• Nie Znaleziono Wyników

Van gebruik naar initiatief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van gebruik naar initiatief"

Copied!
28
0
0

Pełen tekst

(1)

GEBRUIKERSONDERZOEK EN FUNCTIONELE ANALYSE

Theo van der Voordt en Herman van Wegen

1. ONDERZOEK EN BESLUITVORMING

Een van de belangrijkste functies van een gebouw is de ruimtelijke organi-satie van sociale activiteiten. Dit betekent dat bij het ontwerpen een grondig inzicht nodig is in uitgangspunten, doelstellingen en wensen van de gebruikers, hun aktiviteiten, de organisatiestructuur en de ruimtelijke konsekwenties hiervan. Als ontwerper wordt men immers gekonf ronteerd met talloze vragen. Hoe groot moet bijvoorbeeld een wachtruimte zijn voor 15 tot 20 personen?

Wat is de optimale verhouding tussen gemeenschappelijke voorzieningen en ruimten voor privé gebruik in een gezinsvervangend tehuis?

Wat zijn de voor- en nadelen van verdiepingbouw voor het dagelijks gebruik van een kinderdagverblijf, een buurthuis, een gezondheidscentrum?

Dit soort vragen kunnen deels door een zorgvuldige ruimtelijk-functionele analyse vanachter het bureau of de tekentafel beantwoord worden. Niette-min kan men de plank behoorlijk misslaan, oplossingen over het hoofd zien, voor- en nadelen van verschillende keuzes verkeerd inschatten etc.

Dit geldt zowel voor de opdrachtgever(s) als voor de ontwerper. Opdracht-gever(s) hebben soms weinig of geen ervaring met de vertaling van sociaal-organisatorische behoeften in ruimtelijke konsekwenties. Programma's van eisen zijn in dat geval vaak globaal en ontwikkeld op basis van beperkte ervaringskennis. Ontwerpers zijn wél gewend om in ruimtelijke oplossingen te denken, maar beschikken niet altijd over de nodige specifieke

(2)

heid omtrent de functionele en psychologische eisen die uit het aktivitei-tenpakket en de organisatiestructuur voortvloeien. Een bezoek aan één of enkele gebouv/en met een vergelijkbare functie kan veel inzicht bieden, maar is vaak onvoldoende om een breed overzicht te krijgen van goede en minder geslaagde oplossingen. Bovendien is niet altijd duidelijk welke gebouwen representatief zijn voor het type organisatie waarvoor een ge-bouw ontworpen moet worden. In de praktijk blijkt dan ook dat veel ont-werpkeuzes tot stand komen op basis van intuïtie, persoonlijke voorkeuren en toevallig aanwezige kennis bij de participanten in het bouwproces. Om de kans op een optimaal eindresultaat te vergroten, kan onderzoek een belangrijk hulpmiddel zijn. Op basis van ervaringen elders kan onder meer kennis ontwikkeld worden over mogelijke oplossingsvarianten en de voor- en nadelen hiervan,niet alleen voor het dagelijks gebruik en de beleving van het gebouw, maar ook voor b.v. energieverbruik, onderhoud, investerings-en exploitatiekostinvesterings-en etc. Dit maakt het mogelijk via einvesterings-en zorgvuldige afwe-ging tot goed onderbouwde keuzes te komen en de kans op problemen met het gebouw tot een minimum te beperken, of positiever geformuleerd: een zo hoog mogelijke kwaliteit te bereiken. In dit kollege zullen we ons verder beperken tot onderzoek naar de gebruiks- en belevingskwaliteit van gebou-wen.

2. GEBRUIKERSONDERZOEK IN HET BOUWPROCES

Hoewel verschillende disciplines zich met deze gebruiks- en belevingskwali-teit van het gebouw bezighouden, zijn het vooral de sociale wetenschappers die zich op het onderzoek hiernaar hebben gespecialiseerd, zoals organisa-tiedeskundigen, sociologen en (omgevings)psychologen. Belangrijkste on-derwerpen van onderzoek vormen de wensen en behoeften van gebruikers,

(3)

voorkeurkeuzen in relatie tot persoonskenmerken, analyses van aktiviteiten en de organisatie hiervan in ruimte en t i j d en de wisselwerking tussen de indeling en inrichting van ruimte en menselijk gedrag. Vanwege de koppe-ling tussen sociale verschijnselen en ruimtelijke keuzes wordt in dit verband wel de term sociaal-ruimtelijk onderzoek gehanteerd. Omdat dergelijk onderzoek zich vooral richt tot gebruikers wordt ook vaak van gebruikers-onderzoek gesproken. Dit type gebruikers-onderzoek en de resultaten ervan kunnen in verschillende fasen van het bouwproces een belangrijke bijdrage leveren.

a. De initiatief-fase

Hierin gaat het vooral om onderzoek naar de behoefte aan huisvesting, beoogde doelgroepen, het aanwezige/benodigde draagvlak van bepaalde voorzieningen, de formulering van uitgangspunten en doelstellingen, een analyse van de organisatorische opzet en werkwijze en een inventa-risatie van het te huisvesten aktiviteitenpakket.

b. De programma-fase

In deze fase vindt een nadere verkenning plaats van de ruimtelijke konsekwenties van de resultaten uit het behoeften-onderzoek, specifie-ke wensen van de opdrachtgever en toekomstige gebruispecifie-kers en inzich-ten uit vergelijkbare projekinzich-ten elders. Dergelijk 'programmerings-onderzoek' levert de bouwstenen voor het programma van eisen (p.v.e.) in termen van een functie-programma (een overzicht van aktiviteiten en relaties tussen aktiviteiten), een ruimten-programma (een overzicht van de benodigde ruimten met bijbehorende m2 en andere ruimtelijke eisen) en een ruimte-relatieschema, al dan niet uitgewerkt in een globale structuur voor de hoofdopzet en/of onderdelen van het gebouw. Een uitvoerige uiteenzetting over het onder a en b genoemde onderzoek is te vinden in het kollege van Dlck Vrielink.

(4)

c. De ontwerp-fase

In deze fase kan sociaal-ruimtelijk onderzoek van belang zijn door een bepaalde oplossing uit te testen in een maquette 1:1 of door ontwerpal-ternatieven voor te leggen aan (een vertegenwoordiging van) toekom-stige gebruikers. Voorts kunnen indelingsvarianten getoetst worden aan ervaringen die elders zijn opgedaan.

d. De gebruikersfase

Wanneer een gebouw er eenmaal staat kan worden nagegaan of de oorspronkelijke doelstellingen inderdaad gehaald zijn en of het gebouw gebruikt en beleefd wordt, zoals de opdrachtgever, architekt en gebrui-kers zich dit van tevoren hadden voorgesteld. Hiertoe is een terugkop-peling naar het programma van eisen gewenst. Uit dergelijk 'evaluatie-onderzoek' (zgn. post-occupancy evaluations of POE studies) kunnen betrokkenen lering trekken voor een volgend bouwproces.

Naast onderzoek dat gericht is op een produkt (i.e. een p.v.e. een ontwerp, het gebouw) kan onderzoek naar het proces 'van initiatief tot en met de ingebruikname' eveneens het nodige bijdragen tot een optimaal eindresul-taat. Afbeelding 1 vat een en ander nog eens schematisch samen

(5)

^ toetsen toetsen toetsen analyse + e v a l u a t i e van besluitvormingsproces gebouw i n gebruik kennis t . b . v . evt. aanpassingen I I I I I I kennis t . b . v . nieiwe initiatieven

Afb. 1. Cycliseh proces van kennisontwikkeling

In dit sciiema is bewust onderscheid gemaakt tussen analyse en evaluatie. Analyse beperkt zich primair tot een ontleding van het programma, ont-werp of bestaand gebouw in verschillende onderdelen en het beschrijven en vergelijken hiervan met andere programma's, ontwerpen en gebouwen, dit alles in relatie tot de achterliggende organisatiestructuur, uitgangspunten en doelstellingen. Evaluatie gaat verder en houdt naast analyse ook een waardering in, in termen van goed of minder goed, functioneel of niet functioneel, prettig of minder prettig om in te verblijven etc. Het gaat daarbij dus vooral om het e f f e k t van bepaalde keuzen en het toetsen van verwachte effecten aan het gebruik en de beleving in de praktijk.

(6)

3. METHODEN EN TECHNIEKEN VAN GEBRUIKERSONDERZOEK

Om kennis op te doen over het (te verwachten) gebruik en de beleving van een (ontwerp voor een) gebouw zijn talloze methoden en technieken be-schikbaar. Het zou in het kader van een kollege Functionele Analyse te ver voeren hierop uitgebreid in te gaan. Daarvoor kan verwezen worden naar de handboeken (o.a. Michelson, 19755 Altman en Wohlwill, 1977; Steffen en Van der Voordt, 1978; Zeisel, 1981). Hier kunnen we volstaan met een globaal overzicht.

a. Presentatie van het objekt van onderzoek; het gebouw

Het gebruik van een gebouw kan onder meer onderzocht worden door het gedrag van de gebruikers ter plaatse te observeren. De beleving ervan kan worden onderzocht door mensen in het gebouw zelf te ondervragen. In beide gevallen is sprake van direkte presentatie van de ruimtelijke omgeving. Het gebouw kan ook op meer indirekte wijze aan de onderzoekdeelnemers (de 'respondenten') worden aangeboden, in de vorm van een representatie van de werkelijkheid.

Daarbij kan gedacht worden aan visuele representaties zoals:

. foto/dia . film/video

. perspektivische schets . plattegrond + doorsnede . maquette op schaal

. idem + enthescoop, zonnesimulator, windtunnel e.d.

. maquette op ware grootte (vgl. de blokkenhal en het 'ruimtelab' in de kelder van Bouwkunde).

(7)

Een andere mogelijkheid is het gebruik van verbale presentaties, b.v. in de vorm van een beschrijving (vaak toegepast in romans) of een gesproken verhaal. Tenslotte is er de mogelijkheid bij de respondent een beroep te doen op diens herinneringsbeeld, b.v. door de vraag te stellen: welke posi-tieve en negaposi-tieve ervaringen roept het gebouw van Bouwkunde bij u op! In feite wordt in dit geval het gebouw niet gepresenteerd, maar wordt een beeld opgeroepen door middel van een naam of begrip. Vandaar dat wel van conceptuele presentatie wordt gesproken. A f b . 2 vat de verschillende mogelijkheden nog eens samen.

direkte presentatie (onderzoek in het veld)

te beoordelen (ontwerp voor een) gebouw (toekomstige) gebruikers indirekte presentatie via presentatiemedia (verbaal/visueel) Afb. 2 Presentatiemethoden

Elke methode heeft voor- en nadelen. Belangrijkste voordelen van onder-zoek ' in het veld' zijn de daadwerkelijke ervaring van de realiteit zoals deze zich aan ons voordoet, de mogelijkheid om in elke gewenste richting te kijken, de dynamiek (bewegende mensen, invallend zonlicht) en de kom-binatie van visuele prikkels met informatie via de andere zintuigen (gehoor, reuk, tast). Belangrijk bezwaar is, dat het oordeel kan worden beïnvloed door niet-ruimteiijke omstandigheden, zoals het tijdstip van waarneming,

(8)

weersinvloeden, toevallige voorbijgangers, lawaai van een heimachine etc. Met behulp van representaties van de werkelijkheid kunnen gemakkelijk bepaalde variabelen voor nader onderzoek geselekteerd worden, onder konstanthouding van de overige variabelen. D i t maakt het beter mogelijk het e f f e k t van afzonderlijke keuzen te bestuderen. Zo kan bij een gelijkblij-vend oppervlakte bekeken worden wat het e f f e k t is van de vorm van een ruimte op de indelingsmogelijkheden. Een probleem met het werken met representaties is de vertaling naar de konkrete werkelijkheid. Telkens doet zich de vraag voor, of indrukken verkregen aan de hand van dia's, plat-tegronden of maquettes gelijkwaardig zijn aan de gebruiks- en belevingser-varingen in de werkelijkheid.

b. Responsiemethoden

Responsiemethoden zijn middelen om gegevens te verkrijgen over de bele-ving en het gedrag van mensen in reaktie (als 'respons') op de gebouwde omgeving. Gedrag kan zowel direkt geobserveerd worden als indirekt geme-ten, b.v. door er vragen over te stellen. Beleving heeft te maken met gevoelens, neigingen, ideeën en inzichten, kortom: met innerlijke ervarin-gen en kan dus alleen op indirekte wijze gemeten worden.

Binnen de vraagmethode zijn verschillende technieken denkbaar, b.v.

. individuele interviews . groepsgesprek

(9)

met hierbinnen weer diverse mogelijkheden zoals

. open of gesloten vragen

. uitspraken met het verzoek hierop te reageren in termen van eens/on-eens e.d.

. voorkeuren aangeven in een lijst van alternatieven . aspekten rangordenen op volgorde van belangrijkheid

. scoren op semantische schalen, b.v. op woordparen als aantrekkelijk/af-stotend, mooi/lelijk, sfeervol/kil

. alternatieven beoordelen op overeenkomsten en verschillen . een schets maken, b.v. van de eigen stad, buurt of werkruimte

etc.

Behalve van de vraagmethode wordt wel gebruik gemaakt van projektieme-thoden. Hierbij krijgt de respondent een opdracht te vervullen met een zodanige mate van vrijheid, dat allerlei persoonlijke voorkeuren en verlan-gens tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Voorbeelden hiervan zijn het schrijven van een opstel over een bepaald gebouw of het aangeven welke associaties worden opgeroepen bij bepaalde woorden of beelden, b.v. be-grippen als hoogbouw, woonerf, moderne architectuur resp. een foto van een gebouw of een schetsmatige afbeelding. Een andere mogelijkheid is het aanvullen van zinnen, b.v. 'als ik in de bibliotheek kom, dan ....'

De bedoeling van al dit soort technieken is vooral ongeremde uitspraken te ontlokken over persoonlijke gevoelens en ervaringen. Vergeleken met een schriftelijke enquête hebben mensen minder gelegenheid het antwoord uitvoerig te overwegen, waardoor spontane reakties meer kans krijgen. Over het algemeen valt aan te bevelen verschillende presentatie- en responsiemethoden met elkaar te kombineren. Dit verdiept het inzicht en vergroot de kans op betrouwbaarheid.

(10)

Genoemde methoden en technieken kunnen worden gehanteerd ten behoeve van gebruikersonderzoek in de verschiiiende fasen van het bouwproces, zoais beschreven in de vorige paragraaf. Om te laten zien hoe een en ander in de praktijk te werk gaat, zullen we wat nader ingaan op het in par. 2 onder d genoemde onderzoek: het onderzoek in de gebruiksfase.

ANALYSE EN EVALUATIE VAN BESTAANDE GEBOUWEN

Wanneer zich m.b.t. het gebruik of beheer van een gebouw problemen voordoen, of veranderingen in de organisatiestructuur of het takenpakket nopen tot bouwkundige aanpassingen, kan gebruikersonderzoek soms be-perkt blijven tot het eigen gebouw. Een beschrijving van de plus- en min-punten kan als basis dienen voor de ontwikkeling van een verbeteringsplan. Wil men tot meer algemeen geldende konklusies komen, teneinde program-ma- en ontwerprichtlijnen te ontwikkelen die ook elders, bij andere initia-tieven, bruikbaar zijn, dan kan vergelijkend onderzoek in een reeks gebou-wen tot een belangrijke verbreding en verdieping van kennis leiden.

Van beide typen onderzoek - evaluatie van een enkel gebouw resp. vergelij-kend onderzoek in een reeks van gebouwen - zijn verschillende voorbeelden te geven uit de eigen onderzoekspraktijk (Van Hoogdalem e.a., 1981/1985; Van der Voordt e.a., 198^*; Van der Voordt, 1986). Ter illustratie zullen we enkele resultaten bespreken van de studie naar gezondheidscentra.

Gezondheidscentra zijn samenwerkingsverbanden, waarin tenminste de disciplines huisartsen, wijkverpleging en maatschappelijk werk zijn verte-genwoordigd en gehuisvest onder één dak.

De sterke groei van deze centra sinds de jaren 70 maakte het noodzakelijk om richtlijnen voor het ontwerpen te ontwikkelen, temeer daar de

(11)

bestaan-de m2 richtlijnen van het Ministerie (W.V.C.) niet volbestaan-debestaan-den. Het onbestaan-derzoek had tot doel de bestaande richtlijnen kritisch aan de praktijk te toetsen en op basis van de resultaten tot nieuwe richtlijnen te konnen, niet alleen ten aanzien van de gewenste oppervlakten van de ruinnten, maar vooral ook ten aanzien van de indeling van het gebouw en de mogelijkheden tot gemeen-schappelijk ruimtegebruik. Daarbij is gekozen voor de volgende aanpak: a. ontwikkeling van een evaluatie instrument en het uittesten hiervan in

een proefonderzoek in gezondheidscentrum Merenwijk te Leiden

b. een bezoek aan 50 (!) purpose built gezondheidscentra en een gesprek met 1 a 2 medewerkers om een en ander te weten te komen over de ideeën en motieven die ten grondslag hebben gelegen aan de gebouw-opzet en de huidige ervaringen m.b.t. het functioneren van het gebouw c. vergelijkende plattegrond-analyse van deze 50 gebouwen, om overeen-komsten en verschillen op te sporen in afmetingen van ruimten, ruim-telijke relaties en ruimtegebruik

d. ontwikkeling van een ruimtelijk-functionele typologie van gezondheids-centra, zowel op centrum-niveau als per discipline

e. ontwikkeling van kriteria om vier representatieve centra te selekteren voor nader onderzoek

f . uitvoerig evaluatie onderzoek in de vier gekozen centra, aan de hand van interviews met de opdrachtgever, architekt en huidige gebruikers, eigen observaties en bestudering van archiefstukken

g. verspreiding van een beknopte vragenlijst onder een beperkt aantal patiënten/kliënten per centrum.

(12)

ttA. Voorbeeld van een case study: g.c. Merenwijk te Leiden

Het centrum waar het proefonderzoek heeft plaatsgevonden, is gelokali-seerd op de begane grond van een terrasflat, een weinig ideale uitgangssi-tuatie omdat dit de indelingsvrijheid en de mogelijkheid tot daglichttoetre-ding aanzienlijk beperkte. Het gebruikersonderzoek in dit centrum - een vorm van functionele analyse in de gebruiksfase- heeft een groot aantal knelpunten aan het licht gebracht (afb. 3). Veel problemen bleken te wijten aan een gebrek aan visuele, auditieve en territoriale privacy. Zo maakt de open balie en de situering t.o.v. de wacht- en verkeersruimte het voeren van een vertrouwelijk gesprek vrijwel onmogelijk, t e r w i j l een aparte ruimte hiervoor ontbreekt. De te lichte wanden als ook de gebrekkige aansluiting van deze wanden aan het (systeem)plafond en de lichte uitvoering van de deuren hebben tot gevolg dat mensen in verschillende ruimten elkaar soms letterlijk kunnen verstaan.

Ook over de onvoldoende ventilatie en het ontbreken van daglichttoetreding zijn veel klachten. Ten aanzien van de ruimtelijke relaties kwam naar voren, dat met name de huisartsen en fysiotherapeuten dichter bij elkaar willen zitten en dat de situering van de tandarts en de schoolartsen minder nauw luistert. Uit een vergelijking van de huidige oppervlakten met de m2 richtlijnen van het Ministerie bleek, dat Leiden bijna 200 m2 te kort komt ofwel zo'n 25%. Deze tekorten zijn vooral terug te vinden bij de fysiothera-pie en het consultatiebureau c.q. de wijkverpleegkunde. En juist deze disciplines brengen hun ongenoegen naar voren omtrent de te krappe ruim-te!

Om de cyclus ontwerp/uitvoering/evaluatie/herzien programma van eisen/ herzien ontwerp te illustreren, is bij wijze van vingeroefening op basis van de onderzoekuitkomsten een alternatief ontwerp gemaal<t.

(13)

Algemene k l a c h t e n : - G e l u i d s i s o l a t i e door t e l i c h t e w a n d c o n s t r u c t i e en l e k k e n b i j d e u r e n g e r i n g . Door h a r d e ma-t e r i a l e n ( b e ma-t o n , s ma-t e e n , l i n o l e u m ) w e i n i g g e l u i d s a b s o r p t i e s - v e e l h o l k l i n k e n d e r u i m t e ( v e e l k l a c h -t e n o v e r a k o e s -t i s c h e p r i v a c y ) . - De v e n t i l a t i e ( z o w e l n a t u u r l i j k e a l s m e c h a n i s c h e ) i s v o l s t r e k t o n v o l d o e n d e ( v o o r a l i n i n p a n d i g e r u i m t e n v e e l k l a c h t e n ) . - R u i m t e l i i k e r e l a t i e s ( a f s t a n d e n en m.b.t. p r i v a c y (privé/publiek) k l o p p e n n i e t ( z i e schema) met w e r k k o n t a k t e n . d u i d e l i j k e p a r k e e r p l a a t s k i n d e r w a g e n s o n t b r e e k t , men z e t z e m e e s t a l h i e r

V

O v e r z i c h t v o o r n a a m s t e k l a c h t e n en g e b r e k e n i n g . c . M e r e n w i j k , L e i d e l a b . i s e i g e n l i j k t e g r o o t , s l e c h t en o n g e z e l l i g v e r l i c h t k i n d e r s p e e l p l e k + a a n k l e e d p o d i u m z e e r g e w e n s t b e h a n d e l k a m e r zou d.m.v. g o r d i j n / v o u w wand i n tweëen d e e l -b a a r m o e t e n z i j n r u i m t e v o o r b e v o l k i n g s o n d e r -z o e k s l e c h t s z e l d e n a l s z o -d a n i g i n g e b r u i k . s t o r e n d e g e l u i d e n v a n b u i t e n b i j a u d i o m e t r i s c h o n d e r z o e k . w a c h t r u i m t e n o n d u i d e l i j k g e s t r u k t u r e e r d ^ door ' h o o g t e en h a r d e mate'ri-a l e n ' h o l k l i n k e n d ' ; l o o p l i j n e n s t a f dwars d o o r w a c h t r u i m t e w e i n i g p r i v a c y o n d e r z o e k k a m e r s v e r k e e r d i n g e r i c h t , d a a r d o o r t e k l e i n p l a f o n d s i n s p r e e k k a m e r s t e hoog. raam ^ i r e k t a a n t r o t t o i r o n t b r e e k t b u f -f e r , d a a r d o o r g e b r e k k i g u i t z i c h t / i n k i j k r e g u l e r e n v e n t i l a t i e v o l s t r e k t onv o l d o e n d e ( onv e e l t r a n s p i -r a t i e l u c h t j e s ) , i n m i d d e l s v e r h o l p e n d o o r a p a r t e A.C. i n s t a l l a t i e s l e c h t e a k o e s -t i s c h e i s o l a -t i e d a g l i c h t l o o s h o k j e v o o r 4 wv's, i s p a s l a t e r a f g e s c h o t e n v a n a r t s e n -k a m e r s ; v o l s t r e -k t o n v o l d o e n d e r u i m t e + p r i v a c y , v e n t i l a t i e g e e n d a g l i c h t , vouwwanden n i e t genoeg v o o r a k o e s t i -s c h e p r i v a c y ^ o n v o l d o e n d e v e n t i l a t i e d a g l i c h t w o r d t z e e r g e m i s t , (2 a s s i s t e n t e s r o u l e r e n ) a f s c h e i d i n g met d e u r gewenst d a g l i c h t / u i t z i c h t w o r d t g e m i s t , v e e l s t o r i n g + a f l e i d i n g b i j a d m i n i s t r a t i e f w e r k . g e e n p r i v a c y b i j ( t e l e f o o n ) g e -s p r e k k e n . l a -s t v a n t o c h t , k u n s t l i c h t o n v o l d o e n d e

(14)

Hoewel ook aan dit ontwerp een aantal bezwaren kleven, bleek duidelijk dat binnen de gegeven situatie een evenwiciitiger ruimteverdeling mogelijk is, dat w i l zeggen: méér in overeenstemming met de gebruikerswensen. Uiter-aard is het achteraf vaak niet meer mogelijk de ruimte naar wens in te delen zonder drastische en dus kostbare verbouwingen. Niettemin heeft men in Leiden geprobeerd door een aantal wijzigingen en extra voorzienin-gen althans de belangrijkste klachten weg te nemen. De geluidsisolatie is verbeterd door de muren tussen werkvertrekken en het verkeers- annex wachtgebied te "verdubbelen" met zgn. buigslappe wanden en voorts door het dichten van geluidslekke deurkozijnen. De wachtruimten zijn anders ingericht en afgescheiden van het verkeersgebied door halfhoge wandjes en leesboekjes. Bovendien is de ruimtebeleving verbeterd door het aanbrengen van verlaagde plafonds. Om de oriëntatie in het gebouw te vergemakkelij-ken is bij de ingang een informatiepaneel geplaatst, van waaruit langs het plafond neonbuizen in verschillende kleuren de bezoeker naar de desbetref-fende discipline leiden. Door de bibliotheek en k o f f i e

kamer te verkleinen kon extra ruimte bij de fysiotherapie getrokken wor-den, t e r w i j l voor de wijkverpleging eveneens een extra kamer is gebouwd. Al met al toch nog een vrij kostbare ingreep (bijna 8 ton!), en dat slechts binnen enkele jaren na de ingebruikname

Terugkijkend op het bouwvoorbereidingsproces in Leiden kunnen vooral de volgende faktoren verantwoordelijk gesteld worden voor de vele problemen. . een te informeel gestruktureerd bouwproces: door de weinig aktieve rol

van de architekt in zowel de programma-fase als de ontwerp- en uitvoe-ringsfase is het gebouw min of meer een doe-het-zelf projekt geweest van een der huisartsen

(15)

. het ontbreken van een serieus onderzoek naar alternatieve bouwlokaties en alternatieve indelingsvarianten

. grote beperkingen van de uitgangssituatie (te kleine oppervlakte, veel inpandige ruimte)

. bezuinigingen, die tot aanzienlijk minder goede oplossingen hebben geleid

it.l. Voorbeeld van gebruikersonderzoek in meerdere gebouwen:

verge-lijkende plattegrond-analyse van 50 gezondheidscentra

Een van de belangrijkste onderdelen van het onderzoek naar gezondheids-centra vormde de vergelijkende plattegrondanalyse van 50 purpose built gezondheidscentra. Deze analyse had een meervoudig doel:

. nagaan in hoeverre de grote verscheidenheid in gezondheidscentra is terug te brengen tot een beperkt aantal ideaal-typische varianten, teneinde per type een centrum te kunnen selekteren voor verder onder-zoek

. ontdekken van indelingsvarianten op discipline niveau en het voorleggen hiervan aan gebruikers om voor- en nadelen m.b.t. het dagelijks functio-neren op het spoor te komen

. idem m.b.t. de oppervlakten van de ruimten

De methodiek van de vergelijkende plattegrond-analyse heeft t.o.v. meer traditionele onderzoeksmethoden als observaties en interviews als belang-rijk voordeel, dat de verkregen informatie is gekoppeld aan konkrete ruim-telijke oplossingsvarianten. Elk gebouw is het resultaat van een ingewikkeld besluitvormingsproces, waarbij min of meer abstrakte uitgangspunten en doelstellingen worden vertaald in een organisatiestruktuur en een

(16)

tenpakket en vervolgens ruimtelijk worden vormgegeven in plattegronden, doorsnedes , materialen en voorzieningen. In liet definitieve ontwerp liggen dus heel wat ideeën opgesloten. Door vergelijkende plattegrond-analyse kunnen de verschillende keuzen als het ware worden 'teruggelezen'. Bij de analyse van plattegronden kunnen zich overigens belangrijke interpretatie-problemen voordoen. Het definitief ontwerp is altijd een interpretatie van het programma van eisen door de architekt. Diens eigen visie en architek-tuuropvatting is soms van grote invloed, maar niet altijd expliciet te onder-scheiden van keuzes die meer uit gebruiksoverwegingen zijn gemaakt. Voorts spelen allerlei randvoorwaarden een r o l , zoals een beperkt budget, afmetingen van het bouwterrein en andere kenmerken van de lokatie, eisen van welstandscommissies e.d. Daarom is het erg belangrijk de plattegrond-analyses aan te vullen met onderzoek naar het totstandkomingsproces, door bestudering van archiefstukken, interviews met de (toenmalige) opdracht-gever en andere betrokkenen in het bouwproces, waaronder de architekt en eventuele externe adviseurs. Voorts zal duidelijk zijn dat met de platte-grond alléén een gebouw niet volledig is beschreven. Kleur- en materiaal-gebruik, het binnenklimaat (verlichting, verwarming, ventilatie en akoes-tiek), de toegepaste installaties en ook de kosten zijn niet van de platte-grond af te lezen en zullen dus op andere wijze achterhaald en bestudeerd moeten worden.

Om voor- en nadelen van oplossingsvarianten op het spoor te komen is bovendien evaluatie onderzoek onder de gebruikers gewenst. Ruimtelijke indelingsvarianten plus een helder beeld van voor- en nadelen vormen belangrijke bouwstenen voor het opstellen van programma's van eisen en het ontwerp.

(17)

Plattegronden kunnen op een groot aantal kenmerken worden vergeleken (tabel 1) Koppeling aan het bouwjaar maakt het mogelijk eventuele ontwik-kelingen in historisch perspektief te plaatsen. Behalve door onderlinge vergelijking kan ook door toetsing aan externe gegevens verder inzicht worden ontwikkeld. Te denken valt aan

. normen van de overheid en andere instanties,

. behoeften die voortvloeien uit de specifieke bouwopgave, b.v. een direk-te relatie tussen (hoofd)entree, wachtruimdirek-te en receptie van een ge-zondheidscentrum, veranderbaarheid van een ruimte i.v.m. wisselende aktiviteiten,

. algemene gebruikersbehoeften zoals een gemakkelijke o r i ë n t a t i e , een helder onderscheid tussen openbaar en privé, voldoende privacy, dag-lichttoetreding in verblijfsruimten, toegankelijkheid/bruikbaarheid voor lichamelijk gehandicapten,

. betrokkenheid/invloed van gebruikers op het totstandkomingsproces (soms af te lezen aan de lokatie en afmetingen van de eigen werkruim¬ te).

Toegepast op gezondheidscentra heeft deze methodiek een groot aantal richtlijnen opgeleverd voor de bouw van nieuwe gezondheidscentra of de verbouw van bestaande centra (Van Hoogdalem e.a., 1985). Ter illustratie volgen hier enige resultaten.

(18)

Tabel 1 Beoordelingskriteria bij vergelijkende plattegrond-analyse

. omvang van het gebouw . hoofdopzet:

- aantal bouwlagen - aantal entrees

- compactheid/geleding, b.v. uit te drukken in verhouding gevelopper-vlak/bruto vloeroppervlak

- verdeling van het brutovloeroppervlak volgens NEN 2630 (verhouding netto/bruto, percentage nuttig vloeroppervlak, verkeeroppervlak en installatie oppervlakte)

. vorm van de verschillende ruimten . relaties tussen ruimten

- situering t.o.v. elkaar (afstand/nabijheid)

- aard van de begrenzingen (vaste wand/schuif wand, wel/geen tussen-deur)

- ontsluiting van de ruimten (enkel/dubbel corridor systeem, centrale hal

. binnen/buitenrelaties - afstand tot de entree

- situering aan de gevel versus inpandige ligging - o r i ë n t a t i e t.o.v. de zon

- wel/geen direkte verbinding met buiten . mate van gemeenschappelijk ruimtegebruik

- gezamenlijk ruimtegebruik (meerdere gebruikers met dezelfde funk-tie, gelijktijdig)

- meervoudig ruimtegebruik (meerdere gebruikers met dezelfde funktie, na elkaar)

- multifunctioneel ruimtegebruik (meerdere functies, al dan niet uitge-oefend door verschillende gebruikers).

(19)

a. Typologie van gezondheidscentra

De meest wezenlijke kenmerken van gezondheidscentra zijn de aanwe-zigheid van verschillende disciplines onder één dak en het publieke karakter van het gebouw, gericht op de ontvangst van bezoekers c.q. p a t i ë n t e n . Centraal staat daarbij hoe de b e z o e k e r / p a t i ë n t de verschil-lende disciplines bereikt en hoe de disciplines hun samenwerking vorm-geven.

U i t de analyse bleek dat gemeenschappelijk gebruik van werkruimten in het merendeel van de centra (ca. 80%) voortkomt, doch dat de k kern-disciplines huisartsen, wijkverpleging, maatschappelijk werk en fysio-therapie betrekkelijk weinig van elkaar's ruimten gebruik maken. Deze vorm van gemeenschappelijk ruimtegebruik heeft dus geen grote i n -vloed op de totaal opzet van het gebouw. De gezamenlijke ontvangst van de patienten/clienten, ontleed in de componenten entree, receptie, wachten en circulatie, blijkt in de 50 centra wél sterk te d i f f e r e n t i ë -ren. Daarbij zijn een 3 tal basistypen te onderscheiden met een op-klimmende mate van gemeenschappelijkheid (afb. t^).

In type I is slechts de lokatie gemeenschappelijk. Elke discipline be-schikt over een eigen entree en een eigen verkeers/wachtruimte, al dan niet met een receptie. In de praktijk kunnen ook meerdere disciplines in één blok zijn gehuisvest. In type I' zijn door de situering van de blokken meerdere wanden gemeenschappelijk en het complex ziet er al meer uit als één gebouw.

Door de wijze van schakelen krijgt het binnenterrein een meer privé-karakter en wordt als het ware een centrale hal in de open lucht.

(20)

In type I en I ' verlopen de looplijnen tussen de disciplines buitenom. Dergelijice centra zijn te typeren als het 'wini<elcentrumtype' bij elkaar maar toch gescheiden.

Afb. lt Ruimtelijk-functionele basistypen

Bij type I I zijn de verschillende blokken toegankelijk vanuit een ge-meenschappelijk en overdekt verkeersgebied. De meeste disciplines behouden echter hun eigen wachtruimte. Soms loopt het gemeenschap-pelijk verkeersgebied dwars door de blokken heen. In gebouwen met meerdere bouwlagen neemt het gemeenschappelijke toegangsgebied de vorm aan van een trappenhuis (met l i f t ) . Bij een centrale plaatsing van dit trappenhuis ontstaan veelal meerdere blokken per etage, in andere gevallen is het trappenhuis meer aan de rand gelegen.

(21)

De typen III en III' zijn gekenmerkt door een gemeenschappelijk ver-keers/wachtgebied. In type III is het wachten gescheiden van de circu-latieruimte, t e r w i j l in type III' beide functies zijn gecombineerd. In type I komt de bezoeker van buitenaf direct bij een bepaalde disci-pline, in type I I komt men eerst in een gemeenschappelijk verkeersge-bied van waaruit men - vaak via binnendeuren - bij de plek komt waar men moet zijn en in type III zoekt de bezoeker vanuit een gemeen-schappelijk verkeers/wachtgebied rechtstreeks de desbetreffende gezondheidswerker.

Elk van de onderscheiden typen blijkt in de praktijk in verschillende vormvarianten voor te komen (afb. 5) Bij type III' en in mindere mate ook bij type I ' blijkt een centroïde opbouw te overheersen, d.w.z. een groepering van de verschillende werkruimten resp. verschillende disci-plineblokken rond een centrale hal ('centrale-haltype') of een gemeen-schappelijk binnenterrein (patio). Bij andere functionele typen zijn de centroïde opbouw en een gangenstelsel ('corridor-type') ongeveer gelijk vertegenwoordigd.

(22)

^ VORMVA-, RIANTEN

F U N K T I O - \ N E L E TYPEN

rond een centraal gebied compact of aan weerszijden van een gangenstelsel groepering aan ëën zijde van een gang in meerdere bouwlagen/ centraal of perifeer trappenhuis

n

y y

A A A A

b.g.

ni

ni'

A A

A A

werlïrulmte wachtruimte I c l r c u l a t i e r u l m t e verlfeers/ wachtruimte buitenentree

Afb. 5 De drie basistypen en hun vormvarianten

b. Relatie tussen type, grootte en organisatie

Hoewel elk type ook de nodige variatie te zien geeft in bruto-vloerop-pervlakte, blijkt er toch een duidelijke samenhang te bestaan tussen type en grootte. Kleine gebouwen komen in alle typen voor, t e r w i j l de grotere gebouwen vrijwel uitsluitend overeenkomstig type I I zijn opge-zet. Type III kent duidelijk zijn beperkingen ten aanzien van de grootte. Wordt het gebouw groter dan 700 a 800 m2 dan vervalt men in verdie-pingbouw of in een ander type (afbeelding 6).

(23)

aantal bruto vloeroppervlak ( x 100 m ^) aantal aantal T Y P E

bouw-lagen 1 2 3 / ; 5 6 7 8 9 10 TI12 13-V;i5^-T718192D>20

I 1

1

tal st „ itt.M 1 9 I ^ 1 1; Ü.H....

Illllllillll

9 I

ïlll!

ff

1 .1

: 13 21 I > i tt tt W ff i 21 JE 1

l l l l *

ia 15 JE > i m i 15

Afb. 6 Relatie tussen type en omvang van het gebouw

Waar bij type I en III sprake is van meerverdiepingbouw, b e t r e f t dit altijd een onvolledige bouwlaag (dakopbouw of souterrain), meestal alleen bedoeld voor de staf (vergaderruimte, archief, magazijn e.d.). Gebouwen > 1600 m2 worden daarentegen vrijwel altijd in meerdere bouwlagen opgezet. Omdat de omvang van het gebouw gekoppeld is aan de grootte van het samenwerkingsverband, valt ook een relatie tussen type gebouw en aantal medewerkers te verwachten. Inderdaad blijkt uit de in het vooronderzoek verzamelde gegevens dat in type I I I en I I I ' veelal de kleinere samenwerkingsverbanden (<15 medewerkers) zijn te vinden, t e r w i j l type I I overwegend vrij grote teams (>25 medewerkers) met veel verschillende disciplines herbergt. Middelgrote samenwer-kingsverbanden (15-25 medewerkers) komen in alle drie de typen voor. Type I springt er niet uit wat grootte van de teams betreft: zowel kleine als grote werkverbanden zijn hierin gehuisvest. Kennelijk is type I het meest flexibel t.a.v. de grootte van de organisatie. De samenhang tussen type en grootte maakt duidelijk, dat schaalvergroting in de organisatie veelal gepaard gaat met een toenemende ruimtelijke d i f f e

(24)

rentiatie, waarbij het gebouw in min of meer zelfstandige onderdelen uiteenvalt. Dit kan wellicht verklaard worden vanuit het f e i t , dat de omvang van het gebouw in belangrijke mate bepaalt welke mate van gemeenschappelijk ruimtegebruik nog redelijkerwijs mogelijk is. I m -mers, één gemeenschappelijke wachtruimte voor alle disciplines zou hij grote samenwerkingsverbanden tot te grote loopafstanden tussen wachtruimte en spreek- of behandelkamers leiden, zodat de typen III en

Iir minder aantrekkelijk worden. Wanneer type III' volgens het 'centrale

hal-type' wordt opgezet, dus alle werkruimten gegroepeerd rond de centrale hal annex wachtruimte, zou bovendien bij veel deelnemers deze hal erg groot uitvallen, hetgeen een ongunstige netto/brutover-houding en een laag percentage nuttige vloeroppervlakte tot gevolg heeft.

Varianten op discipline niveau

Uit de plattegrondanalyse blijkt ook de sterke variatie in de wijze waarop de afgrenzing van gelijke functies in de diverse centra is vorm-gegeven.

Deze verschillen kunnen vooral verklaard worden uit een verschillende afweging tussen de aspekten privacy en efficiency.

Een vergelijking tussen de fysiotherapie afdelingen in Middelburg en Maarssen laat deze verschillende uitgangspunten en de daaraan verbon-den ontwerpimplicaties duidelijk zien (afb. 7).

(25)

Maarssen

Middelburg

Afb. 7 Voorbeeld van twee ruimtelijk-functioneel sterk verschillend opgezette praktijkruimten t.b.v. de fysiotherapie

(26)

In Middelburg wordt efficiency sterk benadrukt, wat tot uitdrukking komt in korte loopafstanden, gemeenschappelijk gebruik van apparatuur, gemeen-schappelijk gevoerde administratie e.d.

De gang is zowel verkeersruimte als oefenruimte voor de cliënten.

In Maarssen staat de privacy van de patiënt centraal. In de opvatting van de fysiotherapeuten gaan fysieke klachten vaak samen met sociale of psychi-sche problemen.

Het creëren van een vertrouwenssfeer is daarom erg belangrijk, t e r w i j l in de advisering vaak de hulp van andere discipline wordt ingeroepen.

Deze verschillende therapeutische benaderingen zijn terug te vinden in de plattegronden.

In Middelburg is één open ruimte aanwezig, die door middel van gordijnen kan worden opgedeeld in een aantal afzonderlijke behandelcabines. Hier-door kunnen meerdere patiënten gelijktijdig worden behandeld. Op bepaalde tijden gaan de gordijnen open ten behoeve van o.a. zwangerschapsgymnas-tiek.

Dit flexibele open planontwerp van Middelburg staat in scherp contrast met de fysiotherapeutische afdeling in Maarssen, waar iedere fysiotherapeut zijn eigen persoonlijke behandelkamer bezit, afgescheiden van andere ruimten d.m.v. stenen muren.

Elke behandelruimte bevat een behandeltafel, administratiehoekje, wasbak, e.d. en de lengte is voldoende voor het doen van loopoefeningen. Oefenin-gen, die om meer ruimte vraOefenin-gen, alsmede groepsaktiviteiten kunnen in een aparte oefenzaal plaatsvinden.

Soortgelijke verschillen zijn ook waarneembaar bij de huisartsen. Hier is vooral de wijze waarop de spreekkamer en het onderzoekgedeelte zijn vormgegeven indicatief voor de opvattingen over privacy en efficiency.

(27)

5. TERUGKOPPELING NAAR HET BOUWPROCES

De vele beslissingen die tijdens de bouwvoorbereiding moeten worden genomen vragen om een duidelijl< gestructureerd en geformaliseerd bouw-proces. Een directe inbreng van de betrokken disciplines is daarbij van wezenlijk belang. Participatie is eciiter op ziciizeif niet voldoende. Ook gedegen informatie is nodig om een goede gesprekspartner te kunnen zijn. In de parktijk komt het vaak voor dat de best georganiseerde en geïnfor-meerde disciplines de meeste invloed hebben op het bouwproces en als gevolg daarvan ook de beste plekken van het gebouw innemen.

Vergelijkende plattegrond-analyse, aangevuld met evaluatie onderzoek onder gebruikers naar hun ervaringen met het gebouw en de besluitvorming tijdens het bouwproces, blijkt belangrijke bouwstenen aan te kunnen dragen voor de initiatief- en programmafase van nieuwe initiatieven. Door een beter inzicht in mogelijke indelingsvarianten en ruimtelijke concepten kunnen diskussies e f f i c i ë n t e r plaatsvinden, met meer kans op een gebouw dat voldoet aan de eigen uitgangspunten en doelstellingen. Uiteraard is deze aanpak niet beperkt tot gezondheidscentra. Privacy, efficiency, diverse vormen van gemeenschappelijk ruimtegebruik etc. zijn evenzeer aan de orde in buurt- en clubhuizen, scholen, bibliotheken of kantoren. Op deze wijze kunnen, evenals dit op het gebied van de woningbouw is gebeurd, ook voor de utiliteitsbouw belangrijke stappen worden gezet op weg naar functionele grondslagen voor programma en ontwerp.

(28)

6. LITERATUUR

Altman, I . and 3.F. Wohlwill (1977), "Human behavior and environment, vol.2. Plenum Press, New York/London.

Hoogdalem, H . van, D.3.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen (1981/1983), "Ruimtelijk-Functionele Analyse van Gezondheidscentra", Deel 1: Onderzoekprocedure en proefonderzoek (1981)

Deel 2: Dokumentatie en plattegrond-analyse (1981)

Deel 3: Ervaringen van gebruikers met hun gebouwen (1983)

Deel 4: Evaluatie van het Advies van de Subcommissie Accommodatie-beleid Wijkgezondheidscentra (1983)

Technische Universiteit D e l f t .

Hoogdalem, H . van, D.3.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen (1985), "Bouwen aan Gezondheidscentra-Functionele Grondslagen voor Programma en Ontwerp", Delftse Universitaire Pers.

Hoogdalem, H . van, D.3.M. van der Voordt en H.B.R. van Wegen (1985), "Comparative floorplan-analyses as a means to develop design guidelines", 3ournal of Environmental Psychology 5 J 153-175.

Michelson, W. Dowden, Hutchingson and Ross, (1975), "Behavioral Research in Environmental Design", Stroudsburg.

Steffen, C. en D.3.M. van der Voordt (1978), "Belevingsonderzoek Stedelijk Milieu - Methoden en Technieken", Technische Universiteit D e l f t .

Voordt, D.3.M. van der, D. Vrielink en H.B.R. van Wegen (1984), "Gebouwen voor Kinderdagverblijven - Documentatie en Plattegrondanalyse", Techni-sche Universiteit D e l f t .

Voordt, D.3.M. van der, D. Vrielink en H.B.R. van Wegen (1984), "Kinder-dagverblijven - Richtlijnen voor de Bouw", Delftse Universitiare Pers, D e l f t .

Voordt, D.3.M. van der (1986), "Dagverblijven en Tehuizen voor Geestelijk Gehandicapten - Achtergronden, dokumentatie en analyse", Technische Universiteit D e l f t .

Zeisel, 3. (1981), "Inquiry by design. Tools for environment-behavior re-search", Brooks/Cole, Monterey.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Not unrelated to teacher competency is the question of assessment. Skills and systems approaches lend themselves more easily to objective assessment through gap-fills and

Wystawę wzbogaciły liczne cytaty z dzieł Reja oraz kalendarium życia i twórczości (przedstawione na dwunastu planszach), a także fotografia portretowa wykonana przez

Ponadto funkcja domowej przestrzeni zmienia się w trakcie niektó- rych filmów, także w związku z polskim imigrantem: na przykład w kilku przypadkach „holenderski dom” staje

spectre de Rimbaud n’est-il pas aussi présent dans l’oeuvre d’Anne Hébert qu’il ne l’est dans celle de Céline ; il semble tout de même, dans ses jeunes années, avoir tenu le

Oznaczenie zawartości macerałów i substancji mineralnej wykonano według polskiej normy PN-ISO 7404-3:2001 oraz ICCP (2001), a mikrolitotypów według polskiej normy

The beam loading diagrams are illustrated in Figure 3. First, the P1 shelf was loaded, followed by the P2 shelf. The next stage was loading the profile in reverse order to the

Rozdziały poprzedzone są wstępem (s. 1-7), w którym autor wyjaśnia genezę tytułu pracy oraz wprowadza w trudności dotyczące terminologii związanej z zagadnieniem

Jak już nadmieniano, wśród ogółu mieszkańców gminy, 1555 osób pośrednio lub bezpośrednio związanych z rolnictwem, nie było źródłem utrzymania, przy czym więcej kobiet niż