustmoàellen zowel aan de continuiteitsvoorwaarde v.w.b. het zand als v.w.b. het water worden voldaan. De lijntheorieen bekijken alleen de continuiteit van het zand, uitgaand van vereenvoudigde dynamische vergelijkingen. Convec-tietransport van zand, doordat water bij een holle kust van strand naar vooroever vloeit (hoofdstuk 9) is niet gemodelleerd in de tweelijntheorie52.
De schaal, waarop de lijntheorieen toepasbaar zijn, moet niet zo groot zijn, dat de kustconstante(n) in langsrichting van het gebied
verandert(c.q.-ren)5J en niet zo klein, dat kleinschalige verstoringen (zie
laatste bovenstaande gedachten-streepje) een grote rol gaan spelen.
Het effectief gebruiken van de lijntheorieen is een kunst, naast een kunde.
Men heeft een aantal (vrij simpele) basisvormen ter beschikking, waarmee men (met veel ingenieursgevoel) een duidelijker beeld van de werkelijkheid kan geven dan een fotografisch beeld: een goed gelijkend karikatuur, waarin alleen de essenties worden weergegeven. Deze gedachte wordt verduidelijkt
in fig.S, met als aanvulling een citaat van Van Gulik [47J in Appendix B.
fig. 5 Het zevenbord en de dronken gerechtsdienaar Uit: Van Gulik [47J (zie Appendix B)
Het is de bedoeling, in deel 11 van dit rapport deze gedachte nader uit te werken.
Dit deel zal eindigen met een beschouwing over de wijze van parametrisering
van het golfklimaat tot kustconstanten, uitgaande van de hiervoor behan-delde Bailard-aanpak. Ook zal worden besproken, hoe de invloed van offshore breakwaters (in principe) in deze kustconstanten kunnen verwerkt. Een meer gedetailleerde beschrijving is te vinden in [4lJ.
Reeds eerder [48] t/m [50], [38] werden soortgelijke beschouwingen gegeven, waarbij uit werd gegaan van de Svasek-variatie van de CERC-methode als zandtransport formulering.
Combinatie van alle in de laatste twëe alinea's genoemde beschouwingen lev-ert de aantrekkelijke mogelijkheid tot vergelijking: hoe hangt de dynamica van de kust af van de gebruikte zandtransport formule of van de gebruikte wijze van kustverdediging54? Als tussenstation fungeren hierbij de
kust-constanten, die de lengteschaal enjof de tijdschaal enjof de y-schaal van het kustveranderingsproces beinvloeden ([48],[51]).
10.1 Berekening van s bij de Bailard/Stive aanpak
Zoals in deel 11 zal worden uitgewerkt, is de invloed van de kromming van de kust op het evenwichtsprofiel onder bepaalde aannamen vrij simpel in de tweelijn theorie te incorporeren.
Hoe groot is "s" bij de Stive/Bailard methode? M.a.w.: hoe groot is de afhankelijkheid van het langstransport S (berekend volgens de Stivej
Bai-lard-methode) van een kleine hoekverdraaiing van de kust? Deze grootheid
52 "Wel is hier in het verleden studie naar ve·rricht [46]
53 tenminste, als men deze uit de voorgeschiedenis van de kust tracht te vinden. Berekent men de kustconstanten, dan geldt deze eis niet
54 onder de voorwaarde, dat het beschouwde probleem tot een "kustlijn"-pro-bleem is te schematiseren
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
- 19 - January 10, 1992werd in feite al genoemd in par. 9.3.5: het is de coefficient
B,
genoemdin noot 34 en in formule weergegeven in [41]. Dit is de belangrijkste
kusteonstante volgens de éénlijntheorie55; samen met de diepte, tot waar
het kustprofiel zich bij aangroei evenwijdig verplaatst bepaalt deze het
kustgedrag. Laatstgenoemde diepte is, in de gegeven schematisatie, de
diepte hl minus de diepte van de kruin van de meest zeewaartse
brandings-rug.
De methode om na te gaan hoe groot s is bij een met offshore breakwaters
verdedigde kust (uitgaande van een transportberekening volgens Stivej
Bai-lard en een stationaire56 golfaanval) is analoog aan degene, die in [48]
werd toegepast bij een kust met strandhoofden:
bereken het stationaire transport So' bij een oneindig lange kust,
waarvan het macroscopisch alignement evenwijdig aan de x-as is57.
Bij een kust met offshore breakwaters houdt dit de aanname in, dat de
breakwaters op een lijn evenwijdig aan de x-as liggen. De wijze van
berekenen is in par. 9.3.6 aangegeven.
herhaal dezelfde berekening, waarbij de golfrichting ~ een hoekje d~
is gedraaid; dan ontstaat een wat andere microstructurele kustvorm en
een verandering van (stationair) transport dS. Met de in hoofdstuk 9
gegeven berekeningsmethode zijn deze te vinden.
de grootte van s is dS/d~. Als ~ klein is kan s (nog simpeler)
benad-erd worden door: S0' /~.
11 Toekomstig onderzoek v.w.b. kustmodelering.
Het artikel [41] (waarvan in hoofdstuk 9 en 10 een uittreksel - in woorden
i.p.v. in formules- is gegeven) omvat niet meer dan een schets van een
berekeningsmethode.
Behalve dat bij het aangegeven voorbeeld (par. 9.3) nog eens dieper zou
moeten worden nagedacht over de in te voeren set-up landwaarts van de off
-shore breakwater (waardoor mogelijk het in par. 9.3.7 probleem van de "te
grote" retourstroom kan worden overwonnen) zou de algemene aanpak van
hoofdstuk 9 nog eens wat nader moeten worden gecheckt, bij voorbeeld het
simpele probleem: .
tot welke (met de CERC-formule te vergelijken) transportformule leidt de in
hoofdstuk 8 en 9 aangegeven methode bij een rechte kust met evenwijdige
dieptelijnen (bij scheve golfaanval)?
55 Hierbij wordt er van uit gegaan, dat de golfaanval stationair is. De
hier gegeven formulering (uitgaande van de Bailard transportformule) is dus
minder algemeen dan degene in [50] en [38) voor de SvasekjGERC
transport-formule, waarbij het gehele golfklimaat in de formulering was betrokken.
56 Onregelma~igheid van de golven wordt wel in de beschouwing betrokken,
maar H,111" en <t> worden constant verondersteld
57 Betekenis So': .5-transport (over de gehele "breker"-zone); Sr
trans-port, wanneer de locale (microscopische) kustlijn evenwijdig aan de x-as
is; So'- transport, wanneer de macroscopische kustlijn evenwijdig aan de
I
I
- 20 - January 10, 1992
I
I
Een vluchtige beschouwing geeft kwalitatief bevredigende resultaten als men de berekende kustprofielen met natuurmetingen vergelijkt, maar een dege-lijke validatie heeft nog niet plaatsgevonden. In het kader van het decen-nia lang uitgevoerde onderzoek t.b.v. de richtlijn duinafslag is een schat aan metingen beschikbaar.
Het valideren van de berekende hoogteligging van de kruin van de buitenste brekerrug (hoofdstuk 8) is een onderzoek op zich58•
In hoofdstuk 10 wordt dieper ingegaan op de berekening van s (die op het langstransport betrekking heeft) dan op de berekening van Sy (die in de
twee-lijn theorie het dwarstransport regeert59). De berekeningen van
V.d.Kerk ([37]) dienaangaande zijn niet uitputtend.
In het algemeen geldt, dat de stelling. dat een holle kust een flauwer evenwichtsprofiel zal vertonen dan een bolle ten eerste proefondervindelijk zal moeten worden bewezen (of verworpen) en dat ten tweede - voor het geval dat deze stelling juist is - de consequenties voor de kust(lijn)-theorie
zullen moeten worden uitgewerkt. In deel 11 zal een aanzet daartoe reeds worden gegeven.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
58 Tevens zij nogmaals verwezen naar de laatste alinea's van hoofdstuk 8.
59 Deze constante bepaalt de snelheid van de "asymptotische benadering tot het evenwicht" (hoofdstuk 8)