Mt 611
NAVIGATIEKUNDE III
Prof.ir.J.A. Spaans
Rapportnr. 736-K-2
Februari 1988
D&ft University of Technology Ship Hydromechanics Laboratory
Mekelweg 2 2628 CD Deift The Netherlands Phone 015 - 78 68 82
Inhoudsopgave
Oceaannavigatie
1.1 Inleiding 1.2 Satellietnavigatie 1.2.1 Inleiding 71.2.2 Berekening van satellietbanen
11
1.2.3 Het Transit systeem
16
1.2.4 Het GPS systeem
28
1.2.5 Het Starfix systeem 58
1.3 Astronavigatie
62 1.4 Hyperbolische navigatiesystemen
1.4.1 Eigenschappen van hyperbolische systemen
75
1.4.2 Het Omega systeem
78
1.4.3 Het Decca-navigator systeem
82
1.4.4 Het Loran-C systeem 90
1.4.5 De Radio-richtingzoeker 93
1.4.6 Besloten systemen 94
1.4.7 Vergelijking van systemen 95
Kustnavigatie
2.1 Inleiding 97 2.2 Azimutale LOP's 99 2.3 Circulaire LOP's 102 2.4 Hyperbolisch LOP's 102 2.5 Bathymetrische LOP's 102 2.6 Nauw vaarwater navigatie102
2.7 Betonning
106
Conimunicatie
3.1 Inmarsat, Navigational warnings, Global Maritime
Distress
and Safety System
108 3.2 Inmarsat Standard-C 113 blz.
Veiligheid op zee
4.1 Algemene omschrijving4.2 De mens in het navigatie-regeiproces
4.3 Adviserend en controlerende organisaties
met betrekking
tot de veiligheid op zee
4.3.1 De IMO
4.3.2 DGSM
4.3.3 Port State Control
4.4 Bepalingen ter voorkoming van aanvaring op zee
Hoofdstuk 3 uit rapport ARGUS-90
Verkeersbegeleiding Zeevaart
129 131 131 132 141Hoofdstuk 4 uit rapport ARGUS-90
Toepassing verkeersbegeleidingssytemen
op binnenvaarwegen
163Ninisim -
a mini vessel inanoeuvring simulator
7.1 Introduction
178
7.2 Mathematical model 178
7.3 Computer program, validity and results
180
121 125
8.
Computation of optimum routes for ship weather routing
8.1
Definition of the problem184
8.2 Historical review
186
8.3 The modified isochrone method for least time
190
8.4 The modified isochrone method for least fuel
193 8.5 Prediction of speed, driftangle, rudder angle
and engine power
193 8.6 Estimation of Standard deviation of
passage time and fuel
consumption
194
8.7 Probability of shipping green water
198
8.8 Object function for the stochastic modified isochrone
method
200 8.9 Integration of route advice in Ship Management System
1. OCEAANNAVIGATIE
1.1. Inleiding
Men spreek in het algemeen over oceaannavigatie als het vaartuig zich
verder dan 50 n.m. van het dichtstbijzijnde (niet drijvende) obstakel
bevindt. De taktiek van de navigatie is er dan in hoofdzaak op gericht om op een zo economisch mogelijke wijze de bestemniing te bereiken. Koers en vaart worden zo gekozen, dat met een minimum aan schade en een minimum
aan brandstofverbruik een geplande aankomsttijd wordt gehaald. Routekeuze vindt plaats aan de hand van de daarvoor bestemde kaarten, boekwerken en atlassen, de eigenschappen van het schip en het tijdschema van de dienst. In gebieden waar veel depressies en/of tropische orkanen voorkomen is het
aan te raden om een weerkundig bureau in te schakelen voor route-adviezen die gebaseerd zijn op het actuele en voorspelde weer.
Plaatsbepaling tijdens de reis is noodzakelijk voor o.a.:
Algemeen navigatiebeleid, zoals uitzetten van koersen naar een aan te lopen punt, bepalen van de grondvaart, ontwijken van obstakels en
ondiepten etc.
Het doorgeven van de eigen positie indien het schip in nood komt te
verkeren ( de "München" in 1979), of anderszins bijstand nodig heeft.
Het doorgeven van de eigen positie aan een hulpcoardinerend vaartuig of waistation (Global Maritime Distress and Safety System GMDSS).
Voor het ontwijken van hoge golfvelden van tropische orkanen of
depressies.
Voor het optimaal benutten van zeestromen.
Positie doorgeven aan reder.
Plaatsbepalingssystemen die bij oceaannavigatie in aannierking komen, zijn: satellietplaatsbepaling (TRANSIT en CPS) astroplaatsbepal ing Loran-C Omega Decca radiopeil ingen
hybride systemen zoals Transit/Omega
DR-systemen (dead reckoning)
geintegreerde navigatiesystemen
De positie wordt nooit direct gemeten,
maar wordt berekend uit een
aantal onafhankelijke metingen, die een wiskundige relatie hebben
met de
positiecoardinaten: de meetvergeliking.
De positie wordt opgegeven in (breedte, lengte)
op een gedefinieerde
ellipsoide, in UTM coärdinaten, in RD coärdinaten, relatief
t.o.v. een gegeven punt als (Lix, ty) in n.m. of cables (1 cable
0.1 n.m.) of als peiling en afstand t.o.v. een gegeven punt.
De volgende externe metingen worden in de praktijk gebruikt voor
positiebepaling:
Afstandmeting
Voor navigatietoepassing komen in
aanmerking electronische
afstandmeting (EDM), optische afstandmeting en akoestische
afstandmeting. De electronische
en akoestische afstandmeting berust in
feite op looptijdmeting van een signaal
bij bekende voorplantingssnelheid. Het signaal kan bestaan uit een of meer pulsen
(LORAN-C) of uit PRN code (GPS).
Optische afstandmeting berust op parallaxmeting; laser-afstandmeting
wordt bij navigatie niet toegepast.
Meting van afstandverschil
Omdat het tijdstip van vertrek van een signaal in
een "multi-user" systeem niet bekend is wordt het afstandsverschil tot 2 bakens gemeten
Fasemeting
De fase van een door een baken uitgezonden radiogolf wordt gemeten, als
de fase bij de zender bekend is en tevens het geheel aantal golven
(integer) tussen zender en ontvanger, dan kan uit de fase en de golflengte de afstand zender-ontvanger worden herleid. (GPS)
Faseverschilmeting
Omdat de fase bij de zender veelal niet bekend is wordt i.p.v. de fase het faseverschil t.o.v. twee gesynchroniseerde bakens gemeten (Decca).
Bij een akoestisch Ultra Short Baseline (USBL) systeem zijn onder het
viak van het schip drie ontvangers in de scheepsassen geplaatst
op
enkele cm afstand.
Uit het gemeten faseverschil van een signaal dat door een baken op de zeebodem wordt uitgezonden volgt de oriëntatie van het baken t.o.v. de langsscheepse en dwarsscheepse as.
Geintegreerde dopplerfrequentie (dopplercount)
Over een bepaald tijdsinterval wordt het verschil gemeten van het aantal trillingen van een ontvangen radiogoif en het aantal trillingen dat door een interne (constante) oscillator wordt opgewekt (TRANSIT).
Hoekmeting
Hoekmeting tussen een hemellichaam en de kim wordt uitgevoerd met de
sextant op tienden van boogminuten.
Een peiling van een hemellichaam of aards voorwerp is
een hoekmeting in het horiontale viak in tienden van graden (op z'n best) t.o.v. het
kompasnoorden.
Ook hoekmeting tussen aardse voorwerpen met de sextant kan bij de navigatie gebruikt worden, evenals vertikale hoekmeting van een voorwerp met bekende hoogte.
Afstandmetingen, horizontale en vertikale hoekmetingen en astronomische
hoogtemetingen geven aanleiding tot circulaire positielijnen (LOP's),
bij 3D navigatie zijn dit bollen.
Nabij de gis wordt de meetvergelijking gelineariseerd voor de
Zichtpeilingen, radiopeilingen en radarpeilingen geven aanleiding tot azimutale positielijnen. Voor afstanden groter dan 50 n.m. tot het
baken is de LOP geen rechte lijn meer. Door linearisering nabij de gis
wordt weer een plaatselijke rechte LOP verkregen.
Faseverschil- en afstandverschilmetingen leveren hyperbolische LOP's
op die plaatselijk weer gelineariseerd worden voor automatische
verwerking. Dopplertellingen geven aanleiding tot een meetvergelijking
waarin een afstandsverschil voorkomt. Deze metingen worden uitsluitend automatisch verwerkt na linearisering.
De belangrijkste kenmerken van een plaatsbepalingssysteem/methode zijn
(in willekeurige volgorde): - de precisie
- de nauwkeurigheid
- de betrouwbaarheid
- de beschikbaarheid
- tijdsinterval tussen opvolgende waarnemingen
- waarnemings- en verwerkingstijd
Metingen (waarnemingen) zijn verontreinigd met fouten die
onderscheiden worden in
- toevallige fouten (random errors) - systematische fouten
- blunders
De precisie van een meting wordt uitgedrukt in de standaardafwijking
(la) van de toevallige fouten (meetruis). De meting kan echter ook nog
door een systematische fout verontreinigd zijn die
niet
weggecalibreerd is of niet weggecalibreerd kan worden (kimduiking bij astronomische hoogtemeting). Systematische en toevallige fouten
tezamen worden gekwantificeerd door de 95 % waarde, d.w.z. de waarde waarbinnen de absolute waarden van de som van toevallige en
systematische fouten in 95 % van de gevallen zal liggen.
De IMO schrijft deze waarde voor als aanduiding van de nauwkeurigheid
(accuracy) van een navigatiegrootheid.
Onder de betrouwbaarheid van een meting wordt verstaan de mate waarin
een blunder in een meting kan worden opgespoord. Ter illustratie worden in figuur 1.1 drie LOP's gegeven van onafhankelijke metingen,
waarbij twee LOP's afkomstig zijn van afstandsmetingen van twee bakens die recht tegenover elkaar liggen voor de waarnemer.
Een gemeten positie is betrouwbaar als de mogelijkheid om blunders op
te sporen aanwezig is, door aantal en geometrie van de LOP's.
LOP 3
//
LOP I/
LO? 2
fig. 1.1 LOP 3 kan niet op blunders worden gecontroleerd en is dus
onbetrouwbaar.
Hoewel de drie LOP's dezelfde precisie en nauwkeurigheid kunnen hebben,
is de betrouwbaarheid van LOP 3 gelijk aan nul omdat deze niet door de
beide andere gecontroleerd wordt. De kwantificering van de
betrouwbaarheid wordt verder behandeld in college MT 612.
De precisie van de 2D positie wordt aangeduid door een 2 x 2
covarantie-matrix.
2
P=
J
De nauwkeurigheid van een gemeten positie wordt aangegeven met een 95 %
cirkel (aanbevolen door IMO).
De nauwkeurigheid (accuracy) wordt gedefinieerd als de mate waarin de verkregen uitkomst overeenkomt met de werkelijkheid.
6
Het tijdsinterval tussen opvolgende positiewaarnemingen is een
belangrijke parameter voor positioneringssystemen. Het belangrijkste
nadeel van het huidige satellietsysteem Transit is met name het grote
tijdsinterval tussen de satellietpassages die een betrouwbare positie
opleveren. Gemiddeld is dat op onze breedte circa 50 mm., maar nabij de
equator is dit 1.5 uur met uitschieters naar 12 uur. Dit systeem is dan ook ongeschikt om als primair systeem voor kustnavigatie te worden
gebruikt.
Decca en Loran-C zijn wel continu beschikbaar, maar de dekking
(coverage) van deze systemen is beperkt. Omega is continu beschikbaar
maar heeft een lage nauwkeurigheid en is daardoor ongeschikt voor kustnavigatie.
De waarnemings- en verwerkingstijd van Omega, Decca of Loran-C bij
ontvangers die de tijd- of faseverschillen geven en waarbij de
navigator de metingen in de kaart moet verwerken is enkele minuten.
Bij ontvangers die de metingen zeif tot positie verwerken is de
verwerkingstijd naar de kaart uiteraard geringer. Integratie met een "electronische kaart" beeldt de "real time" positie continu af op het
beeldscherm waarop tevens de (electronische) zeekaart wordt afgebeeld.
Er zijn ook systemen waar de "real time" positie als een lichtvlek op de papieren zeekaart wordt geprojecteerd.
De waarnemings- en verwerkingstijd van astro-observaties is relatief hoog. Een stersbestek van 4 sterren, die gedurende de schemering worden
"geschoten", kost een ervaren waarnemer/verwerker circa een half uur.
Bij gebruik van geprogrammeerde calculators kan dit gereduceerd worden
tot minimaal 15 mm. Zonswaarnemingen overdag leveren enkelvoudige LOP's
op die door "verzeiling" gecombineerd kunnen worden tot een gemeten
positie. Het grote nadeel is dan uiteraard weer het grote tijdsinterval tussen twee betrouwbare posities.
Het systeem dat (bijna) alle nadelen van de huidige systemen opheft is
het Global Positioning System (GPS) dat naar verwachting eind 1990
volledig operationeel zal zijn. Dit systeem zal continu, wereldwijd en
onder alle omstandigheden een positienauwkeurigheid leveren van beter
dan 100 m (95 %).
In de "Subcommittee on Safety of Navigation" van de IMO zijn voorstellen uitgewerkt voor de nauwkeurigheid van navigatiesystemen. De volgende
Example for use of the table:
To fleet the navigational requirement of ships which are not expected to navigate less than 31) ii. in. from dangcr 1.2 n.m. would be the accuracy required, arid could he achieved bya sysccnrs which: gives an accuracy of I n.m. with fixes not separated by more than 27 minutes or one that gives an accuracy of 0.5 n.m. with Iixcs not separated by itrore than 44 minutes or one that gives an accuracy of 0.25 n.m. with fixes not separated byfi more than 47 minutes or one that gives an accuracy of 0.1 n.m. with fixes not separated by inure than 48 minutes
tabel 1 IMO aanbevelingen voor navigatie nauwkeurigheid
Zoals blijkt heeft men een vereiste R95 vastgesteld die kleiner moet
zijn dan 4% van de afstand tot het dichtstbijzijnde gevaar, met een
maximum van 4 n.m. Bij afstanden kleiner dan 10 n.m. tot het
dichtstbijzijnde gevaar worden geen aanbevelingen gegeven, de lokale omstandigheden van vaarweggeometrie, scheepskarakteristieken en
hydro-meteo gegevens zijn dan mede bepalend voor de vereiste navigatie
nauwkeurigheid.
De beschikbaarheid (availability) van een systeem wordt uitgedrukt in het percentage van de tijd dat het systeem bruikbaar is en heeft dus te maken met periodes "downtime" voor onderhoud en door uitvallen.
1.2. SATELLIETNAVICATIE
1.2.1. Inleiding
Met het lanceren van de eerste kunstmatige satelliet "Sputnik" op 4
oktober 1957 werd de "space age" ingezet. Door medewerkers van het
Applied Physics Laboratory in de VS werd de dopplerverschuiving gemeten
in het door de "Sputnik" uitgezonden signaal. Door Dr. Kershner ( de
"father" of TRANSIT) werd het idee geopperd om uit de
Minimum Distance from danger (n.m.) Accuracy required (n.m.)
Accuracy ofpositiort fixing system (n.m.)
0 0.1 0.25 0.5 1 2
Maximum allowable mime since last fix (mm
10 (1.4 12 12 9
-
- -2() 0.8 28 28 27 22 - -3)) 1.2 48 48 47 44 27 -40 1.6 72 72 71 68 56 -50 2.0 100 100 99 97 87 (1 60 2.4 132 132 131 129 12(1 73 70 2.8 168 168 67 165 157 118 80 3.2 208 2(18 2(17 206 98 162 90 3.6 252 252 251 250 242 21(1 100 4.0 300 300 3(t 298 291 26))dopplerverschuiving de positie van de waarnemer te berekenen.
Dit idee werd verder uitgewerkt en resulteerde in 1964 tot het lanceren
van de eerste Transit satellieten met het doel om Amerikaanse
onderzeeboten wereldwijd van positie informatie te kunnen voorzien. (Het
systeem wordt daarom ook wel Navy Navigation Satellite System genoemd,
NNSS).
Vanwege het grote belang voor de commerciele scheepvaart werd het
systeem in 1967 kosteloos vrijgegeven voor civiel gebruik; de kosten van
het systeem worden nog steeds door de VS gedragen.
Het ttFederal Navigation Plan't van de VS vermeldt,
dat Transit niet
verder door de VS zal worden bekostigd nadat GPS volledig operationeel en geimplementeerd is; men verwacht dit rond 1994. Wat de meer dan
100.000 gebruikers dan met hun ontvangers moeten doen is nog niet
duidelijk. Het is niet uitgesloten dat een andere (civiele) organisatie
het systeem zal overnemen, maar daar bestaat op dit moment volstrekt nog geen duidelijkheid over.
Het "space segment" van het Transit systeem bestaat thans (1987) uit
vier OSCAR satellieten (waarvan er twee operationeel zijn sinds 1967) en twee recentere NOVA satellieten die in polaire banen op een hoogte van circa 1075 km cirkelen met een omloopstijd van circa 107 mm. Eind 1987 zullen nog twee satellieten, de nrs. 30270 en 30290 worden toegevoegd.
Een satelliet is voor een waarnemer ongeveer een kwartier boven de
horizon (athankelijk van de maximum elevatie); in die per iode moe ten de
metingen worden verricht waarna de positie op het moment van maximum
elevatie (transit!) wordt berekend.
0
S. SATCOM (F-5) VS-ALaom AURORA s. SATCON I VS-RCA (F.l) SATCOM 311 VS-RCA (F38) CONSTAM 4 VS-COMSAT General WESTAR 5 vs Western CD Union SATCOM 2 VS-RCA (F-2(CD RIlE C3 (El Canada
0 IFLESAT ANtE 3 Canada rt )A-3) TELISAT ANIK.C2 Canada tt IELESAT ANtE 81(4) Canada 2 TE(ESAT CD N CD rt rf (-a. ANtE Mt Canada TEL ESAT (0 = OosterIertle) AMIGO 2 Meoico./ SATCOM tO VS RCA
/
Airrericorn Communications '1 AMIC-O I Meriko --/ WESTAR-V VS-Werlemn UnionILMUICAHIJA-? lAeorco S?ACEH(TI VS-Southern I'cilrc Sal. Co. ILHUICAHUA-i Meaii.oj 501(02 Canada-Telrsat (STARI VSGtE -Satellite (STAR 2 VS-GTE Slellile USASAT MC VS -T(LSTAR 3* VS-AT 6 T IL TELSTATI-38 VS (05 1 VS-Sateltite_----usmness Systems
j
WESTAR 4 VS-Westemn Union SOS 2 VS-Salellmler" Business Systems CONSTAR I CONSTAR 2 VS -CON SAT General SOS 3 VS-Satellite Business Systems WESTAR 3 VS-Western Union CUNSTAR 3 VS-COMSAT Gemieiit SATCOM 4 VS-RCAWESTAA I WESTAR 2 VS Western Union
INTILSAT IV A INTELSAT
(F -6) NARISAT 3 VS-COMSAT
(F-?) General
INTELSAT IA-A INTEISAT
LOUTCHP4 USSR VOLNA 1 USSR
/
-STATSIONAR-lO USSR
-
AUSSAT Ill AuslratiA AUSSAT I AustratrOPOTOE-3 USSR---raa (UTC) (OTC)
,
,
27O 0
SAKURA IC-S.) Jaian-NTT NASDA
STATSIURAN-7 USSR
_,_..CzZa Japan AUSSAT It AustraliA LOUTCH-4 USSR
lOIC)
VOLNA-8 USSR
\
,/C/5-20 Japair TCSJ C5( Japan (KATSURA)-. ----
STATSIONARIS USSRSAT CDL I Colombia-SmTC0L 2 Colombia
GALAXY? VS-' (MIS A-IBnazmlmA7 $
P010K-I USSR
USASAT BA VS
-i- STATSIOMAN-I I USSR
SBTS A-? BrazrtiA VOLMA 2 IJSSR\ IUSSR (JSASAT U Vs
-
-;,-=____ -USASATOCVS-
-VOLNA-1 USSRSTAISIONAR.8 USSR 1-SAT ISA
NELVISAT-I Zwmtserlaimd1 LUXSAT Luuembura' INTELSAT IV INIELSAT (F-i) INTELS.AT IV (NIELSAT (P.7) INTELSAT IV INTELSAT INTELSAT V INIELSAT (F-?) INTELSAT V INTELSAT (P.4)
MARECS A IPIMARSAI IRTELUT IA-A ITITELSAT INTILSAT V INTELSAT (F-I)
(F-3( INTELSAT IRA UNTIES-ST (F -4)
Bezetting van de geostationaire baan.
STW-I China
PALAPA-R2 IndonesiA
/
(ERAS 3 USSR IS-? Japan TCSJ GORtZOMT S USSR[(RAN 5 USSR
180e 0 PAUPA-BI liones
/
(0011001 2 USSR[(RAM TUSSR
STATSIONAR 14 USSR
'_INSAT-IIlndia 600110013 USSR
,VOLkA IUSSR- -_-- RADUGA ID USSII
-LOUICH-3USSR __-- PALAPA A-I )nilurmes,
_____-- OVOLNA-5 USSR ,,-PALAPA A-? tnrJunesi
-
o 5LOUTCHP3USSR/
-[(RAN 3 USSR P010(2 USSR MAVISAT 2 VS-cuMS-SIATSIONAR-I3 USSR * Germem. 51W-? GhunaIFS) STW-I China
INTELSAT V tNttLSAi
MARICS C IPRMARSAT - (F-I) GB VlZ[NI-5 USSR
RAOUCA B USSR
It tanceren
- recds 9etaiiceerd
IEL[COLRUUNICATI(
DIlmECT BRCADCASTING SATELLITE
o APAD[RE DIJELEINDEN. BIJV NAVIGAIIE PALAPA-83 IndonesiA [ERAS
In figuur 1.4 is de bezetting van de geostationaire baan getoond, waarin
een groot aantal aanwezige en geplande communicatie- en
navigatiesatellieten voor maritiem gebruik is te zien; o.a. Inmarsat,
Marisat, Gstar en Volna. Systemen als Starfix huren een "beam" van
standaard communicatiesatellieten en gebruiken de draaggolf voor de
codering van het navigatiesignaal.
Systemen die nog in de ontwerpfase zijn, zijn o.a.
GEOSTAR: Een commercieel systeem dat gebruik maakt van geostationaire
satellieten en zich voornamelijk richt op landtoepassingen in de VS (truck-navigation). Behalve positiebepaling levert het
systeem ook de mogelijkheid van het overzenden van korte
berichten van basis naar ontvanger en omgekeerd.
LOCSTAR: Als Geostar, maar gericht op de Europese markt. De Franse
spoorwegen ondersteunen o.a. het project.
NAVSAT : Een ontwerp van de ESA sinds kort in
samenwerking met Standard Elektrik Lorenz AG (GRANAS concept)
INMARSAT: Er zijn plaanen om m.b.v. deze communicatiesatellieten
navigatie signalen uit te zenden, zie het artikel aan het eind van dit hoofdstuk.
1.2.2. Berekening van satellietbanen
Benaderingsformules voor de berekening van de kerunerken van een
satellietbaan kunnen als volgt worden afgeleid.
Als we uitgaan van een circulaire baan dan blijft de satelliet in z'n
baan als de gravitatiekracht juist de centripetale kracht opbrengt:
GA m my2 (R+h)2 R+h m = massa satelliet R = aardstraal h = hoogte satelliet A = massa aarde
De constante GA wordt vervolgens als p aangeduid.
Op bet aardoppervlak geldt
IJit (1) en (2) volgt de sneiheid van een satelliet op hoogte h
g
½
V = R
R+h
Voor de omloopstijd T volgt dan:
(R-+-h)3/2
2ir 2ir (R+h)
= 2ir
T=-=
Rf
Controleer zeif voor R = 6378 km en g = 9.81 m/s2:
Voor de berekening van de "real time" positie van een satelliet in haar
baan zijn bovengenoemde formules ongeschikt. Daartoe warden de wetten
van Keppler gebruikt die worden afgeleid uit de
differentiaalvergelijking van een massa eenheid onder invloed van een
omgekeerd kwadratisch krachtenveld door bet centrale lichaam:
p f. (5)
-
r - 12 -(3) (4) h T v TRANSIT 1075 km 107 mm 7.3 km/s GPS 20184 km 11 h 57 m 3.9 km/s CEOSTAR 36000 km 23 h 56 m 3.1 km/s p (2) gVoor de afleidingen wordt verwezen naar leerboeken betreffende
"Celestial Mechanics".
le wet van Keppler:
Satellietbanen zijn kegeisneden (ellips, parabool of hyperbool) met het
centrale lichaam in het brandpunt. Voor navigatietoepassingen die hier
beschouwd worden komen alleen ellipsbanen in aanmerking. De
poolbaanvergelijking van de ellipsbaan luidt:
r
- 1 + e cos U
a (l-e2)
(5)
waar: (zie ook figuur 1.5)
r = voerstraal aarde-satelliet FS,
u = ware anomalie; dit is de hoek tussen de voerstraal en de richting
van het dichtstbijzijnde punt van de baan (het perigeum) gezien
vanuit het brandpunt F
a halve lange as van de ellips e = excentriciteit van de ellips
e = c = afstand OF
a
Voorts is:
b = de halve korte as van de ellips met b = (a2-c2)
E = excentrische anomalie; dit is de hoek tussen de richting van het
perigeum en het aan de satelliet S toegevoegde punt Q op de
omgeschreven cirkel, gezien vanuit 0, zie fig. 1.5.
Brengen we in het viak van de satellietbaan een assenstelsel aan met
middelpunt F en x'as in de richting van het perigeum dan geldt
= r cos u = a cos E -ae
y' = r sin u = . a sin E = b sin E
fig. 1.5 De satellietbaan Uit (6), (7) en (8) volgen: cos E - e cos
U
-1 - e cos EI
l-e sin E sin u - (10) l-e cos E2e wet van Kepler (perkenwet)
In gelijke tijden worden door de voerstraal gelijke oppervlakken
afgelegd; m.a.w. = constant.
lit de 2e wet wordt de 3e wet van Keppler afgeleid:
De verhouding van de kwadraten van de omloopstij den en de derde machten
van de halve assen is constant
a3 p
Of p = a3n2 (11)
T2
42
waar n de gemiddelde hoeksnelheid is gezien vanuit 0.
(9)
-De momentele snelheid van een satelliet wordt bepaald door de relatie
2 2
v =ji
-en is dus uitsluitend afhankelijk van r; als r afneemt (mi bij
perigeum) neemt v toe.
Voor de baanberekeningen zijn voorts de volgende begrippen nog van
belang;
- de middelbare anomalie M gedefinieerd door
M = n(t-t) (13)
met to tijd bij perigeumdoorgang.
- de inclinatie 1; dit is de hoek tussen equatorviak en baanvlak, zie figuur 1.6
de klimmende knoop; dit is het punt waar de satellietbaan de equator snijdt in noordwaartse richting
de hoek tussen klimmende knoop en perigeum gezien vanuit m.p. aarde
(w).
- de hoek tussen klimmende knoop
en richting Ram.
In het masssamiddelpunt van de aarde wordt een assenstelsel aangebracht met het XOY viak in het equatorvlak waar de X-as naar de meridiaan van Greenwich wijst en de Y-as naar 90 E. Omdat de coördinaatassen met de
aarde meedraaien wordt dit stelsel "Earth centred, earth fixed" (ECEF)
genoemd.
De richting van punt Ram
(-y) is een ruimtelijk nagenoeg vast punt (snij punt equator en aardbaanvlak). De hoek tussen de richtingen van Ram
en de Xas van het ECEF stelsel wordt GAST genoemd (Greenwich Apparent
Siderial Time); De GAST kan worden gevonden m.b.v.
fig. 1.6 Baanvlak satelliet t.o.v. ECEF assen
Uit de 2e wet van Keppler kan voorts een relatie worden afgeleid
tussen de middelbare en excentrische anomalie:
M = E - e sin E (formule van Keppler) (14)
1.2.3. Het Transit systeem
Nadat het systeem in 1967 voor civiel gebruik werd vrijgegeven werd het
aanvankelijk nagenoeg uitsluitend door (seismische) onderzoekvaartuigen
gebruikt. De toen nog benodigde omvangrijke en kostbare
computerapparatuur was een beletsel voor invoering op de handelsvaart.
Door het kleiner en goedkoper worden van de processoren zijn nu al
handzame ontvangers in de handel voor circa f 3.000,-- zodat het syteem
zelfs voor de pleziervaart aantrekkelijk is.
Het Transit systeem is thans het belangrijkste systeem voor
oceaannavigatie en heeft de kiassieke astro-navigatie naar het 2e of 3e
plan verwezen. Het aantal gebruikers wereldwijd nadert al de 100.000. De
duurdere ontvangers blijven de positie na een "update" als DR-positie
bijhouden. Op het beeldscherm wordt de "DR-time" aangegeven, wat een
aanduiding is van de kwaliteit van de positie. Enkele strandingen zijn
al voor de Raad voor de Scheepvaart behandeld waarbij de oorzaak gelegen
was in bet toekennen van een te hoge nauwkeurigheid aan de op het scherm
aangegeven DR-positie.
- 16
Behalve voor maritieme navigatie wordt het systeem ook gebruikt voor het
positioneren van vaste punten. Hierbij worden twee ontvangers gebruikt:
een op de "site" en één op een bekende locatie. Men spreekt dan van
"translocatie". Na verwerking van de meetgegevens van de
satellietpassages van enkele dagen wordt zo een nauwkeurigheid van ongeveer 0.5 m (95 %) gehaald. Op deze wijze zijn alle boorplatforms offshore ingemeten. De laatste tijd gebeurt dit overigens met behuip van
GPs.
De satelliet is afgebeeld in figuur 1.7. De nieuwe NOVA satellieten wegen 168 kg en zijn uitgevoerd met regelmechanismen voor 3-assenstand
controle en "drag" compensatie waardoor baanafwijkingen verkleind
worden. De "lampekap antenne" is naar de aarde gericht en zendt
draaggolven uit op 150 MHz-12 1KHz en 400 MHz-32 1KHz. Beide draaggolven
zijn Tt 60e fase gemoduleerd met binaire informatie, zie figuur 1.8.
De totale "boodschap" duurt precies 2 mm. en wordt gestart bij het begin van elke even minuut UTC. De boodschap bevat totaal 156 woorden
van 39 bits en een "timing word" van 19 bits, zie figuur 1.9. Alléén kolom 6 kan door de civiele ontvanger ontcijferd worden en bevat de
"orbit parameters" die nodig zijn voor de berekening van de cartesische
coördinaten (x,y,z) voor de begintijdstippen van de even minuten UTC. In
paragraaf 1.2.4 zal worden aangegeven hoe deze berekening in de GPS
ontvanger plaats vindt.
fig. 1.7 De Transit satelliet
Lampshade transmitting antenna Solar panels Stabilization boom Receiving antenna
Fn se
I
o
a
-
bcBinary one_ Binary zero
period 20 ms I
fig. 1.8 Binaire representatie in Transit satellietboodschap
De eerste 8 rijen van kolom 6 bevatten de variabele parameters, die de
afwijking van de baan vastleggen t.o.v. de Keppleriaanse baan waarvan de
parameters vastliggen in de rijen 9 t/m 22. De parameters in de eerste 8
rijen schuiven na elke 2 mm periode door naar een volgende nj.
Gedurende de satellietpassage wordt maximaal 7 keer een 2 mm periode
data-blok ontvangen. Fouten in de data worden geelimmneerd door
zogenaamde "majority vote".
De baangegevens in het geheugen van de satelliet worden twee maal daags
ververst door een "upload station". Positieberekening vindt bij
navigatietoepassingen dus altijd plaats aan de hand van voorspelde
baangegevens (broadcast ephemeris). Voor nauwkeurige geodetische
toepassingen is het mogelijk om de "post-processed" baangegevens ("precise ephemeris")op te vragen bij het "operation centre".
In de ontvanger wordt over de 2 mm. periode het aantal trillingen geteld (dopplercount) van de verschil frequentie tussen de ontvangen draaggolf en een intern opgewekte trilling. Elke meting levert een
vergelijking op waarin de posities aan het begin en eind van de
meetperiode als onbekenden zitten. Modernere ontvangers meten de
dopplercount over kortere periodes (short-dopplercount) binnen de 2 mm
periode. De kortste periode is circa 4.7 sec. , dit is de tijdsduur van
een nj in de boodschap, zie fig. 1.9; dit is met name het geval bij
geodetische ontvangers. Een veel gebruikte periode in moderne
TYPICAL SATULITE MESSAGE FIXED PARAMETERS ICDOS3 CODE 0011 1 0700 1001 0102 1010 1 0110 3 1011 CIII 4 1100 14.111001407 11447
iWOMINUTE MESSAGE ORGANIZATI ON
4101 IllS IN 70044101111.6 00111 PAN.IJIE1OIX "-I II., 0(0 1*1 .o lOOM (1.7IPIICM. 00111 'II Al IIEICAIIII4OMS 11.2 'II ".4 710001 P111001 AtM 1001104 *44001(2 7(110(0 77(010040004 PIIICU (CCUI?liC 477 010l4*A40I ('IS (440.4.1 ASCIIIOI4IG 4000 PI(C(SSI00(2 4001 C011IE (2 IAt(lItAlI014 CIIIIIWICII 1(24(111401 SATIUIII 101441(4 0051*01 10*0 1104 5114(2 114(110*1100 Il(14144400 7710(1 10101100 I(J.G 10101104 II.AG lIi*C1104 hAG
fig. 1.9 Format van 2 mm Transit data blok
TYPICAL SATILLITE VARIABLE PARAMETERS 20051 7904 26036 20 tO 77027274$ 200062604 000072400 400112134 410261733 470321004 4)0341164 440330034 000 290534 010220234 0701)0034 730020044
MEANING OF FIRST DIGIT
0...0 S..-I 7.0.0 2..'O )..-1
3...9
I..
4 9
fig.1.1O Decodering van de Transit boodschap
Als alleen op de 400 MHz de dopplercount wordt gemeten dan spreekt men
van een 1-kanaals ontvanger; wordt zowel op de 400 MHz gemeten als op de
150 MHz dan spreekt men van 2-kanaals ontvangers. Het voordeel van de
duurdere 2 kanaalsontvanger is, dat de fout in de dopplercount
tengevolge van signaalvertraging in de ionosfeer berekend kan worden. In
de 1-kanaal ontvanger wordt deze Lout geschat aan de hand van een
gemiddeld ionosfeermodel. Het verschijnsel kan aldus verklaard worden.
INtERPREtATION
21010214$
PERIGEE
ANGII OF PERIGEE
APPLIES TO PREVIOUS TIME MARE *HER( TIME IS I
AN INTEGER MULTIPLE OF 4 MINUTES I
FIRST DIGIT OF -27 I0I._.. 020 274 _ Q7 L02Ø OEG L .214 EM -01 "0' NUMBER .S( .A4
0.-C 5.0
I.-47.3 7..?
3..? $.t3
4..$049160940[ TIME Of Pt BIG(E'49I 6004 MINUTES UBS.40260[MIAN MOTION 3 3604026 0(01174 SI000I170[ ARGUMENT Of PERIGEE . ISO OIl? 0(6 100191.330 ('TThF CHANGE OF ABOVE 00198.33 D(G'MiN 000022690 [ICC NTRICITY 0002269
107464070[j(MI.M*JOR AXIS 14640? kM
1O3673600bjGHT ASCENSION OF ASCENOING NIJOE 36 7360 OIGI 600007140 [RAT( 01 CHANGE OF ABOVE .001)020.4 OEG'MT"'1 000067000 [TE OF INClINATION .0006700
$14050900 [RIGHT ASCENSION 01 GRE (6271CM III 5596 OEG
ni
-2 3
NOSPH(RE
LOG10Ne(cm-3)
fig. 1.11 Gemiddelde dichtheid van de vrije electronen als functie van
de hoogte PROTOP4OSPH(RE IEIjOSPI(R( F2 AcI ..._-F'
C
0 I I I 4 5 6Door inwerking van de zonnestralen, met name door 1JV en röntgen stralen,
zal op hoogtes groter dan circa 50 km (daaronder is de intensiteit van
de straling door absorptie verminderd) een deel van de aanwezige
gasmoleculen worden geioniseerd d.w.z. gesplitst in ionen en vrije
electronen.
In figuur 1.11 is de gemiddelde dichtheid van de vrije electronen te
zien als functie van de hoogte. De voile lijn is de situatie overdag, de
gestreepte iijn geeft de situatie 's nachts aan. Onderscheid wordt gemaakt tussen de D, E en F laag. Door zonsactiviteiten (zonnevlekken
etc.) kan de werkelijke situatie aanzieniijk verschillen van de
gemiddeide situatie.
Het e.m. veld van de radiogoif verliest energie in de ionosfeer waardoor
de groepssnelheid Cg afneemt. De fasesneiheid C neemt daardoor toe
i.v.m. de relatie C C = c 2
waar C de lichtsnelheid in vacuum is.
gp
0 0C
Voor de fasesneiheid C geldt dat C = , waar n de brekingsindex in
p p n
het medium is. Voor de ionosfeer geldt voor het betrokken frekwentiegebied in goede benadering:
- 20
-40N
e f2
40 N
d(A)
d(1-
e ) dxdt
Cdt
j
°
A 40 dCf
(TEC) 0 0waar TEC de titotal electron contenttt is in een kolom met 1 m2 doorsnede
( 1018 op
gematigde
breedten).
Doordat
de TECin plaats
en tijd
varieert,
wordt
de gemeten dopplerfrekwentie verontreinigd door de
2eterm (voor
(TEC) = 10's is de extra
d
1 Hz op het 150 MHz signaal).
Door op het 400 MHz en 150 Mhz signaal f' te meten, kan de
(TEC) uit
de
twee vergelijkingen worden opgelost, waarna het
400 MHz signaal
gecorrigeerd
wordt
voor
de
ionosfeer
effecten.
Overigens
wordt
in
nauwkeurige geodetische ontvangers nog gecorrigeerd voor de brekingsindex
in de troposfeer die groter is dan 1, en afhankelijk is
van temperatuur,
luchtdruk en (water) dampdruk.
Voor de uitwerking van de meetvergelijking definiëren we de volgende
begrippen:
Nk
= dopplercount in
ke
periode
= uitgezonden frekwentie (transmitted)
ontvangen frekwentie (received)
fg
= in de ontvanger opgewekte frekwentie (ground) = 400 MHz
RK
= afstand ontvangstantenne
tot
satelliet aan het begin van de ke
zendperiode tk
Atk = looptijd van tttiming mark't van het begin van de
ke
periode
At
= zendperiode = tk+1
-tk
f
d=f -f
g
r
B
waar N
het aantal vrije electronen per m3 is.
B
De "optische'T weglengte van A naar B is per definitie R =
n(x)dx.
De faseverschuiving over AB wordt dan gegeven door
AB R
f
Itx(t) = 2?r
= 27rn(x)dx
0)
ADe dopplerverschuiving
De dopplercount in de ke periode is dan, zie ook fig. 1.12: t
+At
k+1 k+1Nk=
J
fd(t) dt (16) tk + Atk t t +At k+1 + At k+1 k+1 k+1 £ dt - £ (t) dt ofwel g r tk +Atk tk+Atk N = £ At + £ (At - At ) - £ At t k g g k+1 kDe overgang van de laatste term volgt uit het feit dat evenveel
trillingen uitgezonden worden als ontvangen in een meetperiode (de
ontvangst-meetperiode is ongelijk aan de zend-meetperiode!).
Hiermede wordt de meetvergelijking:
f g
N =(f -f) (t
-t)+--- (+lRk)
k g t k+1 k C
0
Voor een stationaire ontvanger geldt, dat in elke meetvergelijking
dezelfde drie onbekenden zitten t.w. : de positiecoördinaten van bet
fasemiddelpunt van de antenne en de oscillatiefrekwentie van de
ontvanger £ . De zendfrekwentie f wordt door een atoomoscillator
g 11 t
opgewekt en is zeer stabiel (10 ); bovendien staat de correctie op de
nominale zendfrekwentie (frequency offset) in regel 22 van de boodschap.
Het stelsel meetvergelijkingen wordt gelineariseerd rond de aangenomen
(gis)
positie (, X) en de aangenomen frekwentie f
volgens een leorde Taylor ontwikkeling. Het stelsel lineaire vergelijkingen wordt vervolgens opgelost d.m.v. de kleinste kwadratenmethode (zie college MT
612); de oplossing geeft na enkele iteraties L, L1A en Af die worden
opgeteld bij q0, en f. RECEIVED P REOUENCY 1*3 ORBIT GRQ)NDREERENC( FREQUENCY N1 f 1R)1I -(IG.IT)(t2.II). *(R2-Rl) R,/C N4 N5 SATELLITE 400 MHz * TRANSMITTED FREQUENCY 399 968 MHz DOPPLER SHIFT
fig. 1.12 Dopplertellingen in de meetverge1iking van de transit
ontvanger
Voor een bewegende ontvanger, zoals bij navigatie altijd het geval is,
wordt de positie op één tildstip (tijdstip van doorgang) als onbekende
aangenomen. De posities op de andere tijdstippen worden bepaald d.m.v.
de DR informatie.
Fouten in de opgegeven koers en vaart hebben een sterke invloed op de
berekende positie op het tijdstip van doorgang. Uit simulaties is
gebleken dat 1 kn vaartfout gemiddeld een positiefout van 0.2 n.m.
geeft. Figuur 1.13 geeft de fout in positie aan ten gevolge van 1 kn
noordwaartse vaartfout als functie van de maximum elevatie.
De navigatieontvanger geeft en zogenaamde 2D-oplossing, dit betekent
dat de hoogte van de antenne boven de WGS-72 ellipsoide bekend moet
zijn. De hoogte van de geolde (gemiddeld zeeoppervlak) boven de
ellipsoide is bekend, zie figuur 1.14; deze gegevens zijn in de computer
opgeslagen. De antennehoogte boven gemiddeld zeeniveau moet in de
ontvanger worden ingevoerd.
Een fout in hoogte zal zich in de oplossing uiten in een fout in lengte.
De afstanden R uitgezet vanuit de satelliet verschuiven immers in E-W richting als overgegaan wordt op een ander hoogtevlak, zie figuur 1.15.
Bij satellieten met grote maximum elevatie werkt deze fout het sterkst
'2 '3
*4
'5
>.. -WL) -4 i.5O
<45
-Q
I.-. .40--MAXIMUM SATELLITE ELEVATION ANGLE (DEGREES)
fig. 1.13 Positiefout door 1 kn noordwaartse vaartfout
15O 18O 15O 12O 90b 6O 3O O 3O 6O 9O
fig. 1.14 Ceolde hoogte boven WGS-72 ellipsoide
z.30
.I0 .25 LONGITUDE ERROR .20 -c.15 -.05 LATITUDE ERROR U- 0 - __i______i_____ - -9 I Q 80 70 60 50 45 40 35 30 25 20 15 rn 6 .90 i i r r -- -r .8O .70Antenna height Earth Longitudinal lI II II
XI
error 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 5 SATELLITES 6 SATELLITES MID-1978 CONDITIONS I53OAYSOFALERTSPASSES ACCEPTED FROM 8°
TO 70° ELEVATION ANGLES
Rx = Rx1
-
Ax.-Longitude
displacement
-.
fig. 1.15 Invloed van fout in antenne hoogte boven ellipsoide
Het tijdsinterval tussen twee opvolgende bestekken hangt af van de
breedte. In figuur 1.16 is de gemiddelde tijd tussen twee bestekken
aangegeven als functie van de breedte (voor 1978)
Ifi 20 30 40 50 60
LATITUDE IDEGREES)
70
sv
-q
fig. 1.16 Cemiddelde tijd tussen twee satelliet bestekken als functie
Het werkelijke tijdsinterval tussen twee fixen hangt af van de
onderlinge hoekafstand van de satellietbanen. In figuur 1.17 is de
situatie per 1 augustus 1984 aangegeven met de precessiesneiheid in
graden per jaar erbij.
Als twee satellietbanen te dicht bij elkaar komen treedt interferentie
op van de
uitgezonden signalen en wordt één van beide satellietentij delij k uitgeschakeld.
Overigens is nog een groot aantal NOVA transit satellieten in voorraad.
Het ligt in de bedoeling daar eerstdaags een aantal van te lanceren
zodat de tijdsintervallen tussen fixes zal verkleinen.
Earth rotation 5.4 No.48 No.13 Nova - 27' 20 -3 2
Orbital precession shown in degrees per annum
Line of Aries No. 11 No. 20 No. 14 - 13.6 No. 19 Satellite numbers
are all pre-fixed 30. ie; No. 19 = 30190
North polar view
fig. 1.17 Transit satellietbanen per 1 augustus 1984
Zolang de satelliet onder de 7 elevatie is wordt geen signaal gevolgd,
omdat de fouten ten gevolge van straalbreking in de troposfeer dan te
groot zijn.
Satellietpassages met een maximum elevatie van minder dan 10' zullen in
het algemeen te weinig dopplercounts opleveren voor een betrouwbare
oplossing. Overigens hangt dit van de meetperiode af en van de verdere
Satellietpassages met een max. elevatie groter dan 80' worden ook niet
gebruikt. De LOP's van de metingen lopen dan immers alle nagenoeg E-W
zodat geen betrouwbare lengte bepaling mogelijk is.
De 95 % nauwkeurigheid van een één kanaalsontvanger is onder dynamische
omstandigheden en bij goed bekende koers en vaart over de grond beter
dan 0.5 n.m. Voor een twee kanaalsontvanger is dit 0.1 n.m. Voor
geodetische ontvangers in de translocatie mode is de nauwkeurigheid beter dan 1 m na integratie van meerdere satellietpassages.
1.2.4. Het "Global Positioning System", G.P.S.
In 1973 werd in de VS de projectgroep NAVSTAR-GPS opgericht met
ver-tegenwoordigers van de US Air Force, Army, Navy, Marines en Defence
Mapping Agency.
De betekenis van de afkorting NAVSTAR is "Navigation by satellite timing
and ranging"; afstandmeting dus door zorgvuldige tijdsynchronisatie in
het gehele systeem van zenders en gebruikers.
De doelstelling van het systeem is "weapons delivery system"; het is
daarom primair een militair systeem dat ontwikkeld en betaald wordt door
de VS, hoewel ook andere NATO vertegenwoordigers in het project team
deelnemen. De totale kosten van het project helopen circa 30 miljard ITS
dollar.
Vanwege het grote belang van GPS voor civiele navigatie en geodetische
toepassingen is door de Amerikaanse Overheid besloten om GPS ook
toe-gankelijk te maken voor civiele gebruikers.
Aanvankelijk heeft men nog overwogen om "user charges" te innen, maar
daar is (voorlopig) van afgezien.
De belangen van de civiele gebruikers worden in het projectteam
behar-tigd door een vertegenwoordiger van het US Ministry of Transport. Eind
1987 is in de VS het Civil GPS information Center (CGIC) geopend, die informatie betreffende GPS aan civiele gebruikers beschikbaar stelt.
Het systeem levert aan een "properly equiped user" wereldwijd, continu
en onafhankelijk van weersomstandigheden:
- 3 D positie of 2 D positie bij bekende hoogte
- 3 D (of 2 D) snelheidsvector
- tijd (GPS time UTC)
Het systeem is bedoeld voor navigatie van zee- en luchtvaartuigen
aismede voor voertuigen te land en zelfs voor personen ("manpack-receiver").
Doordat GPS primair een militair systeem is, zal het nooit het enige
wereldwijde navigatiesysteem voor civiel gebruik kunnen worden.
Toegankelijkheid van het systeem in tijden van internationale spanningen
wordt door vele deskundigen in twijfel getrokken. Dit is mede de reden
waarom de ESA (European Space Agency) een eigen civiel
-gatie-systeem NAVSAT ontwikkelt.
Er kunnen in het GPS systeem drie systeemonderdelen worden
onder-scheiden:
- Control segment (grondstations) - Space segment (satellieten)
- User segment (ontvangers/gebruikers)
PLANNED CONSTELLATION: 6 PLANES. 550 INCLINATION 1$ SATELLITES PLUS 3 SPARES
DOWNLIHK DATA CODED RANGING SIGNALS POS1TION INFORMATION ALMANAC USER SEGMENT SPACE SEGMENT UPLINK DATA SATELLITE EPHEMERIS (position) CONSTANTS CLOCKCORRECTIQN FACTORS ALMANAC
fig. 1.18 De drie seginenten van GPS
Ret Control Segment bestaat uit, zie fig. 1.18:
Master Control Station (MCS) in VandenBerg Cal. waar alle
baanbe-rekeningen, berekeningen voor klokcorrecties en
ionosfeerbereke-ningen worden uitgevoerd.
Upload Station (US) na elke satellietomloop (circa 12 uur) worden
vanaf hier de nieuwe baangegevens, klokcorrecties en
ionosfeerge-gevens uitgezonden en in het computergeheugen van de satelliet
geInj ectee rd. MONITOR STATIONS
/
L SEGMENT :ONTR0 MASTER CONTROL GROUND ANTENNA STATfON(iii) Monitor Stations (MS); er zi:in vier stations met voldoende
geogra-fische spreiding (Hawaii, Guam, vandenBerg en Alaska) om de banen
van de satellieten nauwkeurig te kunnen berekenen uit de
meetge-gevens van de MS. De meetgegevens van de MS worden doorgestuurd
naar MCS voor verwerking.
MONITOR STATIONS
CONTROL SEGMENT
L LIOP4ITOR XJ $TATION GROUND ANTENNA,/ASTEn
CONTROL STATIOKI 1COLLECT7
PSEUDORANDOM RANGE 'ACCUMULATED RANGE\
'ENVIRONMENT DATA 30-/
\
GROUND ANTENNAS TRANSMIT 'NAVIGATION DATA COMMANDS COLLECT 'TEL EM El R V MASTER CONTROL STATION NAVIGATION CONTROL 'EPHEMERIS & CLOCK SATELLITE CONTROL SV'COMMAND/STATUS
OPERATIONS CONTROL
'NETWORK CONTROL 'MISSION SCHEDULER 'CONTROL & DISPLAY
fig. 1.19
ITet control segment van GPS
SPACE SEGMENT
Met Space Segment zal in de uiteindelijke configuratie bestaan uit 18
satellieten plus drie actieve reserve satellieten, zie figuur 1.3. De
satellieten worden verdeeld over 6 banen met elk een inclinatie van 550
t.o.v. de equator. In elke baan is het hoekverschil van de drie
De klimmende knopen van de banen verschillen 600 in lengte. De hoogte
van de satellieten is circa 20.000 km boven het aardoppervlak; de
omloopstijd is circa 11h57m Recentelijk is gepubliceerd, dat overwogen
wordt om na 1992 3 extra satellieten te lanceren i.v.m. reduridantie.
Op dit moment (1987) zijn 10 experimentele GPS satellieten gelanceerd,
waarvan er nog 6 operationeel bruikbaar zijn, zie figuur 1.20 en 1.21.
Door de ramp met de space shuttle "Challenger" is het
lanceringsprogram-ma aanzienlijk vertraagd. Recentelijk is een nieuw lanceringsprogramlanceringsprogram-ma
gepubliceerd, zie tabel 1.2.
15-20 1 Dec 90 - 1 Jul 91
2 D navigatie zal midden 1990 mogelijk zijn (12 satellieten), terwiji midden 1991 het systeem volledig operationeel zal zijn. Figuur 1.22a
geeft de elevatie van de GPS satellieten als functie van de tijd voor
Delta II Shuttle
Launch Date Vehicle Launch Date Vehicle
1
15Oct88
1 21 Jun89 2 15 Jan 89 2 21 Jun 89 31Apr89
321Sep89
41Jun89
421Sep89
515Jul89
54May90
61Sep89
626Jul90
715Oct89
725Oct90
8-1415Dec89-lDec9O
8 14 Feb 91TAIBEL 1.2 SCHEDULE FOR
GPS LAIJNCILES
14 April 1987
Amsterdam op 20 juni 1986, terwiji figuur 1.22b het aantal satellieten
boven de horizon geeft op een lokatie in de Noordzee op 10 september
1983.
NA VST AR
SATELLITE CONSTELLATION STATUS
21e Pt.ANC
NAVSTAR GPS
CONS TELLII TION
'5
/210
DES. LIFE 5 YRS 14H0 - 4 YRS N A V S YEAR
'A
78 80 NA 41 77IXXXXXXXXI
72
£ 3 9 4AVG ACT LIFE - 5.0 YRS
NOW 82 84 6 B LPJfJ'd'J LTfZZZ/7ZZZZZJL FYZJf1TZI
+N/A+ X s/X
X
N/A+
+ + X
XH/A +
H/A ./+ +'
EXLEDS NONTS ETS FO{TS $ARGINAL NOT L5ABLE NOT At.iCA8LLfig. 1.20
GPS satellieten per aug.
1987a
120 PU1NC
AS O( 20 MAR 6
Fig. 1.21
GPS configuratie op 28 maart
198632
-AS OE: 28 AUG 87
3$,,
114/
A.iiti
I I I V
Fig. 1.22a Zichtbaarheid GPS satellieten in Amsterdam op 20 juni 1986
55°N 4°E NORTH SEA
NAVSTARSVNR 3 4 6 8 9 10 11 PRNNR 6 8 9 11 13 12 3 90 80 -z 70 0 < 50 > 'U -J 40 30 20 10 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 TIME (CMI)
Fig. 1.22b Satellietzichtbaarheid in de Noordzee op 10 september 1983
)'
VISIBILITY NAVSTAR SATELLITES LOC.:NLR AMSTERDAM(SUBTRACT 4 3.4' PER DAY LATER) LAT: 52.35 LOU: 4.64
PARAMETER: PRN NUMBER DATE: 20 JUNI 1986
12 15 18 21 24
34
-Een gerichte antenne verzorgt de uitzending naar de aarde en directe
omgeving, zodat ook lage satellieten CPS voor navigatie kunnen
ge-bruiken. Er wordt uigezonden op twee draaggolven waarvan de frekwenties
afgeleid worden van een uiterst stabiele cesium kiok met een stahiliteit
van circa io-13 sec/sec. De basisfrekwentie f0 is 10.23 MHz.
De draag-golffrekwenties zijn:
L1 = 154 f0 1575.42 MHz
L2 = 120 f0 = 1227.60 MHz
De draaggolf L1 is ± 90° bifase gemoduleerd met een zogenaamde P-code
(precision-code) met een frekwentie van 10.23 MHz en een CA-code ("clear
access", ook wel "coarse acquisition") met een frekwentie van 1.023 MHz.
De draaggolf L2 is alléén met de P-code gemoduleerd.
Om toegang te krijgen tot het signaal is het noodzakelijk om de genoemde
code(s) in de ontvanger eveneens op te wekken. Voor civiel gebruik mag
alleen van de CA-code gebruik worden gemaakt.
Voor militaire doeleinden wordt de P-code gebruikt (authorized users).
De hogere nauwkeurigheid van de P-code ontvangers ligt niet zozeer aan
de hogere resolutie van de P-code, maar aan het feit dat op twee
fre-quenties (L1 en L2) ontvangen wordt waardoor de ionosfeer vertraging "on
line" wordt berekend.
Aanvankelijk is men er wel van uitgegaan dat een CA-code ontvanger een
factor 10 onnauwkeuriger zou zijn dan de P-code ontvanger. Door de hoge
meetresolutie van de moderne electronica is dit niet meer het geval.
Hierdoor is de positienauwkeurigheid van een CA-code navigatie ontvanger
slechts een factor 2 onnauwkeuriger dan de P-code ontvanger. Dit heeft de defensie deskundigen in de VS dermate verontrust, dat men besloten
heeft de nieuwe generatie GPS satellieten uit te rusten met een
"veront-reiniger" die aan het CA signaal een "random" ruis toevoegt waardoor de
positienauwkeurigheid afneemt tot een gegarandeerde 100 m (95%). Men
spreekt dan van "selective availability".
Aan de CA-code ontvangers wordt op deze wijze de "Standard Positioning
Service" aangeboden(SPS) met een 2 D nauwkeurigheid van 100 m 2 drms,
terwiji aan de P-code ontvangers de "Precise Positioning Service" (PPS)
wordt aangeboden met een 2 D nauwkeurigheid van 18 m 2 drms. De verti-kale nauwkeurigheid is 174 m en 32 m 2 drms respectievelijk voor SPS en
Door de PSK-modulatie (phase shift keying) wordt energie in het
uit-gezonden signaal uitgesmeerd over een breed frekwentiegebied, zie figuur
1.23; men spreekt daarom van een "spread spectrum signal". Het maximale
energieniveau ligt nog onder het gemiddelde ruisniveau.
Alleen als het signaal "despread" wordt, kan het ontvangen worden; dit
gebeurt door correlatie van de ontvangen code met de identieke code
zoals die in de ontvanger wordt opgewekt.
-10.23 MHz
Ce-c ode (sine phase)
1575L MM
/
Fig. 1.23 Spread spectrum L1 signaal
In figuur 1.24 is aangegeven hoe op het moment van nuldoorgang van de
draaggolf de code verspringt. Doordat in de satelliet draaggolf en code
van dezelfde oscillator worden afgeleid is steeds een vast aantal
draaggolven binnen een +1 of -1 van de code (L1 = 154
f0
en CA = 0.1f0). Een +1 of -1 van de code wordt "chip" genoemd.
Vermenigvuldigen van PSK gecodeerde signalen is te vergelijken met
binair optellen, zie figuur 1.24.
.10
P-code (cosine phase)
23 MHz
154 f
1575,42 IHz L2120 f
1227.60 MHz 0 AF SIGNAL. LEVEL (minimum valuu ricaivsd)FREQUENCY PRN SIGNALS C/A NORMAL MODE Id SW) (deW) -163 -163 12
-Il
o -166 TRANSMISSION BANGSDATA LINK FREQUENCY
(MHz).
L (downiink) 1575.42 12 (downlink) 1227.5
0101 TAL
Fig. 1.24 PSK-signaal (± 900)
Als ontvangen code en ontvanger-code in de correlator van de ontvanger
met elkaar verrnenigvuldigd worden, zal het product van de signalen
ge-middeld nul opleveren als de codes méér dan 1 chip uit elkaar liggen
(pseudo random noise PRN).
De code en de frekwentie worden om beurten tijdens de "lockprocedure"
zolarig verschoven tot er correlatie ongelijk nul optreedt. Daarna wordt
met een fijnregeling de eigen code zodanig verschoven, tot de correlatie
maximaal is en blijft: de codes lopen synchroon.
Omdat de code in de ontvanger met de eigen oscillator (=klok) wordt
opgewekt is de aankomsttijd (T0A = time of arrival) van elke chip in de
ontvanger bekend (in ontvangertijd!)
Omdat ook het tijdstip van vertrek uit de satelliet van elke chip
vastligt, is de looptijd van het signaal bepaald.
ANALOG A B A®8 0 0 1 0 1 0 1
1_i
0Cu)
Cit -0.5 1)
Cit-I)
N 2' .1
Fig. 1.26 Correlatiefunctie van twee identieke digitale signalen
We komen nog even terug op de vertrektijd van een chip.
De zogenaamde GPS-tijd (nagenoeg UTC) begint steeds te tellen vanaf nul in de nacht van zaterdag op zondag te 0000 uur; GPS tijd is dus altijd
modulo (604800 sec.).
Vanaf GPS tijd nul wordt iedere miliseconde een volledige CA-code van
1023 chips uitgezonden, met 1540 draaggolven per chip.
De P-code is veel gecompliceerder en duurt 38 weken waarvan alleen de
eerste week gebruikt wordt.
In figuur 1.27 is aangegeven hoe de CA-code wordt opgewekt.
De code op de draaggolf dient dus alléén om nauwkeurig de TOA van een
spread spectrum signaal te meten.
correlation 8/8
correlation £/8 0.5
correlation 0/8.0
Clock
I073WHI
L
s-code generacor
Fig. 1.27 CA-code generator
Behalve met de code is de draaggolf tevens gemoduleerd met de binaire
informatie van de zogenaamde "boodschap".
Deze boodschap is 30 sec. lang en bevat 1500 bits aan gegevens, waarvan
vier blokken van 300 bits voor navigatiegegevens zijn bestemd, zie
figuur 1.28.
Blok 1 bevat 8 parameters cs. t/m , zie figuur 1.29, voor de
bereke-fling van de ionosfeervertraging. Ret 8-parametermodel is nogal
gecompliceerd, daarom wordt voor wat eenvoudiger ontvangers een
gemid-delde vertraging voor de hele aarde gegeven door de parameter TCD.
Ontvangers die zowel op L1 als L2 ontvangen (authorized users!), bere-kenen zeif de ionosfeervertragirig. De looptijd van het signaal wordt
bepaald door de groepsnelheid Cg = nCO3 waar n in de ionosfeer gegeven wordt door formule (14). De looptijd t' is daarom
R R
4OTEC
fRd+
2 0
waar t = looptijd in vacuum
R = afstand
= vertraging door ionosfeer op frekwentie f ( 50 ns).
38
-ID
0
.-
cocLe
WE
.5 300 BITSI
I
2
300 8113±
.3 300 BITSI
MESSAGE UL.00K AND DATA BLOCK DATA CLOCK U MS U N 10(8) 16) 1T8) $1116) 11(16) 1EAL1H
iT
A. U. A, IA,! P p p p P p P P PTLM, HOW, B OTHERS MARKEDTM USE
S WORE BITS IN PARITY CHECK.
Fig. 1.28
Configuratie van GPS data blokken
1
300 BITS
PS SIGNAL DATA FRAME CONTENT DATA BLOCX I EACH WVRO IS A
RD-6 P-BITS ARE J$(O IN PARIT'? CHCCXS MS? LSB 0 P TLM (22) HOW (22)
-
P SPARE(24) P SPARE(24)j) .(0)
(8) P .(8)..,(8)..,(8) ,(Q)/?,(B) $,(0)] .,(8),ft,(8),p(8) p,(81 /7,(R1 1NC P .8,(BL$,(8).TGD(8) AODC T0C(I6) AODC(8),TOC(16)A,(8),A,(16) s*.(22) TM P '.122) oP S BIT COUNT IN PARENTHESES (N) TLM(22) 110W (22) AOOE(B). Co, ((6) AN(16) I 1M.(32) CUCO6) I jE(32) CUS(I6r 1/1(32) TOE (I6).SPARE(6) TLM(22) HOW(223 A CIC(I6) I BLOCK U
jn.
(32) C1s(l6) I 1. !.(32) CRC (16) 1 1 .(32) 11 (24) AOO(8), SRREO4!_L_ BIT COUNT IN PARENTHESES (N) %f SSAGE S-MESSAiLOC)( TLM (22) HOW (22) ID(8), (116) TDA(8), $I(I6) 11(16). HEALTH(8) ,/(24T DATA A. (241 BLOCK (24) (ROTATES) M.(24) ALMANAC A,(8), A,(8), SPARE (6) BIT COUNT IN f'*RENTHESES (N)T
DATA BLOCK I MS8 1-SB 300 BiTSTrekken we de looptijden van L1 en L2 van elkaar af, dan t' - t' 2 1
f2
40 TEC-
Cf
2L2
fol
2 we rking.De parameter AODC geeft de "age of data" met een maximale "range" van
219
6
ongeveer sec., wat overeenkomt met ruim dagen. Onder normale
omstandigheden worden de gegeveris echter elke 12 uur ververst door het
ULS.
Parameter No. of bits Scale factor Range Units
spare 24
-
-spare 24
-
-8
231
±2_24
sec 82-31
±2_24 sec 8229
±2_22 sec 82-28
±2_21 sec 8 28 ±215 sec 8 2 ±216 sec 8 210 ±217 sec 8 212 ±219 sec TGD 8231
±2-24
sec AODC 8 211219_24
sec 16 2 220_24 sec a2 8±2_48
sec/sec2 a1 16 ±2_28 sec/sec a0 122-32
secFig. 1.29 Gegevens in blok 1 van de GPS boodschap
zodat de vertraging op L1 volgt uit:
= 1.5457
(t -t)
(19)
ver-De laatste vier parameters van blok 1 hebben betrekking op de klokfout
van de betreffende sateiliet ten opzichte van GPS-tijd.
Voor tijdstip t geldt een klokfout
Lltg die gelijk is aan:
Lit
=a+a (t-t )+a (tt
)2SV o 1 oc 2
Deze correctie wordt in de ontvanger berekend om de TOD (time of
depar-ture) van een zekere code chip te corrigeren.
De looptijdmeting met de diverse tijdschalen is uitgezet in figuur 1.30
waar op tijdstip to (SV-tijd) een "event" wordt uitgezonden; In GPS tijd
is het dan ti.
De TOA wordt gemeten op de ontvangerklok; in GPS-tijd is dit t3.
De looptijd is dus:
t -t
31
= (t t ) + (t t ) - (t t )32
2o
10
= gemeten looptijd op ontvangerklok
= tijdfout van ontvangerklok
ti-to = tijdfout van satelietklok (zie formule 20).
Ltu
it
it,(sv,
:3
Fig. 1.30 Tijdschalen bij GPS looptijdmeting
De gemeten looptijd t3t1 wordt vervolgens gecorrigeerd voor
ionosfeer-vertraging waarna vermenigvuldiging met de voortplantingssnelheid in
vacuum de volgende uitdrukking geeft:
R = co((t3_t2_TGD) - Litsv) + C (t2-t) of
USER TIME
SV TIME
*
R = R +b
(22)
R = range
= pseudo range
b = klokfout in meters van de ontvangerklok
Dit is de niet lineaire meetvergelijking van de GPS waarneming met als
onbekenden (x, y, z, b) voor 3 D navigatie en (x, y, b) voor 2 D
navi-gatie.
Voor 3 1) navigatie zijn daarom minimaal 4 zichthare satellieten vereist
en voor 2 D navigatie (bekende hoogte) minimaal drie. Met de huidige
beperkte beschikbaarheid, zie figuur 1.22, kan de bruikbare periode
ver-lengd wordei, door gebruik van een Cs-klok in de periode dat slechts
twee satellieten boven de horizon zijn. De omgevingsfactoren aan boord
van een schip zijn echter niet zo vriendelijk voor Cs klokken; de
stabi-liteit onder laboratorium omstandigheden wordt aan boord bij lange niet
gehaald.
Tijdens experimenten door Intersite Surveys in Haarlem bleek een Cs-klok
aan boord gemiddeld 4.5 m per uur te verlopen. Met daarop een ruis van
enkele meters per uur.
De blokken (sub-frames) 2 en 3 bevatten de baanparameters van de
sate-liet op tijdstip toe (time of ephemeris). Hiermee worden de "earth
centered, earth fixed" (ECEF) coordinaten van de satelliet op het
tijds-tip t van meting berekend (=TOD van meetchip).
De volgorde van berekening is hieronder aangegeven, waarhij
verwezen
wordt naar de baanformules zoals eerder afgeleid; zie ook de figuren 1.5
en 1.6.
halve lange as 3e wet van Keppler;
3.986008x10'4
is tijdverschil met "time of
epheme ris"
geeft gecorrigeerde gemiddelde hoeksnelheid
middelbare anomalie op tijdstip t (GPS tijd)
geeft na iteratie de excentrische anomalie
ware anomalie volgens formule (9)
M = N0 + fl tK
M =
E -
e sin Ecos u
Parameter bits Scale (LSB) Range Units
AODE 8 211 219_2h1 sec Crs 16 2 ±210 An 16 ±2_28 semic/sec M0 32
231
±1 semic Cuc 16229
±2_14 rad e 32 0.5 scalar 16 2-29 ±2_14 rad , A 32219
13 toe 16 2 220_24 sec spare 6 - - -Cic 16 2-29 ±2_14 rad 0 32 2-31 ±1 semic C 16 2-29 ±2-14 rad io 32 2-31 ±1 semic Crc 16 2 ±210 32 2-31 ±1 semic 24 ±2_20 semic/sec idot 14 ±2_30Fig. 1.31
Gegevens in blok 2 en 3 van de GPS boodschap
1.
a =(IA)
22. no a
3. tK = ttoe
9. = u + w baanlengte vanaf klimmende knoop (Su = C sin 24) + C cos 24) correctie op ware amonalie
us uc
(Sr = C sin 24) + C cos 24) correctie op voerstraal
rs rc
(Si = C. sin 24) + C. cos 24) correctie op inclinatie
is ic 4) = 4) + (Su r = a (1 - e cos E) + (Sr forrnule (8) i = i + t . idot + (Si 0 K X = r cos 4) y' = r sin 4) = Q + C t - t 0 K e
fx\
(x' (cos ç -sin ço\fi
0 0\fx'
19. y )= R3 (-Q) R1 (-i)
t'
= Lsin
cos Q0110
cos I -sin lilY'zJ
t,0' 0 0
iI\0
sin i cosx = cos ç - y' sin cos i
y = x' sin 1 + y' cos Cos i (23)
z = y' sin i
In het laatste blok van de "data", in subframe 5, worden de grove
baan-parameters en klokfouten gegeven van het satelietnummer dat gegeven is
in ID, voor het tijdstip toA (time of almanac).
Om beurten worden de gegevens van alle overige satellieten door elke
satelliet uitgezonden, zodat het 20 x 30 seconden duurt voordat alle
grove gegevens van de overige satellieten bekend zijn nadat
op én
satelliet is gelockt. Hierdoor kan versneld op de andere satellieten
worden gelockt.
positie t.o.v. assenstelsel in baanvlak met x' as in klimmende
knoop
waar = lengte klimmende knoop
op tijdstip t, de
rotatiesnel-heid van de aarde is en ç de stand
0
van Q op toe.
44
-8. sin u ware anomalie volgens formule (10)
Nabij 0° of 180° is 8 het gevoeligst, terwijl nabij 90° of 270° 7
Al met al kan het L1 signaal zoals is weergegeven in figuur 1.23
ge-schreven worden als
S(t) = A D(t) {c(t) cos 2ir ft + cCA(t) sin 2rr ft} (24)
waar A de amplitude van de draaggolf is; D(t), C en CCA zijn de
respec-tievelijk fasemodulaties van data, P-code en CA-code en hebben waarden
van +1 of -1.
In een civiele ontvanger wordt dus alleen ontvangen:
S( t) = A D( t) CCA( t) sin 2ir ft (25)
In figuur 1.33 is e.e.a. nog eens op een tijdsschaal aangegeven. De
Z-count is het aantal periodes van 1.5 sec. vanaf GPS-tijd nul. De Z-Z-count
van het begin van elk volgend subframe wordt gegeven in het begin van elk subframe in het zogenaamde "Hand over word" (HOW), zie figuur 1.28.
Parameter Bits Scale Range Units
ID 8 1 255 e 16 2-21 2 -tOa 8 2-21 601,112 sec 16 2-19 ±2 semic Health 8 1 255 -16 2-38 ±2_23 semic/sec A 24
2h1
213 24 2-23 ±1 semic 24 2-23 ±1 M0 24223
±1 a0 8217
±2_lU -a1 8 ±2-28 -Spare 8P-code cA code DATA Z-count s(t) - A.D(t) (t) coc 2 ft + C(t) 3110 2 where A - amplitudo D (t) - d*ta C (t) -. code f 1575.42 ?*lz
The digital/analog correapondenc. is:
digital zero - analog one
digital one analog minus one
aodulo 2 addition analog multiplication
Fig. 1.33 Code en data synchromisatie
USER SEGMENT
In figuur 1.34 is nog eens aangegeven welke potentie het GPS systeem heeft voor gebruikers. Het systeem is geschikt voor navigatie in elk
vervoerssysteem. Het nadeel blijft echter, dat het systeem heheerd wordt vanuit de militaire optiek van één land; de noodzakelijkheid van
ten-minste êén back-up systeem is daarom een vereiste voor de meeste
na-vigatietoepassingen.
De antenne moet altijd een vrij uitzicht hebben, wat voor toepassingen
bij landnavigatie bezwaren kan opleveren ("shading" door gebouwen etc.).
20L.600 chips /dotabit
20.L60 chips/dotobit
75 bits Izcc 50 bits/sec
zeconds(X1epoche)
OPS time in seconds
10.23 14o OPS TOOL vo. n.S
TOO OPS 100006 CSOAI%
1.023 *0:
10.23 III,
t0
0.9120 vi
0.0 kO:
C/A CodeClock
CIA(ncod,r
C/A Cod,Clock
0023 0.0 .s GO 20 SO N: Dot.Clock 62 (p 20 s
(.300j
Sukftus CIOcD SEt. Clock ' c 1.5 £.5PLANNED CONSTELLATION: S PLANES. 550 INCLINATION IS SATELLITES PLUS 3 SPARES
Fig. 1.34 Het GPS "User segment"
SPACE SEGMENT DOWNLIHK DATA CODED RANGING SIGNALS POSITION INFORMATION ALMANAC USER SEGMENT ;41
41
Een ander nadeel t.o.v. recent ontwikkelde en geplande
satellietnavi-gatie-systemen is het ontbreken van mogelijkheden voor communicatie.
Het in par. 1.2.5 beschreven STARFiX systeem heeft bijvoorbeeld de
mogelijkheid om via de draaggolf berichten (data) over te zenden.
Het internationale maritieme satellietcommunicatie systeem INMARSAT
heeft onderzoek- en ontwikkelingsprogramma's gestart om de draaggolven van haar satellieten tevens voor navigatiedoeleinden te gebruiken, zie
het artikel aan het slot van dit hoofdstuk.
Het nadeel van de STARFIX en INMARSAT satellieten is overigens, dat de
geostationaire satellieten niet zichtbaar zijn op breedtes groter dan
circa 65° (ga dit na!) en dat de geometrie op lage breedten slecht is.
De LOP's van afstandmetingen zijn immers kleincirkels op aarde waarvan
het middelpunt onder de satelliet ligt; nabij de equator zullen alle gemeten LOP's daarom N-Z lopen, waardoor breedtebepaling niet mogelijk