• Nie Znaleziono Wyników

We have a question

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "We have a question"

Copied!
36
0
0

Pełen tekst

(1)

We have a dream

Ir. G.J. van Luijk

Voorzitter College van Bestuur

We have a question

Prof.dr.ir. J.T. Fokkema Rector Magnificus

Nanotechnologie, fascinatie voor het kleine

Prof.dr. C. Dekker

Hoogleraar moleculaire biofysica

aan de faculteit Technische Natuurwetenschappen

1 3

13

23

Inhoud:

(2)
(3)

We have a dream

Ir. G.J. van Luijk

Voorzitter College van Bestuur Dames en heren,

Vandaag zijn wij bijeen ter gelegenheid van de 161e Dies Natalis van de TU Delft. Wij vieren dus een verjaardag. En een verjaardag is iets feestelijks. Nu is het voor mij de derde keer dat ik op deze plaats een min of meer formele toespraak houd, maar diegenen die de tekst van de voorgaande drie keren hebben aangehoord of gelezen, zullen het met mij eens zijn dat tot dusver mijn toespraken vanaf deze plek niet het predikaat feestelijk kunnen dragen. Daar was en is ook reden voor. Echter deze keer, bij aanvang van een nieuw levensjaar voor de TU Delft, en een nieuw kalenderjaar, wil ik het accent leggen op onze toekomstvisie op de TU Delft en hoe die visie te bereiken. Vandaar de titel van deze speech: we have a dream, vrij naar Dr Martin Luther King. De tijd is voor ons gekomen om zelf oplossingen aan te dragen voor een gezonde toe-komst van ons instituut, binnen de randvoorwaarden en ontwikkelingen zoals die zich aan ons voordoen. Een proces, zoals dat in Amerikaans jargon heet, van “re-inventing ourselves” en wat is er nu mooier voor een wetenschappelijk instituut dan zichzelf opnieuw uitvinden?

Wat is die dream? En wie zijn “wij”? Daar kom ik op terug.

Ik wil echter beginnen enige, min of meer persoonlijke observaties met U delen. Observaties, die ik maak vanuit mijn achtergrond (komend uit het internationale bedrijfsleven), die van belang zijn voor de analyse en de daaruit voortvloeiende aanpak van de positie, waarin de TU Delft zich bevindt. Ik zal het in deze speech specifiek hebben over de TU Delft, dat is de enige universitaire instelling, waar-over ik gekwalificeerd ben te spreken – echter sommige aspecten van mijn speech zouden ook van toepassing kunnen zijn op andere, maar ongetwijfeld niet op alle, universiteiten. Ik laat die extrapolatie gaarne aan de toehoorder over.

Wat mij opvalt, nu ik een jaar intensief bij dit instituut betrokken ben geweest, is dat er in bestuurlijke zin een aantal opvallende parallellen te trekken zijn tussen een groot bedrijf en een complex instituut als de TU Delft. Sterker nog, wat betreft de bedrijfsvoering van de TU Delft nu en zeker in de toekomst, is het noodzakelijk een aantal belangrijke lessen uit de praktijk van de private sector toe te passen. Natuurlijk zijn er fundamentele verschillen in de doelstellingen van dergelijke organisaties – een open deur - maar het is voor de TU Delft interessanter om naar de overeenkomsten te kijken en daaruit lering te trekken.

(4)

In deze speech zal ik mij beperken tot drie van die belangrijke overeenkomsten, te weten:

- de concurrentie positie van een universiteit, die sterk begint te lijken lijkt op het verwerven, handhaven en/of uitbreiden van een commerciële marktpositie – dit betreft zowel de positie in het aantrekken van financiële middelen alsook van talent

- de reputatie, het aanzien en de waardering bij opinieleiders uit zowel de publieke als private sector voor een universitair instituut zoals de TU Delft het brand image

- het bestuurlijke krachtenveld op een dergelijk instituut: de governance ofwel management systeem rondom de TU Delft (en universiteiten in het

algemeen).

Laat mij deze onderwerpen verder toelichten.

Allereerst de concurrentie: De universiteiten in Nederland zijn in een zeer korte tijd terechtgekomen in een tot dusver ongekend concurrerend krachtenveld, namelijk:

Allereerst de concurrentie: De universiteiten in Nederland zijn in een zeer korte tijd terechtgekomen in een tot dusver ongekend concurrerend krachtenveld, namelijk:

- Concurrentie binnen Nederland: Tussen de diverse wetenschappelijke insti-tuten om de student en de evenzo schaarse wetenschapper. U kent de statistie-ken rond de dramatisch afgenomen belangstelling van de VWO-er voor een studie in de bètavakken en (sommige) technische richtingen. Een groot pro-bleem, vooral voor de afnemers van ingenieurs, in de B.V. Nederland. Ook zal de nieuwe Ba/Ma structuur zorgen voor een grotere mobiliteit tussen de diverse universiteiten.

- Concurrentie binnen Nederland: Tussen de diverse wetenschappelijke insti-tuten, zowel om de beperkt beschikbare financiële publieke middelen, waarbij het criterium van macrodoelmatigheid (nog) geen rol speelt, alsook om private middelen vanuit het bedrijfsleven

- Concurrentie buiten Nederland: Op het internationale vlak, zal deze concurren-tie om talent en middelen zich aanzienlijk verscherpen in de zeer nabije toekomst; dit als resultaat van politieke keuzes in Europees verband. U kent de verhalen over de kenniscompetitie met, met name, de VS, de Europese ambitie in deze (akkoorden van Lissabon en Barcelona), en de ambitie van Nederland.

Geplaatst in de nieuwe realiteit van de internationale mobiliteit, zowel van personen alsook van kennis en daarmee ook van financiële middelen, past mijns inziens niet meer het standpunt dat het zo goed zou zijn om de Nederlandse universiteiten scherp te houden door ze met elkaar te laten

(5)

concurreren; en dat ook nog op een ongelimiteerd breed terrein en met beperk-te publieke middelen. U weet dat wij daar ook actie op genomen hebben door de discussie over samenwerking met de andere TU’s in Nederland aan te gaan. Hier wil ik iets dieper op ingaan. Het proces van verdelen en toewijzen van bestaande onderzoeksgebieden is, zoals u zich kunt voorstellen, uiterst lastig, want niemand is genegen om een (deel van zijn) kennisgebied op te geven en het druist nogal tegen de opvattingen over academische vrijheid in. Dit nog afgezien van de praktische implicaties.

Bovendien, als universitaire bestuurders begeven wij ons ook op glad ijs, juist door het ontbreken van een macro-doelmatige toetsing over kennisgebieden heen. Wij hebben nu wel met veel pijn in ons hart besloten om de

Masteropleiding Geodesie, die voortreffelijk is, op te heffen omdat wij vinden dat wij deze opleiding op basis van een ranking binnen de TU Delft, ons finan-cieel niet meer kunnen permitteren. Maar hoe zit dat als we deze opleiding eens zouden vergelijken met andere opleidingen, op andere kennisgebieden, aan andere universiteiten? Misschien doen we op macro-schaal wel iets helemaal verkeerd! Welke kennis wil de B.V. Nederland eigenlijk als we het hebben over de kenniseconomie?

Tenslotte wil ik een reactie geven op een nieuw buzzwoord, recent geïntrodu-ceerd en sindsdien steeds vaker gehoord: fusie tussen de 3 TU’s ! Ik ben daar niet voor. Er bestaat juist NU behoefte aan inhoudelijke samenwerking op korte termijn op een pragmatische wijze. Daar zetten wij op in en daarover hebben wij constructieve gesprekken. Ik vind het opvallend dat er in Nederland dan

onmiddellijk een beweging ontstaat, waarbij vorm weer belangrijker wordt geacht dan inhoud. Als we nu het pad van bestuurlijke fusie zouden opgaan, dan kunnen we met elkaar weer jaren kibbelen over bestuursprocessen, macht en regelgeving. Bovendien: waar is het doorslaggevende voorbeeld dat grote (publiek gefinancierde) instellingen efficiënter en inhoudelijk beter functione-ren? Ziekenhuizen? HBO instellingen? Samenwerking begint voor ons niet met een f , en een fusie leidt lang niet altijd tot samenwerking, zoals ook uit de bedrijfspraktijk blijkt.

Terug naar het punt concurrentie: het verschijnsel van serieuze concurrentie tussen universiteiten, nationaal en internationaal, is mijns inziens. nieuw, althans ik constateer dat de consequenties hieruit nog lang niet zijn getrokken. Tot voor kort ontbrak de internationale dimensie (onder andere door de veel geringere mobiliteit van studenten) en wat concurrentie tussen universiteiten heette was niet echt bedreigend voor het instituut – het was een hoofdzakelijk nationale aangelegenheid; er waren echter uiteindelijk altijd voldoende middelen en mensen om iedereen min of meer recht te doen. Ik zou dat een-voudigweg gezonde rivaliteit willen noemen.

De situatie van nu is absoluut verschillend met vroeger: niet alleen is er nu een instroomprobleem, leidend tot - in bedrijfstermen – een overcapaciteit aan

(6)

opleidingen, maar ook vindt deze omslag plaats op een moment de internatio-nale mobiliteit onder andere. door de invoering van de Ba/Ma structuur aan-zienlijk zal toenemen, maar bovenal ook op een moment dat de publieke financiering ter discussie staat; dit niet alleen wat grootte betreft, maar ook wat de richting en bestemming aangaat.

Ik ga vandaag niet in op het laatste punt: de grootte van de publieke inspanning, namelijk hoeveel publiek geld de overheid in het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs en hoe dit geld verdeeld dient te worden) – dit is in hoge mate een zaak van politieke prioriteiten, die bij de opening van het academisch jaar in september 2002 al uitgebreid aan de orde is gekomen.

Niet dat het ons niet interesseert, integendeel: als u een stemadvies wilt hebben voor 22 januari, dan komt u na deze bijeenkomst maar even langs!

Wat de TU Delft betreft, is het in ieder geval zo, dat zij zich op dit moment bevindt in een krimpende markt (met name de aantallen studenten in de techniek), waarbinnen haar marktaandeel ook nog eens dalende is. Dit levert ernstige financiële problemen op.

Wil de TU Delft ook in de toekomst internationaal een belangrijke speler zijn en een goede kennisbasis bieden aan de toekomstige hoogwaardige economische activiteiten in Nederland, dan dient zij:

a. Efficiënt te opereren met de beschikbare financiële middelen die al tot haar beschikking staan.

b. Zich te focussen op een aantal kennisgebieden in samenwerking met soortgelijke instituten, waarbij publieke onderzoeksgelden verdeeld worden op basis van macrodoelmatigheid en duplicering of versnippering van onderzoek zoveel mogelijk wordt vermeden.

c. Zich zodanig te positioneren dat zij aantrekkelijk is voor de private sector om in steeds grotere mate private onderzoeksgelden aan te trekken.

Het tweede punt dat mij opgevallen is, is het slechte imago waarmee univer-siteiten in Nederland te kampen hebben en de TU Delft in het bijzonder: wij scoren slecht in allerlei enquêtes. Het lijkt mij echter dat het probleem dieper zit: er is een gangbare opinie, die men vaak kan lezen en horen dat universiteiten niet voldoende presteren, dat het onderzoek niet voldoende aansluiting zoekt bij de maatschappelijke vraag, en als dat al zo is, dat dan de kennis niet wordt verspreid, dat het onderwijs aanbodgedreven is in plaat van vraagvolgend, dat er nogal wat geld wordt verspild etc etc.

Zelden hoor je enthousiaste positieve berichten, zowel over de inhoudelijke successen en al helemaal niet over de economische importantie, met een mogelijke uitzondering in de vorm van de wetenschapsbijlagen van de Volkskrant en het NRC, maar die artikelen worden niet door iedereen gelezen.

(7)

Afgezien van het feit dat er wel degelijk het één ander te verbeteren is op de genoemde gebieden, is een dergelijke negatieve perceptie te ongenuanceerd en niet erg bevorderlijk voor de aantrekkelijkheid van de universiteit als werkplek. Dit vertaalt zich weer in een geringere bereidheid van talentvolle personen aan de universiteit te komen werken, en een slechtere motivatie van de mensen die hier al werken – een negatieve spiraal die kan leiden tot een self fulfilling prophecy. Een even groot gevaar schuilt in het feit dat, als de waarde van het product niet op de juiste wijze wordt geschat, structurele beslissingen rond sturing veelal verkeerd uit kunnen pakken.

Verbetering van imago moet een punt van aandacht worden voor, speciaal voor de TU Delft (maar, naar ik aanneem ook voor de andere universiteiten) – dit vergt van de medewerkers een attitude van TU Delft first – waarbij het belang van het instituut en het uitdragen van het “merk” TU Delft belangrijker is dan het belang van de specifieke onderdelen van de universiteit.

Mijn derde observatie is dat een en ander niet verklaard kan worden uit gebrek aan belangstelling: er zijn in Nederland zeer vele instanties en organisaties buiten de universitaire gemeenschap, die op de één of andere manier een rol spelen in het reilen en zeilen van de universiteit. Met het formuleren van beleid, het uitzetten van strategieën, het ontwerpen van structuren en sturingsmecha-nismen, het beoordelen, becommentariëren, adviseren en ga zo maar door. Vele tientallen! Dan zijn er ook nog de organen en belangengroepen die binnen de universiteit op dezelfde terreinen een rol spelen. Eveneens tientallen! En vanzelfsprekend sturen al deze groeperingen niet dezelfde kant op. In hoeverre kan een instituut dan nog zelf een koers uitzetten als er zoveel koks in de keuken staan? In hoeverre kan er überhaupt een consistente lange termijn strategie niet alleen uitgezet, maar ook gevolgd en uitgevoerd worden?

De huidige roep om onmiddellijke, meetbare resultaten en onmiddellijke verantwoording, waarbij aansprekendheid belangrijker is dan inhoud, is er niet één die goed past in de lange termijn horizon van een universiteit, waar het creëren van excellente onderzoeksgroepen van wereldfaam veel tijd vergt en het resultaat van onderzoeken niet in een paar maanden gemeten kan worden. Een Nobelprijswinnaar creëer je niet binnen één jaar – je kunt hem (haar) wel met gemak verliezen in 1 jaar of nog korter.

Op dit punt gaat de vergelijking tussen het managen van een universiteit en een bedrijf volstrekt mank: een bedrijf heeft een veel meer gefocussed en heldere beleids- en een veel effectievere uitvoeringsstructuur, kan veel slagvaardiger opereren en er zijn ook veel helderder criteria voor succes (maar ook daar zijn kanttekeningen bij te plaatsen: was het shareholder value-concept een juiste leidraad voor goed ondernemen?). Het lijkt mij dat er op dit gebied het nodige moet veranderen als van de universiteiten verwacht wordt om de noodzakelijke bestuurlijke slagvaardigheid en (tot op zekere hoogte) gedrag analoog aan het bedrijfsleven te ontwikkelen.

(8)

Als ik het voorgaande samenvat in het bestuurlijke beleid van de TU Delft, als antwoord op de moeilijke positie waarin zij nu verkeert, betekent dat zij zich in de komende jaren dient te richten op:

- Concurrentie om de student en om vooraanstaande wetenschappers, en dit op internationaal in plaats van nationaal niveau.

- Marketing van het instituut als aantrekkelijke partner voor de private sector om private fondsen te verwerven - kijk eens hoe dit in het buitenland gaat!

- Slagvaardigheid in de uitvoering van beleid, inclusief het herpositioneren van onderwijs en onderzoek.

Dit alles moet gebeuren binnen de randvoorwaarde dat financieel de tering naar de nering gezet moet worden; dit zal zal leiden tot krimp en in een aantal gevallen tot het maken van pijnlijke keuzes. Hiermede is, zoals u weet, reeds een aanvang gemaakt.

Ik wil er met nadruk op wijzen dat mijn betoog er vanuit gaat dat de kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs aan de TU Delft van de hoogste inter-nationale standaard zal zijn. Dat is een conditio sine qua non – maar geen onderwerp van mijn bijdrage hier: de Rector Magnificus zal dit in zijn speech verder belichten.

Als u de voorgaande logica met mij deelt, zult u mogelijk met mij concluderen komen dat er een geheel nieuwe biotoop is ontstaan, waarbinnen onze Universiteit in de toekomst zal moeten gedijen, of anders…

De vraag die dan opdoemt is de volgende: is de TU Delft geschikt om zich aan te passen aan deze nieuwe biotoop? Dit zal niet alleen organisatorische maat-regelen vergen, maar ook een omslag in attitude: van intern gefocussed naar outward looking, van het genereren van aanbod op basis van bestaande capaciteiten, naar het creëren van aantrekkelijke proposities voor de diverse stakeholders, zoals studenten, wetenschappers, bedrijven en overheid op basis van vernieuwende ideeën met een hoge maatschappelijke relevantie.

Ik ben mij bewust dat tot dusver mijn speech nog niet veel feestelijks heeft geboden. Daar had ik u al voor gewaarschuwd. Echter, dat gaat hopelijk nu veranderen.

Het goede nieuws van de TU Delft is:

- dat betrokkenen bij de TU Delft de positie waarin wij verkeren begrijpen, en dat er in principe een bereidheid is om de noodzakelijke aanpassingen in te zetten. Er is met andere woorden een breed draagvlak voor het feit dat moeilijke beslissingen genomen moeten worden.

- dat er veel kracht zit in de organisatie, en dat er een goede basis (kennis, infrastructuur en mensen) is om op verder te bouwen.

(9)

spreken is over de Delftse ingenieur; dit hebben wij rechtstreeks vernomen van vele van onze “klanten” met wie wij de afgelopen maanden veel overleg hebben gevoerd en en die ook met ons meedenken in dit vernieuwingsproces. Wij wensen ons als TU Delft zo sterk mogelijk te positioneren in de “nieuwe wereld” en verwachten daartoe geen wonderen van buitenaf. Wonderen zijn altijd welkom, maar mogelijk niet realistisch als basis voor een succesvolle lange termijn strategie. Wij gaan het dus zelf doen.

Ik zou een lang overzicht kunnen geven van acties die wij willen nemen in de context van het hierboven geschetste bestuurlijke beleid, maar laat ik een paar sprekende voorbeelden geven, te beginnen bij zaken die inmiddels in een uitvoerend stadium zijn gekomen:

Recente ontwikkeling binnen de TU Delft:

- Herstructureren van de onderzoeksportefeuille. Een volledige analyse van alle 177 programma’s is gemaakt en de implementatie van de conclusies zal in 2003 beginnen. Dit zal enerzijds leiden tot afslanking, zoals de onlangs aan-gekondigde opheffing van de Masteropleiding op het gebied van geodesie (een besluit dat wij met pijn in het hart genomen hebben) anderzijds tot samenvoeging en versterking van geprioritiseerde onderzoeksgebieden (‘speerpunten’). Deze speerpunten bedekken in ieder geval de landelijke prioriteiten: (nanotechnologie, genomics/biotechnology, ITC, duurzame productieketen. In deze onderzoeksgebiedenz willen wij extra investeringen doen zodra daar ruimte voor is.

- Voor die gebieden die door de publieke geldgever niet gezien worden als prioriteit, dienen wij zoveel mogelijk tot samenwerking te komen met andere wetenschappelijke instellingen, GTI’s en relevante kennisafnemers (bedrijfs-leven en overheid) om toch in deze kennisgebieden te kunnen innoveren en te kunnen blijven voorzien in de marktbehoefte aan goed opgeleide ingenieurs en ontwerpers.

- Aanpassing van de onderwijsportefeuille om een betere aansluiting te krijgen op de behoefte van de markt en de interesse van de student, met behoud van de academische kwaliteit – wij denken creatief over nieuwe, meer breed georiënteerde opleidingen.

- Professionaliseren van alle ondersteunende diensten stafdiensten

(Universiteitsdienst als functionele organisatie) alsmede van activiteiten op basis van gemeenschappelijkheid waar dit zinvol is; verhogen van de efficiën-tie. Er zijn constructieve besprekingen met bijvoorbeeld de Universiteit Leiden om ook op het gebied van ondersteunende processen en diensten samen te werken.

- Helder en consistent uitdragen van het “merk” TU Delft.

- Ontwikkelen van veel intensievere contacten met bestaande (grote) bedrijven en instellingen, leidend tot een veel hoger niveau van structurele, lange termijn samenwerking. Hierin past echter ook een helder octrooibeleid en het

(10)

faciliteren van technostarters etc. Wij horen regelmatig vanuit bijvoorbeeld het VNO/NCW geluiden dat we meer moeten doen met het bedrijfsleven om kennis die wij hebben (beter) uit te dragen. Die uitnodiging nemen wij gaarne aan en wij zullen op zeer korte termijn initiatieven nemen om met onze belang-rijkste afnemers van kennis en ingenieurs hierover overleg te plegen.

Recente ontwikkeling van de TU Delft met externe impact:

- Verkoop van een aantal monumentale percelen, onmiddellijk ten noorden van het centrum van Delft, die door DUWO verbouwd zullen worden tot onder andere. studentenhuisvesting met voldoende kwaliteit en allure om internatio-nale studenten aan te trekken. De betreffende koopakte is op 20 decemeber 2002 getekend. In het plan zijn ook opgenomen congresfaciliteiten, mogelijk-heden tot een Faculty Club, en een hotel van internationale klasse.

- Verkoop van de eerste 100.000 m2 grond in Delft Zuid, grenzend aan de campus, met de expliciete bestemming om er bedrijven met een hoog R&D gehalte te vestigen. Deze verkoop dient in de komende 5 jaar gerealiseerd te zijn. Ook dit contract is inmiddels getekend door de TU Delft, de gemeente Delft en twee projectontwikkelaars

- Eveneens zijn getekend de samenwerkingsovereenkomsten met de grote omringende HBO-opleidingen: de Haagse Hogeschool (inmiddels gefuseerd met de TH Rijswijk), INHolland en de Hogeschool Rotterdam, waarin geregeld is dat een aantal van hun technische HBO-opleidingen naar Delft zullen worden overgeplaatst (bijvoorbeeld Lucht- en ruimtevaart en Scheepsbouw), gebruik makend van de maximale synergie met de mogelijkheden die de TU Delft kan bieden. Deze overeenkomst is van groot belang om de mobiliteit van studenten tussen het HBO en WO binnen dezelfde discipline te vergroten. De eerste van deze HBO opleidingen in Delft starten al in september 2003. We have a dream…

U hoort het goed, de tijd van het produceren van steeds nieuwe beleidsstukken is voorbij, de tijd van lip-service aan goed in het gehoor liggende concepten is voorbij. Wij wensen niet langer te klagen en te wachten op hulp van buitenaf. Wij gaan ervoor. Nu. Met daden. Dat zijn wij verplicht aan ons prachtige instituut. Wij willen natuurlijk ook andere partijen buiten de TU Delft, die in een of andere vorm deze concepten omarmen en ons tot steun kunnen zijn, tot actie bewegen (zoals: ministeries, bedrijfsleven, VSNU).

We have a dream………

Begrijpt U inmiddels welke die is?

Een kleinere, maar gefocusseerde TU Delft, zijn wereldvermaarde reputatie waardig, hoog scorend in klantonderzoeken, vermaard om de kwaliteit van zijn onderzoek, de voorkeurskeuze van getalenteerde studenten, wetenschappers en

(11)

professionele, goed gemotiveerde medewerkers.

Een TU met aantrekkelijke woon-, werk- en leeffaciliteiten van internationale standaard, op loopafstand van een van de meest historische stadscentra van Nederland

Een TU met aan zijn Zuidflank een bruisend en hoogwaardig R&D park, uiteindelijk van zo’n 600.000 m2; een nieuwe kennis groeikern in Nederland, een motor achter toegepast technische innovatie.

Een TU die door samenwerking met de regionale HBO’s het centrum is van Hoger Technisch onderwijs in West Nederland en die maximale flexibiliteit biedt aan mogelijkheden voor technisch geïnteresseerde studenten.

En nu het meest belangrijke:

- Deze droom is te realiseren met de middelen en de mogelijkheden die we nu al tot onze beschikking hebben!

- Deze droom is te realiseren doordat er al vele TU Delft- medewerkers zijn die zich achter deze droom scharen.

Het nu aangevangen jaar 2003, het 161e

in de geschiedenis van de TU Delft zal een zeer belangrijke stap in deze richting te zien geven

Wij gaan ervoor! Doet U mee? Op naar het belangrijke 161e

levensjaar !!

(12)
(13)

We have a question

technisch-wetenschappelijke vernieuwing en onderzoeksbeleid Prof.dr.ir. J.T. Fokkema

Rector Magnificus

Vandaag vieren wij de 161ste Dies Natalis van onze universiteit. In 1842 werd de Koninklijke Academie door Koning Willem III gesticht. Een gedenkwaardige dag voor de TU Delft. Voor mijn diesrede is ook het jaartal 1863 van belang. In dat jaar voerde Thorbecke een grote reorganisatie op onderwijsgebied door. De HBS zag het levenslicht en de Delftse Koninklijke Academie werd omgevormd van een academie voor genieofficieren en Indische ambtenaren tot een ‘zuivere’ technische instelling. Thorbecke motiveerde deze onderwijshervormingen als volgt: ‘Wij gaan, Mijne Heeren, een groote en blijvende weldaad aan het land bewijzen. Wij gaan krachten en instellingen in het leven roepen, die het intellec-tueele, het practisch voortbrengend vermogen van de kern des volks moeten verhogen.’’ 1A

De TU Delft heeft zich zonder meer van haar taak gekweten. Vele jongen mensen heeft onze universiteit de afgelopen anderhalve eeuw opgeleid. Uit onze gelederen zijn eveneens diverse gerenommeerde geleerden van wereldfaam voortgekomen. Het boek ‘Delfts Goud’ dat vorig jaar werd gepub-liceerd biedt hiervan een aantal prachtige illustraties. Ik noem een paar voor-beelden.

Het grensverleggende werk van de wiskundigen Hans Schouten (1883-1971) en Reinier Timman (1917-1975), het vernieuwende onderzoek van Gerhard Elias (1879-1951) op het gebied van de vroege electrotechniek, de bijdragen aan de technische optica door Abraham van Heel (1899-1987), het baanbrekende tech-nisch-weten-schappelijke onderzoek van mensen als Ralph Kronig (1904-1995), Wilhelm Burgers (1897-1988) of Warner Koiter (1914-1997) of de vernieuwende ontwerpen van architecten als Granpré Molière (1883-1972) en Johannes van den Broek (1898-1978).

Overigens bestaat onze bijdrage aan de maatschappij niet alleen uit de individu-ele en collectieve grensverleggende prestaties van vindividu-ele generaties van onder-zoekers, ontwerpers en docenten. De goede reputatie van de TU Delft berust ook op de toepassing van de kennis en kunde van de talloze ingenieurs die in Delft zijn opgeleid en die zijn uitgewaaierd over de wereld.

13

1A

(14)

De huidige stand van zaken Nu, aan het begin de 21ste

eeuw is onze universiteit uitgegroeid tot een univer-siteit van wereldfaam met een technisch-wetenschappelijk potentieel van meer dan 3000 personen. Iedereen werkzaam op de TU Delft zet zich in voor wat wij beschouwen als onze core-business: Het verzorgen van een excellente inge-nieursopleiding en het verrichten van grensverleggend en vernieuwend onderzoek.

Alleen is de waardering voor onze maatschappelijke bijdrage heel anders dan in Thorbeckes tijd. De overheid lijkt ons niet langer te zien als een instelling die een belangrijk bijdrage levert aan de mobilisering van kennis, de economische ontwikkeling, de welvaart en het welzijn van Nederland.

Natuurlijk realiseren wij ons dat wetenschappelijk onderzoek zeer kostbaar is en de middelen schaars zijn. Laat ik daarom voor op stellen dat iedere universiteit de plicht heeft om deze gelden - opgebracht door de Nederlandse belasting-betaler - op een verstandige wijze aan te wenden en hierover verantwoording kan afleggen. Dit geldt natuurlijk ook voor de overheid. Zij dient de universiteit-en op die wijze het geld toe te kuniversiteit-ennuniversiteit-en dat wetuniversiteit-enschappelijke universiteit-en technolo-gische-wetenschappelijke vernieuwing optimaal wordt bevorderd.

Helaas moet ik constateren dat de wijze waarop de overheid de wetenschap het geld toebedeelt, niet meer van deze tijd is. Toegegeven: ook vanuit het ministerie klinken dergelijke geluiden en in diverse nota’s wordt geopperd dat de sturing vanuit de overheid aan herijking toe is. Alleen de wijze waarop het nadenken over de herijking plaatsvindt stelt mij zeer teleur. De huidige demis-sionaire staatssecretaris was nog geen paar weken in functie toen ze besloot dat de financiering van de universiteiten helemaal anders moest.

Tegenwoordig hebben wetenschappers er nog een taak bij: politici en bestuur-ders ervan te doordringen dat wetenschap niet een eenvoudig ‘te sturen’ procédé is. Het is hoog tijd dat de politiek eens ophoudt te denken dat zij overal een antwoord op heeft en niet langer continu haar vinger in de lucht te steekt als er zich een probleem voordoet. Voor de toekomst van de Nederlandse Wetenschap zou het heel zinnig zijn als de politici eens bij de universiteiten om tafel aanschoven met de houding: ‘We have a question’. En die vraag is: ,,Welke aansturing is het meest geschikt om grensverleggend onderzoek, en daardoor het realiseren van technisch-wetenschappelijk vernieuwing, te bevorderen?’’ Pas als je die vraag hebt beantwoord, dan kun je bekijken op welke manier het budget het meest efficiënt en zinnig ingezet kan worden.

Het stellen van deze vraag door overheid en universiteit is heel belangrijk voor de BV Nederland. Een groot deel van de economie, de welvaart en het welzijn van ons land hangt van de juiste beantwoording van deze vraag af.

(15)

Extern aansturen

Natuurlijk is de vraag: ‘Hoe kan technisch-wetenschappelijke vernieuwing het beste bevorderd worden?’ niet nieuw. Zeker niet binnen de universiteiten. Vernieuwing is van levensbelang voor een universiteit. Zonder vernieuwing, zonder het pogen de grenzen van het kunnen en kennen te verleggen is een universiteit stilstaand water, en heeft zij geen reden tot bestaan. Dat geldt voor de inhoudelijke richting en ook voor het universitaire niveau van de ingenieur-sopleiding waarvoor grensverleggend onderzoek een drijvende kracht is. De Nederlandse wetenschap heeft de afgelopen decennia op vele vakgebieden internationale successen gekend en voorop gelopen bij een aantal technisch-wetenschappelijke vernieuwingen. Dit succes is vaak toegeschreven aan het wetenschapsbeleid van de nationale overheid. Daar wil ik echter mijn vraagtekens bij zetten. Zelf ben ik de mening toegedaan dat het successen eerder ontstaan zijn ondanks de overheidssturing en niet dankzij.

Om deze mening toe te lichten is het goed om eerst te bekijken wat het

Nederlandse wetenschapsbeleid inhoudt. Een pijler van dit beleid is het gebruik van tal van organisatie- en managementmodellen. De gedachte hierbij is dat door het toepassen van ogenschijnlijk steeds andere organisatiemodellen of managementsbenaderingen, onderzoeksprocessen zodanig kunnen worden ‘aangestuurd’ dat technisch-wetenschappelijke vernieuwing dan als vanzelf zou ontstaan. Een goed georganiseerd of aangestuurd proces leidt tot een goed resultaat is de aanname erachter.

Deze vorm van aansturing door organisatie- en managementmodellen noem ik de externe visie van technisch-wetenschappelijke vernieuwing. Dit is een opvat-ting die diep geworteld is in de West-Europese intellectuele traditie waarin de klassieke Baconiaanse methode van wetenschapsbeoefening nog doorklinkt. De 16e

eeuwse filosoof Sir Francis Bacon (1561-1626) zag als de basis van de wetenschappelijke methode het stelselmatig verzamelen van feiten. Hiermee konden regelmatigheden in de natuur worden opgespoord en deze kunnen ver-volgens tot wetten worden gegeneraliseerd. Die laatste moesten dan in verk-larende theorieën worden gebracht om vervolgens deze kennis te gebruiken voor het ontwikkelen van nuttige toepassingen.

Dit eenvoudige beeld van wetenschapsbeoefening is in de wetenschapsfilosofie in de loop der tijd verfijnd maar oefent op onze bestuurders een grote

aantrekkingskracht uit. Een verklaring hiervoor ligt voor de hand. Het

Baconiaanse beeld van de methode van wetenschapsbeoefening wekt namelijk de sterke suggestie dat onderzoek geheel te plannen en daardoor ook ‘aan te sturen’ zou zijn.

(16)

Tegen deze achtergrond moet de voorliefde voor het planmatig bevorderen van technisch-wetenschappelijke vernieuwing door de overheid worden geplaatst en de daarmee gepaard gaande bureaucratisch-administratieve benadering van het onderzoekssysteem. [1]

Bovendien leidt het tot een forse overschatting van het eigen kunnen van de overheid/bureaucraten. Zoals bijgaande dia illustreert met de veelzeggende voetnoot: ‘Moeten we weer 20 jaar wachten op de volgende innovatie. Kom bij ons werken om de brug te slaan tussen universiteit en bedrijf’. Nog bonter maakte het de Amerikaanse professor Lester Thurow van het MIT, één van de sprekers op de Innovation Lecture. Wat dacht u van zijn uitspraak: ‘Michelangelo was natuurlijk een groot en fantastisch schilder. Maar dat was hij allen omdat de paus vertelde wat hij moest schilderen’.

Context gebonden

Het zal u niet bevreemden dat wij van de TU Delft onze twijfels hebben over het bureaucratisch-administratieve systeem dat rond het onderzoeksproces is ontstaan en de sturingsambities – met geld [2] - die in dat systeem liggen besloten. We vragen ons serieus af of het werkelijk een vruchtbare benadering is om wetenschappelijke vernieuwing tot stand te brengen.

Het grote manco bij de externe aansturing is dat je in een vroeg stadium moet kunnen voorspellen welke ontdekking, theorie of product toekomst heeft. In feite is dat niet mogelijk.

Want: Wat is technisch-wetenschappelijke vernieuwing? De maatstaven om een technisch-wetenschappelijke ontwikkeling als grensverleggend en daarmee als een vernieuwing te bestempelen, liggen in eerste instantie besloten in de con-texten van specifieke en ontwerppraktijken zelf en de onderzoeks-tradities die daarbinnen zijn ontstaan. De wetenschappelijke taal van een succesvolle onderzoeksgroep reflecteert de laatste stand van zaken op haar terrein. Die taal wordt helaas niet altijd door buitenstaanders ‘verstaan’. Maar zo communiceert een onderzoeksgroep met de peergroep en verwerft ze haar wetenschappelijke reputatie In deze taal stelt ze haar gedurfde vragen en zoekt zo naar de vernieuwing.

Hiervan wil ik enige voorbeelden geven.

Toen de beroemde wiskundige Hilbert in 1900 een probleeminventarisatie gaf voor de 20e

eeuwse wiskunde, stelde hij de in de ogen van de toenmalige wiskundigen - en dus zeker voor leken – eveneens de volstrekt nutteloze vraag of de elementaire rekenkunde vrij is van contradicties. Later bleek het beant-woorden van deze vraag fundamenteel voor het scheppen van de conceptuele condities die hebben geleid tot de ontwikkeling van de moderne

(17)

algoritme-theorie en het ontwikkelen van geavanceerde programmeertalen, waarop ons huidige gebruik van computers is gebaseerd. Eventuele ‘externe aanstuurders’ van onderzoek rond 1900 zouden deze ontwikkeling niet hebben kunnen voorzien.

Ook de geschiedenis van het technisch-wetenschappelijk onderzoek aan onze universiteit toont de beperktheid van het externe beeld van wetenschapsbe-oefening aan. Ik noem nog één voorbeeld uit het recente verleden en dat is het grensverleggende onderzoek van professor Vogelesang van de Faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek en zijn groep. Zij hebben op het gebied van vliegtuigmaterialen in de afgelopen decennia baanbrekend werk verricht. Toen zij met hun onderzoek begonnen, zagen daar slechts weinigen brood in. Nu heeft GLARE – het vernieuwende vliegtuigmateriaal dat zij hebben ontwik-keld – een letterlijk een hoge vlucht genomen.

De maatstaven om een technisch-wetenschappelijke ontwikkeling als grensver-leggend en daarmee als een vernieuwing te bestempelen, liggen in eerste instantie besloten in de contexten van specifieke onderzoeks en ontwerpprak-tijken zelf en de onderzoekstradities die daarbinnen zijn ontstaan. Om dicht bij huis te blijven: het beoordelen van een ontwikkeling op het gebied van het architectonisch ontwerpen met maatstaven die op het gebied van de technische natuurkunde gelden, leidt doorgaans tot misplaatste oordelen.

Op deze manier is wetenschappelijke vernieuwing contextgebonden en ontstaat het rond het onvoorspelbare proces van interne probleemontwikkeling binnen een specifiek vakgebied en de vaak toevallige interacties tussen vakgebieden. Over deze onvoorspelbaarheid poneerde een promovendus een treffende stelling. Een belangrijk aspect van onderzoek is de weg kwijtraken en dan een eigen weg vinden. 2A

Een goed voorbeeld van de wetenschappelijk waarde van interne probleem-ontwikkeling is te zien in de biologie. Daar doen zich integratieproblemen voor bij het evolutieonderzoek. [3] Enerzijds is daarbij sprake van verklarende wetten, bijvoorbeeld de wetten van Mendel, anderzijds gaat het om de reconstructie van een unieke historische ontwikkeling. Ondanks de wisselwerking met de

verklarende wetenschappen werd integratie van de biologie binnen de natuur-wetenschappen bemoeilijkt door diep liggende vooronderstellingen met betrek-king tot de betekenis van de notie ‘leven’. Hier is het een interne probleem-ontwikkeling die geheel onverwachte vormen van interdisciplinair onderzoek en wetenschappelijke vernieuwing tot stand brengt, namelijk complexiteitstheorie in combinatie met herformuleringen van de genetische evolutie. Zonder dat hierbij sprake was van een door een of andere ‘managerial’ vorm aansturing ontstond hier vernieuwend onderzoek uit sterk ontwikkelde monodisciplines, maar vooral ook vanuit een interne probleemontwikkeling.

17

2A

(18)

Overigens wil ik niet beweren dat iedere vorm van management van weten-schappelijk onderzoek zinloos zou zijn. Management van onderzoek is onver-mijdelijk: in deze tijden is men gedoemd om te managen. Het is onmogelijk om grote hoeveelheden geld zomaar ‘weg te zetten’ en te denken dat het dan vanzelf goed zal komen.

Knowing why – knowing how

Het inzicht in de beperkingen van de externe aansturing van technisch-weten-schappelijke vernieuwing en het belang van het stimuleren van interne probleem ontwikkeling is bij de TU Delft niet van de een op de andere dag gekomen. Het is het resultaat van een enorme inspanning die velen binnen onze universiteit de afgelopen jaren hebben verricht om de onderzoeksportfolio van de TU Delft in kaart te brengen. Hiermee hebben wij een systematisch inzicht gekregen in de werking en de dynamiek van onze onderzoeksactiviteiten. Aan de hand van deze bevindingen hebben wij een onderzoeksportfolio met wetenschappelijke speerpunten vastgesteld waarin wij de komende jaren willen excelleren.

Bij het opzetten van de onderzoeksportfolio is gekozen voor een probleem-gerichte benadering. Het expliciet maken en de focussing van de technisch-wetenschappelijke vraagstellingen van de onderzoeksprogramma’s heeft daarin een groot gewicht gekregen. Op die manier sluiten wij aan bij de eerder genoemde visie waarin het belang van interne probleemontwikkeling een centrale rol speelt. Zoals het een universiteit betaamt en de vitaliteit van ons instituut kenmerkt, is het ontwikkelen van de onderzoeksportfolio gepaard gegaan met veel kritische discussies; discussies die de kern van onze univer-siteit raken: het genereren van technisch-wetenschappelijke kennis en de overdracht daarvan. Beide activiteiten zijn essentieel en complementair. Een discussiepunt wil ik even naar voren halen en dat is: Wat moeten wij verstaan onder het begrip ‘fundamenteel onderzoek’ in een technisch-wetenschappelijke context? En op welke wijze kunnen wij dit begrip in zo’n context vruchtbaar gebruiken? Het probleem met dit begrip is dat de betekenis hiervan niet duidelijk is. Ik ben van mening dat discussies over dit onderwerp al snel leiden tot semantiek en voorbij gaan aan de kern van de zaak.

Zonder hier het laatste woord over te willen zeggen, wil ik toelichten waarom het huidige bestuur van onze universiteit ervoor heeft gekozen om het streven naar grensverleggend en daardoor vernieuwend technisch-wetenschappelijk onder-zoek als richtinggevend concept centraal te stellen in plaats van fundamenteel. De belangrijkste reden is dat het begrip ‘fundamenteel’ associaties doet ontstaan met het onderzoeken van de theoretische grondslagen van disciplines zoals de logica, de wis- en natuurkunde of de biologie.

(19)

Fundamenteel onderzoek binnen een technische universiteit moet echter gericht zijn op het verklaren (‘knowing why’) van het gegeven dat een bepaalde tech-niek de vereiste eigenschappen heeft om een verwacht resultaat te verkrijgen (‘knowing how’). Het verdiepen van inzichten binnen deze context, met gebruik-making van bevindingen uit de voor de technologie relevante algemene basiswetenschappen, biedt een voedingsbodem voor grensverleggend en vernieuwend technologisch onderzoek. Het leidt tot nieuwe concepten en technieken, die, na verdere uitwerking, kunnen leiden tot geheel nieuwe toepassingen. Van de resultaten die zodoende worden bereikt, kan worden verwacht dat zij zowel in de wetenschappelijke wereld als in de beroepspraktijk invloedrijk zullen zijn.

Om een vruchtbaar gebruik te maken van de notie ‘fundamenteel onderzoek’ in de context van deze universiteit, ben ik van mening dat wij er van uit moeten gaan dat fundamenteel gericht technologisch onderzoek zich beweegt binnen de geldende paradigmata van de voor de technologie relevante algemene basiswetenschappen, zoals natuurkunde, scheikunde, wiskunde, logica, informatica en biologie.

Naast de eigen invulling van het concept van fundamenteel onderzoek is er nog een ander belangrijk onderscheid tussen de technische universiteiten en de algemene collega’s. Dat is het ontwerpen. Tussen ontwerpen en technisch-wetenschappelijk onderzoek bestaat een dubbele wisselwerking. Voor het ontwerpen is het gericht gebruikmaken van verschillende kennisgebieden van belang. Het ontwerpen is daarmee uitgegroeid tot een sterk kennisintensieve en multidisciplinaire activiteit, waarbij het formuleren van een onderbouwing van het ontwerpen aan belang wint. Door deze verwetenschappelijking van het ontwerpen vervaagt het ‘klassieke’ scherpe onderscheid tussen onderzoek enerzijds en ontwerpen anderzijds, en worden onderzoek en ontwerpen sterk met elkaar verweven.

In tegenstelling tot het verbeteren van reeds bestaande ontwerpen (‘incrementeel ontwerpen’), vormt het ontwerpproces dat erop is gericht de grenzen van het bestaande te overschrijden in veel gevallen aanleiding tot het formuleren van nieuwe technologische onderzoeksvragen. In het formuleren van dergelijke vragen ligt een belangrijke wetenschappelijke component van het ontwerpen. Echter, ook omgekeerd geldt dat nieuwe wetenschappelijke bevindingen de mogelijkheden uitbreiden om te komen tot grensverleggende en daardoor vernieuwende ontwerpen. Het hoeft geen betoog dat ook bij het ontwerpen de interne probleemontwikkeling binnen de betrokken disciplines van essentieel belang is.

(20)

De financiële aansturing

Voor een andere aansturing is het niet voldoende om een onderzoeksportfolio samen te stellen. Tegelijkertijd heeft het bestuur van de TU Delft eveneens besloten het bestaande onderzoeksbeleid te herijken en met name de ingewikkelde manier van het toedelen van de pecunia. Jarenlang zijn sub-stantiële budgetten via een centrale reservering gealloceerd op basis van onderzoeksvoorstellen en de daarbij behorende beoordelingsmechanismen. Het voornemen is om een centraal budget te handhaven om die kennisgebieden te stimuleren waarop de TU Delft zich wil profileren. Daarnaast wordt de allocatie van middelen sterk vereenvoudigd door een jaarlijkse additionele lumpsum ter ‘vrije’ besteding toe te wijzen aan de wetenschappelijk directeur van dat kennisgebied. Uiteraard moet achteraf worden aangegeven hoe deze middelen zijn besteed en op welke wijze ze hebben bijgedragen aan de onderzoeksprestaties.

Met deze aanpak is naar mijn mening interne probleemontwikkeling te

bevorderen en krijgt de ontwikkeling technisch-wetenschappelijke vernieuwing een kans. Natuurlijk denken wij niet dat we het ultieme antwoord hiervoor hebben gevonden. We zijn tenslotte geen politici. De komende jaren zullen we kritisch in de gaten moeten houden of onze sturingsmethodes de gewenste resultaten hebben. Tegelijkertijd zijn we wel zo ver dat we graag zouden zien dat bestuurders en politici serieus naar onze methode zouden kijken en daaruit inspiratie opdoen. Het moet echt in Den Haag doordringen dat: ‘We have a question’ Naar het antwoord op die vraag wordt niet alleen in economische en politieke kringen gezocht maar ook op de TU Delft. Ook wij bekijken op welke manier het wetenschappelijke en praktische potentieel – dat de Nederlandse maatschappij keer op keer heeft getoond te bezitten – ook voor de 21ste

eeuw te mobiliseren is. De TU Delft doet dat al 161 jaar en deze ervaring nemen we mee als politiek Nederland ons uitnodigt om gezamenlijk de vraag aan te pakken wat de beste manier is om technisch-wetenschappelijk vernieuwing te stimuleren. De uitspraak van de beroemde filosoof Descartes – cogito ergo sum – is wel-bekend: ‘ik denk dus ik ben’. Echter, een variatie op deze uitspraak voor de universiteit is veel meer van toepassing: quero ergo sum: ‘ik vraag, dus ik ben’. Deze vragende, probleemstellende attitude kenmerkt het hart van al het wetenschappelijk onderzoek en dus van de universiteit. Zonder vragen, geen onderzoek. Zonder onderzoek, geen kennis. Zonder kennis, geen inzicht. Zonder inzicht, geen toepassingen. Zonder toepassingen, geen economische welvaart. Zonder economische welvaart, geen maatschappelijk welzijn. Vandaar: ‘we have a question’.

(21)

1. Het lijkt er echter op dat de overheid haar sturende rol wenst te herijken. In het Wetenschaps-budget 2000 wordt namelijk onderkend dat het onderzoeksbestel zodanig complex is geworden dat de klassieke sturing vanuit alleen de overheid onwenselijk zou zijn – ‘sturing vanuit één punt’ - en dat daarom gekozen moet worden voor ‘pluriforme sturing’. Na drie decennia in de ijzeren greep te zijn geweest van overheidsregulering, lijkt thans het ‘vernieuwende’ inzicht doorgebro-ken dat deze klassieke sturing contraproductief is: ‘De overheid kiest er dan ook voor het zelfreg-ulerend vermogen van het bestel te stimuleren en meer ruimte te bieden voor zelfsturing’ en dat ‘ten aanzien van inhoudelijke sturing de overheid een terughoudende rol [past]’. Dit betekent overigens niet dat de overheid er voor kiest geheel de teugels te laten vieren – ‘meer (sic!) ruimte voor zelfsturing’ – en kennelijk maar moeilijk afscheid kan nemen van haar sturende rol. Dit komt er op neer dat deze rol (meer) aan de universiteiten of intermediaire organisaties zoals NWO wordt overgelaten.

2. In het recente door Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen bekroonde essay Science for the 21st century (2002) wordt geadviseerd om in plaats interdisciplinariteit ‘hetero-geen kennismanagement’ na te streven. Dit houdt in dat door welbewust (met geld) te managen wetenschappelijke vernieuwing totstand zou komen. Dit lijkt mij een beperkte visie. Immers, dit gaat voorbij aan het feit dat wetenschappelijke vernieuwing vooral ‘van binnen uit’ ontstaat. 3. Cf. McAllister, J.C. (2001) Historical and structural approaches in the natural and human sciences.

(22)
(23)

Nanotechnologie,

fascinatie voor het kleine

Prof.dr. C. Dekker

Hoogleraar moleculaire biofysica

aan de faculteit Technische Natuurwetenschappen Zeer gewaardeerde toehoorders,

In het laatste decennium is er een zeer actief onderzoeksgebied ontstaan dat algemeen wordt aangeduid met de naam nanotechnologie [1]. De naam is afgeleid van ‘nanos’, het griekse woord voor dwerg. Dat is bepaald toepasselijk want in de nanotechnologie draait het om het waarnemen, bestuderen, en manipuleren van enkele atomen en moleculen, oftewel wetenschap en tech-nologie op de schaal van een nanometer. Een nanometer is een miljoenste mil-limeter. Dat is onvoorstelbaar klein. Op 1 nanometer passen slechts 6 koolstof atomen op een rij. Een gemiddelde menselijk haar, die we nog net met het blote oog kunnen waarnemen is toch zo’n 80000 nanometer dik. In deze diesrede wil ik u beknopt iets vertellen over wetenschap en technologie op de nanoschaal, over mijn grote fascinatie voor al dit kleine.

Nanotechnologie en nanoscience

Nanotechnologie trekt momenteel zeer de aandacht met beloften van een grote maatschappelijke impact. Volgens een bedrijf als Xerox, is het de droom van de nanotechnoloog om elk atoom in een structuur gecontroleerd op de juiste plaats te krijgen, elke structuur te kunnen maken die consistent is met de wetten van de fysica en chemie (en dit gespecificeerd tot op het atomair niveau!), en daarbij de fabricagekosten op vergelijkbaar niveau te houden met de kosten van de benodigde ruwe materialen [2]. Voordat deze droom werkelijkheid wordt – áls het al kan – zal er wel nog wel heel veel onderzoek moeten worden verricht, want de nanotechnologie bevindt zich nog in zijn zeer prille jeugdjaren. Hoewel we spreken van nanotechnologie is het overigens overduidelijk dat een technologie van de nanos feitelijk nog niet bestaat: Er is een overvloed van zeer interessante nanoscience maar van een ontwikkelde nanotechnologie is nog nauwelijks sprake.* Enkel-atoom en enkel-molecuul technieken bieden fascine-rende mogelijkheden om materialen en biologische cellen te onderzoeken op een wijze die voorheen niet mogelijk was, namelijk op het allerkleinste niveau van de enkele bouwstenen. Wetenschap op de nanoschaal is daarom op dit moment in volle gang. Extrapolerend wordt er ook volop gespeculeerd over mogelijke toepassingen van al dat moois. Nanotechnologie lijkt het toverwoord te zijn voor beloften van welhaast messiaanse omvang op het gebied van snellere

compu-23

* Om aan te sluiten bij de conventie in het veld zal ik overigens in deze rede grotendeels wel de term nanotechnologie gebruiken.

(24)

ters, nieuwe materialen, recycling, en ongekende medische vooruitgang. Deels is dit onzin gebaseerd op een ongebreideld vertrouwen in de techniek, deels zijn er inderdaad interessante nieuwe mogelijkheden. Ik kom hier later op terug. Nanotechnologie is bij uitstek een multidisciplinair veld van onderzoek waar verschillende traditionele disciplines samenkomen. Fysici en ingenieurs werken bijvoorbeeld aan de top-down miniaturisering van de microelektronica, waardoor devices met steeds kleinere dimensies in zicht komen, dimensies die in de buurt komen van de grootte van enkele moleculen en atomen. Chemici komen van de andere kant; zij synthetiseren bottom-up moleculen en supra-moleculaire systemen. Ook in de biologie vinden we vele eiwitten, supra-moleculaire motoren, en andere moleculaire structuren met nanometer dimensies. Deze historisch gezien opmerkelijke multiculturele mix van verschillende disciplines is interessant en wederzijds bevruchtend.

De historische aanloop naar nanotechnologie

Wat is de geschiedenis van de nanotechnologie? Wellicht moet men hiervoor helemaal terug naar Leucippus en Democritus die 2400 jaar geleden voor het eerst een theorie met atomen als de fundamentele deeltjes poneerden. Om beknopt te blijven echter ga ik slechts terug naar mijn geboortejaar 1959. Toen sprak Richard Feynman voor de jaarvergadering van de American Physical Society in Caltech een beroemde rede uit met de titel ‘There’s plenty of room at the bottom’ [3]. Waar men in die tijd onder de indruk was van het feit dat iemand er in geslaagd was om de pakweg 70 woorden van het Onze Vader af te drukken op het oppervlak van een speldenknop, toonde Feynman zich de visionair die voorspelde dat de informatiedichtheid nog ongelofelijk sterk zou toenemen. Hij voorzag geen enkel bezwaar om informatie op te slaan zelfs tot op het niveau van enkele atomen en op basis hiervan zeer krachtige computers te bouwen. Hij wees hierbij op informatieopslag in de biologie waar in DNA een enkel bit wordt gerealiseerd op de schaal van één nanometer. Feynman voorspelde reeds dat het mogelijk zou zijn om ‘ultimately, in the great future’ structuren te maken met de atomen één voor één zoals we ze zouden willen hebben. Hoewel hij het woord nanotechnologie niet gebruikte (dat werd pas in 1974 voor het eerst gebruikt door Norio Taniguchi), is het terecht om deze rede van Feynman als startpunt te noemen voor de nanotechnologie.

Voor een praktische realisatie van nanotechnologie, was het echter wachten op de benodigde technologie om enkele atomen en moleculen af te beelden en te manipuleren. In 1981 werd de Scanning Tunneling Microscope (STM) ontwikkeld door Heinrich Rohrer and Gerd Binnig [4]. In zo’n STM laat men een heel klein naaldje over een oppervlak lopen waarbij dit naaldje heel gevoelig de hoogte ‘voelt’ en zo het oppervlak aftast. Met deze microscoop kon men voor het eerst

(25)

een afbeelding maken van een oppervlak waar de afzonderlijke atomen zichtbaar waren! Microscopie heeft een oude traditie bij het ontsluiten van een nieuwe onderzoeksgebieden. In de 17de eeuw was Delftenaar Antoni van Leeuwenhoek één van de pioniers in het gebruik van de microscopie. Hij ontwikkelde micro-scopen die een vergroting tot 200 keer hadden en uniek waren voor zijn tijd. Hiermee ontdekte hij structuren en levensvormen die voordien volstrekt onbe-kend waren. STMs vergroten meer dan tien miljoen keer. Dit instrument is de cruciale sleutel geweest bij het ontsluiten van het veld van de nanotechnologie. Een aansprekend voorbeeld van de potentie van de STM is het werk (Fig.1) dat in het begin van de jaren 90 werd uitgevoerd door Don Eigler, die sinds vorig jaar eredoctor is van de TU Delft. Onder gecontroleerde omstandigheden (ultrahoog vacuüm, zeer lage temperaturen nabij het absolute nulpunt) kon hij met de naald van een STM naar willekeur xenon atomen één voor één over een nikkel oppervlak bewegen. Zo spelde hij het logo van zijn werkgever met 35 atomen op de schaal van 3 nanometer [5]. Deze ultieme vorm van miniaturisatie was een opmerkelijke technische prestatie. Met Eigler’s techniek kunnen struc-turen zoals ‘quantum corrals’ worden gevormd waarin fundamentele fysica zoals quantumopsluiting van elektronen op elegante wijze zichtbaar kunnen worden gemaakt en worden bestudeerd.

25

Figuur 1: Manipulatie van enkele atomen en moleculen. Linksboven: IBM gespeld met xenon atomen op een nikkeloppervlak [5]. Linksonder: Tussenstadia bij het formeren van een cirkel van xenon atomen op een koperoppervlak [5]. Rechtsboven: Een stadionvormige quantum corral [5]. Rechtsonder: De initialen C D gevormd door het verschuiven en buigen van twee koolstof nano-buizen [13].

(26)

Dat nanotechnologie nu zo sterk in de belangstelling staat is in eerste instantie het directe gevolg van de wetenschappelijke doorbraken in het afgelopen decennium Het is echter mede veroorzaakt door futurist Eric Drexler, bijvoor-beeld met zijn boek ‘Engines of Creation: The Coming Era of Nanotechnology’ [6] dat in 1986 verscheen. Hij schetste daar visioenen van een wereld waar uit afval naar wens een brood of een biefstuk kan worden geconstrueerd door atomaire constructiemachines, een wereld waar mensen welhaast onsterfelijk worden omdat minuscule nanorobotjes, nanobots genaamd, alle ziektekiemen in je lichaam opruimen, en dat alles dankzij de nanotechnologierevolutie. Hoewel zijn ideeën wetenschappelijk grotendeels niet serieus kunnen worden genomen, heeft Drexler nanotechnologie wel op de politieke agenda gezet.

De state-of-the-art in nanoscience, enkele voorbeelden uit Delft en de rest van de wereld

Mede gedreven door de alsmaar voortschrijdende miniaturisering van de microelektronica is er veel onderzoek gedaan naar elektronische devices met de kleinst mogelijke dimensies. Het blijkt dat nanodevices niet alleen kleiner en sneller zijn, maar ook kwalitatief anders. Op de nanoschaal wijken de eigen-schappen van een materiaal sterk af van die op grotere schaal. Zo is de opper-vlak-volume verhouding heel anders, krijg je in een silicium device te maken met het feit dat je slechts één of enkele doteringsatomen in je device tegenkomt in plaats van een groot aantal, en loop je aan tegen quantum effecten van de ladingsdragers. Naar dat laatste wordt in Delft veel onderzoek gedaan door de groep van Hans Mooij. Zij vonden zogenaamde ‘single-electron tunneling’ (SET) transistors die, bij heel lage temperaturen, kunnen werken op basis van het manipuleren van slechts één elektronlading, het elementaire quantum voor lading [7]. Zijn groep deed tevens de verbazende ontdekking dat ook de elektri-sche geleiding door een kleine constrictie in een device met een tweedimensio-naal elektronengas gequantiseerd is, een effect veroorzaakt door het golfkarak-ter van elektronen [8]. Elektronen kunnen ook geheel worden opgesloten in zogenaamde ‘quantum dots’, kleine eilandjes van halfgeleider-materiaal waarin op gecontroleerde wijze slechts één of een paar elektronen kunnen worden aangebracht [9]. De groep van Leo Kouwenhoven doet prachtig onderzoek naar deze quantum dots. Al dit Delftse lage-temperaturen onderzoek heeft een basis gelegd voor de nanoelektronica van de toekomst.

Miniaturisatie wordt inmiddels allang niet meer alleen toegepast voor microe-lektronica maar ook voor heel andere doeleinden zoals magnetische recording, sensors, micro-electro-mechanische systemen (MEMS), lab-on-a-chip fluidic devices, en medische systemen. Om een voorbeeld te noemen, in Delft werken groepen in DIMES en OCP aan de miniaturisatie van katheters met daarop geïn-tegreerde sensors en actuators voor geavanceerde medische handelingen [10]. De verdere miniaturisering van de silicium microelektronica zal zeker een keer

(27)

tot een eind komen. De industrie ziet dit gebeuren binnen tien jaar (maar dat is al jaren zo). De minimale grootte van een device, nu 100 nm, zal fundamenteel nooit kleiner kunnen worden dan de schaal van ruwweg een nanometer, de schaal van enkele atomen of moleculen. Er wordt daarom reeds dertig jaar gespeculeerd over moleculaire elektronica, waar direct enkele moleculen als de actieve schakelelementen worden gebruikt in devices. In de laatste 5 jaar zijn er hier grote doorbraken geweest. Zo demonstreerde onze groep in 1997 een eerste prototype van werkende moleculaire transistor bij kamertemperatuur waar het hart van het device, het schakelelement, bestond uit slechts één koolstof nanobuis molecuul [11].

27

Figuur 2: Koolstof nanobuisjes [11]. Boven: Draadmodel van een koolstof nanobuis.

Midden links: STM opname van een nanobuis. Midden rechts: Een koolstof nanobuis opgespan-nen over twee platina electrodes op SiO2. Onder links: Een nanobuis met een kinkjunctie.

(28)

Deze nanobuisjes zijn buisvormige moleculen (Fig.2) die in 1991 werden ontdekt door Sumio Iijima [12]. Ze bestaan uit alleen koolstof, hebben een diameter van ongeveer een nanometer, zijn het sterkste materiaal op deze aardbol, en hebben ook nog eens zeer interessante elektrische eigenschappen omdat ze halfgelei-dend of zelfs metallisch kunnen zijn. Al deze eigenschappen zijn te meten op het niveau van een enkel molecuul [11]. Zo hebben wij met behulp van een STM kunnen aantonen dat deze nanobuisjes inderdaad zoals voorspeld halfgeleidend of metallisch zijn, afhankelijk van de spoed waarmee het koolstofrooster om de buis heen spiraliseert. Ook ontdekten we dat deze buisjes op prachtig quantum coherente wijze elektronen geleiden en dat je er zelfs bij kamertemperatuur transistoren en biosensors mee kunt maken. Deze buisjes zijn wellicht hét icoon van de nanotechnologie geworden vanwege hun unieke elektrische eigenschap-pen maar ook hun veelzijdigheid. Een aardig voorbeeld van nanotechnologie pur sang is de mogelijkheid om een enkele nanobuis te manipuleren op een oppervlak door ze met een AFM tip te verschuiven, verbuigen, of te knikken [13]. Dit kan ook weer gebruikt worden om SET devices van nanobuisjes te testen. Nadat in de afgelopen paar jaar een heel arsenaal van protoype enkel-molecuul devices is gedemonstreerd, is de volgende grote uitdaging hoe je niet één maar vele miljarden moleculaire transistors in parallel kunt assembleren op een chip. Met ons recente resultaat om nanobuisjes te koppelen aan DNA hopen we ook hier een bijdrage aan te leveren [14].

DNA is het genetische materiaal in onze cellen dat de erfelijke informatie vastlegt via codering in een lange keten van miljoenen base-paren met een ‘alfabet van 4 letters’: G voor guanine, C voor cytosine, A voor adenine en T voor thymine. DNA kan ook gebruikt worden voor heel andere doeleinden dan informatiedrager in de cel. Ned Seeman heeft een DNA nanotechnologie ontwikkeld waar hij het DNA uit de biologische context haalt en het gebruikt als een ‘programmeerbare lijm’ [15]. Omdat in de DNA dubbele-helix structuur A koppelt aan T, en G aan C, kun je een DNA strengetje met code CGCAAT uniek koppelen aan een ander stukje met code GCGTTA. Dit biologische bouwprincipe gebruikt Seeman om heel nieuwe nanostructuren te maken zoals een DNA kubus, DNA tegels en DNA netwerken. Deze zijn nuttig als elementen in berekeningen (‘DNA computing’) of als raamwerk voor het aanbouwen van weer andere nanodeeltjes. In dat laatste geval combineer je de voordelen van twee werelden, de moleculaire biologie en de elektronica, omdat de unieke bio-assemblage eigenschappen van DNA worden gekoppeld met de superieure elektronische eigenschappen van inorganische componenten als metalen of halfgeleidende clusters en nanobuisjes.

Dit is slechts één voorbeeld van ‘bionanotechnologie’ (Fig.3). Dit subgebied van de nanotechnologie is echter veel breder dan dat. De levende cel zit tjokvol met moleculaire nanomachientjes [16] die met de nieuwe technieken op het niveau van enkele moleculen zijn te ontrafelen. Een biologische cel heeft een complexe

(29)

structuur met vele samenwerkende delen, een membraamwand, een celkern, een celskelet, mitochondrieën, Golgi blaasjes, en nog veel meer. Elk van deze onderdelen heeft een specifieke functie zoals de celstructuur, celdynamica, energiebeheer, beheer van de genetische blauwdruk, eiwitsynthese, afvalver-werking, enzovoorts. Bij het inzoomen op welk van de celonderdelen dan ook komen we allerlei moleculaire systemen tegen waarvoor er op microscopisch niveau vele open vragen liggen. Ik geef twee voorbeelden van het gebruik van nanotechnologie voor de bestudering van zulke biomoleculaire systemen.

29

Figuur 3: Bionanotechnologie. Boven links: DNA van chromosoom tot de dubbele helix. Boven rechts: DNA in een niet-biologische context: een kubus gemaakt van DNA [15]. Midden links: Structuur van F0F1ATPase, een biomoleculaire rotatiemotor met een doorsnede van circa 8 nm.

Midden rechts: Yoshida et al hebben een fluorescent actine polymeer bevestigd aan het roteren-de geroteren-deelte en zo roteren-de rotatie direkt waargenomen [21]. De onroteren-derste balk geeft een serie opeenvol-gende microscoopopnames die de rotatie als functie van de tijd weergeeft.

(30)

Voor de gebruik van de genetische informatie is het belang te begrijpen hoe DNA precies is georganiseerd en samengepakt in de celkern. Hoe is het DNA met een lengte van een meter door eiwitten in zo’n klein volume van een micron ‘opgevouwen’? (Vergelijk het met een kilometer lang touw dat in een bolletje van een millimeter wordt opgerold, en waarvan toch elke plek beschikbaar is om informatie over te dragen.) Wat zijn de interacties tussen het DNA en de eiwitten die hiervoor zorgen? Door de nanotechnologie is het mogelijk om de mechanische eigenschappen van een enkel DNA molecuul direct te meten met een atomaire krachtsmicroscoop (AFM, een variant van de STM) of met nieuwere enkel-molecuul gereedschappen zoals een optische pincet. DNA gedraagt zich normaliter als een enigszins flexibel polymeer. Als je eraan trekt kun je het wat oprekken. Voorbij het punt waar je zou verwachten dat het zou breken, strekt het zich onverwacht nog eens extra uit en wordt het DNA nog bijna eens zo lang [17]. Alle relevante krachten in dit proces zijn te meten op het niveau van een enkel DNA molecuul. Soortgelijk kun je ook de krachten meten tussen DNA en het eiwit dat het DNA wil opvouwen [18], en zo een aanzet geven tot het begrijpen van de organisatie van DNA in de celkern. Naast de mechanis-che karakteristieken van DNA staan momenteel ook andere fysismechanis-che kenmeren zoals de elektrostatische eigenschappen volop in de belangstelling, en ook deze kunnen op gecontroleerde wijze met nanostructuren worden onderzocht [19]. Een ander voorbeeld van een fascinerend biomoleculair systeem is F0F1 ATPase, een eiwitcomplex dat fungeert als biologische motor [20]. Het inge-nieuze ontwerp van dit stukje nanotechnologie in de cel is indrukwekkend. In een structuur van minder dan 10 nanometer wordt via een intrigerend rotatiemechanisme een chemische stof geproduceerd met een efficiëntie van vrijwel 100%. F0F1ATPase bestaat uit de combinatie van een protonpomp en een rotatiemotorgedeelte. De pomp drijft de rotorbeweging aan; hóe precies is nog een open vraag. Bij elke rotatie wordt mechanische energie gebruikt voor de chemische omzetting van ADP naar ATP, de chemische brandstof in de cel. Het proces kan ook andersom worden uitgevoerd waarbij dus met chemische energie een mechanische beweging wordt aangedreven. De ATP huishouding is essentieel voor de cel, en ons lichaam bevat wel 1014

van deze biomotoren. Met recente enkel-molecuul optische technieken is het mogelijk de rotatiebeweging van een enkele F1ATPase direct waar te nemen, hetgeen voor het eerst werd uitgevoerd door de groep van Masasuke Yoshida [21]. De F1ATPase motor kan roteren met een snelheid van 100 omwentelingen per seconde en blijkt een torsie van meer dan 80 pNnm te kunnen uitoefenen. Dit opent wellicht de weg voor hybride bionanodevices. Recent heeft een groep in de US nikkel staafjes van 1 micron lengte, gefabriceerd met nanolithografie-technieken, vastgemaakt aan de rotor, en vervolgens de rotatie waargenomen [22] Met biochemische schakelaars kan men de motor ook nog eens aan en uit zetten. F0F1ATPase is een prachtig biologisch voorbeeld van ‘bottom up’ fabricage waar met

(31)

supramole-culaire structuren een complex is gerealiseerd met een bepaalde functie, een motor voor chemische synthese in dit geval.

Maatschappelijke impact: Toekomstvisoen of doemscenario? Nanotechnologie lijkt het buzz-word voor het nieuwe millennium. Er wordt gesproken over nanotechnologie als een nieuwe industriële revolutie waar spectaculaire nieuwe materialen, moleculaire computers en biomedische toepassingen uit zullen volgen. Er bestaan lange lijsten voor mogelijke toepassingen van nanotechnologie in ICT, medische technologie, optica, werk-tuigbouwkunde, landbouw, en milieutechnologie. Zomaar een bonte greep van wat voorbeelden: Corrosievertragende coatings, zelfreinigend textiel, molecu-laire zeven, quantum cryptografie, magnetische nanodeeltjes voor biomedische analyse, ultra-hoge-dichtheid data-opslag, biochemische sensors,… Inmiddels zijn er wereldwijd reeds vele honderden nanotechnologie ondernemingen actief, deels met ‘oude-nano’ producten (bijv. nanodeeltjes in cosmetica, microelektronica met sub-100nm devices), deels met ‘nieuwe-nano’ producten (biosensoren, nieuwe materialen). De US National Science Foundation voor-spelt dat binnen tien jaar de hele halfgeleiderindustrie en de helft van de phar-maceutische industrie gebaseerd zal zijn op nanotechnologie en dat in 2015 de wereldmarkt 1012

(1000 miljard) dollar zal bedragen! [23] De vergelijking met de internet/ICT hype dringt zich aan mij op. Ook daar waren er eerst overdreven hoog gespannen verwachtingen en later een bijstelling naar beneden door de harde realiteit waar de snelle winsten toch wegbleven. Hoe gefundeerd zijn de nanotech verwachtingen? Ik ben geneigd om voor de korte termijn de hoge verwachtingen naar het rijk der fabelen te verwijzen, maar op de lange termijn toch veel perspectief te zien. Laat me dit illustreren aan de hand van een con-creet voorbeeld.

In 1966 verscheen de science fiction film ‘Fantastic Voyage’, en een gelijknamig boek hierover van Isaac Asimov. Het vertelt het verhaal van een team weten-schappers die met hun duikboot en al verkleind worden tot microscopische dimensies. Hierdoor kunnen ze afdalen in de bloedstroom van een patiënt waar ze een kritieke bloedprop verwijderen met hun laserguns. (Geheel in James Bond koude-oorlog stijl overigens is de patiënt een russische vijand die infor-matie bezit over een cruciale wetenschappelijke doorbraak.) In de bloedstroom beleven ze een aantal avonturen. Zo worden ze bijvoorbeeld aangevallen door witte bloedlichaampjes en antilichamen die de duikboot herkennen als een lichaamsvijandig element. Maar zoals het hoort in de film, volvoert het team zijn missie desalniettemin succesvol en keert het geslaagd weer terug naar de buitenwereld.

(32)

Het is dit soort science fiction beelden die de inspiratie vormen voor Drexler’s nanobots, kunstmatig gebouwde robotjes die zichzelf assembleren om zieke cellen in het lichaam op te sporen en doden. Op hoeveel science is deze fiction gebaseerd? Ik ben zeer pessimistisch dat we ooit door nanotechnologie zulke zichzelf assemblerende en reproducerende nanobots kunnen verwachten. Op bescheidener schaal kunnen we echter zeker wel wat verwachten. Er wordt reeds heel actief gewerkt aan ‘drug delivery systems’, onconventionele ‘medicij-nen’ die gebaseerd zijn op een device dat een werkzame stof op gecontroleerde wijze afgeeft. Het is zeker denkzaam dat we met een combinatie van biotechno-logie en vaste-stof technobiotechno-logie nanodevices maken die zieke cellen herkennen en specifiek aan deze cellen op gecontroleerde wijze een stof afgeven die de ziekte bestrijdt. Dat komt in de buurt van een gestripte versie van Drexlers nanobots. Maar verwacht zo’n device toch niet binnen de komende tien, twintig jaar.

Is er ook een keerzijde aan al die nanotech beloften? Vanzelfsprekend is nano-technologie een nano-technologie die, zoals elke andere, zowel ten goede als ten kwade kan worden gebruikt door de mens. Is er meer dan dat? Bill Joy, uitvinder van de computertaal Java en mede-oprichter van het computerbedrijf Sun, schreef een artikel met de titel ‘Why the future doesn’t need us’ [24]. Hij schetste hier een somber doemscenario waar de drie nieuwe technologieën van de 21ste

eeuw, de robotica, genetica, en nanotechnologie, de mensheid tot een bedreig-de soort zullen maken. Een soortgelijk ibedreig-dee heeft zelfs al geleid tot bedreig-de eerste ‘nano-horrorroman’ Prey van Michael Crighton. Volgens Joy kunnen we verwachten dat nanobots, dankzij een explosief groeiende kunstmatige intelli-gentie en een vermogen om zichzelf te vermenigvuldigen, de mensheid zullen marginaliseren. Ik geloof er niks van! Ik verwacht niet ook maar iets in deze sfeer binnen mijn levensduur mee te zullen maken. Met name ben ik zeer sceptisch over ons vermogen om met nanotechnologie een kunstmatige nanobot te maken die zichzelf kan reproduceren. Dat staat eigenlijk gelijk aan het ontwerpen van een alternatieve biologie. Hoe meer we echter leren over de biologische cel, de kleinste eenheid die zichzelf kan reproduceren, hoe meer we onder de indruk komen van de complexiteit hiervan, en hoeveel te meer we beseffen hoe kinderlijk naïef de fantasieën zijn om dit na te bouwen in een robotje.

Een alternatief is te werken vanuit de bestaande biologie, meer top-down vanuit de biotechnologie dan bottom-up vanuit de nanotechnologie. Craig Venter, bekend vanwege zijn project waarin recent de genetische code van het mense-lijk genoom werd bepaald, heeft twee maanden terug aangekondigd om te gaan starten met wat in pers kwam als ‘het scheppen van kunstmatig leven’ [25]. Wat hij wil onderzoeken is een zeer eenvoudige ééncellige bacterie met een minimum aantal genen (~300?) dat nodig is om het in leven te houden, en hier kunstmatig DNA in te voegen om zo de genen te testen of er nieuwe genen aan

(33)

toe te voegen. Dit is niet het scheppen van kunstmatig leven, maar het kapen en veranderen van een bestaande levensvorm. Hoewel het mijns inziens een intrigerend wetenschappelijk project is, zijn ethische en veiligheidsdiscussies hier wel op zijn plaats. In het algemeen kan gezegd worden dat zulke discussies intenser zijn voor de biotechnologie dan voor de nanotechnologie, omdat we in de biologie te maken hebben met levende, zichzelf reproducerende organismen, en in de nanotechnologie met dode materie.

Ik kom bij het einde van mijn betoog. Ik hoop dat ik iets heb kunnen laten zien van de prille maar opwindende status van de nanoscience en de embryonale status van een nanotechnologie. Terugkerend van de verre toekomstvisioenen naar de realiteit van nu zien we veel fascinerende nanoscience alsmede perspectief voor heel nuttige toepassingen van nanotechnologie. Alle speculatie over toepassing terzijde zettend, wil ik nog opmerken dat nanoscience zal leiden tot heel interessante nieuwe kennis, tot een beter begrip van de werking van fysische, chemische, en biologische processen op het allerkleinste niveau. Voor mij is dat toegenomen begrip al waardevol in zichzelf, en is het de verwondering over al dit schoons die mijn voornaamste motivatie is voor wetenschappelijk onderzoek [26].

Toekomst voor nanotechnologie bij de TU Delft

U heeft de rector magnificus zojuist horen uitspreken dat de TU Delft zich zal richten op grensverleggend en daardoor vernieuwend technisch-wetenschappe-lijk onderzoek. De TU Delft heeft in het afgelopen jaar ‘nanotechnologie’ uitgekozen als een van haar speerpunten en dat is mijns inziens een uitstekende keus in het kader van deze onderzoeksmissie. Niet alleen is het thema nano-technologie grensverleggend en veelbelovend, de TU Delft bezit ook over een aantal groepen die op dit gebied onderzoek plegen dat behoort bij de wereld-top. Er is een interessante mix aanwezig van onderwerpen zoals nanoelektro-nica, quantum computing, moleculaire elektronanoelektro-nica, biofysica, microelektronanoelektro-nica, robotica, biotechnologie, zonnecellen, en nieuwe medische technologie. Veel van het nanoscience onderzoek is fundamenteel van aard, maar als technische universiteit biedt onze instelling tevens een uitstekende omgeving om ook de nanotechnologie verder te ontwikkelen. Ik zie daarom een uitstekende toekomst weggelegd voor nanoscience en nanotechnologie bij de TU Delft.

Ik heb gezegd.

Cytaty

Powiązane dokumenty

nu krzyżackiego w okolicy jeziora Jeziorak. Autorka wspomniany w Księdze długów pod rokiem 1394 dwór.. ra, identyczna z wcześniejszą nazwą osady. Rozpatrując późniejsze

Mo- tyw o wschodniośródziemnomorskich korzeniach (Fenicja oraz Mykeny były pośrednikiem tradycji egipskiej wyko- rzystującej motyw nierozwiązywalnego węzła - wtórnie

Aplikacja Spectrum firmy CA śluzy głównie do monitorowania w czasie rzeczywistym urządzeń sieciowych, zbierania danych z elementów sieciowych, aktualizowanie statusu

In addition to a series of points-to connectives (as described by a symbolic heap), we may have arbitrary propositions of separation logic, such as pure facts, abstract

For instance, when people have just moved to a residential location which is not their preferred one, travel attitudes may change relatively fast due to (i) a new context leading to

In the STARS model (Computer Modeling Group (CMG), 2012), when foam is present, the gas relative permeability is multiplied by a factor FM, which is function of several factors that

Ich wypowiedzi realizują schematy narracji migra- cyjnych: opowieść o „bazie” (kraju urodzenia, mieście, rodzinie, perypetiach wczesnych lat życia), uwypuklenie wagi

Une traduction moderne anonyme rend bien l’idée principale d’Horace : « Si, dans un mauvais poète, je trouve deux ou trois passages plaisants, je m’étonne et j’admire ;