• Nie Znaleziono Wyników

Het gewichtloze gewogen: Cultuurhistorische betekenis van landgoederen geëvalueerd met behulp van multicriteria analyse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het gewichtloze gewogen: Cultuurhistorische betekenis van landgoederen geëvalueerd met behulp van multicriteria analyse"

Copied!
270
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)
(4)

HET GE\t\TICHTLOZE

GE\t\TOGEN

CULTUURH ISTORISCHE BETEKENIS

VAN LANDGOEDEREN

GEEVALUEERD MET BEHULP VAN

MULTICRITERIA ANALYSE

Lucia H

.

Albers

(5)

Uitgegeven en gedistribueerd

door:

Delftse Universitaire Pers

Stevinweg I

2628

CN Delft

Tel.

(0 15) 78

3254

Met steun van het Fonds Doctor Catharine van Tussenbroek

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK

,

DEN HAA

G

ISBN

90-6275-370-1

Copyright

©

1987

by Lu

cia

H. Albers

No part ofthis book may be reproduced in any form by print

,

photoprint

,

microfilm or any other mcans

,

with

out

writt

en

permissjon Irom Delft Univcrsity Press.

(6)

Thou gh

thi

s

be

madn ess,

yc

t

th

cr c

is

mcth ocl

in

't.

Hamiet

(7)

INHOUD

1. INLEIDING

A: CULTUURHISTORISCHE WAARDEN VAN LANDGOEDEREN

2. OP VERKENNING IN LANDGOED-LAND

1 2.1. 2.2. 2.3. 2. 4. 2.5. 2.6.

De begrippen landgoed en buitenplaats Enkele definities

Enige cij fers Organisaties Diverse waarden

Onderling concurrerende waarden

7 7 9

10

11 13 3. CULTUURHISTORISCHE WAARDEN 3. 1. 3.2 . 3.2. 1. 3.2. 2 . 3.2. 3 . 3.2.4 . 3. 2 . 5. 3.3. 3.4.

Wat zijn cultuurhistorische waarden, in het bijzonder die verbonden aan landgoederen, tuinen en parken? De tuinkunst tussen de andere kunsten

Heren houden va n hoven Het begrip kunst

Scheiding tussen kunsten en wetenschappen

Landschappelijke aanleg, een zelfstandige kunstvorm Opvattingen over tuinkunst in de negentiende en twintigste eeuw

Enkele opmerkingen over de betekenis en functie van cultuurhistorie in het algemeen

Is bescherming van tuinen, parken en landschap zinvol?

19

20 21 23 27 30 36 38 42

4. MAATREGELEN MET BETREKKING TOT CULTUURHISTORISCHE WAARDEN 4.1.

4.2. 4.3 .

Internat~onale maatregelen ter bescherming van tuinen en parken Selectie Wetten en Beschikkingen 47 48 51

(8)

4.4 Aktivite iten van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg met betrekking tot historische tuinen,parken en

buitenplaatsen 59

4.5. Criteria voor de beoordeling van historische

architectuur 66

B: METHODEN

5. RECENTE ANALYSEMETHODE ALS HULPMIDDEL BIJ BELEIDSVOORBEREIDING 5.l. 5.2. 5.2.l. 5.2.2. 5.2.3. 5.2.4. 5.3.

Multicriteria methoden: introduktie Opmerkingen over het meetprobleem Meetschalen

Hebben zachte gegevens een harde achtergrond? Aggregatie

Compensatie en parallelliteit

Klasse-indeling van de cultuurhistorische criteria

73 76 76 77 78 79 81

6. GEBRUIKTE MULTICRITERIA METHODEN

7. GEBRUIKTE CRITERIA VOOR DE LANDGOEDEREN VAN ZUID-KENNEMERLAND

c:

TOEPASSING 83 84 84 86 87 89 91 93 97 100 102 109 110 116 117 120 Ei s e n die aan de analyse methode worden gesteld

Frekwentie methoden Inleiding

Prim i ti ev e methode Concordantie analyse

Numerieke interpretatie methode

Regime methode en rangscore methode Israels-Keller Regime methode

Rangscure metho de

Gegeneraliseerde regime methode Hinloopen-Nijkamp Multi di me nsi on a l e schaling

Inleiding

Ouderdom, gesplitst in zeven stijlperioden Zel dzaamheid

Eenhe id van park en bebouwi ng

Hu id i g e functie park (continuiteit van karakter) 7.l. 7.2. 7.3 . 7.4. 7.5. 6.l. 6.2. 6.2.l. 6.2.2. 6.2.3 . 6.2.4. 6.2.5. 6.2.6 . 6.2.7. 6.2.8 . 6.3 .

(9)

7.6. 7. 7 . 7.8. 7.9. 7.1 0 .

Huidige functie bebouwing (c on t i n u i t e i t van karakter) Staat van onderhoud

Historische documentatie Een systeem met 9 criteria Ni e t gebruikte criteria 122 124 125 127 12 9

8. SCORES VOOR DE CULTUURHISTORISCHE CRITERIA TOEGEKEND AAN DE LANDGOEDEREN VAN ZUID-KENNEMERLAND

8.1 . 8.2. 8.2 . 1 . 8.2. 2 . 8.2.3 . 8.2 . 4. 8. 2 .5. 8.2.6. 8.2. 7 . 8. 3 . 8. 4 . 8.5 8.6. 8.7. 8.8. 8.9. 8. 10 . Inleiding 131

Ouderdom, gesplitst in zeven stijlperioden 135

Stijlperiode 7 (voor 1700) 135 Stijlperiode 6 (1700-1730) 137 Stijlperiode 5 (1730-1760) 138 Stijlperiode 4 (1760-1820) 139 Stijlperiode 3 (1820-1870) 139 Stijlperiode 2 (1870-1900) 141 Stijlperiode 1 (19 00 - 1 94 0 ) 142 Zeldzaamheid 143

Eenheid va n park en bebouwing 143

Huidige functie park (continuiteit va n karakter ) 145 Huidige functie bebouwing (c on t i n u i t e i t van karakte r ) 145

Staat van onderhoud 146

Historische documentatie 148

Systeem met negen criteria 149

Nummering en volgorde der gebruikte criteria 152

9. RESULTATEN VAN DE VERSCHILLENDE METHODEN VAN MULTICRITERIA ANALYSE, TOEGEPAST OP LANDGOEDEREN VAN ZUID-KENNEMERLAND 9.1. 9.1.1. 9.1.2. 9.1.3. 9.1.4. 9.1.5. 9.2. 9.2.1. 9. 2 . 2 . 9.3 . 9. 4 .

Resultaten van de analyse methoden 13 criteria 'zonder' prioriteiten 9 criteria 'zonder' prioriteiten 13 criteria met prioriteiten 9 criteria met prioriteiten Algemene resultaten

Methode gevoeligheid

Methoden 'zonder' prioriteiten Methoden met prioriteiten

De dimensionaliteit van de gegevens Terugblik 155 157 160 161 165 166 167 167 168 171 177 10. SLOTBESCHOUWING 181

(10)

SUMMARY

NOTEN

LITERATUUR

A: rnulticriteria analyse

B: tuin- en architectuurgeschiedenis

BIJLAGEN

187

191

197 199

A: Rangschikking va n de landgoederen naar hun

cultuur-historische waarde volgens de diverse analyse methoden 209

B: Grafieken 239

c

:

Positieve reakties 251

(11)

1.

INLEIDI ~ G

Er z~ J n in Nede r lan d een groot aantal historische buitenpl a ats en en landgoeder en . Da a r van worden vele door publiek èn deskundi gen gewaa r de e r d en de moei t e van het behouden waard geacht.

Over h e i d s ge l d wo r dt gespende erd aan aankoop, onderhoud en r estau-ra t i e van een groot aantal buitenplaatsen en landgoederen. Wordt die inspanning echter wel gericht op de meest belangrijke geb ie -den, op die gebieden die het meest het beschermen waard zijn? Dez e studie wil een bijdrage leveren tot het proces van b eleids-afwe g i n g dat er toe moet leiden dat de gespendeerde scha ars e mi d de l e n optimaal worden aangewend. Daarbij zullen de cultuur-hi s t o r i s c h e aspe c ten in het centrum van de aa n da c h t staan, ma ar teven s zal gepoogd worden duidelijk te maken dat de hier te introduceren methoden ee n veel uitgebreider toepassingsterrein hebb en .

Het belang va n een gebied kent namelijk veel aspecten, die wanne e r zij me t el k a a r strijdig zijn- tegen elkaar moeten worden af ge wo g e n . Vanzelfsprekend is het volledig in kaart brengen van één landgoed, om niet te spreken van alle landgoederen, een taak die de capaciteit van een individueel onderzoeker te boven gaat . In deze studie wordt de aandacht geconcentreerd op de cultuur-historische facetten.

In vele ge vallen zijn deze facetten grootheden waaraan niet op een natuurlijke wijze (kardinale) getalswaarden kunnen worden toegekend. Hierbij va l t te denken aan bijvoorbeeld de eenheid van park en bebouwing, een grootheid die voor de cultuurhistorische betekenis van een landgoed van groot gewicht is, zonder dat het mogelijk is haar te meten op de manier die men kent uit de natuurkunde of de economie. In dit werk zal worden aangetoond dat het toch mogelijk is dergelijke grootheden in een logisch

consis-tente evaluatie-analyse te incorporeren.

De kern van de studie wordt gevormd door de volgende, uitermate relevante maar evenzeer moeilijke vragen:

-hoe kan men de achtergronden van een oordeel vanuit bijvoorbeeld een cultuurhistorisch uitgangspunt expliciet maken, en

-hoe kan men elementen va n het te beoordelen object, die binnen de traditionele opvattingen als onmeetbaar en 'gewichtloos' wo r d e n beschouwd in het oordeel verwerken? Onder gewichtloos

(12)

wordt verstaan dat het meetniveau zowel van het criterium als van het belang dat aan dat criterium wordt gehecht zeer laag is.

van als twee

Er

zal worden aangetoond dat er binnen het arsenaal va n methode n

multicriteria analys e verschillende methoden vo o r kome n die

een relevant hulpmiddel bij het oplossen va n bov e nstaan de

vragen beschouwd moeten worden.

Zoals iedere vorm van waarderen, bevat ook het selectieproc es met behulp van multicriteria analyse elementen die niet altijd obje

c-tief meetbaar zijn. Het uitgangspunt van de analyse wo r d t gevormd door de scores (vaak door onderzoekers of experts) toegeke nd aan ve r s c h i l l e n d e aspecten of dimensies van de te beoordelen alterna

-tie ven. Het wordt niet ontkend dat aan deze scores deels subj

ec-tieve elementen ten grondslag liggen. Maar doordat zi j exp l i c ie t

worde n gemaakt , wo r d t een redelijke discussie ver ge mak ke li jkt . In het kader van de an a lys e wordt duidelijk welke de crite ria zijn

die in het eindoordeel een rol spelen en hoe die per el eme n t zijn

gewaardeerd. Zo wordt ook duidelijk welke criteria geen rol speelden bij de afweging.

Het materiaal waarop de in hoofdstuk 6 genoemde analysemethode n

z~Jn toegepast, is afkomstig uit het rapport "Landgoederen va n Zuid-Kennemerland, Inventarisatie en beschrijving van cultuurhis-torische aspecten van de tuinen, parken en bossen" (Al b e r s , 1984). Van de 58 terreinen die in dit werk z~Jn beschreven, we r d e n er enkele ten behoeve van de analyse volgens hun grenzen

va n stijl of eigendom herverdeeld, zodat in totaal 63 terreinen werden geëvalueerd. De landgoederen zijn gelegen achter de

duinen, in de gemeenten Velsen (10), Bloemendaal(28) , Haarlem (1), Zandvoort(l), Heemstede(20) , en Bennebroek(3). De inventari

-satie is gebaseerd op een selectie door de gemeenten zelf. Zo ontstond een heterogene groep van "landgoederen".

De in de studie beschreven methoden van multicriteria analys e

worden op dit materiaal toegepast en de resultaten worden bespro-ken en onderling op hun merites vergelebespro-ken.

Jhr H.W.M. van der Wijck was na de oorlog de eerste die de

aandacht vestigde (in 1973)1 op de tuinen en parken van

histori-sche buitenplaatsen en landgoederen, belangrijke

cultuur-verschijnselen die schandelijk verwaarloosd werden en die er in veel gevallen erbarmelijk aan toe waren en vaak nog zijn. Kennis en zorg is nodig om de 'Rembrandts van de tuinkunst niet op de zolder te laten verkommeren,2 .

(13)

toegepast, van de van de Markerwaard kerncentrales in In de afgelopen dertien jaar is er veel gebeurd: publikaties, restauratie van Het Loo, tentoonstellingen over historische tui-nen en parken3; negen parken zijn onder de Monumentenwet beschermd (zie par.4.4). Maar misschien is wel het meest verheu-gend de Beschikking bijdragen achterstallig onderhoud historische parken, tuinen en buitenplaatsen van 12 oktober 1983 (zie par. 4.3.), een voortzetting van een soortgelijke regeling waarmee drie jaar was geëxperimenteerd. (De Beschikking Natuurbijdragen en de Beschikking Bosbijdragen waren reeds in 1977 tot stand gekomen.) Nu werd de cultuurhistorie als volwaardig aspect van buitenplaatsen en landgoederen erkend, ook al werden in deze Beschikking cultuurprodukten als parterres, berceaux, laanbeplan-tingen en vijvers nog steeds genoemd onder het trefwoord 'natuur-schoon' .

Duidelijke aanzetten tot het behoud van deze cultuurgoederen zijn dus inmiddels gegeven. Maar het zijn veelal nog niet veel meer dan aanzetten, ontstaan uit allerlei onafhankelijke initiatieven. Een samenhangend beleid voor het behoud van historische tuinen en parken, met name die van buitenplaatsen en landgoederen, is er nog niet. Wellicht wordt het nu tijd dit aspekt te behandelen. Deze studie wil een aanzet geven tot een geïntegreerde beleids-onderbouwing ten aanzien van het behoud van historische tuinen en parken, inclusief die van buitenplaatsen en landgoederen. Het gaat om een beleidsondersteunende analyse, welke kan bijdragen tot een rationele, weloverwogen besluitvorming.

De in deze studie voorgestelde methoden van multicriteria analyse zijn toepasbaar op velerlei gebied. De selectie van monumenten van jonge bouwkunst of de selectie ten behoeve van diverse subsi-dies lijken mij gebieden die vragen om toepassing van dit soort selectiemethoden.

Mu l t i c r i t e r i a analyse wordt steeds frequenter beslissing over al dan niet tot de inpoldering over te gaan tot de locaties voor mogelijke Ne d e r l a n d .

De indeling in hoofdstukken kwam tot stand op basis van de vol-gende vragen:

A: Wat bestaat er zoal aan landgoederen en wat ziJn hun waarden? (hst. 2). Daarvan wordt met name de cultuurhistorische waarde in detail beschouwd (hst. 3). Wat wordt gedaan om de cultuurhistori-sche betekenis in stand te houden en hoe wordt daarbij geregis-treerd en geselecteerd? (hst. 4).

B: Welke methoden zijn geschikt om landgoederen te rangschikken naar hun aard en belangrijkheid? (hst. 5 en 6).

(14)

c:

Hoe kunnen -als voorbeeld- de gegevens betreffende de landgoe-deren in Kennemerland worden verwerkt, zodat een zinvolle rang-schikking wordt verkregen? (hst. 7: cr i t e r i a ; hst. 8: scores; hs t. 9: resultaten).

De geraadpleegde literatuur is onderscheiden in een literatuur-lijst over multicriteria analyse en een lijst waarin tuinhistorie en architectuur de meest voorkomende onderwerpen zijn. De lezer zal geen moeilijkheden hebben te bepalen in welke lijst een bepaald boek thuis hoort, want bij mijn weten zijn er geen boeken die tegelijkertijd gaan over multicriteria analyse en tuinhisto -rie en monumentenzorg. Ik vrees da t de z e studie de eerste is die deze verbinding expliciet legt.

Tenslotte, de wereld van de landgoederen en monumenten staat niet stil. Een nieuwe Natuurschoonwet en een nieuwe Monumentenwet liggen bij de Raad van State. In architectuuronderzoeken dringt het expliciet gebruik van criter ia steeds verder door. De land-goederen ondergaan voortdurend kleine of soms grote veranderin-gen. Daarom is het wellicht nuttig te vertellen dat de laatste wijzigingen van de scores, die aan de landgoederen werden toege-kend, plaatsvonden in augustus 1986. Hetgeen werd gepubliceerd na 1 februari 1987, is niet meer in de tekst verwerkt; de redactie werd afgeslote n op 1 april 1987.

(15)

A

CULTUURHISTORISCHE WAARDEN

VAN LANDGOEDEREN

(16)
(17)

2.

OP

VERKE~NING

IN

LANDGOED-LA~D

2.1. De begrippen landgoed en buitenplaats

Wie zich met welk oogmerk dan ook bezig houdt met buitenplaatsen en landgoederen - en dat zijn er velen - komt onmiddellijk voor de vraag te staan, wat dat dan wel zijn. Het is wellicht het gemakkelijkst om eenvoudigweg zijn werk te doen, want zodra men zich bezighoudt met begripsomschrijvingen, begeeft men zich in een moeras van spraakverwarring.

De oorspronkelijke betekenis van "landgoed" duidt, volgens Van Dale's woordenboek, op "een grote bezitting op het land, in ' t bijz. als dienend tot buitenverblijf"; van oudsher dus een zeer ruim begrip. Er kon al dan niet een huis op staan; het geheel van huis en terreinen werd in de l7de en l8de eeuw ook vaak aangeduid als hofstede, niet te verwarren met de boerenhofstede. Het begrip buitenplaats is een term die pas werd gebruikt in de l8de eeuw, toen in feite al ettelijke landgoederen als buitenplaatsen waren gesticht door welgestelde stedelingen. Behalve voor de gronden bij de kastelen van de adel, de Groninger borgen, Friese stinzen, Overijsselse havezaten, Utrechtse ridderhofsteden, en meer dan vijftig oude Winterswijkse (heren)-boerderijen met bijbehorende bos- en landbouwgronden, wordt het woord landgoed ook gebruikt voor beheerseenheden die uit ontginningen zijn ontstaan (Twente en Noord-Brabant) of doordat een eigenaar gronden van diverse aard aankoopt en als totaliteit beheert.

2.2. Enkele de f i n it i es

Het begrip landgoed wordt op vele wi j z e n gedefinieerd . Het bezit echter een dermate grote veelzijdigheid dat voor verschillende partijen bevredigende definities onmogelijk blijken. De begrips-omschrijving voor "buitenplaats" en "landgoed" die in het

Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud (1981) is gebruikt, is gebaseerd op de uiterlijke kenmerken van buitenplaatsen en landgoederen.

"-Historische buitenplaatsen bestaan uit een landhuis of kasteel met bijgebouwen, park en/of tuin, waarvan de eerste aanleg ouder

(18)

is dan vijftig jaar en (z o al s in de toelichting sta at ) wa arv an de el ementen zowel vi s ue e l al s functione el een on a fs c h eidel i j k geheel vormen.

-Een landgoed is een geheel of gedeeltelijk met boss en en andere houtopstanden bezet terrein, waarvan ook landbouwgr on d e n en natuurt e rreinen deel uit kunnen maken. Bovendien kan een buitenplaats onderdeel van een landgoed uitmaken."

In de toelichting wordt dit aangevuld met de zin:

"In veel ge vallen vo r men landgoederen economi s c he eenheden die centraal worden beheerd."

Deze omschrijving voor een landgoed is gebaseerd op de def i nit i e in de Natuurschoonwet 1928:

"Art. 1. Deze wet verstaat onder landgoederen : gehe e l of ge d e el-telijk met bosschen of andere houtopstanden bezette terreinen daaronder begrepen die, waarop eene buitenplaats vo o r k omt - voo r zoover het blijven voortbestaan van die terreinen in den bestaan -den toestand voor het behoud van het natuurschoon wenscheli j k wordt geacht."

Feitelijk zou men hieronder ieder terrein kunnen ver staan dat niet alleen maar bestaat uit weiland, heideveld of sportv eld en waarvan het behoud wenselijk wordt geacht voor het behoud van natuurschoon. Bij de uitvoering van de wet blijken echter wel degelijk andere criteria een rol te spelen, zoals bijvoorbe eld de grootte van minimaal 5 ha. Andere criteria worden overgelaten aan het interpretatievermogen van de desbetreffende ambtenaar van het Staatsbosbeheer per provincie, die aa n de minister advis ee rt over het verzoek van een eigenaar van een onroerend goed om dat als landgoed als bedoeld in art. 1 aan te merken. Het advies kan pe r provincie dan ook verschillen, niet alleen omdat de ambte na r e n van mening kunnen verschillen, maar temeer omdat landgoederen in verschillende delen van Nederland zich verschillend voordoen. Een nieuwe versie van de Natuurschoonwet is nog nie t ge h eel gereed.

omschrijving va n de Vereniging Nederlands e La nd-de nadruk gelegd op nd-de beheersvorm. Daar wordt In de statutaire

goederen wordt verstaan onder:

"A. een landgoed: registergoederen - omvattende zowe l opstall en als onbebouwde gronden - die gekenmerkt worden door:

1. het fe i t dat zij uitsluitend of vrijwel uitsluitend zijn gelegen in het buitengebied in de zin van de Wet op de Ruim-telijke Ordening;

2. het feit dat zij landschappeli jk da n wel ruimtelijk bezien een eenheid vormen, waarbij ee n aaneengesloten ligging in principe als voorwaarde geldt;

(19)

3. het feit dat zij tenminste een door de ledenv ergadering vast te stellen oppervlakte beslaan;

4. het feit dat zij vo l d oe n d e typer ende elementen bevatten en door een centraal , autonoom, meerdere functies dienend en integraal beheer, hetwelk mede is gericht op behoud en ve r -sterking va n natuur- en landschapss choon, worden ge ë xploi-tee r d. "

Punt B geeft een definitie van de kwalif i c a ti e "pa r t iculier

la ndgoed" en is hier nie t interessant .

De provincie No o r d - Ho l l a n d heeft in 1981 de Nota Prov inc iaal

Beleid Landgoederen uitgebracht, gericht op bescherming en aa n -koop. Daarin wordt het definitieprobleem gesignaleerd en de

vo l ge n de begripsbepaling gebruikt (p.8):

"Ee n landgoed (of buitenplaats -in de wandeling wordt onder een buitenplaats dikwijls een historisch landgoed verstaan-) bestaat

uit een (historisch) landhuis, met of zonder bi j ge b o uwen, omgeven door een omvangrijke tuin en/of parkachtig c.q. bebost terr ein al da n niet met bijbehorende agrarische gronden en natuurterr e i n en .

De el e me n ten waaruit een landgoed bestaat hebben altijd een

du i d e l i j k e samenhang getoond. De ruimtelijke kenmerken ,

inrich-tin g en integraal beheer hebben ieder afzonderlijk en in ond

er-linge wisselwerking daartoe bijgedragen . Er is dan ook sprake van een eenheid, die als zodanig zeer waardevol is. Niettemin kunnen ook voormalige landgoederen -bijvoorbeeld die waar het landhuis is afgebroken- of restanten van landgoederen welke aansluiten bij nog bestaande complexen dan wel herkenbare elementen bevatten, nog zeer waardevol zijn."

Of deze waardeoordelen al dan niet tot de definitie behoren, of

to e l i c h t i n g zijn, wordt helaas overgelaten aan het oordeel van de lezer van de Nota.

2.3. Enige cijfers

In 1983 is het verslag van een landelijke inventarisatie van landgoederen verschenen, een onderzoek dat werd verricht door de Vereniging Nederlandse Landgoederen (VNL) 1). Van de 1451

buiten-gebieden die in eerste instantie in het·onderzoek werden betrok-ken, werden er 1093 een landgoed genoemd, waarvan 792 in bezit van particuliere eigenaren (particuliere stichtingen en familie b.v .'s daarbij inbegrepen). De andere zijn eigendom van de Staat, provincies of gemeenten, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumen-ten, Provinciale Landschappen en andere instellingen. Deze 1093 landgoederen werden in de volgende aantallen per provincie

(20)

aange-troffen: Groningen 7, Friesland 18, Drente 32, Overijssel 21 Gelderland 422, Utrecht 119, Noord-Holland 37, Zuid-Holland 1 Zeeland 19, Noord-Brabant 132, Limburg 74. Een oppervlakte tuss,

de 26 en 100 ha. komt het meeste voor, namelijk in 40% van h,

aantal gevallen. Het totale oppervlak van deze 1093 landgoeder,

bedraagt 141.667 ha., de 792 particulieren beschikken over 82.9 ha., gemiddeld 105 ha. Ter illustratie van de betekenis van de getallen vermeldt de VNL in haar verslag een totaal areaal bo en natuurterrein in Nederland van 450.000 ha, een getal ontlee·

aan de CBS Bodemstatistiek. Hierbij dient te worden aangeteke·

dat er ook agrarische gronden op landgoederen voorkomen.

Het grootste deel van de landgoederen is voor het publiek ope·

gesteld. Bezoekersaantallen per jaar zijn gebaseerd op schatti·

gen: Amelisweerd en Rhijnauwen 800.000 - 1 miljoen 2), Leiduin E

Woestduin te Bloemendaal 100.000 3) de Wiersse te Vorden of

Warmelo bij Diepenheim 25.000 4).

Een in 1974/75 gehouden enquête onder 25 particuliere eigenar

van historische landgoederen geeft een gezamenlijk bezoeker aantal van 300.000 per jaar, gemiddeld 12.000 5).

Gissingen over het aantal historische tuinen en parken lop nogal uiteen (zie par. 4.4.).

2.4. Organisaties

Er zijn vijf particuliere organisaties die de belangen va n part

culiere landgoederen behartigen, te weten: Nederlandse Verenigi·

van Boseigenaren, Nederlandse Vereniging voor de Landelijk Eige

dom (NVLE) , Stichting Behoud Particuliere Historisc·

Buitenplaatsen (Stichting PHB, voorheen Castellum No s t r um Vereniging Nederlandse Landgoederen (VNL) en de Vereniging Nede

landse Landgoed en Kasteelcampings (LKC). Deze werken sede

september 1983 samen in de Raad van Overleg Landelijk Eigendo:

mede om gezamenlijk standpunten te kunnen bepalen over beleid en beheersvragen.

Sinds maart 1979 bestaat de Stuurgroep Particuliere Natuurschoo·

wet-landgoederen, een orgaan dat de ministers van WVC en Landbo'

en Visserij adviseert en bestaat uit ambtenaren en afgevaardigd,

van Boseigenaren, NVLE, PHB, en LKC.

Daarnaast bestond nog een ambtelijke werkgroep van het minister van Landbouw en Visserij die adviseerde omtrent de inzet van h,

ter beschikking staande instrumentarium van wetten en beschikkij

gen om het voortbestaan van landgoederen te bevorderen. )

(21)

Stuurgroep en werkgroep z~Jn in het leven geroepen omdat de waarden die op de landgoederen voorkomen op diverse manieren worden bedreigd. Het ligt niet in de bedoeling hier nader op deze bedreigingen in te gaan. Zij worden alom ingezien.

2.5. Diverse waarden

Het belang van de landgoederen wordt algemeen erkend. Hun betekenis is van velerlei aard: een landgoed kan van belang z~Jn

voor natuur en milieu, landschappelijke en cultuurhistorische waarden hebben, van betekenis zijn voor de recreatie, en van economisch belang zijn.

Op eenzelfde landgoed kunnen vele waarden vertegenwoordigd zijn. Er wordt gewoond, vroeger vaak in grote staat, zodat de omgeving van het landhuis representatief, liever nog groots moest zijn.

Eigenaren spendeerden een vermogen om het mooiste landgoed te bezitten. De eigenaar van Elswout, Jacob Boreel Jacobszn schreef

in 1788 aan zijn broer Willem te Genève:

"En attendant je continue à me ruiner à Elswout, on creuse un nouveau canal, je fais aggrandir mon parc qui réellement est charmant, dans cent ans d'ici ma campagne sera la plus belle du pays et peut-être du monde".6)

Daarnaast kan een eigenaar zijn hobby's uitleven op een landgoed, bijvoorbeeld het kweken van bijzondere planten of bomen, het aanleggen van een arboretum, rozentuin, of het aanleggen van een miniatuur spoorlijn over zijn gebied, zoals gebeurde op Kareol in Aerdenhout of de Munsterman bij Beekbergen. Welke van dit soort hobby's historische betekenis blijken te hebben, zal de tijd wel leren. In het algemeen zullen slechts de grote strukturen in stand blijven onder nieuwe eigenaren.

Behalve gewoond, wordt er op een landgoed ook gewerkt. Naast het parkgedeelte met zijn "water van vermaak", "bos van vermaak" of "boomgaard van vermaak", zoals dat in de Aanwijzende Tafelen bij de 19de eeuwse kadastrale leggers wordt genoemd, kan er ook funktioneel "water", "bos" of een "boomgaard" zijn. De opbreng-sten van het landgoed werden gebruikt om de tuin en het parkbos van te onderhouden. Tegenwoordig zijn de opbrengsten van een hectare bos minder dan de kosten ervan. Kenmerkend voor een landgoed is dat vermaak en produktie vaak nauw met elkaar zijn verweven. Weilanden worden met een enkele boomgroep tot een parklandschap; in de tuindelen die voor verrassingseffekten ondoorzichtig moesten zijn, werd funktioneel hakhout geplant. Op dit mengsel van cultuur, bosbouw en agricultuur, waar vaak nog wat kleine natuurgebiedjes tussendoor lagen, is een fauna en

(22)

flora ontstaan, die zo waardevol werd geacht, dat oorspronkelijk aangelegde terreinen tot natuurgebied werden verklaard en als zodanig werden beschermd en beheerd . Het gevolg was dat minder aandacht we r d gegeven aan het onderhoud van cultuurhistorische elementen.

Tot ongeveer la jaar geleden werden landgoederen hoofdzakelijk gewaardeerd om hu n natuur- en recreat ieve waarden. (De Natuur-schoonwet van 1928 was in belangrijke mate gericht op het in stand houden van bossen op de landgoederen door middel van fis-cale tegemoetkomingen.) De arc hitec t uur van huis, tuin en park en de eenheid die zij vormen, zijn pas de laatste jaren in brede kring herkend als belangrijke cultuurhistorische waarden, waarvan instandhouding is gewenst. Uiting daarvan geeft onder andere het Structuurschema Natuur- en Landschapsbehoud, waarin ook ten aanzien van buitenplaatsen en landgoederen het beleid van de Rijksoverheid is vastgelegd.

"De waarden van een landgoed worden niet alleen bepaald door de afzonderlijke delen, die op zich beschouwd als regel van cultuur-historische, natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke bete-kenis zijn, maar in he t bijzon der ook door de wijze waarop deze aspecten kunnen samengaan in een gave en evenwichtige totaliteit. Buitenplaatsen en landgoederen vormen aldus een geheel, dat mees-tal ook gekenmerkt wordt door een hoge belevingswaarde. Het belang voor de meer extensieve vormen van recreatie en voor natuureducatie moet dan ook hoog worden gewaardeerd." (Structuur-schema p.140)

De veelzijd igheid van het landgoed is door de Grontmij expliciet benaderd door middel van de driedeling : aspecten (management, planning, e.d.), elementen (gebouwen, tuin en park, bos, landbouwgrond etc.) en functies (zoals landbouw, recreatie, natuurbehoud, cultuurbehoud, .. .)7)

Particulie re la ndgoede re n worde n di kwijl s als een onderneming geleid. Zij vormen een economische eenheid waarbinnen de ver-schillende funkties, die een landgoed kan vertegenwoordigen, in een centraa l beheer vere nigd zi j n . Dit in te g e n s t e l l i n g tot het sectorale beleid en beheer van de overheid, waar voor ieder element -ge b ouwe n , tuin en pa r k , la n db ouwg r on d , bos en natuur-terrein- een aparte beheers instantie bestaat. In het huidige streven om die verschillende funkties zoveel mogelijk te vereni-gen, dus om multi-funktioneel gebruik te maken van terreinen,

kunnen de la n d go e d e r e n voorbee lden zijn en hebben zij ook als "p r o e f t u i n e n " waarde voor de ov erh ei d.

(23)

Het beheer door een particuliere eigenaar is medebepalend voor het persoonlijke karakter dat vele landgoederen hebben, naast factoren als bodemgesteldheid, ligging, rentabiliteit en mode-verschijnselen die in de stijl van aanleg te zien zijn.

2.6. Onderling concurrerende waarden

Afhankelijk van de interesse van de eigenaar of de beheerder van een landgoed, zal de ene waarde worden benadrukt boven de andere, tegenwoordig gestimuleerd door de diverse subsidiemogelijkheden.

Een beheer dat is gericht op het doorvoeren tot in uiterste

consequentie van één specifieke waarde, zal de andere waarden doen verminderen.

Met enige voorbeelden zal worden geprobeerd duidelijk te maken

dat door het ene aspect sterk te bevorderen andere aspecten

dikwijls niet optimaal worden benaderd.

Cultuurhistorische, landschappelijke, economische, recreatieve en natuurwaarden kunnen op tien manieren paarsgewijs worden gecombi-neerd en alle combinaties hebben hun concurrerende effekten. Enige paarsgewijze relaties zullen hier beknopt worden aangeduid. Cultuurhistorie versus natuur

Enkele voorbeelden:

-In een park staan bijna altijd exotische bomen en struiken; in natuurbeheer worden over het algemeen exoten geweerd. Aangezien voor iedereen zichtbaar is dat een park geen natuurterrein is, levert dat niet veel problemen op. Een parkbos wordt veel eerder

als natuurterrein beschouwd. Wanneer zich daarin groepen

exotische naaldbomen bevinden, wordt de cultuurhistorische bete-kenis van het donkere, somber stemmende naaldhout ter afwisseling

van het lichtere loofhout niet onderkend of niet van belang

geacht, met alle gevolgen vandien. De exotische naaldbomen worden gekapt -op enkele zeer bijzondere soorten na- en er worden geen nieuwe meer geplant (Elswout, Cannenburgh). Ook komt wel voor dat de historische groep naaldhout zo sterk wordt vergroot, dat de oorspronkelijke betekenis ervan, afwisseling van vorm, kleur en sfeer in het bos, verloren gaat. (vb. Houderinge bij De Bilt). -Riet en natuurlijke begroeiing in en langs de randen van een vijver verkleinen het zichtbare wateroppervlak. Een glooiende oever tot in het water verliest zijn vorm en bewuste spiegel-effekten kunnen door begroeiing verloren gaan. Diezelfde natuur-lijke begroeiing kan echter door biologen hoog gewaardeerd worden.

(24)

De vijver van Het Nijenhuis (Heino) functioneertniet me er als spiege l, 1987 .

-No g een laatste voorbeeld van cultuur(historie) versus natuur:

Brandnetels worden in tuinen zoveel mogelijk geweerd . Voor vo -gels, vooral voor nachtegalen, zijn brandnetels ec h t e r een ideal e

nest- en sc hu i l p l a a t s.

Cultuur versus economie

-Tu i n o r n a me n t e n hebben bijna nooit een economische funktie,

terwijl het onderhoud ervan geld kost. Voor de tuin of het park zijn die elementen echter essentieel.

Zelfs het onderhouden of vernieuwen van versierde bruggen ko s t meer geld dan het leggen van een funktionele verbinding naar de overkant van het water.

-Maisakkers hebben een economisch belang. Een veld met hoge mais dat het uit z i c h t belemmert, is echter weinig aantrekkelijk in een park, waarvan de open ruimten juist bedoeld zijn om er overheen

(25)

De koekamp van Vogelenzang

-De open ruimten van de weilanden in een park waren tevens hertenkamp, koekamp of in gebruik als hooiland. Dieren pasten in het ideaal beeld van een landschapspark. Wanneer echter veel koeien in een klein weiland staan - zoals in de intensieve melkveehouderij gebruikelijk is - wordt aan dit ideaal beeld weer afbreuk gedaan.

Natuur versus economie

Ook de natuurwaarden worden verminderd door het economisch belang van bijvoorbeeld intensieve melkveehouderij. De weilanden moeten veel gras opleveren, waardoor kruiden worden verdrongen. Een variëteit aan kruiden zou bijbehorende insecten aantrekken en als gevolg daarvan weer andere diersoorten (vogels, kleine zoog-dieren en deze weer roofvogels).

Recreatie versus economie

Het aanbrengen van recreatieve voorzieningen (fiets- en wandel-paden, banken etc.) kost geld en ontneemt grond van waarde voor

(26)

landbouw, veeteelt of bosbouw. Onderhoud dat noodzakelijk is ten gevolge van openstelling, is ook een kostenfaktor.

Recreatie versus natuur

Extra waardevolle natuurgebieden worden soms (waarschijnlijk niet zonder reden) aan openstelling ten behoeve van zelfs extensieve recreatie onttrokken (bijv. het Naardermeer).

Landschap versus econom1e

Veelal is de economie bepalend voor het uiterlijk van het landschap. Ter bepaling van de gedachten noem ik het patroon van verkaveling, wegen, waterwegen, fabrieken, boerenbedrijven etc.

In de context van de landschapsbescherming wordt landschap veelal gezien als landschapsschoon. De controverses op dit gebied zijn talloos. Het vestigen van een industrie, bijvoorbeeld in een gebied met veel landschapsschoon, kan in het belang zijn van degenen die er geld mee verdienen, en strijdig met het belang van degenen die van het landschapsschoon genieten.

Recreatie versus landschap

Recreatie met zijn paden en gebouwde voorzieningen, caravanparks, en parkeerplaatsen vermindert de visuele waarde van een 'natuur-lijk' landschap.

Recreatie versus cultuurhistorie

Hoewel tuinen en parken oorspronkelijk werden aangelegd tot

verpozing, worden de cultuurhistorische betekenis en de

recreatieve betekenis ervan tot strijdige belangen, wanneer de recreatie te massaal wordt. Hoeveel mensen een bepaald gebied kan dragen, is sterk afhankelijk van de aard van het gebied. In tuinen worden graspaden al gauw tot verharde paden, een oran-jerie tot theeschenkerij (met de bijbehorende parkeergelegen-heid). Een tuin vol mensen is vaak moeilijk in zijn beoogde vorm

te bekijken.

Landschap versus cultuurhistorie

De strijdige inzichten die hier een rol kunnen spelen, worden gesymboliseerd door de wijze waarop een denkbeeldig landschaps-architect een bepaald element uit het landschap bekijkt en de manier waarop de historicus dat doet. De vorm van een vijver is een goed uitgangspunt. Deze kan voor een historicus karakteris-tiek zijn voor bijvoorbeeld de vroege landschapsstijl. De landschapsarchitekt kan de vijvervorm visueel niet bevredigend vinden, zodat deze hem graag zou veranderen. Daartegen zal de historicus zich verzetten omdat de vijver een schakel

(27)

vertegen-woordigt in het historisch proces van de tuinarchitectuur. De "primitieve" vijver laat zien dat latere tuinarchitecten mede dankzij de vroegere ervaringen hun ideeën gevormd hebben en dat hun werk een latere fase vertegenwoordigt. Een tuin- of 1and-schapsarchitekt vindt in een historisch park vaak een prachtige basis voor zijn eigen creativiteit, hetgeen door de historicus niet wordt gewaardeerd.

Landschap versus natuur

Lanen met opgekroonde bomen hebben we~n~g natuurwaarde, maar een bepalend landschappelijk-visueel effekt. Voor de aanleg van lanen kan men geen subsidie ten behoeve van ecologisch verantwoorde projecten ontvangen, die wel beschikbaar is voor de aanleg van houtwallen en singels van gemengde inheemse soorten. 8)

Met het bovenstaande is voldoende aangetoond dat een landgoed-beleid vanuit één gezichtspunt uit den boze is. Het landgoed-beleid zal er zoveel mogelijk op gericht moeten zijn een gulden middenweg te bewandelen tussen de vele tegenstrijdige belangen. Het ene landgoed is van grote cultuurhistorische waarde, een ander zal sterk in de aandacht van de biologen staan, weer een ander is recreatief van groot belang. Bovendien kan men een gulden maar een keer uitgeven. Het is mijn overtuiging - die hierna nog gestaafd zal worden - dat een beleidsanalytisch instrument als multicriteria analyse een nuttig hulpmiddel kan zijn bij het vinden van een verdeelsleutel voor aandachtsvelden en middelen bij landgoederenbeheer.

(28)

'I j'

Landschapsbeheer in de l8de eeuw; kaart Kennemerland met 121 buitenplaatsen, blekeri jen , kwekerijen e.a. , Gt. van der Pauw, 1805, gekleurde pentekening, R.A.Haarlem.

(29)

3. CULTUURHISTORISCHE \

'VAARDEN

3.1. Wat z1Jn cultuurhistorische waarden, in het bijzonder die verbonden aan landgoederen, tuinen en parken?

In het Structuurschema natuur- en landschapsbehoud wordt evenals in andere planologische beleidsnota's en bestemmingsplannen gesproken over cultuurhistorische kwaliteit of cultuurhistorische waarde (zie 2.4 . en hst 4). Dit vindt gewoonlijk plaats zonder veel nadere toelichting. Wat kan echter de inhoud van het begrip cultuurhistorische waarden zijn? Die waarden kunnen even gevarieerd zijn als de tuinen, parken, buitenplaatsen en landgoe-deren zelf. Maar is het niet een opgave van de "wetenschap" om orde te scheppen in de chaos?

Aangezien ik nergens een algemene omschrijving van het begrip cultuurhistorische waarde heb kunnen vinden, zal het vastleggen van de betekenis van dit begrip wel een hachelijke zaak zijn. Wanneer ik mij daar toch aan waag, meen ik te kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarde van buitenplaatsen en landgoederen is vervat in:

de vormen van landschapsbeheer en tuinkunst die uit het verleden tot ons gekomen zijn, als uiting van:

-economische mogelijkheden, -sociale omstandigheden, -technische mogelijkheden, en als neerslag van:

-de geschiedenis van de bewoners,

-de gedachten die bij het ontstaan een rol speelden

("to walk in a Renaissance garden is in fact to walk through the avenues of the renaissance mind" Strong, p.223),

-contacten met andere landen,

-de samenhang met andere cultuurverschijnselen (schilderkunst, dichtkunst, theater, architectuur, filosofie) .

In grote lijnen zijn het dus landschappelijk-historische aspecten enerzijds en aspecten van (tuin)kunsthistorische aard anderzijds die de cultuurhistorische waarden van een tuin, park, buiten-plaats of landgoed bepalen.

Een dergelijke tweedeling wordt ook gemaakt in het rapport

(30)

-ken van het landschapstype als cultuurhistorische waarden worden aangemerkt en als tweede punt de stijlelementen en stijlpatronen die op de landgoederen voorkomen. De combinatie van beide punten levert het landgoedlandschap op: "de typische verwevenheid die er is tussen stijlaanleg en oorspronkelijk cultuurlandschap." (Landgoederen Vorden, p.142.)

Bij landschappelijk-historische aspecten kan men denken aan: het historisch landschapsbeheer of de inrichting van het land-schap dat gebaseerd is op de historische structuur van het landschap, zoals de strandwallen en strandvlaktes in Kennemer-land, oude kavelpatronen, voor het landschap kenmerkende wijzen van bedrijfsvoering zichtbaar in de aanwezigheid en vorm van de boerderijen, watermolens, sprengen, sloten, vaarten, sluizen, zandafgravingen, houtwallen, hakbosjes, akkertjes, ontginningen etc. Voorbeelden van soortgelijke elementen op de Kennemer landgoederen worden genoemd in par. 7.9.

Landschaps-historisch onderzoek is er dikwijls op gericht na te gaan in hoeverre het huidige landschappelijke patroon overeen komt met dat uit een vroegere periode, bijvoorbeeld dat van de

topografische kaart van 1850.

Landschappelijk onderzoek is een ruimer begrip. Naast de reeds genoemde landschaps-historische aspekten heeft het landschappelijk-visuele kanten. Bij een poging te analyseren wat landschappelijk-visuele aspecten zijn en hoe die te bekijken, waagt een kunsthistoricus zich op glad ijs. Aangezien landschap-pelijk-visuele aspecten strikt genomen niet van belang zijn voor de cultuurhistorische waarden die zich in een landgoed kunnen voordoen, zijn ze in deze studie niet behandeld. De nadruk is komen te liggen op de stilistische en kunsttheoretische aspecten. De volgende paragraaf is gewijd aan de positie van de tuinkunst tussen de andere kunsten.

3.2.

De tuinkunst tussen de andere kunsten

Dat de opvattingen omtrent de tuinkunst als kunstvorm in de loop van de tijd aan opmerkelijke veranderingen onderhevig zijn geweest, zal in deze paragraaf worden beschreven. Mij is geen werk bekend dat hier systematisch op ingaat en ook ik zal mij in het kader van deze studie moeten beperken tot de meest opvallende punten, die ik met behulp van citaten zal trachten te belichten.

(31)

In de l8 de eeuw vormden tuinen een belangrijk onderdeel van het

artistieke leven. Het werd gebruikelijk te spreken over de tuin

-kunst als één van de kunstvormen. Dat gebeurde niet alleen door tuinarchitecten en hoveniers, maar juist ook buiten deze kring

va n direkt belanghebbenden.

Ook voordien -sedert de lessen van Plato in het met bomen

be p l a n t e gymnasium- werden tuinen met filosofie en kunst geasso-cieerd. (. .."pleasure gardens, which since their earliest origins have in Italy always been associated with poetry and the arts"l) en niemand zou waarschijnlijk ooit ontkennend hebben geantwoord op de vraag of zij een vorm van kunst waren. Maar die vraag was tot de l8de eeuw niet van belang.

In het volgende wordt uiteengezet onder welke invloeden tuin-aanleg expliciet tot een kunstuiting werd. De opvatting dat tuinaanleg 'kunst' is, raakte in de lo op van de tijd op de achtergrond, ondanks dat de appreciatie en aandacht voor kunst in het algemeen niet verminderde. Onze waardering voor de

tuinarchi-tectuur, al dan niet gezien als kunstvorm, is naar mijn mening mede bepalend voor de aandacht en zorg die wij voor deze creaties

heb b e n. Ik heb de indruk dat met de toenemende belangstelling, juist ook voor de historische tuinen, tuinaanleg tegenwoordig opnieuw weer als een kunstuiting wordt beschouwd.

3.2.1. Heren houden van hoven

Reeds in de oudheid werden de genoegens van het buitenleven opgehemeld. Het ontwerpen en inrichten van een tuin, het plan -te n , kweken en enten - volgens Cicero de vernuftigste vi n d i n g van de landbouw - werd beschouwd als een deugd, een goed tijdverdrijf vo o r een heer. Zo paarde men het nuttige aan het aa n g e n a me.

Ci c ero , die zelf een villa met tuin te Arpinum bezat, herinnert zijn lezers eraan hoe Xenophon al een verhaal vertelt om de lezer te laten inzien dat er niets is dat meer overeenstemt met het karakter van een koning, dan de liefde tot de landbouw.

Het verhaal van Xenophon is als volgt.

"Toen de Sp a r t a a n s e veldheer Lusander bij de Perzische koning Kuros op bezoek kwam om hem geschenken van de bondgenoten aan te bieden, bejegende Kuros hem zeer gemoedelijk en voorkomend en toonde hem zijn grote tuin, die buitengewoon goed beplant was. Toen Lusander in bewondering stond voor de hoogopgeschoten bomen,

de schoon geordende perken, den flink omgespitten en gewieden grond en den aangenamen geur der bloemen, zegde hij dat het niet zozeer de zorg was, waarmee alles onderhouden werd , die hem trof, maar vooral het klare doorzicht waarmee alles afgemeten en

(32)

ver-deeld was. Kuros antwoordde hem: "Dat heb ik zelf gedaan; elke lijn en afbakening is mijn werk; vele bomen heb ik eigenhandig geplant".z Na terugkeer van zijn Perzische expeditie maakte ook Xenophon een tuin, gewijd aan Artemis.3

Hoewel de Perzische tuin, 'pairidaeza', een geschiedenis kent, veel ouder dan de Europese, wil ik me tot de West-Europese tuinen beperken.

Veel bekender dan dit citaat van Cicero zijn de brieven van

Plinius de Jongere, waarin hij twee villa's van hem beschrijft; de een pal aan zee bij Laurentum (waarvan men denkt de resten te

hebben gevonden), de ander in de bergen van Umbrië. Bovendien

schrijft Plinius er nog een paar te bezitten aan het Comomeer.4 De tuinen zijn in principe geometrisch; die in de bergen had ver-schillende niveau's en vele figuren geknipt uit buxus.

Voor de humanisten waren de geschreven bronnen uit de oudheid het

uitgangspunt van eigen denken. In

1452

werd te Florence het

architectuurboek van Alberti gepubliceerd, geschreven op basis van alle beschikbare literatuur uit de oudheid5 , waaronder het architectuurboek van Vitruvius die daarin ook enkele opmerkingen over tuinen had gemaakt. Alberti's De re aedificatoria was

waar-schijnlijk van grote invloed op de Italiaanse tuinen van de

vroege renaissance. Alberti gaf aanwijzingen waarop te letten bij

het bouwen van villa's en het aanleggen van de bijbehorende

tuinen. Daarmee gaf hij tevens aan dat het ontwerpen van een tuin het werk moest zijn van een architect.6

Sinds de oudheid hebben vele edelen zich met tuinen bemoeid,

zoals bijvoorbeeld Johann Moritz von Nassau-Siegen, Frederik

Hendrik, Willem 111, om nog maar niet te spreken van de vele

eigenaren van buitenplaatsen die zich aktief met hun grond bezig hielden. Het genoegen van het leven op het land was immers niet te overtreffen, getuige de inleiding van Den Nederlandtsen hove-nier door Jan van der Groen in

1675:

" De loflijckheydt des landt-levens.

Den Hof-bouw, en ' t buyten leven is naer't seggen van veel

Geleerden, het vermakelijckste, voordeelighste, gesondtste, ja

menighmael oock wel het salighste leven."

De tuingeschiedenis werd door hem in een notedop gepresenteerd: De oude Romeinen hebben als eerste "lusthoven in eenige schicke-lycke orden" gebracht. Die zijn door de Italianen nagevolgd. "Van daer is deze lustige vermakelyckheyt door gansch Europa

voort-geplant, en van tydt tot tydt, door aerdige nieuwigheden

toe-genomen; doch voornamentlijck steeckt Vranckryck tegenwoordigh, boven alle andere landen in dese heerlijckheyt uyt."7

(33)

Naast bestedingsvermogen, moest de heer de bestedingsbereidheid hebben, de wens koesteren een mooie tuin te maken. Die bereidheid

kwam voort uit de algemene waardering voor een heer die zich met

tuinen, ja zelfs met landbouw -de oudste wetenschap

genoemd-bezighield. Het was betamelijk daar aandacht aan te besteden.

In het l5de eeuwse Italie was het ideaalbeeld van een heer dat

va n de humanist. In de l6de eeuw was de uomo universale het

nastrevenswaardige mensbeeld. Het l7de eeuwse franse ideaal is

dat van de honnête homme, die cultuur, kunst en het goede, ware

en rechtvaardige nastreeft. Een voorbeeld daarvan was Dézallier

d'Argenville, een hoge ambtenaar en liefhebber van tuinen, die

het boek La théorie et la pratique du jardinage (1709) schreef.

Daarin benadrukt hij dat ook koningen hielden van de landbouw,

een wetenschap zo aangenaam en zo geacht ten allen tijde door de

meest bekwame personen, dat verscheidene koningen en prinsen zich

verwaardigd hebben om, na hun oorlogszaken, zich erom te

bekomme-ren. Zelfs al zou de lezer het te druk hebben om zijn tuin te

beplanten en op te kweken, dan nog zou het lezen van dit boek

nuttig zijn, want de tuinman weet dan dat zijn meester kennis

heeft van deze kunst.B

In de l8de eeuw kreeg het ideaalbeeld van de connaisseur -de

kunstkenner- vaste voet, getuige alleen al de l8de eeuwse mode

van de Grand Tour. In dit ideale mensbeeld ligt één van de

rede-nen waarom in de l8de eeuw tuinaanleg tot tuinkunst werd

verhe-ven, uitgetild boven de wetenschap, de techniek en het nuttige,

bedrijfsmatige.

3.2.2. Het begrip kunst

Men krijgt de indruk dat in de l7de eeuw het woord 'konst' nog

zoveel betekent als techniek, kunstmiddel, iets dat door

mensen-hand is gemaakt, in tegenstelling tot natuur. Jan van der Groen

schrijft in de inleiding van Den Nederlandtsen hovenier, 1675:

"seggen wij, dat de Natuur, die sich veeltijts wanschickelijck

vertoont, door de konst kan op-geschickt, opgepronckt, in goede

ordre, cierlijck en vermakelijck gemaeckt worden: en hier kruyt

men somtijdts bergen en heuvelen weg; laeghten en dalen

verhooghtmen, men maeckt water tot landt, en landt tot water etc.

Alle dese dingen worden in de lust-hoven aengemerckt, daer men

akkers regulier, dat is, beyde de zijden gelijckformigh maeckt."

"Konsten, ervaringen en uytvindingen, daer door de Natuur

gehol-pen, verbetert en verciert wordt, zijnder ontallyck".

Eén van de manieren om een kleine stadstuin te versieren was het

(34)

Po mpei a ans e villa's deed, met voorstellingen van een landschap. In 1714 toen Gerard de Lairesse daar voorbeelden voor gaf in zijn Groot Schilderboek, was Pompei nog niet uit de lava herre zen . Maar de ze oorspronkelijk hellenistische traditie was si nds de renaissance wel weer opgenomen. De Lairesse, als schilder geeft enkele praktische voorbeelden.9 Over de tuinen wordt ve r de r niet gesproken , laat staan over tuinkunst.

In Bijzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en

gemeene landhuizen, lusthoven, plantagieën en aenklevende cierae -den (Le i den 1737) spreekt Pieter de la Cour va n der Voort over "konst cmi.dde l.envê? d. w. z. technieken voor het kweken, maar niet meer zo frequent als Jan van der Groen~ Het lijkt of bij hem de notie van de kunstvorm begint door te dringen. Hij ver mi j d t echter dat woordgebruik, dat hem toch in Dézallier's boek moet zijn opgevallen. Want terwijl De la Cour zegt dat zijn werk nie t berust op dat van een franse schrijver maar op eigen erv a ring, vertoont de indeling van het boek wel enige overeenkomst met dat va n Dézallier, bijvoorbeeld in de lijst van aanbev el ingen voor het kiezen van een goede tuinman. De uitgever va n De la Cou r heeft het boek gepubliceerd voor de "liefhebbers der Tuin -oeffe-ninge", [

l

"opdat de leergierige Tuin-oeffe n a er zijn voordeel en vermaek daer uit mag trekken."

Bij Dézallier d'Argenville herkent men een tweesoortig gebr uik van het woord 'art' : als techniek en als kunstvorm.

Dêzallier d'Argenville beschrijft hoe de tuinen uit de tijd van Le Nó t r e en daarna moeten worden aangelegd.

" .... au sentiment de tout Ie monde, les Jardins les plus va rié s sont les plus estimés et les plus magnifiques. C'est ä quoi un Architecte, ou un Dessinateur de Jardins doit principalement prendre garde.,,11

De kennis om een goede tuin te ontwerpen hangt volgens hem af van verschillende gebieden van kennis. In de traditie va n Vitruvius en van Alberti, beschrijft ook Dézallier wat een architect moet weten en kunnen, in dit geval een tuinarchitect. De benodigde kennis en ervaring vat hij samen als "'1' Art du jardinage".

"11 faut être un peu Géomètre, scavoir l' Architecture, et la bien dessiner, entendre l' ornement, connoitre la propriété et l' effet de tous les plans dont on se sert dans les beaux Jardins, inventer facilement, et y joindre une intelligence et un bon goût, qu'il faut s'être formé par la vûe des belles choses, par la critique des mauvaises, et par une pratique consommée dans l ' Art du J ardinage.,,12

(35)
(36)

• I

TR

AITE

DE LA DECORATION DES EDIFICES,

ET DE LA DISTRIBUTION

DES MAISONS DE PLAISANCE.

9<ri)-oQ, 99-.}<)o901}4<l>9?~<r'NoI}~90(1-:9<}ç.900-("\:t-<l><>~(> of},,~*'44

PREMIE RE

PARTIE·

Contenant d

ivers

ex

emples

) tant fitr l

es

Décorations

extáicu-res d

es

Bátimcns } quefitr I

e

Iardinag«

.

CHAPITRE PREMIER

De la

Dëcoration

de

s

Iardins depropreté.

<'\""'.

-

,.,

.

>,,\&;'

N

peut par les exemples

que

la

Nature

&

J P.~.'\.~,<I'

l'A

I ' r:

bl

a:

'1

~ ',~~'\

",

rt reurus eruem e , ortrent a a vue en

~~

,7

~,

Lbeaucoup

de lieux renommés, reccvoir les

.

h

" ~':~

,-

I

meilleu

res

Ieçons ftlr Ie jardinage; rnais la

dif-~ .- >

ficulté de fe

trar

ilporter

dans ces divers

en-droits , deviem (ouvem un ob{bcle pour bicn des

perfon-T.n.

Part.

J.

A

(37)

Het belangrijkste bestanddeel van de benodigde kennis is dus de architectuur, één van de kunstvormen, die reeds een ho g e waarde-ring genoten.

De architect J.F. Blondel gaf naast bouwkunst, ook les in tuin-architectuur, hetgeen blijkt uit zijn boek De la distribution des

maisons de plaisance et de la décoration des édifices en général (2 delen Parijs 1737,1738). Hij heeft geen enkele twijfel ten aanzien van de tuinkunst: "L'Art du jardinage a été dans ce dernier Siècle paisse a une extrême perfection, sur-tout en France, qui semble servir d'Ecole ä toutes les autres Nations."13 Blondel gaf les in de meetkundige en architectonische aspecten van de tuinkunst. Uitleg over het kweken van planten liet hij nadrukkelijk over aan anderen:

"Quelques Auteurs s'étant particulièrement attachés ä la nature des arbres, de leur culture et de la construction des Jardins, j ' a i cru ne devoir parler ici que de la partie qui concerne la décoration, conune appartenant le plus ä l'Architecture."14

Maar niet iedere architect slaagt in het aanleggen van een goede tuin:

"Je dirai seulement ici que cette partie de l ' Architecture demande un génie particulier, et que souvent un Architecte habile d'ailleurs, n'en a qu'une médiocre intelligence: c'est pour cela que dans tous les tems [sic] nous avons vû des personnes s'y adonner entièrement, et en faire leur principale étude. ,,15

3.2.3. Scheiding tussen kunsten en wetenschappen

In Engeland was aan het begin van de l8de eeuw een filosofische discussie over kunst begonnen. De neo-platonische kunst- en natuurfilosofie van Anthony Ashley Cooper, Third Earl of Shaftes-bury (1671-1731), was gebaseerd op het idee dat schoonheid en goedheid hetzelfde zijn, aspecten van het goddelijke dat zich in de natuur openbaart. Zo opende Shaftesbury de mogelijkheid de natuur te waarderen om haar schoonheid. Daarmee gaf hij de aanzet tot een andere houding ten opzichte van de natuur en zo ook tot het ontstaan van de landschapstuinen, al waren de vormen daarvan vooreerst nog niet duidelijk. Hij beschouwde het als een deugd zich met kunsten bezig te houden, waaronder de tuin16. Zijn geschriften hadden veel invloed, zowel in Engeland als op het continent, vooral in Duitsland. Hij wordt wel beschouwd als de grondlegger van de moderne kunstfilosofie17 •

Terwijl men in het begin van de l8de eeuw weer over de kunsten gaat filosoferen, is het pas omstreeks het midden van de l8de eeuw dat men probeert een scheiding tussen de kunsten en de wetenschappen te maken. Argumenten zijn dan dat de kunsten de

(38)

natuur imiteren (wetenschap doet dat niet) en dat de kunsten

sinds de oudheid niet vooruit zijn gegaan, terwijl in de

weten-schappen wel vooruitgang is geboekt.

In de eerste verhandeling die geheel gewijd is aan de indeling

der kunsten (Charles Batteux, Les beaux arts réduits

a

un même

principe, 1746) komt de tuinkunst niet ter sprake. Batteux

probeert aan te tonen dat imitatie van de schone natuur het

basisprincipe van alle kunsten is.18 Hij werd nagevolgd in z~Jn

systeem om de kunsten te rangschikken door Diderot en de andere

auteurs van de Encyclopedie van wetenschappen, kunsten en

beroepen (1751-1780).19

De daarin gemaakte indeling is kenmerkend voor de toenmalige

positie van de tuinen tussen de wetenschappen en de kunsten in.

De "agriculture" en "jardinage" worden als onderdelen van botanie

tot de natuurwetenschappen gerekend, terwijl "Jardin" wordt

geru-briceerd als kunstwerk. Onder "Jardin" vindt men onder andere een

samenvatting van het boek van Dézallier, overigens zonder

bronvermelding. In een verhoudingsgewijs zeer korte alinea wordt

nog iets vaags over Engelse tuinen gezegd.

Bij Johan Hermann Knoop (Beschouwende en werkdadige

Hovenier-Konst, 1753) kan men in de "voorrede" lezen hoe hij de verwarring tussen kunsten en wetenschappen probeert te ontknopen. Kunsten en

wetenschappen moeten een grondbeginsel hebben; zo zijn de

arith-metica en geometrie de steunen waarop o.a. de bouwkunde, de

landmeetkunst, de teken- en schilderkunst rusten.

De natuurkunde is het grondbeginsel van de "hovenier-konst", wat

betreft het kweken van gewassen.

"Elk Hovenier of Tuinoeffenaar" moet een "Natuurkundige" zijn in

alle onderdelen. Wat die onderdelen zijn, blijkt wanneer Knoop

traditiegetrouw bespreekt wat een hovenier allemaal moet weten:

bodemkunde, cultuur van moes-, kruid-, bloem-, vrucht- en wilde

houtgewassen; kennis van't broeien, cultuur van buitenlandse

gewassen, botanie. "Daar en boven so wordt van een geschikt

Hovenier ook vereyscht, dat hij verstand hebbe van de Geometrie

of Meetkonst; van de Architectuure of Bouw-kunde, en wel

voorna-mentlijk van ' t aanleggen van cierlijke Tuynen, welke kennisse in

(39)

,

..

J.B. Knoop, Beschouwnde en werkdadige Bovenierkonst, 1753

Enerzijds was het dus de hovenierskunst, ofwel de wetenschap der botanie, anderzijds de meetkunde en architectuur waarop een geo-metrische tuin gegrondvest was. De architectuur van geometrische tuinen was als vanzelfsprekend onder de bouwkunst gerangschikt. Aangezien geometrische tuinen tot in de tweede helft van de l8de

eeuw gemaakt werden, bleef dat voorlopig nog zo, behalve

misschien in Engeland. Voor de landschapstuinen was de

(40)

3.2.4. Landschappelijke aanleg, een zelfstandige kunstvorm Vergelijking der kunsten in Engeland

Hoewel de feitelijke overgang van geometrische naar landschapelijke tuinen een heel geleidelijke was en zich zowel in Frankrijk als in Engeland afspeelde, zoals blijkt uit plattegronden, was het vooral in het ontwikkelen van een andere tuintheorie, dat de Engelsen voorop liepen.

Die theorie was begonnen bij de ideeën van Shaftesbury, die in Engeland snel werden opgenomen en verwerkt.

Het is opvallend dat zodra de tuinarchitectuur zich afkeert van de toenmalige bouwkunst, door in de landschapstuin Ju~st het onregelmatige in plaats van sYmmetrie, het verrassende in plaats van grootsheid, en de slingerlijn in plaats van rechte vormen te benadrukken, de tuinkunst de mogelijkheid kreeg zich tot een zelfstandige kunstvorm te ontwikkelen. Zij wordt dan in nauw verband gezien met de poëzie en schilderkunst. Zoals in de renaissance de schilderkunst uit de ambachtelijke sfeer was verheven, door haar te vergelijken met de dichtkunst, een kunstvorm die reeds hoog in aanzien stond, zo vergeleek men in de l8de eeuw de tuinkunst met de schilderkunst en de poëzie. Door de dichter James Thomson werden in zijn gedicht Seasons (1726-1730)

de poëzie, schilderkunst, architectuur en tuinkunst beschouwd als "the sister arts, knit in harmonious dance".21 Alexander Pope vond (in 1724) dat de tuinarchitect Bridgeman in hoger aanzien stond dan hij als dichter, want "Gardening is more Antique, and nearer God' s own work than Poetry" . 22 Met andere woorden: de tuinkunst stond zelfs boven de dichtkunst.

"All gardening is landscape painting" is een uitspraak van Pope in 1734,23 die de tuinaanleg in heel Europa lange tijd heeft beinvloed. Nog in 1927 schreef de tuinarchitect Leonard Springer:

"Een tuinkunstenaar moet in zekeren zin een landschapschilder z~Jn. Hij moet met z~Jn boomen en struiken doen wat een landschapschilder met de verf doet. Met dit verschil, dat de laatste slechts zijn tafreel van één punt beziet, terwijl de tuinkunstenaar evenals de beeldhouwer iets moet scheppen, dat van alle zij den moet bezien kunnen worden. ,,24

Het gezegde van Pope was gebaseerd op het feit dat men in de tuinen de compositietechniek van schilderijen probeerde na te bootsen. Men keek als het ware door een schilderijlijst in de tuin en daar buiten. De opvallende bomen werden daar geplaatst waar op een schilderij de mensen zouden voorkomen; diepte moest worden verkregen door de afwisseling van donkere en lichte kleuren, licht en schaduw. De perspectivische werking werd vergroot door de verder weg gelegen boomgroepen steeds dichter

(41)

langs de zichtas te plaatsen, een truc die ook in de bouwkunst en in theaterdecors was toegepast.

Men gaat het landschap bekijken, als was het een schilderij en de

woorden ' schilderachtig' en 'pittoresk' worden de standaard

woorden waarmee landelijke taferelen worden beschreven. Zelfs het

woord 'landscape' is afgeleid van een schilderij waarop een landschap is afgebeeld, zoals een 'seascape' een zeestuk is.

Voor de aanleg van de landschapstuinen liet men zich inspireren

door schilderijen, zoals die van Jacob van Ruysdael, met ee n ruig

landschap met beken, omgevallen bomen of een graftombe,

of door schilders die in Italie gewerkt hadden en een lieflijk, arcadisch

landschap hadden geschilderd met Griekse en Latijse spreuken en

tempels. Ook in de eerste landschapsparken werden teksten

neer-gezet, om de bezoeker tot gevoelens te inspireren

, die met een

bepaalde plek verbonden werden.2 5 In het opwekken van

emoties,

onder controle van de rede, zag men de overeenkomst met de

poëzie. Het was tevens een rechtstreekse imitatie van Romeinse

dichters als Horatius en Vergilius die aan specifieke

plekken

dichtregels hadden gewijd.

Zoals gezegd werd pas met het ontstaan van de landschapstuinen de

tuinkunst erkend als zelfstandige kunstvorm

. Daar heeft ook toe

bijgedragen dat noch de franse, noch de landschapstuinen werden

ingericht om er materieel voordeel mee te behalen.

Men had echter moeite de nieuwe wijze van 'tuinieren'

een

passende naam te geven, een moeilijkheid die in 1755 onder

woorden werd gebracht door Richard Owen Cambridge:

"the modern

art of laying out ground (for so we must call it, till a new name

be adopted to express so complicated an idea).,,26

Thomas Whately spreekt over "modern gardening". Schrijvend in

1765 is hij de eerste die de argumentatie voor de

tuin' kunst'

samenvatte, waarbij het van belang is te vermelden dat

Whately

geen tuinman was, maar voormalig secretaris van de schatkist

en

parlementslid. Hij begint de inleiding van zijn Observations

on modern gardening, (1770) als volgt. "De kunst van het aanleggen

van tuinen is deze eeuw dermate geperfectioneerd,

dat haar een

voorname plaats tussen de vrije kunsten toekomt. Zij

is even

superieur aan de kunst van het landschapsschilderen als de

werke-lijkheid staat boven de weergave daarvan. Zij is een

stimulans

voor de verbeelding en de goede smaak; en omdat zij tegenwoordig

verlost is van de kluisters van de regelmaat en men haar heeft

uitgebreid boven het huishoudelijk nut, horen de schoonste,

eenvoudigste en edelste taferelen van de natuur tot haar gebied."

Al in 1771 verscheen een franse vertaling van zijn werk onder de

titel L'art de former les jardins modernes

(42)

anglois, waaraan dit citaat is ontleend. Alleen al uit deze titel komt het kunstaspect duidelijk naar voren.

Omdat de tuinkunst meer uiteenlopende emoties kon opwekken dan de bouwkunst, stond zij volgens Henry Home (Elements of Criticism, 1762)27 boven de bouwkunst. Het vermogen om gevoelens op te wekken gold ook voor William Chambers als belangrijk argument in de verdediging van de tuinkunst. (A dissertation on oriental gardening, 1773). Maar daarnaast/vond hij een ongebruikelijk argument, waar hij zijn boek mee begint: "Amongst the decorative arts, there is none of which the influence is so extensive as that of Gardening." Immers om van de tuinkunst te genieten was het volgens hem niet nodig kennis van zaken te hebben, zoals bij de andere kunsten. Tuinen spreken iedereen aan en vervelen nooit vanwege hun voortdurende afwisseling. Chambers' argument was ongebruikelijk omdat algemeen werd verondersteld dat voor het waarderen van de kunsten juist kennis vereist was. Beschouwd te worden als connaisseur, kunstkenner, was zoals reeds gezegd, een belangrijk l8de eeuws streven.

Frankrijk in de achttiende eeuw

Blondel was omstreeks 1750 docent en directeur geworden van de Ecole des Arts in Parijs. Zijn lessen zijn opgetekend in z~Jn Cours d'Architecture van 1771. Daarin wijdt Blondel een hoofdstuk aan de oorsprong van de tuinkunst: " ... c/est chez nous que le jardinage a proprement été réduit en Art, comme no us avons remarqué que 1/ Architecture le fut chez les Grecs.11 28 Voor de

Engelse landschapstuinen heeft hij geen goed ' woord over.

Positieve belangstelling voor de Engelse tuinkunst vindt men in het Essai sur les jardins ( 1774) van Cl.H. Watelet (niet te verwarren met Whateley, wiens werk hij gebruikte.) Dit essai was bedoeld als onderdeel van een aesthetische verhandeling waarin alle kunsten aan de orde zouden komen. Alleen al uit de bedoeling blijkt dat hij de tuinen tot de kunsten rekende. (De andere delen kwamen nooit tot stand.)

Verschillende argumenten werden genoemd om de positie van de tuinkunst tussen de andere kunsten te bevestigen, hetgeen er op wijst dat die positie nog niet zo vanzelfsprekend was. In de Théorie des jardins van J.M. Morel van 1776 staat nadrukkelijk in het voorwoord dat de tuinkunst zich tot de rang van de meest geachte vrije kunsten kan verheffen, omdat zij kennis, talent en smaak vereist.

(43)

Gravure in J. Oelille, Les ja r d i n s , poeme, Parijs 1808. De tekenaar lijkt nog niet

veel begrip te hebben van de landschapsstijl; vergelijk de volgende twee foto's. Duitsland in de achttiende eeuw

In Duitsland accepteerde men de tuin- en parkaanleg als kunst-vorm. Van Shaftesbury en anderen werd door C.C

.L. Hirschfeld het

idee overgenomen van de morele invloed van de beeldende kunsten, waaronder de tuinkunst, op de mensen. In de tijd dat Hirschfeld

zijn boek Theorie der Gartenkunst (1779-1785) schreef, werd nauwelijks meer bestreden dat de tuinkunst zich een plaats onderde

kunsten verworven had.2 9

(44)

Litho bij hetzelfde gedicht van Delille in een uitgave van 1844.

met architectuur, hetgeen alleen al blijkt uit de titel "Das

mathematische politische und das wesentliche der

Garten-baukunst" , deel Ivan het werk van Christian Ludolph Reinhold,

Architectura forensis oder die aufs Recht angewandte Baukunst,

Münster 1784-'85.

Immanuel Kant (Kritik der Urteilskraft, 1790) rangschikte de

tuinkunst onder de plastische kunsten, samen met beeldhouwkunst

en architectuur . Aan de Leipziger Academie werd zowel oude Franse

als nieuwe natuurlijke tuinkunst gedoceerd.3o

Ludwig von SckelI publiceerde in 1818 de Beiträge zur bildenden

Gartenkunst.

Nederland in de achttiende eeuw

Omstreeks 1800 moeten de landschapsparken in Nederland een

belangrijk punt van discussie zijn geweest. Opmerkingen over

tuinen vindt men o.a. in de gedichten van Bilderdijk.3 1

J.F. van Beeck Calkoen, hoogleraar in de natuurlijke wijsbegeerte

en wiskunde te Leiden, nam voor zijn verhandeling Euryalus over

(45)

van geometrische tuinen worden hier afgekeurd ten

landschapsstijl, hetgeen ook blijkt uit de

Origineel is hij niet want het thema van Plato, dat het schoone

en het goede één en hetzelfde zijn, was ook door Shaftesbury,

Kant en Schiller (Kallias, ader über die Schönheit) al behandeld.

Van Beeck Calkoen schrijft zijn verhandeling in de toen veel

gebruikte vorm van een samenspraak, in dit geval tussen Euryalus

en Kallias, namen die de griekse woorden voor goed en schoon

suggereren. Euryalus vertegenwoordigt de mening van de schrijver;

hij voert het betoog terwijl Kallias hem vragen stelt en

opmer-kingen plaatst, waardoor de schrijver zijn ideeën kan

verdui-delijken. Zij maken een wandeling naar de duinen, waar ze de zon

zien opkomen. Intussen spreekt Euryalus over de onveranderlijke

wetten van het schone, dat wil zeggen van de kunsten, want het

schone mag men als kunst beschouwen en de kunsten hebben vaste

regels. Schoonheid is gelegen in de orde en plaatsing der delen.

Kallias merkt op:

"Maar niet al, wat naar een zekere orde bestaat, is daarom

schoon: eene lange r~J bomen, allen evenwijd van elkander

geplaatst, een tafreel waarin alles even uitvoerig en nauwkeurig

behandeld is, is niet schoon, maar stijf; hoe juist alles ook

zijn moge het verveelt: hoe kan dan orde een grondtrek des

schoo-nen wezen?"

De rechte lanen

gunste van de

verklaring:

"men verstaa hier door Tuinkonst de Konst, om Natuurlandschappen

enz., doorgaands Engelsche Partijen genoemd, aanteleggen. Zij is

de Gartenkunst der Duitsehers."

Van Beeck Calkoen plaatst de tuinkunst onder de visuele kunsten,

samen met de schilder- beeldhouwkunst en bouwkunst. (Datzelfde

deed ook Blondel in 1771, maar die nam de architectuur nog als

uitgangspunt, in plaats van de tuinarchitectuur.)

"Eindelijk behoort ook tot de schoone konsten der eerste orde, in

welke het zinnelijke in dadelijke aanschouwing tot eenheid

gebragt wordt, de Tuinkonst of die van hoven aanteleggen: deze

heeft nog niet lang een rang onder de schoone Konsten bekleed: de

ouden (de schrijvers uit de oudheid) althans, bragten haar, zoo

ver ik weet, nimmer tot dezelve."

Evenals alle schone kunsten is ook de tuinkunst volgens Van Beeck

Calkoen niet gebonden aan de regels van het nuttige.

"Zij is niet de konst om hoven tot moes- of ooftteelt, zelfs niet

om bloem- en kruidhoven met het meeste nut en voordeel

aanteleg-gen; ook heeft zij geene rechtstreeksche betrekking op de p

lant-en kruidkunde, en verschilt even zeer van deze, als de Bouwkunde

van de konst om bekwame en gemakkelijke wooningen te vervaardigen

Cytaty

Powiązane dokumenty

Rowling ''Harry Potter'' Test wiedzy o

W dzień pojechałem do polskiej wsi Stara Huta, gdzie po mszy w kościele zebra- ła się cała ludność� Wygłosiłem referat o położeniu na frontach i o zadaniach narodu

Od odpowiedzi na pytanie czy uda się zlikwidować KDT, czyli czy uda się spowodować dopływ kapitału ze źródeł zewnętrznych, oczywiście przy zapewnieniu ingerencji instytucji

Aplikacja Spectrum firmy CA śluzy głównie do monitorowania w czasie rzeczywistym urządzeń sieciowych, zbierania danych z elementów sieciowych, aktualizowanie statusu

Lozanna, 8. Dawno Pani nam nie odpisujesz. Odpisałem że gotow jestem przyiąc tę katedrę sławianską iesli uda się Leonowi utworzyć ją. Wspomniałem mu o

Na przykład na fotografii z kwiatem maku ciało modela ( Zofia Kulik. Autoportrety i Ogród / Self-Portraits in the Garden 2004: 13) pozbawione jest głowy i części ramion; nic nie stoi

In the study group of 32 patients with psoriasis vulga- ris, the highest percentage of patients with concomitant hypertension or metabolic syndrome can be observed; relatively