• Nie Znaleziono Wyników

NL-Alert: Na welk alarmbericht komt u in actie? Resultaten van een webbased experiment waarin de bevolking helpt effectieve berichten voor burgeralarmering te ontwikkelen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "NL-Alert: Na welk alarmbericht komt u in actie? Resultaten van een webbased experiment waarin de bevolking helpt effectieve berichten voor burgeralarmering te ontwikkelen"

Copied!
82
0
0

Pełen tekst

(1)r

(2) 

(3) 

(4)    

(5)  #$

(6)  %

(7)  

(8) $ & 

(9)

(10)   %   !!%  % 

(11) 

(12)      .   

(13) 

(14)    ! " .

(15) ǦŽ‡”–ǣƒ™‡ŽƒŽƒ”„‡”‹ Š–‘–— ‹ƒ –‹‡ǫ Resultaten van een webbased experiment waarin de bevolking helpt effectieve berichten voor burgeralarmering te ontwikkelen. dr.ir. H.M. Jagtman dr. S. Sillem prof.dr. B.J.M. Ale. TU Delft Sectie Veiligheidskunde ISBN 978-90-5638-272-8.

(16) Colofon april 2012 Alle auteursrechten ten aanzien van de inhoud van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Voor het overnemen, opslaan en verspreiden van (delen van) de inhoud en gebruik van de vormgeving, op welke wijze dan ook, dient u in beginsel vooraf schriftelijke toestemming te hebben gekregen.. Omslag: TU Delft Veiligheidskunde, met dank aan Mariza Wulff. Dit rapport is tevens beschikbaar via de TU Delft Repository. Technische Universiteit Delft Faculteit Techniek, Bestuur en Management Sectie Veiligheidskunde Jaffalaan 5 2628 BX Delft Postbus 5015 2600 GA Delft T 015 27 81477 W http://www.vk.tbm.tudelft.nl ISBN 978-90-5638-272-8.

(17) Voorwoord In juli 2011 verscheen het rapport “Bouwstenen voor alarmberichten in het kader van NL-Alert” waarin de structuur voor alarmberichten, de mogelijke invulling van elementen in een alarmbericht en een aantal voorbeeldberichten opgesteld tijdens een workshop door professionals zijn gepresenteerd. Hoewel de voorbeeldberichten de voorgeschreven structuur volgden, bevatten de berichten aanvullende passages die we kennen uit de risicocommunicatie. Een oproep als: help uw medemens past goed in de voorbereiding onder normale omstandigheden. Hoe dit wordt opgevat in het kader van alarmering rond een werkelijk incident, ongeval of ramp is niet bekend. Voor een aantal berichten was het lastig een concreet handelingsperspectief te bieden. Zo werd in de workshop met experts in alarmbericht opgenomen “breng uzelf in veiligheid”. Eén van de uitkomsten van eerder onderzoek door de TU Delft geeft aan dat een goed waarschuwingsbericht naast het gevaar en de relevante locatie een handelingsperspectief moet bevatten. In de oorspronkelijke onderzoeksopzet was een experiment opgenomen waarbij de waardering onder de bevolking voor de door professionals opgesteld berichten werd getest. Een alarmbericht valt of staat uiteindelijk met de actie die de ontvanger al dan niet neemt. Het webexperiment was in het kader van het onderzoek in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie al ingericht. De TU Delft heeft daarom na afronding van de onderzoeksopdracht dit experiment in samenspraak met de eerdere opdrachtgever in eigen beheer uitgezet en geanalyseerd. Dit rapport presenteert de inzichten naar aanleiding van ruim 1000 reacties. Daarin wordt ingegaan op de beoordeling van 14 alarmberichten die in het experiment werden voorgelegd en op alarmberichten die de respondenten zelf hebben opgesteld. Daarmee is inzicht gekregen in wat de bevolking zelf in een bericht zet en belangrijk acht om te vernemen in geval van een incident, ongeval of ramp. Het experiment was niet mogelijk geweest zonder de bereidheid van velen om deel te nemen Een woord van dank gaat daarom allereerst naar alle mensen die de tijd hebben genomen om het experiment in te vullen. Daarnaast hebben we hulp gehad van een aantal mensen en verschillende instanties om deelnemers te vinden. Een speciaal woord van dank daarvoor gaat naar Michel van Baal (TU Delft Marketing en Communicatie), Mariza Wulff (student assistente), Femke van Nuijs, Sjoerd Bootsma en collega’s van RTV Rijnmond, medewerkers van de Centrale Bibliotheken van Rotterdam en Den Haag, Lucinda Sterk (NCC), Isabelle Smessaert (Signaal), Tamara Zijtsel (MAX opiniepanel), Hinke Andriessen, Marieke Kluin, Jan-Pascal van Best, Marjolein Nijhof en Marcel Verheijdt van Intromart GfK. Dit rapport is onderdeel van een reeks van onderzoeken sinds 2004 uitgevoerd door de sectie Veiligheidskunde van de TU Delft naar de mogelijkheden van mobiele telefonie voor burgeralarmering. Na de beproeving van verschillende technieken, de realisatie en testfase, gaat de alarmeringsdienst NL-Alert die gebruik maakt van de techniek cell broadcast een nieuwe fase in. In 2012 zal deze dienst in gebruik worden genomen, waarna NL-Alert in de praktijk kan worden ingezet. Vanaf dat moment zal geleidelijk aan duidelijk worden hoe de techniek in geval van een incident, ongeval of ramp werkelijkheid functioneert, hoe professionele gebruikers NL-Alert inzetten en hoe de bevolking op de berichten reageert en het waarschuwingssysteem ervaart. De eerste ervaringen zullen richting geven aan volgende situaties waarin NL-Alert wordt ingezet of de inzet wordt afgewogen. Monitoring en evaluatie zullen moeten uitwijzen of de uitgangspunten moeten worden bijgesteld en of het verwachtingen van de verschillend betrokken partijen eenduidig en correct zijn. Delft, april 2012 Ellen Jagtman, Simone Sillem, Ben Ale. i.

(18)

(19) Samenvatting Dit rapport presenteert de resultaten van een experiment waarin 1082 mensen hun waardering gaven over alarmberichten rond incidenten bij het transport met gevaarlijke stoffen, bij installaties met gevaarlijke stoffen, voor natuurbranden en voor stroomstoringen. Het doel was inzicht te krijgen in de waardering van de inhoud door de bevolking om een bijdrage te leveren aan de kennis rond het samenstellen van alarmberichten. Deze studie maakt onderdeel uit van het onderzoek van de TU Delft naar de mogelijkheden van mobiele telefonie voor burgeralarmering. Het experiment is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van NL-Alert, het nieuwe alarmeringsmiddel van de overheid dat gebruik maakt van de techniek cell broadcast. Het onderzoek bestaat uit: een analyse van de beoordeling van alarmberichten, een nadere analyse op basis van berichtvariaties en persoonskenmerken, een analyse van door deelnemers gemaakte alarmberichten en verwachtingen van NLAlert. In het experiment hebben deelnemers 14 alarmberichten beoordeeld. Elk alarmbericht is beoordeeld op basis van de lengte van het bericht en de inhoud aangeboden in het bericht. Daarnaast werd gevraagd elk bericht een algemeen cijfer te geven en aan te geven welke actie de deelnemer op basis van dat bericht in een echte situatie dacht te nemen. Het experiment slot af met een korte vragenlijst waarin deelnemers werd gevraagd zelf een alarmbericht te maken. De opzet van het experiment wordt besproken in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 gaat in op de deelnemers. De algemene analyse (zie hoofdstuk 4) laat zien dat de alarmberichten veelvuldig als “precies goed” worden beoordeeld zowel voor wat betreft de inhoud aangeboden in de berichten en de lengte. Als de lengte niet precies goed wordt bevonden, werd deze als te lang beoordeeld. Deze bevinding onderstreept de wens voor korte alarmberichten op de mobiele telefoon. De resultaten voor actiebereidheid toonde een meer verspreid beeld onder de deelnemers dan het gemiddelde cijfer, en de beoordeling van lengte en inhoud. Berichtvariaties zijn geanalyseerd aan de hand van vijf hypotheses (zie hoofdstuk 5). Voor alle hypothesen blijkt een voorkeur voor de inhoud te bestaan. Hoewel alle hypothesen voorkeuren kennen voor de inhoud, geldt voor slechts twee van de vijf berichtvariaties dat naast de gewenste inhoud ook de actiebereidheid verschilt. Dit betreft urgente berichten en directieve berichten, die de voorkeur genieten boven niet-urgente berichten en berichten met een zelfredzame instructie. In de nadere analyse is daarnaast nagegaan of persoonskenmerken en omstandigheden van invloed zijn op het beoordelen van berichten. De verschillen naar omstandigheden waarin mensen zich op moment van alarmering bevinden zijn groter dan de verschillen op basis van persoonskenmerken. Vooral deelnemers die aangaven onderweg zijn gaven afwijkende beoordelingen. Deze groep beschouwt de berichten vaker als niet relevant of mogelijk overbodig, waardoor hun actiebereidheid lager is. Hoofdstuk 6 presenteert analyse van de door deelnemers zelf gemaakte alarmberichten. Bijna alle zelfgemaakte berichten bevatten een beschrijving van het gevaar en de te nemen actie. Drie kwart van de berichten had bovendien een vermelding van de locatie, zodat de ontvanger kan bepalen dat het bericht relevant voor hem of haar is. De berichten waren over het algemeen korter dan berichten van professionals wat overeenkomt met de resultaten van de beoordeling van de lengte. Korte berichten worden geprefereerd. Analyse van het taalniveau van de zelfgemaakte berichten laat zien dat 85% van de berichten te lezen is voor 95% van de Nederlandse bevolking. NL-Alert en cell broadcast zijn geen bekende begrippen, bovendien worden deze begrippen niet met elkaar in verband gebracht. Dit kan een afbreukrisico vormen voor het nieuwe alarmeringssysteem. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen en welke actie de mensen daar zelf voor moeten ondernemen. De verwachtingen ten aanzien van de frequentie waarop een alarmbericht wordt ontvangen zijn divers. Verder geven respondenten hoofdzakelijk berichten te willen ontvangen die op het moment van ontvangst relevant voor hen zijn. Deze bevindingen vragen om een goed verwachtingsmanagement rond NL-Alert voor zowel professionals als de bevolking. Belangrijk daarbij zijn eenduidige uitgangspunten voor het nieuwe alarmeringssysteem en het monitoren en evalueren van de inzet gedurende langere tijd. iii.

(20)

(21) Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................... i Samenvatting..............................................................................................................................iii 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Inleiding .............................................................................................................................. 7 1.1. Mogelijkheden van NL-Alert ........................................................................................... 7. 1.2. Uitdagingen NL-Alert ..................................................................................................... 8. 1.3. Doelstelling en afbakening ............................................................................................. 9. 1.4. Leeswijzer .................................................................................................................. 10. Opzet van de studie ............................................................................................................ 11 2.1. Opzet analyse ............................................................................................................. 11. 2.2. Opbouw webexperiment .............................................................................................. 12. 2.3. Werving van respondenten .......................................................................................... 14. Respondenten .................................................................................................................... 15 3.1. Deelnemers ................................................................................................................ 15. 3.2. Non-response ............................................................................................................. 15. 3.3. Representativiteit ........................................................................................................ 16. Resultaten beoordelingen alarmberichten.............................................................................. 18 4.1. Totaal overzicht .......................................................................................................... 18. 4.2. Waardering van de alarmberichten ............................................................................... 18. 4.3. Lengte ....................................................................................................................... 19. 4.4. Inhoud ....................................................................................................................... 20. 4.5. Actie .......................................................................................................................... 21. 4.6. Samenvatting ............................................................................................................. 22. Nadere analyse: kracht en zwaktes van alarmberichten .......................................................... 23 5.1. Berichtvariaties ........................................................................................................... 23. 5.2. Persoonskenmerken en omstandigheden....................................................................... 32. 5.3. Conclusie ................................................................................................................... 36. NL-Alert berichten volgens deelnemers ................................................................................. 37 6.1. Toetsing inhoud NL-Alert berichten door deelnemers ..................................................... 37. 6.2. Opbouw en samenstelling van NL-Alert berichten door deelnemers ................................. 40. 6.3. Lengte van NL-Alert berichten door deelnemers ............................................................. 42. 6.4. Toetsing taalniveau berichten opgesteld door deelnemers .............................................. 43. 6.5. Conclusie/samenvatting ............................................................................................... 45. Verwachtingen NL-Alert ....................................................................................................... 46 7.1. Bekendheid vooraf ...................................................................................................... 46. 7.2. Frequentie van NL-alert berichten voor reële incidenten ................................................. 46. 7.3. Mogelijke diensten en typen NL-Alert berichten ............................................................. 46. 7.4. Opmerkingen NL-Alert ................................................................................................. 47. v.

(22) 8. Conclusie ........................................................................................................................... 50 8.1. Beoordeling alarmberichten gemaakt door professionals ................................................. 50. 8.2. Door de bevolking zelfgemaakte alarmberichten ............................................................ 51. 8.3. Bekendheid met en verwachtingen over NL-Alert ........................................................... 51. 8.4. Aanscherping voor berichtstructuur en toetscriteria ........................................................ 52. 8.5. Alarmberichten: waar staan we en hoe nu verder? ......................................................... 52. Referenties ............................................................................................................................... 54 Bijlage 1.. Cell broadcast, toetscriteria en berichtsamenstellen .................................................... 56. Bijlage 2.. Kenmerken van deelnemers en non-response ............................................................ 57. Bijlage 3.. Tabellen en figuren bij nadere analyse alarmberichten................................................ 60. Bijlage 4.. NL-Alert berichten door deelnemers .......................................................................... 66. Bijlage 5.. Basisstructuur NL-Alert bericht ................................................................................. 70. Bijlage 6.. Selectie van opmerkingen ........................................................................................ 72. vi.

(23) 1 Inleiding In geval van een dreiging of incident waarbij de bevolking mogelijk schade kan ondervinden, heeft de overheid een taak de bedreigde personen te waarschuwen. Indien de situatie daar aanleiding toe geeft worden in het uiterste geval specifiek alarmeringsmiddelen ingezet. Dit zijn bijvoorbeeld het Waarschuwings en AlarmeringsStelsel (WAS)1, geluidswagens of helikopters met luidsprekers. Deze middelen worden alleen ingezet als er een dreiging tot schade is, er door het afgeven van een waarschuwing mogelijke schade kan worden beperkt en bovendien er tijdsdruk en omstandigheden zijn waardoor versnelde berichtgeving noodzakelijk is om de schadebeperking te kunnen realiseren2. Sinds meer dan een decennium wordt gesproken over en geëxperimenteerd met aanvullende mogelijkheden om de bevolking te waarschuwen. Al in de beleidsnota Rampenbestrijding 2000-2004 (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1999) werd voorgesteld de mogelijkheden van GSM te beproeven. Tussen 2005 en 2007 hebben de eerste proeven met cell broadcast plaatsgevonden (Jagtman, Wiersma, Sillem, & Ale, 2008) als onderdeel van het project Locatiegebonden Publieke Diensten (Tacken & Segers, 2006; Wendt & Zwijnenberg, 2005). Onder andere naar aanleiding van de uitkomsten heeft de Minister in 2008 de kamer geïnformeerd over de invoering van een nieuwe dienst voor burgeralarmering die gebruik maakt van cell broadcast (Kamerstukken, 2008). De dienst die in Nederland wordt ontwikkeld en gebruik maakt van cell broadcast heeft de naam NL-Alert gekregen. Nadat het afsluiten van de nodige contracten om een dergelijke dienst te kunnen realiseren, is in 2011 begonnen met de implementatie van NL-Alert in de regio’s (Kamerstukken, 2010). Onderdeel hiervan was een test van NL-Alert in drie veiligheidsregio’s voordat tot invoering in heel Nederland kon worden beslist (Kamerstukken, 2011a). De uitkomsten van de testen (zie: Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2011b) leidde in december 2011 tot de beslissing om in 2012 NL-Alert gefaseerd in gebruik te gaan nemen (Kamerstukken, 2011b).. 1.1 Mogelijkheden van NL-Alert Met NL-Alert kan de overheid bij een (dreigende) ramp of noodsituatie mensen in de directe omgeving via hun mobiele telefoon alarmeren en informeren over het gevaar en de noodzakelijke handeling om in veiligheid te komen of blijven. NL-Alert maakt gebruik van cell broadcast, een technologie die op vrijwel elke mobiele telefoon beschikbaar is maar nauwelijks bekend is onder de bevolking. Met de technologie cell broadcast kunnen tekstberichten gestuurd worden naar mobiele telefoons in een bepaald geografisch gebied. Om zo’n bericht te kunnen ontvangen moet op de mobiele telefoon het NL-Alert en eventuele andere kanalen worden ‘ingesteld’3. Cell broadcast verstuurt berichten onmiddellijk (‘real time’), zonder dat ze worden bewaard. Daarom kunnen berichten in een noodsituatie alleen worden ontvangen en worden opgemerkt op een mobiele telefoon waarvoor geldt dat: x Het kanaal waarop het bericht wordt verstuurd, vooraf is ingesteld; x De persoon zijn/haar mobiele telefoon bij zich heeft; x De mobiele telefoon op het moment van verzenden aanstaat, en x De mobiele telefoon verbonden is met een van de cellen van waaruit het bericht gestuurd wordt. Als aan deze condities is voldaan, kan een bericht worden ontvangen. De technologie kan ontvangst op de mobiele telefoon niet garanderen. Daarnaast moet de persoon het bericht op zijn of haar mobiele telefoon opmerken en lezen. Kenmerken van de technologie cell broadcast en een vergelijking met het uitzenden (broadcast) via radio en informatie via teletekst staan op de eerste en tweede slide in Bijlage 1. Uitgebreidere toelichting op NL-Alert vindt u op de “Veel gestelde vragen (FAQ)” folder van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2011a).. 1. In de volksmond is de WAS beter bekend als de “sirene”. Zie voor meer informatie de uitleg proces “waarschuwen van de bevolking” en beslisschema (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2003). 3 Op http://www.nlalert.nl staat informatie over het instellen van telefoons. Bovendien is voor een groot aantal toestellen een instructie beschikbaar. 2. 7.

(24) 1.2 Uitdagingen NL-Alert Gedurende de periode 2005 – 2007 zijn grootschalige experimenten met cell broadcast, de technologie waar NL-Alert gebruik van maakt, uitgevoerd. Deze proeven werden geëvalueerd door de TU Delft en leidde tot de conclusie: “Ja, cell broadcast kan een effectieve en efficiënte aanvulling vormen op het sirenestelsel ten behoeve van burgeralarmering. De acceptatie onder burgers is bovendien hoog. Maar, een zorgvuldige implementatie is wel nodig. Cell broadcast is zowel technisch als organisatorisch een complex systeem. Het is een geschikt middel voor burgeralarmering indien de technische onvolkomenheden worden weggewerkt en de resterende kwetsbaarheden die in verschillende onderdelen van de alarmeringscyclus met cell broadcast zullen blijven bestaan worden onderkend en beheerst.” (Jagtman, et al., 2008, p. 81) Naar aanleiding van de praktijkproeven werd aanbevolen cell broadcast via een gecontroleerd en gefaseerd traject te implementeren waarbij naast een goede invulling van de verzendinfrastructuur aandacht nodig is voor de ontwikkeling van toestellen en voor voorlichting van de bevolking over de nieuwe manier van alarmering. De belangrijkste aanbevelingen voor het implementatietraject luidde (Jagtman, et al., 2008, pp. 83-84): x Voor de verzendinfrastructuur van cell broadcast is betrouwbaarheid en beschikbaarheid op het moment van een ramp of crisis van belang. Deze momenten zijn zeldzaam maar zijn juist de situaties waarin technische systemen kwetsbaar zijn voor falen. Wanneer de infrastructuur tijdens het verzenden van een NL-Alert gedeeltelijk faalt, is alle informatie waarmee een schatting kan worden gemaakt van de omvang van niet geïnformeerde burgers en locaties in het te alarmeren gebied wenselijk. x Een aandachtspunt zijn de beschikbare bestaande en nieuwe mobiele telefoons in de markt. Om op bestaande telefoons een NL-Alert te kunnen ontvangen moet cell broadcast worden ingesteld door de gebruiker. De handelingen om een mobiele telefoon in te stellen verschillen per type toestel4. Ook nieuwe modellen toestellen moeten door de leverancier of door de gebruiker ingesteld worden. Er zijn bovendien bestaande en nieuwe modellen op de markt beschikbaar die cell broadcast niet of niet goed ondersteunen wordt. De dynamiek en veranderingen in de mobiele telefoon technologie maakt dat dit een continu aandachtspunt moet blijven. x De bevolking maakt onderdeel uit van een succesvolle alarmeringsketen. De effectiviteit van NL-Alert staat of valt met de bereidheid van burgers om mobiele telefoon die geschikt is om cell broadcastberichten te ontvangen, bij zich te dragen en aan te hebben staan. Voorwaarde hiervoor is een heldere communicatie over de voorwaarden waaronder berichten kunnen worden ontvangen en vermijden van verwarring andere mobiele telefoondiensten. Een continue awareness programma waarbij burgers worden geïnformeerd is hiervoor noodzakelijk. Ook het inzetten van de dienst NL-Alert bij incidenten, crisis en rampen draagt bij aan de bewustwording en het besef dat de berichten een toegevoegde waarde kunnen hebben aan het alarmeren van de bevolking. x Naast de bevolking is de verantwoordelijke voor alarmering van de bevolking (volgens de Wet op de Veiligheidsregio’s de Burgemeester die dat kan mandateren) een belangrijke schakel in de alarmeringsketen. De WAS heeft een hoge drempel alvorens besloten wordt dit middel in te zetten. Cell broadcast/NL-Alert kan een aanvulling vormen die een lagere drempel en dus hogere gebruiksfrequentie zal hebben. Daartoe moet de invulling van de alarmeringsketen aansluiten bij behoeften rond alarmering van bestuurders en gemandateerden. x Ook na een besluit cell broadcast in te gaan zetten voor burgeralarmering is behoefte aan evaluatie. Evalueren geeft inzicht in de effectiviteit van het systeem in praktijk en het functioneren van elk van bovengenoemde schakels: verzendinfrastructuur, mobiele telefoons, burgers en bestuurders. Aangezien het alarmering waarbij de bevolking gelijktijdig op de hoogte wordt gesteld van een acuut gevaar en daarbij een handelingsperspectief wordt geboden nieuw is, kan elke evaluatie helpen om te bepalen of aanpassingen of herpositioneringen nodig zijn. (zie voor nadere invulling: Jagtman, 2011). 4. Zie http://instelhulp.nlalert.nl/ voor instructies van diverse mobiele telefoons om een indruk te krijgen van de verschillen in handelingen om een toestel geschikt te maken om NL-Alert berichten te kunnen ontvangen. 8.

(25) x. Tijdens de praktijkproeven is er sprake geweest van op termijn vervangen van het Waarschuwings- en AlarmeringsStelstel (WAS) door cell broadcast. De resultaten van de praktijkproeven gaven geen aanleiding om tot vervanging over te gaan. Daartoe moet NLAlert zich in de praktijk eerst bewijzen. Er zijn nog teveel onzekerheden omtrent de technologische schakels (zowel infrastructuur als mobiele telefonie ontwikkeling) en de inbrengen van zowel de professionele gebruikers (die willen alarmeren) als de burgers (die moeten kunnen ontvangen). Bovendien geldt dat zowel WAS als NL-Alert nooit een 100% dekking zal bereiken en daarmee aanvullend aan elkaar kunnen zijn.. Een recent onderzoek door I&O Research en Berenschot (Holzmann, Warners, Franx, & Bouwmeester, 2011) laat zien dat de conclusies en aanbevelingen ten aanzien van de perceptie van de bevolking uit 2008 nog altijd actueel zijn. NL-Alert biedt perspectieven onder voorwaarden. In het testrapport over NL-Alert (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2011b) wordt wederom gespreken over de mogelijke vervanging van de WAS op termijn. Daarbij wordt als reden ook de beperkter inzet van de WAS genoemd en wordt de vraag opgeworpen of de WAS bestaansrecht heeft naast NL-Alert5. De conclusie in het testrapport gaat in de richting van het overbodig raken van de WAS op termijn. Echter de boven genoemde uitdagingen voor NL-Alert uit de praktijkproeven zijn nog steeds relevant. Daarnaast is het de vraag of het scenario waarin het testrapport vanuit wordt gegaan, dat ‘een veel grotere groep die de sirene niet hoort kan naar alle waarschijnlijkheid wel NL-Alert bericht ontvangen’6 voor 2017 bewaarheid wordt.. 1.3 Doelstelling en afbakening In het rapport “Bouwstenen voor alarmberichten in het kader van NL-Alert” (Jagtman, Sillem, & Ale, 2011b) is een berichtenstructuur voor alarmberichten gedefinieerd, zijn toetscriteria om alarmberichten te beoordelen opgesteld en zijn met behulp van deze toetscriteria voorbeeldberichten opgesteld. Het rapport was een voortzetting van eerder werk in het EU project CHORIST door de TU Delft (CHORIST SP3.D1 Deliverable, 2009; CHORIST SP3.D55 Deliverable, 2008). Om een vertaling naar de Nederlandse context te maken is een vragenlijst onder professionals uitgezet, zijn bestaande berichten die in het kader van risicocommunicatie zijn opgesteld geanalyseerd en zijn berichten samengesteld, beoordeeld en aangescherpt in een workshop met verschillende professionals uit de brandweer, politie en crisiscommunicatie. In het onderzoek (Jagtman, et al., 2011b, p. 3 Figuur 2) was voorzien de voorbeeldberichten door de bevolking in een webexperiment te laten waarderen. Het webexperiment is tijdens het onderzoek opgesteld, echter kreeg door de gateway review van het NL-Alert (Kamerstukken, 2011a) in het voorjaar van 2011 een lagere prioriteit. Na afronding van het onderzoek is het experiment door de TU Delft zelf uitgevoerd. Dit rapport heeft tot doel: inzicht te. geven in de waardering van de inhoud van alarmberichten door de bevolking om de bouwstenen die zijn ontwikkeld om berichten op te stellen, de berichtenstructuur voor NL-Alert en de toetscriteria, indien nodig te verfijnen. Dit rapport beperkt zich tot de inhoud van alarmberichten. De werkelijke impact van een bericht is niet te isoleren van de context waarbinnen deze wordt ontvangen. Zo hangt de impact af van de noodzaak tot direct reageren op een bericht, wat afhankelijk van het doel waarmee een NL-Alert wordt verzonden: een eerste kennisgeving (inclusief alarm), aanvulling van nieuwe feiten gaande het incident of de crisis (alarm of informatie) tot louter informerende berichten (situatie status, ook einde incidentsituatie). Ook is de impact afhankelijk van de situatie waarin de ontvanger zich bevindt en eventuele andere signalen die de ontvanger heeft om de inhoud van het bericht te verifiëren. Het onderzoek beperkt zich verder tot een aantal incidenttypen: gevaarlijke stoffen, natuurbranden en stroomuitval. Deze inperking vloeit voort uit de scenario’s waarop in professional in het voortraject de alarmberichten hebben gebaseerd.. 5 6. Zie pagina 18 NL-Alert Testrapport (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2011b) Zie pagina 19 NL-Alert Testrapport (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2011b) 9.

(26) 1.4 Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt de opbouw van het webexperiment en de verwerving van deelnemers uiteengezet. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de deelnemers en afvallers (non-respondenten) aan het experiment. De resultaten van het experiment worden bespreken in de hoofdstukken 4 tot en met 7. De hoofdstukken 4 en 5 behandelen de waardering van de alarmberichten en gaat in op mogelijke verschillen op basis variaties in de inhoud. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt ingegaan op de inhoud van zelfgemaakte berichten van de deelnemers en verwachtingen van de respondenten van NL-Alert. Hoofdstuk 8 bespreekt de conclusies en aanbevelingen.. 10.

(27) 2 Opzet van de studie In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens de opzet van de analyse, de opbouw van het webexperiment en de verwerving van respondenten besproken.. 2.1 Opzet analyse Deze studie richt zich op de beoordeling van alarmberichten door de bevolking. In aanvulling hierop het analyseren van door de bevolking zelf gemaakte berichten (zie verder hoofdstuk 6). De analyse van de waardering van berichten geschiedt vanuit drie invalshoeken (zie Figuur 1): een generieke vergelijking van de berichten, mogelijke invloeden van berichtvariaties en mogelijke invloeden van de persoonskenmerken. Uitgangspunt in de analyses zijn de cijfers toegekend aan de berichten en de beoordelingen van de lengte en de inhoud die in het bericht wordt gegeven. De generieke analyse richt zich op de vraag of er berichten zijn die sterk afwijken van de andere berichten (zie verder hoofdstuk 4). Vervolgens wordt aan de hand van de mogelijke invloeden door de variaties in de berichten en de persoonskenmerken nagegaan of er dominante factoren zijn die bijdragen aan de waardering van berichten. De resultaten hiervan worden besproken in hoofdstuk 5.. Figuur 1: invalshoek analyses van waardering van berichten. Ten aanzien van de uitkomsten van de mogelijke invloeden zijn er een aantal verwachtingen op basis van het eerdere onderzoek. Voor de persoonskenmerken geldt dat uit het vorige experiment naar de inhoud van berichten wordt verwacht dat er geen verschillen zijn te verwachten op basis van leeftijd en sekse (Jagtman, et al., 2008). In het vorige experiment was er verschil op basis van opleidingsniveau. Dit verschil duidde op een kritischer houding van hoger opgeleiden in vergelijking met lager opgeleiden. Er werden geen verschillen gevonden die duiden op problemen in het begrijpen van de berichten. Ten aanzien van de uitkomsten van de mogelijke invloeden door de variaties in de berichten zijn hypotheses opgesteld naar aanleiding van de toetsing van de berichten die door professionals waren opgesteld (Jagtman, et al., 2011b, pp. 41-42): x Ramptype: de gebeurtenis (incident, crisis of ongeval) die plaatsvindt, is bepalend voor de inhoud van een alarmbericht. Bovendien is deze gebeurtenis bepalend voor de noodzaak tot acute handeling door de bevolking naar aanleiding van een alarmbericht. De berichten richten zich op verschillende ramptypen. Met name bij twee van de berichten rond langdurige stroomuitval is er geen sprake van een urgente levensbedreigende situatie voor de algemene bevolking. o Hypothese: als een bericht geen urgent handelingsperspectief bevat wordt dit bericht lager gewaardeerd als alarmbericht x. 1 actie versus 2 instructies: Is het mogelijk om in doelgroepen te specificeren en om zo meer dan één instructie in 1 bericht te geven, begrijpen mensen dit nog, kunnen ze goed een 11.

(28) beslissing nemen welke van de handelingsperspectieven voor hen van toepassing zijn? In een aantal voorbeeldberichten waren ‘overige’ tekstpassages opgenomen waarin een aanvullend handelingsperspectief werd geboden dat mogelijk niet voor alle ontvangers geldt. o Hypothese: Als er meer dan 1 handelingsperspectief in een bericht wordt gegeven, zal dit bericht minder goed begrepen worden x. “Directief” versus “zelfredzaam”: Geven mensen de voorkeur aan een algemene zelfredzame instructie, of willen ze juist een specifiek handelingsperspectief, of is er geen voorkeur voor 1 van beiden? Een algemene instructie kan sneller gegeven worden en er is geen kans dat er foutieve instructies gegeven worden. Een specifieke handeling duurt langer, maar kan wel meer informatie geven. o Hypothese: Directieve en zelfredzame berichten zullen niet verschillen in beoordeling. x. “Medemens” versus zonder medemens: Werkt het verstorend om aan te geven dat mensen aan hun medemens moeten denken, of vinden mensen dit juist prettig? De professionals hadden ‘overige’ tekst toegevoegd waarin algemene oproepen uit de risicocommunicatie werden gedaan. o Hypothese: Het aangeven dat men aan zijn medemens moet denken wordt als storend ervaren. x. Info-element versus Zonder info-element: aan welke berichten geeft men de voorkeur? Indien er geen voorkeur wordt gegeven aan het element info, kan dit element weggelaten worden en is er dus meer ruimte in het bericht beschikbaar voor de overige twee elementen. Toch is het informatie-element in verschillende voorbeeldberichten door de professionals ingevuld. o Hypothese: Er wordt de voorkeur gegeven aan berichten zonder Info-element. 2.2 Opbouw webexperiment Het webexperiment maakt gebruik van een applicatie ontwikkeld door Tygron - Serious Gaming & Media voor een eerder experiment naar de inhoud van waarschuwingsberichten dat in 2006 is uitgevoerd als onderdeel van de praktijkproeven met cell broadcast (Jagtman, et al., 2008). De basisstructuur van het experiment is gelijk gebleven: een startvragenlijst, het experiment waarin de voorbeeldberichten werden voorgelegd en een eindvragenlijst. 2.2.1 Startvragenlijst Na een korte toelichting op het experiment volgt een startvragenlijst om een aantal persoonskenmerken en gegevens rond het mobiele telefoongebruik van de respondenten te verzamelen. De verzamelde data staat in Tabel 1 samengevat. Tabel 1: Overzicht startvragenlijst Onderdeel Persoonsgegevens. Mobiele telefoon. Verzamelde data x Woonplaats/regio x Geboortedatum/jaar x Sekse x Opleidingsniveau x Bezit mobiele telefoon (ja/nee) x Bezit smartphone (ja/nee/weet niet) x Uitspraak kenmerkend voor (frequentie van) gebruik (keuze uit 9 mogelijkheden). x. Uitspraak kenmerkend voor activeren/aanzetten van mobiele telefoon (keuze uit 8 mogelijkheden). x. Uitspraak kenmerkend voor de bereikbaarheid per de dag via de mobiele telefoon (keuze uit 6 mogelijkheden). Na deze vragenlijst volgde een instructie op het experiment. In de instructie gaf aan dat het dinsdagochtend 16 april 2013 is. De deelnemer werd gevraagd tijdens het experiment uit te gaan van de locatie waar hij of zij zich normaal gesproken op dinsdagochtenden is en de activiteiten die hij of zij 12.

(29) normaal gesproken op dinsdagochtenden onderneemt. De instructie gaf bovendien een toelichting op de applicatie die tijdens het experiment wordt gebruikt. 2.2.2 Beoordeling alarmberichten (het experiment) Tijdens het experiment werd de deelnemer 14 voorbeeld alarmberichten voorgelegd. Elk bericht werd getoond in het scherm van een mobiele telefoon. Indien nodig was er een scrollbar beschikbaar om het gehele bericht te kunnen lezen. Nadat de deelnemer het bericht had gelezen, moest hij/zij dit bevestigen met een knop. Daarop verdween de berichttekst en werden vier vragen7 voorgelegd: 1. Krijgt u voldoende relevante informatie in het bericht om een beslissing te nemen? 2. Wat vindt u van de lengte van het bericht? 3. Wat gaat u doen als u dit bericht in een noodsituatie ontvangt? 4. Hoe geschikt vindt u dit bericht om u te waarschuwen? Ik geef dit bericht een cijfer (1-10): Nadat de vragen zijn beantwoord, werd het volgende alarmbericht voorgelegd. De stappen a) lezen van het bericht en b) beantwoorden van de vier vragen herhaalde tot alle voorbeeld alarmberichten door de deelnemer zijn beoordeeld. De berichten werden tijdens het experiment random getoond. Hierdoor waarderen de deelnemers de berichten in verschillende volgorde. Door deze werkwijze wordt, bij voldoende deelnemers, effecten door een vaste ‘testvolgorde’ voorkomen. De 14 berichten die in het experiment werden voorgelegd zijn gebaseerd op voorbeeldberichten opgesteld tijdens de workshop van 13 december 2010 aangevuld met berichten uit het eerdere experiment in 2006. De berichten zijn op enkele punten gewijzigd: x alle berichten begonnen met “NL-Alert:“ x de locatienaam in alle berichten is vervangen door WoonWerkDorp x alle berichten eindigden met “16-04-2013 11:14” 2.2.3 Eindvragenlijst Na het beoordelen van de alarmberichten kreeg de deelnemer een korte eindvragenlijst waarin een aantal vragen over NL-Alert werd voorgelegd, de deelnemer zelf een alarmbericht kon maken en eventueel opmerkingen kon plaatsen. De opbouw en verzamelde data van de eindvragenlijst staat in Tabel 2. Tabel 2: Overzicht eindvragenlijst Onderdeel Bekendheid Eigen alarmbericht. Verzamelde data x Voor het experiment gehoord van NL-Alert (ja/nee) x Voor het experiment gehoord van cell broadcast (ja/nee) x Maak zelf een NL-Alert bericht naar aanleiding van een scenario “lekkage ketelwagen nabij station” (vrij tekstveld) x. Gebruik NL-Alert door overheid. Op welke momenten tijdens incident dreiging of ramp is een NL-Alert gewenst (één of meer van 7 momenten). x. Hoe vaak verwacht u een NL-Alert te ontvangen nav een incident, dreiging of ramp. x. Keuze uit 6 beschrijvingen van locaties waar respondent zich op dinsdagochtend meestal bevindt. (keuze uit 6 frequenties). locatie dinsdagochtend. Opmerkingen. 7. (aangezien de deelnemer was verzocht uit te gaan van gebruikelijke bezigheden op dinsdagochtend; geeft inzicht in het referentiekader dat de deelnemer heeft gebruikt tijdens het experiment). x. Over de berichten of naar aanleiding van het experiment (vrij tekstveld). De antwoorden voor elk van de vragen bestond uit een 7-puntsschaal (zie verder hoofdstuk 4). 13.

(30) 2.3 Werving van respondenten Het webexperiment is opgesteld vanaf april 2011. Gedurende de periode augustus-november 2011 is ruchtbaarheid gegeven aan het experiment om zo deelnemers te werven. Daarvoor zijn verschillende middelen ingezet: x uitnodiging van respondenten aan een eerdere vragenlijst uit januari 2011 naar aanleiding van de brand bij Chemie Pack in Moerdijk (Jagtman, Ale, Kluin, & Sillem, 2011a) x social media: via twitter en linkedin x oproepen op diverse internetsites via Signaal, Doven.nl, NCC, omroep Max x actieve werving in de Centrale Bibliotheek bij Blaak in Rotterdam (1, 6 en 27 september) en de Centrale Bibliotheek aan het Spui in Den Haag (14 september) x medewerking van RTV Rijnmond x verspreiden van flyers x deelname door studenten in het kader van vakken verzorgd door de sectie veiligheidskunde x medewerking van een docente van een MBO school Naast deze open wervingsacties zijn respondenten geworven via Intromart GfK (bron: Intomart GfK <november 2011>) tussen 26 oktober en 9 november 2011. In deze werving is nadruk gelegd op de groepen die via de open werving waren ondervertegenwoordigd. Dit betrof in belangrijke mate ouderen (65+) en daarnaast mensen van 40 tot 65 jaar. Ondervertegenwoordigd tot half oktober waren daarnaast vrouwen en mensen met een lager of gemiddeld opleidingsniveau.. 14.

(31) 3 Respondenten Totaal is de website van het experiment 1253 keer bezocht waarbij persoonsgegevens zijn achtergelaten. Hiervan zijn de resultaten van 1082 mensen meegenomen als respondent in het onderzoek. De overige 171 mensen zijn niet als deelnemer beschouwd. In dit hoofdstuk worden de kenmerken van deelnemers en afvallers besproken en wordt aangegeven in hoeverre de groep deelnemers representatief is voor populatie waaraan een NL-Alert kan worden verstuurd.. 3.1 Deelnemers Van deze 1082 deelnemers was 48% man en dus 52% vrouw. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 45 jaar. Voor dit onderzoek zijn de deelnemers in drie leeftijdscategorieën ingedeeld op basis van hun leeftijd op 1 januari 2011. 37% van de deelnemers was tussen de 16 en 40 jaar oud, 49% tussen de 40 en 65 jaar oud en 15% was ouder dan 65. Van de 1082 deelnemers is 31% hoger opgeleid (zie verder Bijlage 2). Naast persoonskenmerken is de deelnemers gevraagd naar het bezit, bereikbaarheid en gebruik van hun mobiele telefoon (zie ook Bijlage 2). 24 deelnemers gaven aan niet in bezit te zijn van een mobiele telefoon. 38% van de mobiele telefoons van deelnemers zijn smartphone’s. De overige deelnemers die een mobiele telefoon hebben, heeft geen smartphone (49%) of weet dit niet (13%). De deelnemers die een mobiele telefoon hebben, typeren de bereikbaarheid via en het gebruik van hun mobiele telefoon als volgt: x Het merendeel (77%) geeft aan zijn of haar mobiele telefoon altijd aan te hebben staan. Desondanks hoort8 slecht 51% van de deelnemers hun mobiele telefoon 24 uur per dag indien ze worden gebeld of een tekstbericht ontvangen. x 65% deelnemers kan de mobiele telefoon meer dan 16 uur per dag of altijd horen. Anderzijds geeft 10% van de respondenten aan dat ze via hun mobiele telefoon minder dan 2 uur per dag of nooit bereikbaar zijn. x 55% van de deelnemers gaf aan meerdere keren per dag zelf privé en of zakelijk te bellen. Aan de andere kant geeft 12% van de deelnemers aan zelden of nooit zelf te bellen. Het verschil tussen het aan hebben staan van de mobiele telefoon en het daadwerkelijk horen van een oproep, kan bijvoorbeeld worden verklaard doordat mensen hun mobiele telefoon terwijl zij slapen niet in hun nabijheid hebben, op “stil/trillen” hebben gezet en/of niet kunnen horen. De resultaten van elke deelnemer die minimaal 1 van de 14 alarmberichten uit het experiment heeft beoordeeld zijn meegenomen. Van de 1082 deelnemers hebben er 852 alle 14 berichten beoordeeld. De deelnemers die niet alle berichten hebben beoordeeld, hebben gemiddeld 9,3 van de 14 berichten beoordeeld. De vragenlijst die volgde na de berichten is door 934 deelnemers beantwoord. Daarbij moet worden aangetekend dat 137 deelnemers niet alle 14 alarmberichten heeft beoordeeld maar wel de vragenlijst heeft ingevuld. Dit is door de applicatie veroorzaakt, wanneer de deelnemers via het tweede maal bevestigen van de url per abuis naar het volgende onderdeel van het experiment werd geleid.. 3.2 Non-response Niet alle mensen die de het experiment bezochten hebben uiteindelijk deelgenomen. De applicatie die gebruikt werd voor dit experiment is een aanpassing van het eerdere webexperiment uit 2006 (Jagtman, et al., 2008; Klaassen, 2005; Sillem, 2010). De applicatie maakt gebruik van Flash, zonder een Flash plugin is het niet mogelijk de tekstberichten te zien. Op een Ipad is het niet mogelijk Flash 8 Cell broadcast wordt met interesse gevolgd door doven en slechthorenden die het Waarschuwings en Alarmeringssysteem (“de sirene”) niet kunnen waarnemen. Ook aan dit experiment hebben een aantal doven en slechthorenden deelgenomen. Daar waar in dit rapport wordt gesproken over “de mobiele telefoon horen” wordt ook bedoeld op alternatieve wijze (via trilling of visueel) waarnemen.. 15.

(32) te installeren. Het eerste onderdeel van het experiment waarbij de plugin noodzakelijk is, zijn voorbeeldberichten nadat de persoonsgegevens zijn ingevuld. Hierdoor zijn de persoonsgegevens van afhakers wel bekend. Een andere reden kan zijn het afhaken tijdens de voorbeeldberichten bijvoorbeeld omdat het experiment niet aan de verwachtingen voldoet. In totaal zijn op de persoonsgegevenspagina door 171 mensen kenmerken achtergelaten, die geen alarmberichten hebben beoordeeld. Van deze mensen zijn net als van de deelnemers de persoonskenmerken en hun mobiele bezit, bereikbaarheid en gebruik bekend. In Bijlage 2 zijn de gegevens voor de non-response net als voor de deelnemers uitgesplitst. Ten opzichte van de respondenten zijn er meer mensen boven de 65+ afgehaakt. Dit wijkt af van het eerdere webexperiment uit 2006 (Jagtman, et al., 2008; Sillem, 2010). Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat een deel van de respondenten is geworven in het kader van onderwijs onder MBO scholieren en universitaire studenten waardoor de deelname meer stimulans had dan voor andere geworven deelnemers. Tot op zekere hoogte hadden ook de respondenten die geworven zijn door Intromart GfK een stimulans in de vorm van een kleine vergoeding. Daarnaast zijn onder de uitvallers relatief meer mensen met een afgeronde HBO of Universitaire opleiding. Dit komt wel overeen met het eerder experiment uit 2006. Ook van het mobiele telefoon bezit, bereikbaarheid en gebruik onder de non-response heeft op alle facetten een vergelijkbaar karakter met deelnemers. Ook onder deze groep heeft 38% van de telefoonbezitters een smartphone. Verder gaf 75% van de mensen aan dat hun mobiele telefoon altijd aanstaat, terwijl 47% aangaf de telefoon ook 24 uur per dag te kunnen horen. Door de sterke overeenkomsten in gebruik van de mobiele telefoon lijkt de oorzaak van afhaken niet te relateren aan het afhaken van mensen die minder op (nieuwe) technologie zijn georiënteerd. De eerder genoemde beperking van de Flash plugin zal vermoedelijk een grotere rol hebben gespeeld.. 3.3 Representativiteit De resultaten uit het experiment zijn in beginsel een afspiegeling van de deelnemersgroep. In hoeverre ze kunnen worden vertaald naar de populatie hangt af van de representativiteit van de deelnemers ten op zichten van de populatie. In het kader van burgeralarmering bestaat de populatie uit de Nederlandse bevolking boven de 16. De leeftijd van 16 jaar is gelijk aan de eerdere onderzoeken. In deze paragraaf wordt nagegaan in hoeverre de persoonskenmerken geslacht, leeftijd en opleiding in de deelnemersgroep een afspiegeling zijn van de Nederlandse bevolking. De representativiteit van de deelnemers ten opzichte van de populatie is bepaald met een MannWhitney U-test. Deze toets vergelijkt de verdeling over de verschillende categorieën van de steekproef met die van de populatie. Voor de toets is de data gebruikt die te vinden is in Tabel 24 – 26 uit Bijlage 2. De codering die gebruikt is bij de toetsen is te zien in Tabel 27 in dezelfde bijlage. Wat betreft de leeftijd in de representativiteitstest is de gemiddelde waarden 1.78 voor deelnemers en 1.82 voor de populatie. De steekproef is representatief voor leeftijd (Mann-Whitney U= 571073.500, n1=n2=1082, p=.285). Voor geslacht zijn de gemiddelde waarden 1.52 (deelnemers) en 1.51 (populatie). De steekproef is eveneens representatief voor geslacht (Mann-Whitney U= 577247.000, n1=n2=1082, p=.519). Op basis van het opleidingsniveau zijn de gemiddelde waarden zijn 2.04 voor deelnemers en 1.97 voor de populatie. De steekproef is niet representatief voor opleidingsniveau. De steekproef is gemiddeld iets hoger opgeleid dan de populatie (Mann-Whitney U= 549104.000, n1=1082, n2=1071, p=.025). Hoewel voor het experiment telefoonbezit niet noodzakelijk is, zal het onderwerp eerder aanspreken voor individuen die een telefoon bezitten. Tot voor kort werden cijfers verzameld rond het aantal actieve aansluitingen in Nederland. Zo was het aantal mobiele aansluitingen in het tweede kwartaal van 2011 19,8 mln, met andere woorden meer dan het aantal inwoners in Nederland (van der Giessen , van der Plas, & van Oort, 2011). Aangezien sommige personen meer dan 1 aansluiting hebben, kan het aantal aansluitingen niet als vergelijkingsmateriaal dienen. Sinds een aantal jaar verzamelt het CBS gegevens over het ICT gebruik van huishoudens en personen. Hierbij gaat het CBS uit van de huishoudens in Nederland en wordt er per huishouden of persoon nagegaan of en wat voor toegang zij hebben tot internet. Het ICT gebruik van Nederlanders is volgens het CBS onderzoek sterk. 16.

(33) toegenomen sinds 2005 (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011). In de laatste jaren neemt de toegang van internet via mobiele apparatuur een grote vlucht. Zo had in 2005 11% van de personen toegang tot internet via een mobiele telefoon en was dit in 2010 toegenomen tot 36%. In 2011 is dit verder toegenomen tot 51%9. Het gebruik van internet via mobiele telefoon is sterk verschillend afhankelijk van persoonskenmerken. Vooral jongeren lopen voorop (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011). De representativiteit van de respondenten voor de Nederlandse populatie op basis van de door ons verzamelde gegevens over het bezit en gebruik van mobiele telefoons kan niet worden bepaald. In het experiment zijn niet dezelfde definities gehanteerd. Wel kunnen we het bezit van smartphone, waarmee internet toegang aannemelijk is, onder de totale deelnemers zetten naast de CBS gegevens over 2010 en 2011. Tabel 3 toont deze gegevens naar geslacht. 38% van de deelnemers gaf aan een smartphone te bezitten wat overeenkomstig is met het bezit volgens het CBS in 2010. In onze deelnemersgroep bezit in overeenstemming met de CBS data aanzienlijk meer mannen een smartphone dan vrouwen. Echter het bezit van mannen uit de deelnemersgroep ligt tussen de data van beide CBS jaren in, terwijl het bezit van vrouwen rond het CBS gegeven uit 2010 ligt. Tabel 3: Smartphone bezit naar geslacht deelnemers en toegang internet via mobiele telefoon volgens CBS10 geslacht Man Vrouw Totaal. # deelnemers 516 566 1082. Bezit smartphone 238 170 408. % smartphone bezitters 46% 30% 38%. CBS2010 40% 32% 36%. CBS2011 55% 46% 51%. In Tabel 4 worden de gegevens naar leeftijd gepresenteerd. De leeftijdscategorieën van CBS en het experiment zijn niet geheel gelijk. Zowel in de deelnemers groep als in de CBS data neemt het bezit van smartphones af met de leeftijd. Het bezit van een smartphone voor de groepen 16-40 en 40-65 jaar liggen tussen de beide CBS jaren in. Het bezit onder 65+ ligt op het niveau van 2010. Tabel 4: Smartphone bezit naar leeftijd deelnemers en toegang internet via mobiele telefoon volgens CBS11 leeftijd 16-40 40-65 65+ Totaal. Aantal deelnemers. Bezit smartphone. % smartphone bezitters. 396. 224. 57%. 525 161 1082. 174 10 408. 33% 6% 38%. 9. leeftijd. CBS2010. CBS2011. 12-25 25-45 45-65 65-75 Totaal. 54% 44% 27% 7% 36%. 72% 61% 41% 9% 51%. Data uit CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen 2005-2011 via Statline. Data uit CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen 2005-2011 via Statline. 11 Data uit CBS, ICT-gebruik huishoudens en personen 2005-2011 via Statline. 10. 17.

(34) 4 Resultaten beoordelingen alarmberichten In het experiment kreeg de deelnemer na het lezen van het alarmbericht vier vragen over het zojuist gelezen bericht. Hieronder worden de resultaten van de reacties gepresenteerd. In deze resultaten zijn alle respondenten meegenomen, die zoals in het voorgaande hoofdstuk werd uitgelegd minimaal 1 alarmbericht hebben beoordeeld. Aangezien niet elke deelnemer alle berichten heeft gelezen, is het aantal beoordeelding per bericht verschillend. De berichten werden aan de deelnemers in random volgorde voorgelegd, daardoor zijn steeds andere alarmberichten niet beoordeeld. In dit hoofdstuk presenteren we achtereenvolgens, het totaal beeld van de reacties (los van de specifieke alarmberichten), het cijfer dat de verschillende alarmberichten kregen, de waardering voor respectievelijk lengte en inhoud en tot slot de door respondenten aangegeven actie naar aanleiding van het alarmbericht.. 4.1 Totaal overzicht Elke vraag naar aanleiding van een alarmbericht moest worden beantwoord op een 7-puntsschaal. De respondenten hebben samen in totaal gezamenlijk 14.056 beoordelingen van de alarmberichten uit het experiment gegeven. Tabel 5 toont de verdeling van de reacties van de respondenten over de antwoordcategorieën voor de vier vragen die per bericht werden gesteld. Tabel 5: verdeling van alle beoordelingen van de 14 alarmberichten door 1082 respondenten over de antwoordcategorieën (N=14.056 beoordelingen per categorie) Inhoud Veel te weinig Te weinig Iets te weinig. Aandeel. Lengte. Aandeel. 1,6%. Veel te kort. 1,0%. 5,3%. Te kort. 2,9%. 13,5%. Iets te kort. 9,4%. Precies goed. 58,1%. Precies goed. 58,1%. Iets te veel. 13,6%. Iets te lang. 19,2%. Te veel. 5,2%. Te lang. 6,6%. Veel te veel. 2,6%. Veel te lang. 2,8%. Actie Aangegeven actie (direct) Andere actie (direct) Bevestiging zoeken bij bekenden Bevestiging zoeken bij onbekenden Bevestiging zoeken via media Wachten op volgend bericht Niks (anders), doorgaan bezigheden. Aandeel. Cijfer. aandeel. 48,5%. 1,2 of 3. 2,4%. 7,0%. 4. 4,0%. 12,0%. 5. 8,1%. 5,5%. 6. 20,2%. 18,2%. 7. 29,9%. 5,4%. 8. 25,5%. 3,4%. 9 of 10. 9,9%. Lengte en inhoud werd in 58% van de beoordelingen als “precies goed” gekwalificeerd. Wat betreft de beoordeling van de inhoud die werd aangeboden in de berichten geldt verder dat de categorieën “(iets) te weinig” en “(iets) te veel” een gelijk aandeel hebben. Dit geldt niet voor de extreme categorieën daarbij is “veel te veel” vaker gekozen dan “veel te weinig”. De beoordeling van de lengte van de berichten is buiten “precies goed” vaker als te lang beoordeeld. De berichten zetten in het algemeen niet direct aan tot het uitvoeren van de aangegeven actie. Minder dan de helft van de beoordelingen werd deze optie aangegeven. Bevestiging zoeken bij een (on)bekende of via de media werd in 36% van de antwoorden gekozen. Het meest gegeven cijfers voor de berichten zijn een 7, 8 of een 6. 6% van de berichten kreeg een cijfer 4 of lager.. 4.2 Waardering van de alarmberichten Naar aanleiding van elk bericht werden vier vragen beantwoord. De vierde vraag betrof het geven van een cijfer voor het alarmbericht. De veertien alarmberichten die in het experiment zijn beoordeeld 18.

(35) kregen gemiddeld een 6,90 (spreiding: 1,54). In Tabel 6 staat het gemiddelde cijfer en de spreiding dat per alarmbericht is gegeven. Het gemiddelde cijfer varieerde van een 6,31 voor berichtnummer 10 over een duinbrand, tot een 7,29 voor berichtnummer 8 over een brand bij een chemische fabriek. De variatie in antwoorden was voor bericht 10 het grootst, gevolgd door de berichten 2 en 4. Voor de berichten 5, 6 en 8 was de spreiding van de toegekende cijfers voor de berichten het laagst. Tabel 6: Cijfer per alarmbericht Nr. Bericht. 1. NL-Alert: Explosie gevaar LPG-wagen. N651 bij hmp 134 thv WoonWerkDorp, Loop direct 500 meter bij rookkolom vandaan. Verlaat direct uw auto. Denk aan uw medemens. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Om 10.30u tank- wagen met benzine gekanteld op A91, afslag WoonWerkDorp-Centrum. Explosiegevaar. Blijf 1km bij afslag vandaan. Als u op snelweg bent, laat auto achter en loop weg. Bewoners binnen 1km van afslag huis verlaten. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Gifwolk vrijgekomen bij Woon- WerkDorp CS. Verlaat nu station(somgeving) richting centrum, volg aanwijzing hulpdiensten. Help anderen indien nodig. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Chloorwolk op Bedrijven- terrein Woon WerkDorp. Aanwezigen moeten binnen blijven. Houd ramen en deuren dicht. Omwonenden: ga minimaal 2km bij bedrijven- terrein vandaan. Als dat niet kan, blijf dan binnen en houd ramen en deuren dicht. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Gifwolk vrijgekomen bij WoonWerk Dorp CS. Blijf of ga nu naar binnen (waar mogelijk), sluit ramen en deuren, schakel ventilatie uit. 16-042013 11:14 NL-Alert: Gifwolk vrijgekomen bij WoonWerk Dorp CS. Verlaat stationsomgeving richting centrum. Ga naar binnen (waar mogelijk), sluit ramen en deuren, schakel ventilatie uit. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Er komen giftige stoffen vrij bij een brand op ChemWerk in WoonWerk Dorp. Blijf binnen, sluit ramen, deuren en ventilatiesysteem. Stem af op Omroep RTV Regio (fm 53.4) of kijk op www.rampregio.nl 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Brand in chemische fabriek bij WoonWerkDorp. Gevaarlijke chemische stof vrijgekomen. Ga direct naar binnen! Sluit deuren en ramen. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Grote duinbrand in WoonWerk Dorp, direct levensgevaar. Verlaat het dorp via de toegangsweg of de stranden. Opvang in de sporthal. 16-042013 11:14 NL-Alert: Duinbrand WoonWerk Dorp, levensgevaar. Breng uzelf in veiligheid. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Heidebranden WoonWerk Dorp. Risico op insluiting. Verlaat het gebied. Blijf uit de rook. Volg instructies van hulpverleners op. Denk aan uw medemens. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Heidebranden WoonWerk Dorp. Gevaar voor insluiting. Breng uzelf in veiligheid. Help anderen indien nodig. 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Langdurige landelijke stroomuitval. Gebruik noodpakket als dekens, water, eten, kaarsen transistor. Beperk gebruik mobiele telefoon. Stem af op RegioFM (fm 53.4). volgend bericht voor 14.30u 16-04-2013 11:14 NL-Alert: Langdurige landelijke stroomuitval. Gebruik noodpakket als dekens, water, eten, kaarsen transistor. Beperk gebruik mobiele telefoon. 16-04-2013 11:14. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10 11. 12 13. 14. Gemiddelde score. Afwijking. 6,74. 1,55. 6,72. 1,63. 6,96. 1,46. 6,75. 1,59. 7,13. 1,34. 7,08. 1,40. 7,25. 1,52. 7,29. 1,41. 7,19. 1,47. 6,31. 1,74. 6,93. 1,44. 6,72. 1,53. 6,83. 1,55. 6,70. 1,52. 4.3 Lengte Figuur 2 laat de beoordeling van de lengte van elk van de 14 alarmberichten zien. De bovenste balk (aangeduid met totaal) toont de verdeling over alle berichten samen. Deze balk komt overeen met de antwoorden voor “lengte” uit Tabel 5. Elk alarmbericht heeft een eigen balk waarin staat aangegeven hoe de beoordeling is verdeeld over de 7 antwoordcategorieën. Iedere balk presenteert aan de linkerkant (blauw) welk aandeel van de respondenten de berichten als te kort waardeert. Aan de 19.

(36) rechterkant (oranje) staat voor elk bericht wel aandeel respondenten vond het bericht te lang was. De middelste in grijze gekleurde categorie betrof het antwoord “precies goed”.. totaal 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0%. 10%. Veel te kort. 20% Te kort. 30%. 40%. Iets te kort. 50% Precies goed. Te kort. 60%. 70%. Iets te lang. 80% Te lang. 90%. 100%. Veel te lang. Te lang. Figuur 2: beoordelingen van de lengte per bericht. De figuur laat zien dat voor het merendeel van de berichten dezelfde conclusie als het totaalbeeld geldt: de berichten worden als precies goed of als te lang bestempeld. Bericht 4 (chloorwolk) wordt door de helft van de respondenten als te lang beoordeeld. Te lang wordt door 36 tot 48% van de respondenten aan gegeven voor bericht 1 (explosiegevaar LPG), 2 (explosiegevaar tankwagen), 11 (heidebrand) en 13 (stroomuitval). Opvallende uitzondering op het algemene patroon vorm bericht 10 over een duinbrand. Dit alarmbericht is door 48% van de respondenten als te kort beoordeeld. Daarnaast werd alleen bericht 12 (over een heidebrand) naast precies goed eerder als te kort dan te lang gewaardeerd.. 4.4 Inhoud Figuur 3 toont voor elk van de 14 alarmberichten hoe de inhoud aangeboden in de teksten werd gewaardeerd. Opnieuw heeft elk alarmbericht een eigen balk met daarin de verdeling over de 7 antwoordcategorieën en wordt in de bovenste balk het totaal van alle berichten gepresenteerd. De middelste categorie “precies goed” is ook in deze figuur grijs gekleurd. Aan de linkerkant (blauw) staat het aandeel van de respondenten vindt dat te weinig inhoud in het bericht wordt aangeboden. Aan de rechterkant (oranje) staat voor elk bericht wel aandeel respondenten vond dat er teveel inhoud werd aangeboden.. 20.

(37) totaal 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0%. 10%. Veel te weinig. Te weinig. 20% Te weinig. 30%. 40%. Iets te weinig. 50%. 60%. Precies goed. 70% Iets te veel. 80%. 90%. 100%. Te veel. Veel te veel. Te veel. Figuur 3: beoordeling van de inhoud aangeboden in de alarmteksten per bericht. De inhoud aangeboden in alle berichten samen (zie Tabel 5 en bovenste rij “totaal” in Figuur 3) is normaal verdeeld. Figuur 3 laat zien dat er duidelijke verschillen zijn tussen de berichten. De berichten 10 over een duinbrand en 12 over een heidebrand worden door een groot deel van de respondenten (respectievelijk 57% en 38%) beoordeeld als een bericht dat te weinig informatie bevat. De berichten 1 (explosiegevaar LPG), 2 (explosiegevaar tankwagen), 4 (chloorwolk) en 13 (stroomuitval) werden naast precies goed in 31 tot 36% van de waardering eerder als te veel informatie beoordeeld.. 4.5 Actie Bij iedere alarmbericht werd de respondent gevraagd wat hij of zij gaat doen naar aanleiding van het bericht. Daarbij was geïnstrueerd dat de respondent zich bevond in het te alarmeren gebied. Door het karakter van het experiment wordt met deze vraag niet een werkelijke reactie van de alarmbericht gemeten. De resultaten geven een indruk van de “actie bereidheid” van de respondent naar aanleiding van het bericht. De aangegeven intentie tot handelen en het soort handeling dat vervolgens is gekozen, geeft een indruk van mogelijke beperkingen aan de waarschuwingsfunctie van berichten in het kader van “bron- en effect” bestrijden. Immers dergelijke berichten hebben tot doel aan te zetten tot handelen om schade te beperken. De resultaten uit Tabel 7 laten in kolom 2 zien dat de in de alarmtekst “aangegeven actie” het vaakst wordt overwogen voor bericht 8 (chemische brand waar gevaarlijke stoffen vrijkomen) en de berichten 6, 5 en 7 (alle vrijkomen giftige stoffen/gifwolk). De berichten 10 (duinbrand) en 14 (stroomuitval) zette het minst aan tot de in het bericht aangeboden actie. Dit geldt in mindere mate ook voor de berichten 12 (heidebrand) en 13 (stroomuitval). Voornamelijk bij de berichten 10 en 12 rond de duin- en heidebrand en bericht 14 (stroomuitval) werd vaker gekozen voor het zoeken van bevestiging (zie kolom 4). De berichten rond stroomuitval (nr 13 en 14) resulteerden in plaats van de aangegeven actie meer in wachten op een volgend bericht of doorgaan met de bezigheden (kolommen 5 en 6). Wachten op een volgend bericht werd ook bij de duinbrand (bericht 10) vaker dan gemiddeld aangegeven (kolom 5).. 21.

(38) Tabel 7: actie bereidheid per alarmteksten. Bericht 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 totaal. Aangegeven actie (direct). Andere actie (direct). Bevestiging* zoeken. 48,5% 44,3% 53,3% 52,0% 55,2% 56,2% 55,2% 58,3% 54,9% 33,5% 52,6% 41,4% 39,5% 33,9% 48,5%. 9,3% 10,3% 6,8% 5,3% 4,9% 5,4% 4,0% 4,4% 7,1% 8,4% 6,3% 8,8% 7,7% 9,2% 7,0%. 31,2% 33,6% 31,6% 35,4% 35,1% 32,3% 35,6% 32,1% 32,6% 46,5% 34,1% 41,0% 37,3% 41,6% 35,7%. Wachten op volgende bericht 5,3% 5,7% 5,5% 4,5% 3,1% 4,2% 3,4% 3,5% 3,3% 7,7% 4,7% 5,6% 10,5% 9,0% 5,4%. Niks (anders), doorgaan bezigheden 5,7% 6,0% 2,8% 2,8% 1,7% 2,0% 1,8% 1,6% 2,1% 3,8% 2,4% 3,3% 4,9% 6,4% 3,4%. * Bevestiging zoeken omvat de antwoordcategorieën: “Bevestiging zoeken bij bekenden”, “Bevestiging zoeken bij onbekenden” en “Bevestiging zoeken bij via de media”. De berichten 1 (explosiegevaar LPG) en 3 (gifwolk) leiden het minst tot zoeken naar bevestiging (kolom 4). Daarentegen leidde berichten 1 en 2 (beide explosiegevaar LPG) vaker tot het nemen van een andere actie (kolom 3) dan in de alarmtekst stond gemeld en niets anders doen (kolom 6), dus door te gaan met de bezigheden toen het bericht werd ontvangen. De resultaten rond de berichten waarbij respondenten het meest veronderstellen de aangegeven actie te ondernemen relateren aan direct bedreigende scenario’s rond gevaarlijke stoffen of gifwolk als gevolg van een chemische brand. Het is niet uit te sluiten dat de brand in Moerdijk op 5 januari 2011 in gedachten een bijdrage aan dit resultaat heeft geleverd. Daartegenover is de combinatie van het minst genegen te zijn de aangegeven actie uit te voeren en vaker wachten op een volgend bericht c.q. door te gaan bezigheden gerelateerd aan een in het algemeen minder direct bedreigend scenario, namelijk een langdurige stroomuitval. We zien de relatie tot de directe dreiging bij de actie vraag nadrukkelijker dan bij de beoordeling van lengte en aangeboden inhoud en bij het cijfer dat aan de berichten is gegeven.. 4.6 Samenvatting In het algemeen werden de berichten veelvuldig als precies goed gewaardeerd voor wat betreft de inhoud aangeboden in de alarmtekst en de lengte. Als de lengte niet precies goed was, werd deze vaker als te lang beoordeeld. Het meest afwijkende bericht blijkt bericht 10 over de duinbrand (NL-Alert: Duinbrand WoonWerk Dorp, levensgevaar. Breng uzelf in veiligheid. 16-04-2013 11:14). Beoordeling van de aangeboden inhoud in de tekst, de lengte en het cijfer duiden erop dat dit bericht niet voldoende informatie geeft. Dit wordt bevestigd door de actie die de deelnemers veronderstellen te nemen: meer dan bij andere berichten zoeken naar bevestiging. In mindere mate is ook bericht 12 (over een heidebrand) afwijkend. Bij de veronderstelde actie is er een verschil tussen directe dreigingen (gevaarlijke stoffen als gevolg van chemische branden) en minder directe dreiging (langdurige stroomstoring). De alarmberichten rond directe gevaren zetten meer aan tot het (direct) uitvoeren van de aangegeven actie. Nu dat in dit hoofdstuk een algemeen beeld van de resultaten is gepresenteerd, wordt in het volgende hoofdstuk nadere analyses gepresenteerd op de resultaten te kunnen duiden.. 22.

(39) 5 Nadere analyse: kracht en zwaktes van alarmberichten In het vorige hoofdstuk werd de reacties van de deelnemers na het lezen van de alarmberichten gepresenteerd. In dit hoofdstuk op een aantal kenmerken van berichten en de lezers ander besproken.. 5.1 Berichtvariaties De 14 alarmteksten bevatte een aantal variaties die bewust zijn opgenomen in dit onderzoek om mogelijke verschillen in de waardering te kunnen analyseren. De varianties zijn onderscheiden door het analyseren van berichtelementen van de alarmteksten die door de experts zijn opgesteld (zie Jagtman, et al., 2011b). Om na te gaan of respondenten berichten verschillend waarderen, zijn alleen de resultaten meegenomen van respondenten die alle berichten relevant voor de vergelijking hebben beoordeeld. 5.1.1 Risico: soort gevaar in het alarmbericht Het eerste verschil is niet ontstaan tijdens het opstellen van de alarmberichten, maar heeft de oorsprong in verschillende soorten scenario’s waarvoor gealarmeerd kan worden. De opgestelde berichten hebben betrekking op verschillende ramptypen: gevaarlijke stoffen (transport & stationair), natuurbranden en stroomuitval. Presentatie van de resultaten voor de “intentie tot handelen” (zie paragraaf 4.5) geeft aanleiding om nader te besturen of er verschillen tussen de waardering van alarmberichten voor verschillende ramptypen bestaat. De intentie tot handelen was lager voor berichten zonder een urgent handelingsperspectief, in plaats daarvan werd in grotere mate dan bij de andere berichten afgewacht tot een volgend bericht of niets gedaan. De hypothese naar aanleiding van de verschillende ramptypen luidt: als een bericht geen urgent handelingsperspectief bevat wordt dit bericht lager gewaardeerd als alarmbericht. De berichten in het experiment zijn voor deze analyse als volgt samengevoegd: x Gevaarlijke stoffen (transport) urgent: berichten 1, 2, 3, 5 en 6 x Gevaarlijke stoffen (stationair) urgent: berichten 4, 7 en 8 x Natuurbranden urgent: berichten 9, 10, 11 en 12 x Stroomstoring niet urgent: berichten 13 en 14 In totaal hebben 852 respondenten alle berichten beoordeeld en in deze analyse betrokken. De urgente berichten kregen gemiddeld een significant hoger cijfer: een 6,93 tegen een 6,76 voor de niet urgente berichten (zie Tabel 8). Tabel 8: Cijfer voor urgente en niet urgente berichten (N=11928; F=17, P<0,0001, df=1 en 11927) Variatie Urgent Niet urgent. Berichttype GS-transport GS-stationair Natuurbranden Stroomstoring. Gem 6,93 7,07 6,81 6,76. StDev 2,23 2,37 2,51 2,37. Gem. StDev. 6,93. 2,37. 6,76. 2,37. In Figuur 4 staan de verdelingen van de cijfers voor elk van de vier ramptypen gepresenteerd. Ook deze curven laten zien dat de niet urgente stroomstoring berichten lagere cijfers hebben gekregen. De figuur laat tevens zien dat de alarmberichten rond gevaarlijke stoffen een hoger cijfer krijgen dan de berichten rond natuurbranden.. 23.

(40) 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 1, 2 of 3. 4. 5. GS-transport. 6. GS-stationair. 7 natuurbrand. 8. 9 of 10. stroomstoring. Figuur 4: Cijfer per ramptype (N=11928; F=21, P<0,0001, df=3 en 11924). Op basis van de lengte (zie Tabel 9) en de inhoud (zie Tabel 10) worden de urgente berichten in grote mate als “precies goed” beoordeeld. Dit is opvallend gezien de uitsplitsing per ramptype. Hoewel de berichten rond stroomstoring als te lang worden beoordeeld, laat Figuur 5 zien dat natuurbranden van de ramptypen het meest afwijkend is beoordeeld. Deze berichten werden te kort bevonden. Tabel 9: Waardering lengte urgente en niet urgente berichten (N=11928; &2=42, P<0,0001, df=6) Variatie. Totaal. Urgent Niet urgent. 10224 1704. Veel te kort 1,1% 0,9%. Iets te kort 9,5% 8,2%. Te kort 3,2% 1,9%. Precies goed 59,2% 54,8%. Iets te lang 18,2% 22,9%. Te lang 6,1% 7,6%. Veel te lang 2,8% 3,7%. Tabel 10: Waardering inhoud urgente en niet urgente berichten (N=11928; &2=77, P<0,0001, df=6). Variatie. Totaal. Urgent Niet urgent. 10224 1704. Veel te weinig info 1,7% 1,1%. Te weinig info 5,3% 4,1%. Iets te weinig info 13,3% 12,0%. Precies goed 59,6% 53,5%. Iets te veel info. Te veel info. Veel te veel info. 12,6% 19,0%. 4,8% 6,6%. 2,7% 3,6%. 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Veel te kort. Te kort. GS-transport. Iets te kort. Precies goed. GS-stationair. Iets te lang. natuurbrand. Te lang. Veel te lang. stroomstoring. Figuur 5: Waardering lengte per ramptype (N=11928; &2=570, P<0,0001, df=18). 24.

(41) De uitsplitsing voor de inhoud aangeboden in het bericht geeft eenzelfde conclusie (zie Figuur 6). De alarmberichten rond stroomstoringen bevatten teveel informatie. Toch zijn de meest afwijkende berichten de alarmberichten rond natuurbranden die naar mening van de respondenten te weinig informatie bevatten. 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Veel te Te weinig Iets te Precies Iets te Te veel Veel te weinig informatie weinig goed veel informatie veel informatie informatie informatie informatie GS-transport. GS-stationair. natuurbrand. stroomstoring. Figuur 6: Waardering inhoud per ramptype (N=11928; &2=639, P<0,0001, df=18). De intentie om direct te handelen overeenkomstig de actie in het alarmbericht is significant hoger voor urgente berichten (Tabel 11). Naar aanleiding van de niet urgente berichten gaan de respondenten eerder bevestiging zoeken dan direct de aangegeven actie uitvoeren. 1 op de 10 respondenten wacht op een volgend bericht. Tabel 11: Voorgenomen actie van urgente en niet urgente alarmberichten (N=11928; &2=168, P<0,0001, df=4) Aangegeven actie (direct). Andere actie (direct). Bevestiging zoeken. 10224 1704. 50,0% 36,6%. 6,7% 8,1%. 35,5% 39,6%. Aangegeven actie (direct). Andere actie (direct). Variatie. Totaal. Urgent Niet urgent. Niks (anders), doorgaan bezigheden 3,2% 5,9%. Wachten op volgend bericht 4,7% 9,9%. 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%. GS-transport. Bevestiging Niks (anders), Wachten op zoeken doorgaan volgende bezigheden bericht. GS-stationair. natuurbrand. stroomstoring. Figuur 7: Voorgenomen actie per ramptype (N=11928; &2=316, P<0,0001, df=12). Uitsplitsing van de vier ramptypen (zie Figuur 7) leert dat de actie bereidheid om te handelen overeenkomstig het alarmbericht voor alle drie urgente ramptypen hoger is dan voor de niet urgente. 25.

(42) stroomstoring berichten. Hoewel de waardering van de lengte en de inhoud van de berichten rond natuurbranden afweken, wordt bij deze berichten meer gehandeld. In vergelijking met de berichten rond gevaarlijke stoffen wordt bij de natuurbranden in verhouding meer naar bevestiging gezocht. Toch is dit minder dan bij de berichten voor stroomstoringen. De alarmberichten rond stroomstoringen zijn tijdens de workshops ontwikkeld op voorspraak van de experts. Het ramptype werd als belangrijk gezien om de bevolking bewust te maken het mobiele telefoon verkeer in het algemeen tot het noodzakelijke te beperken en in het bijzonder niet de alarmcentrale (112) onnodig te bellen. Uit de analyse van de berichten gemaakt door de respondenten van het webexperiment zelf (zie hoofdstuk 6) blijkt dat slecht 7 berichten een oproep bevatte om het mobiele telefoonverkeer te beperken. De perceptie van alarmberichten voor de bevolking is daarmee in eerste instantie niet om te wijzen op het gebruik van de mobiele telefoon in geval van een incident, ongeval of ramp. 5.1.2 Handelingsperspectief: 1 of meer acties in het alarmbericht NL-Alert maakt gebruikt van de techniek cell broadcast. Met cell broadcast kunnen berichten locatie gebonden worden verstuurd. Ook binnen één geografisch gebied kan het noodzakelijk zijn om meer dan één instructie te geven. Afhankelijk van het gevaar en afhankelijk van de omstandigheden waarin de te waarschuwen bevolking zich bevindt, kunnen instructies voor groepen mensen verschillen. Zo kan een actie voor mensen buiten in de directe nabijheid van de gevarenbron verschillen van mensen die zich binnen in huis bevinden. De fijnmazigheid waarmee berichten verstuurd kunnen worden is beperkt. Daarom kan het noodzakelijk zijn meer dan één doelgroep met hetzelfde alarmbericht te bedienen. Begrijpen de ontvangers een bericht met meer dan één instructie en kunnen ze vaststellen welk handelingsperspectief op hen van toepassing is. De hypothese die we veronderstellen is: als er. meer dan 1 handelingsperspectief in een bericht wordt gegeven, zal dit bericht minder goed begrepen worden. In het experiment hadden twee berichten rond gevaarlijke stoffen instructies voor meer dan één doelgroep. Deze berichten zijn met twee andere berichten rond gevaarlijke stoffen vergeleken die één handelingsperspectief bevatten. De berichten zijn door 936 deelnemers beoordeeld. In de analyse zijn de volgende berichten meegenomen: x Eén actie: berichten 3 en 5 x Meer instructies: berichten 4 en 6 De berichten met daarin 1 actie hebben gemiddeld een hogere cijfer gekregen dan de berichten waarin meer instructies waren opgenomen (zie Figuur 8). Het verschil is gering. 35% 30%. Variatie 1 actie Meer instructies. Gem 7,04 6,92. StDev 1,96 2,20. 5. 6. 25% 20% 15% 10% 5% 0% 1, 2 of 3. 4. 1 actie. 7. 8. 9 of 10. meer instructies. Figuur 8: Cijfer berichten met 1 actie en meer instructies (N=3744; F=6.4, P=0,01, df=1 en 3742). Ook de lengte (zie Figuur 9) en de inhoud (zie Figuur 23 in Bijlage 3) worden significant verschillend gewaardeerd. De lengte van berichten met daarin 1 actie wordt door 65% van de respondenten als 26.

Cytaty

Powiązane dokumenty

‘Building with nature’: the new Dutch approach to coastal and river works de Vriend, van Koningsveld and

(czasem przed kryzysem światowego lotnictwa spowodowanym atakami terrorystycznymi z 11 września), znaczny spadek ruchu pasażerskiego odnotowały porty lotnicze, które do tej

It is expected that tight carbonates of the Famennian stage are mainly prospective for unconventional gas with high content of condensate, and light tight oil..

W roku 1912 odkryto tajną szkołę prowadzoną przez Żydów Borucha Gersztajna i Chaima Sztycera, mieszczącą się w domu Stanisława Kozyrskiego.26 Nie­ spodziewana

Throughout the presentation of two characters from his major novels, namely Rose from Brighton Rock and the whisky priest from The Power and the Glory, an attempt

muzealnego przez Ośrodek Archiwów Bibliotek i Muzeów Kościelnych KUL we współpracy z Katedrą Muzeologii, Instytutem Filologii Klasycznej i Kulturo- znawstwa Uniwersytetu

Reading Rilke (1999) Williama Howarda Gassa i Rilke poetów polskich (2004) autorstwa Katarzyny Kuczyńskiej-Koschany są obecnie postrzegane jako fi lary literatury krytycznej

Należą do nich m.in.: (1) uwzględ- nianie zasady, zgodnie z którą nie może być mowy o urządzeniu opieki medycznej dla osób umieszczonych w zakładach karnych