Rapport No. 287
LABORATORIUM VOOR
SCHEEPSBOUWKUNDE
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT
T
december 1970.
Een vergelijkend onderzoek naar de zeil-prestaties van drie 10m - WL IOR - jachten
door Ir. G. Moeyes
Inhoud blz. Inleiding 1 De drie modellen 2 Resultaten en diskussie 3
3.1. De vaart zonder helling en drift
3 3.2. De vaart aan-de-wind 5 Mogelijke verbeteringen 8 Konklusies 9 Verantwoording 10 Bibliografie. 11
1. Inleiding
iThj het instellen van de nieuwe IOR,meetformule deed de vraag zich gelden hoe, met beLoud van dezelfde meting, variaties in de rompvorra de prestaties
kunnen beinvloeden. Als grotendeels bepalend voor "prestaties" wordt
daarbij de optimale vaart in-de-wind beschouwd. Uit de vele mogelijke variaties werd die van de waterverplaatsing als belangrijke geselekteerd. Het opgezette programma omvatte drie raodellen met gelijke waterlijnlengte en -breedte, waarvan de waterverplaatsingen zo zijn gekozen dat een zo groot mogelijk praktisch bereik ovvat werd.
De experimenten en de uitwerking daarvan zijn uitgevoerd volgens de in het Laboratorium voor Scheepsbouwkunde gangbare
methode (zie [T). Ook
een lijst van symbolen is in [1] opgenomen.
*) De nummers tussen haken verwijzen naar de bibliografie.
2. De drie modellen
De waterlijnvorm (fig.1) en het bovenwaterschip van het moedermodel zijn gehandhaafd voor de beide andere, terwiji het onderwaterschip in diepte getransformeerd is door vermenigvuldiging met een konstante faktor. Vooral bij het zwaarste schip
leidde dit tot moeilijk verlopende einden, zodat deze bijgestrookt zijn. Wel zijn de vorm van de kromme van spantoppervlakken (fig.1), de prismatische coëfficiënt en de ligging van het drukkingspunt in lengte zoveel mogelijk gelijk gehouden.
Dit alles betekent dat de romp met de grootste waterverplaatsing de grootste diepgang en het grootste nat oppervlak heeft.
Het zeilplan is zo ontworpen dat de meting zonder
schroef-motor en stabiliteitskorrektie voor alle drie schepen gelijk is, waardoor het zwaardere schip ook meer zeil voert. De kielen zijn
getekend (fig.2)
met
inachtneming van een voor alle modellen gelijke diepgang (ivm de
meting). Omdat de diepgang van de afzonderlijke
rompen verschillend is
heeft het zware schip een relatief ondiepe lange kiel,
het lichte een diepe korte. De effektieve
aspektverhoudingen, geschat als (T - TH)2
AR - 2
e
LAkiel
-2
variëren daarom ook. Zouden de aspektverhoudingen
voor alle drie kielen gelijk ge-houden zijn dan zou ivm de konstante diepgang
het kieloppervlak van het zware schip veel te klein zijn
met betrekking tot het zeiloppervlak. De roeren zijn qua vorm en afmetingen
voor alle drie konfiguraties gelijk. (zie fig. 2).
De belangrijkste afmetingen
en verhoudingen zijn voor de drie modellen ge-geven in tabel I. De daar
gehanteerde modelnummering zal in het rapport aangehouden worden.
De bErekende krommes van armen en van de momenten van statische stabiliteit zijn gegeven in fig. 3 en
4.
Met de stabiliteitsmomentenkunnen de stabiliteitskorrekties in de meetformule
voor schip I, II en III be-rekend worden als
3. Resulten en diskussie
3.1 De vaart zonder helling en drift
De weerstandskrommes van de schepen I, II en III, rechtop en zonder drifthoek varend, zijn gegeven in respectievelijk fig.
5, 6
en 7.De totale weerstand, in kg per ton waterverplaatsing van de romp
is op basis van het Froudegetal voor alle drie schepen getoond in
fig.
8.
Hoewel het zwaarste schip absoluut degrootste weerstand heeft
blijkt de weerstand per ton waterverplaatsing kleiner te zijn.
Een scheepsvorm kan , afgezien van het lijnenplan, zeer redelijk door een aantal afmetingen en krommes vastgelegd worden zoals
lengte LDWL breedte BDWL diepgang TH waterlijnoppervlak A WP grootspantoppervlak AM kromme van spantoppervlakken
CSA
De belangrijkste eigenschappen qua weerstand en ( tesamen met massa en
massatraagheidsmoment) bewegingen zijn door deze grootheden vastgelegd. Een verdergaande vereenvoudiging is mogelijk, waarbij b.v.
de kromme van spantoppervlakken door de waterverplaatsing,
de prismatische coëfficiënt en de ligging van het drukkingspunt
bepaald wordt. Wordt deze vereen-voudiging verder doorgevoerd dan kunnen uiteindelijk onderling onaf-hankelijke verhoudingen
en coëfficiënten geselekteerd worden die samen met de snelheid bij een zeiljacht invloed kunnen hebben op de weerstand
per ton waterverplaatsing RT = -F. IL,
''
la'
WL LDWL BDWL A1/3' BDWL , T n n , Cp, Cwp,LCB/LDWL) (3.1.1) AHk'
Hierbij wordt verondersteld dat het nat oppervlak een redelijk eenduidige
1/3
funktie van LpwL/AH , LpwL/Bpwl, en BpwL/TH vormt,
evenals de intreehoek van de waterlijn een funktie van LpwL/Bpwl, en Cwp,
O
De grootspantcoëfficiënt kan bovendien samengesteld worden uit
AH 1 LDWL1/3\3 / 2 BDWL C - = x X M CP x LDWL x BDWL x TH cP llOWL/
VDWL
TH (3.1.2.)Wordt bij konstante snelheid de weerstand per ton waterverplaatsing voor de dije onderhavige modellen beschouwd dan kunnen de verschillen volgens
1/3
(3.1.1) slechts het gevolg zijn van de invloed van LpwrpH en BpwL/TH.
De andere grootheden zijn immers,afgezien van LCB/LpwL, geheel of nagenoeg
gelijk. De afnemende lengte-deplacement en breedte-diepgang verhouding
veroorzaken bij een identieke waterlijnvorm dus een afname van de weer-stand per ton waterverplaatsing. Anders gezegd : de rompgedeeltal die diep
onder de vloeistofoppervlakte toegevoegd worden veroorzaken relatief
minder weerstand dan de gedeelten dicht bij dat oppervlak.
Vergelijking van de weerstand zonder helling en drift heeft voor een zeiljacht
minder waarde als daarin niet het zeiloppervlak betrokken wordt. Daarom
is de snelheid-voor-de-wind uitgerekend volgens de methode uit [1]§ 7.1. en getoond in fig. 9. Het blijkt dat de verschillen minimaal zijn. Slechts als de windsnelheid groter is dan
6 á
7 m/sec. lijkt het lichte schip I enige winst te behalen.3.2.
De vaart aan-de-windDe proeven onder helling en drift zijn uitgewerkt volgens de in
[11,
7.2.
beschreven methode. Uit de resultaten, uitgezet in fig, 10, blijkt datmodel I (het lichte schip) over het geheel een 1 á 2% grotere
snelheid-in-de-wind behaalt. Dit niettegenstaande de hogere weerstand per ton
waterver-plaatsing van model I (zie§ 3.1).
Een verklaring kan gezocht worden in een gunstigerverhouding tussen hellend moment en stabiliteitsmoment of een gunstiger kielvorm. Het hellend moment
is bij gelijke schijnbare-windsnelheid evenredig met het effektief
zeiloppervlak en met de afstand tussen effektief zeilpunt en het
aangrijpings-punt van de kracht op het onderwaterschip.Over dit laatste is weinig bekend maar
i.v.m. de verdeling van dwarskrachten over kiel, roer en romp (de eerste
levert verreweg de grootste kracht) en de belastingsverdeling over de kiel
zelf lijkt de aanname van een punt op de halve diepgang redelijk (strikt genomen zou dit punt ook afhankelijk van de hoogte of spanwijdte
van de kiel moeten zijn).
Wordt het hellend moment op model II op 100% gesteld dan zijn de beide
andere als aangegeven in tabel II. Ook de berekende stabiliteitsmomenten zijn hier als percentages aangegeven.
tabel II
Hellende en stabiliteitsmomenten als percentages (model II is 100%).
Uit tabel II blijkt dat model I een iets gunstiger verhouding tussen hellend en oprichtend moment kan hebben, waardoor een gedeelte van de winst verklaard zou worden.
moment model I model II model III
hellend 89 100 106
stabiliteit bij (I)= 10°
93
ioo
106stabiliteit bijcp,=..
200
90 100 106-6
Een ander gedeelte moet ontegenzeggenlijk toegeschreven worden aan de gunstige (grote) effektieve aspektverhouding en de langere achterrand
van de kiel van schip I.
Theoretisch geldt voor een profiel dat een grote effektieve aspektver-houding bij gelijkblijvende dwarskracht en snelheid een kleinere
drift-hoek geeft als het lateraal oppervlak gelijk blijft,of een kleiner
oppervlak noodzakelijk maakt als de drifthoek konstant gehouden wordt [2]. In het eerste geval wordt de gelnduceerde weerstand van de kiel kleiner, in het tweede vermindert voornamelijk de wrijvingsweerstand.
De langere achterrand geeft een vermindering van de gelnduceerde
weer-stand. Bij de drie jachten zijn de verschillende invloeden echter moeilijk te scheiden omdat romp, kiel en roer elkaar onderling
be-invloeden, terwijl de romp zelf moeilijk als een (effektief) profiel
gezien kan worden. Ook de grootheden oppervlak, drifthoek, aspektverhouding
en de lengte van de achterrand verschillen alle per schip op een niet systematische wijze. Het gezamenlijk effekt kan evenwel gedemonstreerd worden door de totale weerstand bij gelijke snelheid en dwarskracht te vergelijken. Daartoe is deze voor een helling (P.=
200
bij een snelheidvs =
3.57
m/sec. en een dwarskracht van 555 kg in tabel III gegeven,evenals de drifthoek en de hoeken tussen de baan en de schijnbare en
werkelijke wind in die toestand.
tabel III
Weerstand bij(i) =
20°,
vs= 3,57
m/sec. en FHcosq) =555
kg.Uit de laatste waarden is duidelijk dat een effektievere kiel het schip
hoger aan de wind zal laten varen.
model 1 model II model III
RTs(1) 182 kg 197 kg
208
kg FH / RTO3.05
2.82
2.66
5.550
5.580
5.15°
o°
o $ +r3aw27.5
28.8
29.9
13 + ßtw38.7°
40.4
o42.1
oO
Het behoeft geen betoog dat de grote kieldiepte een drekt gevolg is van de
kleinere waterverplaatsing en daardoor kleinere rompdiepgang.
De drifthoeken in de optimale konditie zijn te vinden in tabel L7.
tabel IV :
Drifthoeken bij optimale vaart aan-de-wind. (in graden)
De verschillen zijn zo klein dat op grond hiervan niet over superioriteit van een der schepen gesproken kan worden.
Een vergelijking van de prestaties van de drie beschouwde jachten t.o.v.
een aantal andere schepen is te zien in fig. 11 waar voor drie standaardwind-snelheden de dimensieloos gemaaktesnelheid-in-de-wind ditgezet is op de
waterlijnlengte. De Romeinse cijfers geven de modelnummers aan. Wel moet opgemerkt worden dat de meting van de verschillende jachten niet is ver-werkt in deze vergelijking.
windsnelheid model I model II model III
3.5
m/sec.3.6
3.5
3.0
7.0
m/sec.4.6
4.8
5.0
4.
Mogelijke verbeteringenOp verzoek van de ontwerper is nagegaan of schip I mogelijk nog te verbeteren
zou zijn. Het bleek dat kleine veranderingen in het achterschip boyen water en in de afronding van de voorsteven de meting omlaag brachten.
Op zich hebben deze veranderingen geen invloed op de zeilsnelheid. Ook kan daardoor bij behoud van de oorspronkelijke meting het zeiloppervlak vergroot worden. Hoe deze prestaties doorwerken in de snelheid-in-de-wind
is te zien in fig.12 en 13. De snelheid-in-de-wind van het oorspronkelijke schip I en de kombinatie van romp I met het zeilplan van II (een
ver-groting van het effektief zeiloppervlak met
8.7 %)
zijn tegen de windsnelheiduitgezet in fig. 12. De snelheid-voor-de-wind is in fig. 13 weergegeven.
Aan-de-wind geeft een vergroting van het zeiloppervlak beneden een wind-snelheid van ongeveer 8 m/sec. (windkracht Beaufort )4
á 5
) een verbetering van maximaal ruim1.5 %
in de snelheid-in-de-wind ; Daarboven is méér zeil ongunstiger .Voor-de-wind geeft het grotere zeiloppervlak over het gehe2e gebied een verte'cering van ongeveer 2% in de snelheid.
Evcreens bleek dat eco :Lets dieper inzinken de meting kleiner maakte, zodat de mogelijkheid geopend werd ballae hi te
De ruimte boyen in de kiel laat toevoegen van 346 kg ballast (dit is 10% van het oorspronkelijke gewicht) toe, waarna het schip 1.8 cm dieper in zal zinken. Voor dergelijke kleine inzinkingen kunnen de weerstand en dwarskracht met eco redelijke nauwkeurigheid uit de oorspronkelijke
proeven berekend worden met inachtneming van de gewijzigde waterver
-plaatsing, waterlijnlengte en stabiliteit. Deze waarden zijn voor de
extra geballaste romp I, uitgerust met het grotere zeilplan van schip
II, uitgewerkt in fig.12 en 13. Aan-de-wind blijkt deze kombinatie de ongeballaste bij hogere windsnelheden zodanig te verbeteren dat de
prestaties daar het oorspronkelijke ontwerp van schip I weer evenaren.
Samenvattend geeft vergroting van het zeiloppervlak en bijstorten van ballast
een verhoging van de snelheid-in-de-wind voor windsnelheden tot ongeveer gm/sec. (Beaufort
5).
In welke mate de meting verandert en invloed heeft op het wedstrijdresultaat is hier niet beschouwd.9
5. Konklusies.
Bij behoud van dezelfde waterlijnvorm kunnen bij afnemende
waterver-plaatsing de volgende konklusies getrokken worden.
1.De armen van statische stabiliteit nemen voor kleinere hoeken toe.
2.Bij eveneens gelijke prismatische coefficient en ligging van het drukkings-punt in lengte neemt de weerstand per ton waterverplaatsing af als de
lengte-deplacement verhouding LDWL/Au1/3 en de breedte-diepgang verhouding
BDWL/TH afnemen.
3.De kleinere rompdiepgang maakt bij konstante totale diepgang een gunstiger kielontwerp (aspektverhouding en diepte) mogelijk.
Algemeen geldt
4.Grotere stabiliteit en een kiel met een gunstige lift-weerstand verhouding
verhogen de snelheid-in-de-wind.
6. Verantwoording
Het initiatief tot het hier gerapporteerde onderzoek is genomen en uitgewerkt
door de Werkgroep Jachten, waarbij Ir. J.J. van den Bosch als coördinator optrad. De Heer W. de Vries Lentsch Jr. tekende de ontwerpen, terwijl de modellen gefabriceerd werden door de Jachtwerf Fa. Gebr. Maas te Breskens.
10 9 8
E7
0.) 3 2 1Model III
Mosel
IModel. I
(1) ips
gr.
Fig. 4
: Momenten
van
statische
stabiliteit.
o 10
20
1.0
0.5
0 0 1 0Model I
Model IL
Model III
1Fig.3
: Armen
van statische
stabiliteit
c7.
Model. I
Model IC
10.00THIEME 012
NACA 632A015
LC). C.4 Vy
10.00 10.00 1.79 .4 2.10NACA
6q2 A015 rn-3111 A LO
Fig 2 ; Kiel
roer
konfiguraties
van de drie modellen.
NACA 632 A015
vo
CNi
/1,
100
050
o oDWL
44N4461166,DWL
APP
Ordinaat
FPP
Fig.1
:Kromme van spantoppervlakken
enontwerpwaterlijn.
1 2 3 4 5 6
tabel I
Belangrijkste afmetingen en verhoudingen.
Symbool omschrijving eenheid
model 1 II 11 LDWL waterlijnlengte m 10,001 10,001 10.001 BDWL waterlijnbreedte
m
3.210 3.210 3.210BX
MA maximum breedtem
3,66 3.66 3.66 TH diepgang rompm
0.638 0.792 1.018 T diepgang totaal m 2.15 2.15 2.15 A deplacement totaal 1000kg 8.207 9.759 11.443 AH deplacement romp 1000kg 7.680 9.211 10.670 LDWL/AH1/3 lengte-deplacement yerhouding 5.07 4.77 4.54
BDWL /TH LCB
breedte diepgang verhouding
drukkingspant in lengte
5.03 4.05 3.15
C (achter grootspant)
m
0,26 0.260.34
P
prismatische coëfficiënt romp
0,566 0.572 0.566 zn s gewichtszwaartepunt onder DWL
m
0.25 0.39 0.52 BR ballastverhouding 0.421 0.474 0.515S totaal nat oppervlak 2
32.01 32.83 34.76 I hoogte voordriehoek m 15.34 16.01 16.36 J basis voordriehoek m 5.16 5.38 5.50 SA
gb geometrisch zeilopp. aan-de-wind m2 65.69
71.38 74.52
SAeb effektief zeilopp. aan-de-wind m22 64.92
67.77 z
CE
e effektief zeilpunt boyen DWL m 6.60 6.87 6.95
SAed effektief zeilopp. voor-de-wind m2 154.34
167.85 175.30
b
kielhoogte (span) m
1.51 1.36 1.13
C
gemiddelde koorde kiel
m
1.79 2.10 2.23
ARe effektieve aspektverhouding kiel 1.69
1.30 1.01
R
rating (met EPF=CGF=1.0) voet
7. Bibliografie
G. Moeyes
Het meten van de zeilprestaties van jachten door middel van modelproeven. Laborataium voor Scheepsbouwkunde T.H. Delft. Rapport no. 286.dec. 1970.
J. Gerritsma
Lift en weerstand van draagvlakken met kleine slankheid.
350
300
250
200
_xcr
150
100
50
O0V
2
v-0.25
Fn
m/sec. 3
0.30
0.35
0.40
Fig 5 ; Weerstand schip I, rechtop
en onder helling
met drift.
,
Optimale
vaart
4) =
30°-4=20°
,
4)=10°-\
Rest weerst3.
n.1: ---A4)=0°
_---_Wrijv ngsweerstand
350
300
250
200
cr)fx
150
100
50
O0.20 Fn
0.25
0.30
0.35
0.40
Fig. 6; Weerstand schip E, rechtop en onder helling met drift.
Opti male vaart
(I) =
30°
(I) =
20°
/
0 =
/
100-
..---Rest
weerstarld,-- ...---A4)
=0°
---
..---Wrijvingsweerstand
O 2Vs
m sec.
34
350
300
250
200
100
50
OFig.7, Weerstand schip 11,rechtop
en onder helling met drift.
Optimale vaar
.4)=300
i0=200
,4)=10°
Restw ers_tárli.
---4)=0°
---
---Wrijvingsweerstand.
0
2Vs
m sec.
34
0.20
0.25
Fn
0.30
0.350.40
CY) C -X
20
u-)35
30
25
1510
5
o
Fig 8; Weerstand
per ton
waterverplaatsing van de romp
I
I
I
Model I
Model E
/
Modell
/
,
o
0.10.2
0.3
Fn
2
0
0
Fig 9
:Snelheid voordewind ;
drie
modelten.
z/
Model III
Model IE
Model
I
/
1 2Vs ... m/sec.
3 41 2 11 10 9 8
o
In E 7 5. 4 3 2 1 o (1) = 300 1Model I
Model 71
Model
111-1-Ii
,=20°
,/
/
=10"
/
//
Z
o 1 2 3Vmg --i m/sec
0 3
0.2
0.3 0.2 0.30.2
O oVt
w =10.0 m/sec.
o
Vtw =7.0 m/sec.
o
8
Vtw =3.5 m/sec.
o
e
o
o
o
5 10L DWL
m
1512 11 10 9 5 4 3 2 1 o
0.30e
Oorspronkelijk
schip-romp met meer
zeil.
bijgestort
en
zeil
vergroot.
Oorspronkelijke
Ballast
(I)=20°
(to= 100r
o 1 2 3Vmg --a
m/sec.
Fig 12 ;
Optimaie
vaart aande wind :
varianten
van
model I
8
tn
E
9 8 7