• Nie Znaleziono Wyników

Onderzoek vergeleken: Een vergelijking van de opzet en methodiek van zeven onderzoeken gericht op de aanpak van naoorlogse wijken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek vergeleken: Een vergelijking van de opzet en methodiek van zeven onderzoeken gericht op de aanpak van naoorlogse wijken"

Copied!
116
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

Serie Integrale stadsvernieuwing

Uitgave Publikatieburo Bouwkunde / Facu~eit der Bouwkunde /Technische Universiteit Delft Bertageweg 1 /2628 CR Delft /Telefoon (015) 784737 In opdracht van Sector Stadsvernieuwing & Woningverbetering (Vakgroep Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu -VROM) / in samenwerking met RIW, Research Instituut voor Woningbouw, Volkshuisvesting en Stadsvernieuwing / Facu~eit der Bouwkunde / Technische Universiteit Delft Berlageweg 1 /2628 CR Delft / Telefoon (015) 783046 Type-/correctiewerk C. Bosman / E. Hiemstra-Hiemstra / M. Prins / J. Wijland Omslag Henk Berkman / Publikatieburo Bouwkunde / Paul Stouten Lay-{}ut J. Wijland / Druk Universiteits Drukkerij Cip-gegevens Koninklijke Bibliotheek / Den Haag ISBN 90-5269-101-0

Copyright !&i 1992 Kees van der Flier / Paul Stouten Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijk toestemming van de uitgever

(4)

Onde zoek

vergeleken

Een vergelijking van de 0 en methodiek van zeven onderzoeken gericht op de aanpak van naoorlogse wijken

(5)
(6)

Inhoud

Voorwoord 7

1. Inleiding 9

1.1. Aanleiding 9

1.2 Vraagstelling 10

2. De keuze van de onderzoeken 13

2.1 De criteria 13 2.2 Het veld 13 2.3 De onderzoeken 14 3. De vergelijking 17 3.1 Probleemstelling 17 3.2 Analyse 24 3.3 Voorstel 35 4. Conclusie 47 Literatuur 53 Bijlagen 55

I Vragenlijst ten behoeve van de Vergelijki~ van de onderzoeken 57

11 Samenvatting: (TUE) K. Doevendans en . Smeets,

Papenland als situatie voor stedelijk behe r 59

111 Samenvatting: (OBOM) J. Kapteijns,

Open Bouwen buurtvernieuwing 67

IV Samenvatting: (RIW) E.H. Klijn en A. Mul er

Profiel van naoorlogse wijken in Groninge 75

V Samenvatting: Kolpron Consultants,

Ontwikkelingsvisie Bijlmermeer 79

VI Samenvatting: Kuiper Compagnons/Gem ente Vlissingen,

Strategische aanpak naoorlogse wijken 85

VII Samenvatting: (OTB) H. Heeger,

Aanpak van de wijk AIIand in Tegelen 93

VIII Samenvatting: Werkgroep 2'duizend,

Negen naoorlogse wijken in Leeuwarden en hun toekomst 107

(7)
(8)

Voorwoord

Het onderzoek waarvan hier verslag gedaan wordt heeft een voorgeschiedenis. Een van de auteurs heeft enkele jaren geleden meegewerkt aan een RIW onderzoek naar naoorlogse wijken in Groningen (Klijn en Mulder (red.) 1989). uit de literatuurverkenning ten behoeve van dit onderzoek bleek dat

in Nederland vrijwel geen onderzoek gedaan was waarin de

problematiek van de naoorlogse wijken met een brede of integrale optiek bekeken is. Inmiddels zijn we enkele jaren verder en zijn enkele van dergelijke onderzoeken beschikbaar. In dit rapport beschrijven we deze onderzoeken en zetten we de belangrijkste overeenkomsten en verschillen wat opzet en methodiek betreft op een rij. De nadruk ligt op inventari-satie en niet op beoordeling. Gezien het beperkte aantal onderzoeken lijkt een beoordeling ons voorbarig. In een vervolgonderzoek zullen we enkele van de in de uitleiding genoemde punten verder uitwerken en toepassen.

Erik-Hans Klijn, André Mulder en Wout van der Toorn Vrijthoff hebben commentaar geleverd op een concept versie van deze rapportage, waarvoor onze dank.

Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de VF program-ma's 'Volkshuisvesting in een veranderende context' en 'De toekomst van de Randstad' van de faculteit Bouwkunde van de

(9)
(10)

1.

Aanleiding en vraagstelling

1.1 Aanleiding

De naoorlogse wijken en daarmee bedoelen we in deze rapporta-ge de wijken die rapporta-gebouwd zijn in de periode 1945-1975, (1) staan sinds het begin van de jaren tachtig in de belangstel-ling. Vooral woningcorporaties brachten een toename van verhuur- en exploitatieproblemen in complexen die ze in deze wijken beheren in de publiciteit (Klijn en Koolma, 1987a). De problematiek heeft ook de aandacht van onderzoekers

getrokken; sinds 1984 is een groot aantal onderzoeken

uitgevoerd naar problemen in de naoorlogse wijken. Hoewel de onderzoeken inhoudelijk verschillen leggen ze vaak eenzelfde accent op problemen op complexniveau en op het volkshuis-vestingsaspect (Klijn en Koolma, 1987b). Deze nadruk heeft veel te maken met het feit dat de corporaties de problemen in deze wijken hebben aangekaart. Deze initiatiefrol van de corporaties heeft tot gevolg gehad dat hun (definitie van de) problemen aanvankelijk centraal stond(en) in de discussies. De laatste jaren treedt er een verschuiving op in de benade-ring van de problematiek. Problemen die op wijkniveau spelen krijgen meer aandacht en de problemen worden met een bredere optiek dan die van de volkshuisvesting bekeken. Dat heeft te maken met veranderingen in de rol en positie van de betrokken partijen: gemeenten, beheerders en bewoners.

Gemeenten spelen een actievere rol dan in het verleden. Hielden zij zich tot voor enkele jaren veelal afzijdig bij de aanpak van de naoorlogse wijken, de laatste jaren ondernemen zij steeds meer activiteiten in het kader van de

beleidsont-wikkeling: zij laten onderzoek doen, zijn bezig met de

ontwikkeling van systemen om problemen vroegtijdig te

signaleren en laten beleidsnota's verschijnen over deze wijken. Gemeenten ontwikkelen deze activiteiten omdat zij door beheerders en ook bewoners die geconfronteerd worden met problemen in hun wijk aangesproken worden op hun (eind) verantwoordelijkheid voor het beleid en de verdeling van de middelen op het gebied van de volkshuisvesting en stadsver-nieuwing. Gemeenten kunnen hierop ingaan omdat capaciteit en middelen vrijkomen die ingezet waren ten behoeve van de verbetering van vooroorlogse wijken. Zeker in middelgrote steden is deze verbetering al ver gevorderd.

Beheerders hebben meer dan in het verleden behoefte aan een perspectief op de toekomstige ontwikkeling van wijken waar

(11)

zij bezit hebben. Door de veranderingen in de w~Jze van subsidiëring dragen zij tegenwoordig een belangrijk deel van de risico's bij woningexploitatie. Om verantwoorde beslissin-gen te kunnen nemen over investerinbeslissin-gen in hun bezit moeten de beheerders duidelijkheid hebben over de randvoorwaarden waaronder zij investeren, en een daarvan is de ontwikkeling van wijken op middenlange termijn. Dat geldt te meer omdat de afgelopen jaren duidelijk geworden is dat de verhuurbaarheid van woningen, in een ruimer wordende woningmarkt, zowel afhangt van de kwaliteit van de woningen als van de kwaliteit van de wijk (Bouwmans e.a., 1989).

De verschuiving in de benadering van de problematiek van de naoorlogse wijken is terug te vinden in het onderzoek. De afgelopen jaren is een beperkt aantal onderzoeken gepubli-ceerd waarin problemen die op wijkniveau spelen onderzocht worden en waarin een brede invalshoek gekozen is; behalve de woningvoorraad worden onderwerpen zoals de stedebouwkundige structuur, de positie van wijken op de stedelijke woningmarkt en de plaats van wijken in stedelijke vernieuwingsprocessen in meer of mindere mate onderzocht. Wanneer deze aspecten in samenhang aan de orde komen wordt vaak de term integrale benadering gebruikt (Rosemann, 1986). Bij de meeste van deze onderzoeken zijn gemeenten opdrachtgever.

Enkele van deze onderzoeken zijn in deze rapportage met elkaar vergeleken. We hebben hiervoor twee redenen.

De verbetering en vernieuwing van naoorlogse wijken is een nieuw terrein van onderzoek. Het is nuttig om te weten wat anderen hebben onderzocht en hoe ze dat gedaan hebben.

Er is nog geen 'gevestigde traditie' op dit gebied. Een discussie over de verschillende benaderingen die gebruikt worden is in deze situatie belangrijk. Inzicht in de overeenkomsten en verschillen tussen de onderzoeken die vanuit de diverse benaderingen zijn uitgevoerd kan bijdragen aan zo'n discussie.

In de vergelijking kijken we vooral naar de benadering van de problematiek voorzover die tot uitdrukking komt in de opzet en methodiek van de onderzoeken; wat wordt er onderzocht en hoe gebeurt het. We gaan niet gedetailleerd in op de resulta-ten van de onderzoeken.

1.2 vraagstelling

De vraagstelling van dit onderzoek luidt:

"Welke overeenkomsten en verschillen bestaan er wat opzet en methodiek betreft tussen enkele onderzoeken die met een brede optiek de problemen van de naoorlogse wijken benaderen en die uitmonden in een voorstel voor een aanpak."

We vergelijken de onderzoeken aan de hand van drie vragen-blokken die corresponderen met de drie belangrijkste

(12)

methodi-~---

---sche fasen van (toegepast) onderzoek: 'probleemstelling',

, analyse' en 'voorstel'. Per blok hebben we de vragen

ui tgewerkt aan de hand van twee aandachtspunten die we ontlenen aan de schets van de veranderingen in het onder-zoeksveld.

De nieuwe benadering van de problematiek van de naoor-logse wijken. Deze kenmerkt zich door een brede benade-ring. Wij gaan na of deze terug te vinden is in de opzet en methodiek van het onderzoek: is er sprake van een brede probleemstelling; worden de verschillende aspecten van de problematiek in de analyse en in het voorstel voor een aanpak met elkaar in verband gebracht?

De veranderde verhouding tussen de participanten. Zoals aangegeven zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beleid, hebben de corporaties een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitvoering en zijn de bewoners de consumenten waarmee in een ruimere markt rekening gehouden moet worden. Wij gaan na of daarmee in de opzet en methodiek van het onderzoek rekening gehouden is: hoe komen de wensen en opvattingen van deze betrokkenen in de verschillende fasen van het onderzoek aan bod?

(13)
(14)

2.

De keuze van de onderzoeken

2.1 De criteria

Om de vraagstelling te kunnen beantwoorden vergelijken wij zeven onderzoeken. Aansluitend bij de probleemstelling hebben we de volgende criteria gebruikt bij de keuze. De onderzoeken

moeten betrekking hebben op naoorlogse wijken of in ieder

geval een aanzienlijk deel van die wijken. De onderzoeken

moeten een brede invalshoek hebben en zich richten op het

geheel of een substantieel deel van de problematiek van de wijken. De onderzoeken moeten een analyse bevatten en een

voorstel voor een aanpak. We vergelijken toegepast onderzoek

dat meer of minder direkt een rol speelt bij de ontwikkeling van beleid of bij planvorming. De onderzoeken moeten

uitge-voerd zijn door zelfstandige instituten. Onderzoek door

gemeenten laten we buiten beschouwing. Wij willen een

antwoord hebben op de vraag hoe in de opzet en methodiek van onderzoek rekening gehouden is met de veranderde verhouding tussen gemeente, beheerders en bewoners. Die vraag kan ons inziens het beste worden beantwoord aan de hand van onderzoek

uitgevoerd door derden. Tenslotte zijn bij de keuze

verschil-len in benadering van de problematiek belangrijker dan

representativiteit in kwantitatieve zin (het aantal keren dat een bepaalde benadering is gebruikt). Voor een discussie over benaderingen is het van belang om zoveel mogelijk verschil-lende benaderingen in de vergelijking mee te nemen.

2.2 Het veld

Wanneer we de criteria toepassen blijken vooral de eerste twee selecterend te werken. Er is een groot aantal onderzoe-ken naar de problematiek van de naoorlogse wijonderzoe-ken waarin de nadruk ligt op problemen en op afweging van mogelijke

ingrepen op complexniveau. Opdrachtgever is meestal de

beheerder en soms de gemeente. Ze worden uitgevoerd door architecten- en onderzoeksbureaus; in de sociale sector zijn dat vaak de advies- en onderzoeksafdelingen van de koepelor-ganisaties Nationale Woningraad (NWR) en Nederlands

Christe-lijk Instituut voor de Volkshuisvesting (NCIV). Behalve

complexgerichte onderzoeken zijn er ook veel onderzoeken die zich op een bepaald aspect van de problematiek richten. Dat

zijn enerzijds brede, 'sectorale' onderzoeken op lokaal

(15)

volks-huisvestingsplannen. Anderzijds zijn dat landelijke en steeds vaker lokale onderzoeken naar een bepaald aspect van de problematiek: de kwaliteit van de naoorlogse voorraad, de vraag naar verschillende typen woningen, de omvang van de leegstand e.d. Opdrachtgevers zijn overheden en in toenemende mate lokale overheden. De opdrachten worden uitgevoerd door een scala aan onderzoeksinstellingen.

Het criterium van de toepassingsgerichtheid selecteert

nauwelijks; we zijn geen onderzoeken tegengekomen die een louter theoretische vraagstelling hebben. Dat komt overeen met de constatering van Klijn en Koolma (1987b) dat er weinig theoretisch onderzoek gedaan wordt op het gebied van de naoorlogse woningvoorraad.

Het vierde criterium sluit een beperkte hoeveelheid onderzoek in de grote steden uit. Onderzoek met een brede invalshoek naar naoorlogse wijken wordt in middelgrote steden vooral gedaan door externe bureaus. Wat de vier grote steden betreft

zijn in Rotterdam (Hoogvliet, Overschie en Zuidelijke

Tuinsteden), in Den Haag (Zuidwest) en in utrecht (Hoograven) voorbeelden te vinden van een brede aanpak van naoorlogse wijken. Deze zijn gebaseerd op deelonderzoeken uitgevoerd door gemeentelijke diensten en externe bureaus.

Tot slot de representativiteit in de zin van een afspiegeling van de benaderingen die anno 1990 in Nederland te vinden zijn. In de selectie ontbreken enkele benaderingen omdat de onderzoeken waarin zij gebruikt worden onvoldoende aan de criteria voldoen of vanwege praktische redenen zoals het niet beschikbaar zijn van een rapportage (2).

2.3 De onderzoeken

De toepassing van de criteria heeft onderzoeken opgeleverd van een zevental onderzoeksinstituten. Het per instituut gekozen onderzoek is meestal het enige onderzoek van het betreffende instituut dat aan de criteria voldoet.

De selectie bestaat uit de volgende onderzoeken (in volgorde van publikatie).

Projectgroep Stedelijk Beheer; Ir. K. Doevendans en Drs.

J. Smeets (red.), Rapenland als situatie voor stedelijk

beheer; analyse van een naoorlogs woongebied als aanzet

tot buurtbeheer , Eindhoven 1987. We hebben dit onder-zoek gekozen omdat het een van de eerste onderzoeken is op dit gebied en omdat er veel aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling en toepassing van een theoretisch kader.

(Hierna aan te duiden als TUE.)

Werkgroep Obom; J.H.M. Kapteijns, Open Bouwen

buurtver-nieuwing , een verkennend onderzoek naar de toepassing van Open Bouwen in het kader van IOP-Bouw, Delft 1989.

Werkgroep Obom; J.H.M. Kapteijns, consumentgericht

renoveren, een Open Bouwen project in Voorburg, Delft

1990. Deze onderzoeken zijn opgenomen omdat ze de

(16)

Bouwen dat Z1]n wortels heeft in de SAR methodiek, op de problematiek van de naoorlogse wijken. (Hierna aan te duiden als OBOM.)

RIW/Researchinstituut voor woningbouw volkshuisvesting en stadsvernieuwing; E.H. Klijn en A. Mulder (red.), Profiel

van naoorlogse wijken Groningen, Groningen/Delft 1989.

Het RIW heeft een traditie op het gebied van volkshuis-vestingsonderzoek (woningmarktonderzoek, onderzoek van

woningkwaliteit e.d.). De uitvoering van dit onderzoek '

was bovendien de direkte aanleiding voor de vergelijking die hier gerapporteerd wordt (3). (Hierna aan te duiden als RIW.)

Kolpron Consultants, Ontwikkelingsvisie Bijlmermeer,

Rotterdam 1989. Dit onderzoek is opgenomen als voorbeeld van een commerciële benadering waarin de marktpositie van wijken en woningvooraad centraal staat. (Hierna aan te duiden als Kolpron.)

Gemeente Vlissingen/Kuiper Compagnons, strategische

aanpak naoorlogse wijken, fase 1, Rotterdam 1990. Kuiper Compagnons heeft een traditie op het gebied van stede-bouwkundig onderzoek en heeft de laatste jaren regelmatig gepubliceerd over stedelijk beheer. (Hierna aan te duiden als Kuiper c.)

Onderzoeksinstituut Technische Bestuurskunde (OTB) , H. Heeger, met medewerking van B. van Opstal, Aanpak van de wijk Alland in Tegelen, Delft 1990. Het OTB heeft de afgelopen jaren, uitgaande van het 'vervalmodel ' van Prak en Priemus, veel onderzoek gedaan naar de problematiek

van de naoorlogse woningvoorraad. Dat betrof vooral

inventariserend en evaluerend onderzoek op nationaal niveau en op complexniveau. Het gekozen onderzoek is een van de weinige onderzoeken die zich richten op wijkniveau en die een voorstel voor een aanpak bevatten. Als

achtergrondmateriaal is tevens gebruik gemaakt van: F.

van der Zon, De rehabilitatie van de Gilliswijk in Delft, Delft 1989 en M. Elsinga, verloedering verleden tijd voor de Gilliswijk , Delft 1990. (Hierna aan te duiden als OTB. )

Werkgroep 2 'duizend, Negen naoorlogse wijken in

Leeuwar-den en hun toekomst, Amersfoort 1990. De werkgroep

2'duizend heeft in het verleden veel onderzoek gedaan waarin de positie van bewoners en sociale problemen een centrale plaats innemen. (Hierna aan te duiden als Wg

2000.)

Als materiaal voor de vergelijking waarvan we hier verslag doen hebben we alleen bovengenoemde rapporten gebruikt. We hebben geen aanvullend onderzoek gedaan naar de de onder-zochte wijken of naar de opvattingen van participanten. We kunnen dus geen uitspraken doen over de vraag of de problemen in de onderzochte wijken goed geanalyseerd zijn en over de vraag of de aanpak zal bijdragen aan de oplossing van die problemen.

(17)
(18)

3.

De vergelijking

3.1 Probleemstelling

In deze paragraaf zijn de initiatiefnemer(s) en opdrachtge-vers van de onderzoeken aangegeven. Per onderzoek is de probleemstelling en probleemdefinitie samengevat.

Wat het karakter en de reikwijdte van de probleemstelling van de onderzoeken betreft zijn globaal de volgende verschillen aan te geven. TWee onderzoeken zijn gericht op het onderzoe-ken van de toepassingsmogelijkheden van een bepaalde benade-ring van het beheer van wijken. De TUE verricht een studie naar de mogelijkheden van verschillende beheermodellen. OBOM onderzoekt de toepassingsmogelijkheden van het Open Bouwen. De overige onderzoeken zijn bedoeld als ondersteuning van het te voeren beleid inzake problemen in de naoorlogse wijken. Het zijn de onderzoeken van het RIW, Kolpron, OTB, Wg 2000 en Kuiper C. Het laatst genoemde onderzoek is tevens bedoeld als voorbeeldonderzoek. De onderzoeken van RIW, Wg 2000 en Kuiper C. bevatten gegevens en analyses van meerdere wijken. De overige onderzoeken zijn gericht op één wijk.

TUE

Het onderzoek van de TUE is uitvloeisel van samenwerking tussen de TUE en de gemeente Eindhoven in de projectgroep stedelijk Beheer. Deze heeft tot doel onderzoek te verrichten op het gebied van stedelijk beheer. Ervaringen met stadsver-nieuwing, exploitatieproblemen in delen van de voorraad, de behoefte aan doelmatige besteding van overheidsmiddelen zijn als belangrijke argumenten genoemd om aandacht te besteden aan stedelijk beheer. De gemeente is vooral geïnteresseerd in een aanvulling op de reeds bestaande aanpak van stadsvernieu-wing en het ontwikkelen van praktische modellen voor gebie-den. De TUE (faculteit Bouwkunde) heeft vooral interesse in de methodische kant omdat een benadering van stedelijk beheer niet kan worden gebaseerd op methoden en technieken van één discipline. Beide interesses zijn verenigd in de volgende probleemstelling: welke factoren zijn van belang bij preven-tie van verval en welke beheermodellen zijn adequaat om verval van woongebieden te voorkomen?

(19)

OBOM

De werkgroep OBOM (Open Bouwen ontwikkelings Model) houdt zich bezig met het onderzoeken van de toepassingsmogelijkhe-den van het open bouwen. Het onderzoek 'Open bouwen buurt-vernieuwing' heeft tot doel om de mogelijkheden bij vernieu-wing van de naoorlogse wijken na te gaan. Bij dit onderzoek ligt het initiatief bij OBOM zelf die tevens opdrachtgever is. Daarnaast hebben we nog een voorbeeld uitwerking voor een project in Voorburg, initiatiefnemer OBOM en een woningbouw-vereniging, onderzocht. Het open bouwen maakt onderscheid tussen de niveaus woning, gebouwen woonomgeving. Bij de aanpak van naoorlogse woningen en wijken en de aanpassing daarvan aan de veranderende behoefte maakt OBOM gebruik van dit onderscheid. Daardoor kan volgens OBOM deze aanpassing geleidelijk en kleinschalig verlopen en is voor de gebruiker een optimale keuze op het niveau van de woning mogelijk. De probleemstelling van het onderzoek 'Open bouwen buurtvernieu-wingt is: in hoeverre is het mogelijk om met behulp van open

bouwen de naoorlogse wijken te verbeteren? In het onderzoek van een project in Voorburg is dat toegespitst op de vraag in hoeverre flexibel en consument gericht renoveren mogelijk is. RIW

Het motief van de gemeente Groningen de naoorlogse wijken te laten onderzoeken is de afkalving van het draagvlak van de stad. Volgens de gemeente komt dit onder druk te staan, omdat midden en hogere inkomensgroepen en vooral gezinnen uit de naoorlogse wijken en de stad wegtrekken. De woningvoorraad en woonmilieu sluiten niet aan op de wensen van deze groepen. Daarom is sloop van meergezinshuizen ten gunste van eenge-zinshuizen en verbetering van de woonomgeving overwogen. De achterstanden van de vooroorlogse wijken zijn volgens de gemeente ingelopen en er komen middelen vrij voor de naoor-logse wijken. Aan het RIW is gevraagd om de sterke en zwakke punten van de wijken te analyseren, inclusief hun perspectief op de woningmarkt en ingrepenpakket voor de verschillende wijken samen te stellen. Tevens moet een besluitvormingsmodel worden ontwikkeld. Voor de begeleiding van het onderzoek is een werkgroep ingesteld, bestaande uit woningcorporaties, particuliere verhuurders en verschillende afdelingen van de gemeente.

Kolpron

De Amsterdamse gemeenteraad besluit in 1988 na overleg met staatssecretaris Heerma voor de Bijlmer een aanpak te ontwikkelen om de sociale, technische en financiële problemen in deze wijk op te lossen. Trefwoorden bij de aanpak zijn herziening van de stedebouwkundige structuur met

(20)

intensive-ring van het ruimtegebruik, sterke differentiatie en grotere verwevenheid van functies, bestrijding van criminaliteit en drugsoverlast, verbetering van het imago en afstoting van een deel van de woningen naar de vrije sector en de kantoren sector. B&W van de gemeente Amsterdam stellen een werkgroep in die bestaat uit vertegenwoordigers van de gemeente, woningbouwvereniging Nieuw Amsterdam, de stadsdeelraad, het Rijk, de federatie van Amsterdamse woningcorporaties en de landelijke koepels van woningbouwverenigingen. De werkgroep heeft als taak onderzoek te doen naar mogelijkheden om een positief exploitatieresultaat te realiseren, naar de termijn waarop dat kan worden gerealiseerd en naar de wijze waarop het vermogenstekort van 'Nieuw Amsterdam' kan worden gesa-neerd. Binnen dit kader heeft de gemeente aan Kolpron de opdracht gegeven om na te gaan onder welke voorwaarden het mogelijk is om de hoogbouwflats in de Bijlmer te verhuren c.q. te verkopen ten behoeve van andere bestemmingen dan de huidige, en na te gaan of de relevante marktpartijen onder deze randvoorwaarden bereid zijn investeringen te doen. Op basis van het rapport dient bestuurlijke besluitvorming plaats te vinden en zou een stedebouwkundig plan kunnen worden ontwikkeld.

Kuiper

c.

Het initiatief voor het onderzoek van Kuiper C. ligt bij de gemeente Vlissingen en de onderzoekers. Na indiening van een onderzoeksvoorstel bij het Ministerie van VROM/Rijks Planolo-gische Dienst (RPD) heeft het ministerie het voorstel gehono-reerd en opgenomen binnen het programma dat de RPD in het kader van Vierde Nota Ruimtelijke Ordening heeft opgezet voor de ontwikkeling van voorbeeldplannen voor naoorlogse wijken. Het ministerie is opdrachtgever van het onderzoek. Bij voor-beeldplannen dient volgens haar de nadruk te liggen op de te hanteren methodiek om vervalproblemen vroegtijdig te signale-ren en aan te pakken. Voor de gemeente Vlissingen vormen pro-blemen zoals leegstand in sommige wijken en de dreiging van deze problemen in andere wijken de belangrijkste aanleiding voor het onderzoek. Om ad-hoc beslissingen te voorkomen is een strategische aanpak met mogelijkheden voor preventieve ingrepen noodzakelijk. In het onderzoek staat de probleemde-finitie van de initiatiefnemers en het Rijk centraal. Doel van het onderzoek is namelijk het ontwikkelen van een methodiek ter beoordeling c.q. vroegtijdige signalering van de huidige en mogelijk in de toekomst optredende problemen in vooral de naoorlogse wijken. Voor de aanpak is onderzoek nodig naar het functioneren, de ruimtelijke kwaliteiten en de toekomstwaarde van deze gebieden. Tevens dient de relatie van de gebieden met de gehele stedelijke structuur te worden onderzocht. Het onderzoek is verdeeld in twee fasen. In fase 1 is de ruimtelijke kwaliteit en het functioneren van de

(21)

gebieden beoordeeld. In fase 2 ontwikkelt men

verbeteringsmo-gelijkheden. Dit rapport betreft fase 1.

OTB

De gemeente Tegelen heeft aan het OTB de opdracht gegeven om mee te werken aan een Volkshuisvestings- en beheerplan voor de gehele gemeente en een plan van aanpak voor de wijk Alland. Het hier behandelde onderzoek betreft het plan van aanpak. Als onderdeel daarvan moeten de bestaande plannen van

de corporatie Tegelse Bouw Vereniging (TBV) voor enkele

complexen in de wijk kritisch worden doorgenomen en worden voorzien van mogelijke alternatieven. Het onderzoek is begeleid door de werkgroep Stads- en Dorpsvernieuwing die bestaat uit een wethouder, vertegenwoordigers van de gemeen-telijke diensten en de TBV.

De plannen van de TBV hebben een lange voorgeschiedenis. De afgelopen tien jaar heeft de corporatie in de wijk Alland reeds een aantal maatregelen genomen zoals de aanleg van nieuwe douches bij woningmutaties , ombouw van collectieve blokverwarming naar individuele verwarming, de aanstelling van een huismeester en dergelijke. Onlangs heeft de corpora-tie een aantal nieuwe plannen ontwikkeld. Deze zijn tijdens een expositie aan bewoners voorgelegd; de respons hierop is laag geweest. Zowel de gemeente als de corporatie vinden het echter nodig om een plan van aanpak voor de complexen in Alland te ontwikkelen. Volgens de gemeente is de kwaliteit van woning, woonomgeving en voorzieningen onvoldoende. De corporatie wordt geconfronteerd met beginnende verhuurbaar-heidsproblemen, een hoge mutatiegraad, hoge kosten en lage inkomsten. De betrokkenheid van de bewoners bij de directe woonomgeving is afgenomen. Bewoners willen maatregelen die de prijs/kwaliteitsverhouding en de leefbaarheid met betrekking tot vandalisme, vervuiling en geluidsoverlast verbeteren. Aan het OTB is gevraagd na te gaan "op welke manier (en) het vervalproces in de naoorlogse wijk Alland kan worden gestopt, de leefbaarheid en bewoonbaarheid worden verbeterd en de verhuurbaarheid op langere termijn worden gegarandeerd?" Wg 2000

In Leeuwarden zijn aan het rapport van Werkgroep 2000 nota's van gemeentelijke diensten en nota's van huurderswerkgroepen over naoorlogse wijken voorafgegaan. Nadat een aanpak in de wijk de Meenthe is opgestart valt de beleidsontwikkeling in andere wijken stil. Mede onder druk van bewonersorganisaties die in 1987 een werkgroep hebben opgericht, beslist de gemeente een extern deskundige in te huren om instrumenten te ontwikkelen waarmee verval kan worden gesignaleerd. Deze

beslissing resulteert in een opdracht aan de Wg 2000.

(22)

wijken, die bestaat uit vertegenwoordigers van gemeente, corporatie en bewonersorganisaties. Voor bewonersorganisaties betekent het onderzoek een antwoord op de eis dat gemeente en corporaties het ini tiatief nemen om de problemen in de naoorlogse wijken aan te pakken. Voor de corporaties zijn de resultaten van het onderzoek van belang voor de meerjaren-planning woningverbetering terwijl bij de gemeente de nadruk ligt op inventarisatie van problemen ten behoeve van de verdeling van middelen uit het Stadsvernieuwingsfonds. Bovendien wil de gemeente een systeem ontwikkelen om proble-men vroegtijdig te kunnen signaleren om in de toekomst ingrijpende stadsvernieuwingsoperaties te voorkomen. Voor de drie participanten in de werkgroep staat de aanpak van de problemen in de wijken, die zijn gebouwd in de periode

1950-1975, centraal. Er wordt geconstateerd dat er over de

afzonderlijke wijken inmiddels de nodige informatie aanwezig is, maar het inzicht in de samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen en duidelijkheid over de ernst van de proble-men en het tempo van de achteruitgang ontbreekt. Als het doel van het onderzoek is geformuleerd; het opstellen van een advies over de prioriteiten, die aangehouden moeten worden voor een doelmatige aanpak van problemen in de naoorlogse wijken alsmede het maken van een aanzet voor een

signale-ringssysteem, waarmee in de toekomst de ontwikkelingen

gevolgd kunnen worden.

Conclusies

Schema 1 geeft een overzicht en samenvatting van de onderzoe-ken met betrekking tot initiatief, opdrachtgever en probleem-stelling.

Initiatiefname en opdrachtgever

Wanneer we de opdrachtgevers en de participanten die het initiatief namen tot het onderzoek op een rij zetten, dan blijkt dat de gemeente meestal beide is. Het initiatief wordt soms ook door een aantal participanten genomen; corporaties enjof bewoners spelen soms een rol (zie schema 1). De

onderzoeken van OBOM en Kuiper C. vormen uitzonderingen. Bij

OBOM zijn de onderzoekers zowel opdrachtgever als initiatief-nemer. Bij Kuiper C. zijn de onderzoekers en gemeente initia-tiefnemer terwijl het Rijk de opdrachtgever is.

Voor de begeleiding van de onderzoeken zijn meestal

werkgroe-pen ingesteld, die bestaan uit vertegenwoordigers van

gemeentelijke diensten en soms corporaties enjof bewonersor-ganisaties. De centrale rol van de gemeente komt overeen met de verwachting dat gemeenten in het kader van de decentrali-satie van de volkshuisvesting meer verantwoordelijkheid hebben voor het beleid en de verdeling van middelen. Bij twee onderzoeken zijn vanwege de voorbeeldwerking van het project

(23)

vertegenwoordigers van de rijksoverheid toegevoegd. Drie rapporten zijn voorbeeldonderzoeken waarin onderzoekers een groot aandeel hebben: TUE, OBOM en Kuiper C.

Schema 1:

Initiatief, opdrachtgever en probleemstelling per onderzoek

initiatief/ probleemstelling/doelstelling oPClrachtaever

TUE gemeente en factoren van belang bij pre-onderzoekers vent ie van verval en beheer-model om verval te voorkomen OSOM onderzoekers toepassing open bouwen bij

vernieuwing van naoorlogse wijken

verbeteringsmogelijkheden met behulp van open bouwen

RIW gemeente problemen en potenties van twaalf wijken en oplossings-richtingen (label) besluit-vormingsmodel

Kolpron gemeente, voorwaarden om functie van corporatie en Rijk woningvoorraad te wijzigen

van huur naar koop c.q. ande-re functies; beande-reidheid van marktpartijen

Kuiper

c.

onderzoekers beoordelingsmethodiek c.q. en gemeente signalering van huidige en (Rijk) toekomstige problemen in de

naoorlogse wijken: huidig functioneren, ruimtelijke kwaliteit en

toe-komstwaarde

OTS gemeente maatregelen om het verval te keren

Wg 2000 gemeente, bewoners en prioriteitsstelling voor aan-corporatie pak van problemen naoorlogse

wijken en signaleringssysteem

Probleemstelling: de onderzochte probleemvelden

Wat de probleemvelden betreft blijkt in de onderzoeken de nadruk te liggen op de positie van naoorlogse wijken op de woningmarkt, woontechnische en stedebouwkundige aanpassingen en het ontwikkelen van signaleringssystemen. Bouwtechnische en exploitatieproblemen komen in de onderzoeken niet of nauwelijks aan de orde terwijl sociale processen in geringe mate aandacht krijgen. Vergelijken we deze uitkomst met een in 1987 verrichte inventarisatie van onderzoek van de

naoorlogse woningvoorraad (Klijn en Koolma, 1987b), dan

(24)

,

- - - -- - -- - - -- - - - -

-beheermodellen meer aandacht krijgen (bijvoorbeeld TUE, Kuiper). Problemen in relatie met werkloosheid en werkgele-genheid komen in de onderzoeken niet of incidenteel aan bod. Hoewel we slechts zeven onderzoeken hebben vergeleken is toch

een verschuiving waarneembaar omdat thema I s als het

ontwikke-len van beheermodelontwikke-len en signaleringssystemen niet in de inventarisatie uit 1987 zijn vermeld. Wanneer we bij de vergelijking van de onderzoeken onderscheid maken tussen

probleem I oplossend I onderzoek en onderzoek bedoeld om

problemen te voorkomen dan blijken de meeste onderzoeken

gericht te zijn op I directe I oplossingen van aanwezige

problemen. De onderzoeken van de TUE, Kuiper C. en de Wg 2000 zijn (ook) gericht op het voorkomen van problemen.

Probleemdefinitie van de betrokken participanten.

Door de participanten zijn verschillende problemen centraal

gesteld. De gemeenten zijn in onderzoek geïnteresseerd

vanwege vervalproblemen, leegstand, verhuisbewegingen en

financiële gevolgen van ingrepen. Tevens zijn ze geïnteres-seerd in het beheer van woning en woonomgeving in relatie tot leefbaarheid en vandalisme. Sommige gemeenten zijn al enige jaren bezig met stedelijke beheerplannen en de verdeling van middelen daarvoor, bijvoorbeeld uit het Stadsvernieuwings-fonds. Ze zijn geïnteresseerd in een systeem om problemen vroegtijdig te signaleren om in de toekomst ingrijpende stadsvernieuwingsoperaties te voorkomen. Aansluitend bij deze systemen zoeken ze naar modellen voor de verdeling van financiële en organisatorische middelen. Enkele gemeenten willen dat uitgewerkt zien in besluitvormingsprocedures. De corporaties zijn in de initiatieffase nauwelijks bij de onderzoeken betrokken. Bij een aantal onderzoeken partici-peren ze in werkgroepen die het onderzoek begeleiden. Bij de corporaties staan exploitatieproblemen centraal. De onder-houdsnorm schiet tekort mede als gevolg van vernielingen en hoge kosten van mutatieonderhoud. Daarom zijn ze geïnteres-seerd in adviezen inzake rendabele exploitatie, saneren van tekorten en ook inzake verbetering van de leefbaarheid. Door

onderzoek hoopt men informatie te verzamelen om extra

inspanningen te kunnen inzetten ten behoeve van

meerjaren-planning (bijvoorbeeld voor woningverbetering en groot

onderhoud).

Bij enkele onderzoeken zijn bewonersorganisaties betrokken bij het initiatief. Problemen als leefbaarheid, sociale veiligheid en vandalisme in de wijken en het achterwege blijven van een aanpak daarvan vormen voor bewonersorga-nisaties aanleiding om deze problemen aan te kaarten bij gemeenten.

Bij twee onderzoeken is het Rijk betrokken. Voor de Bijlmer is deze betrokkenheid tweeledig. Het Rijk wil de eventuele financiële gevolgen van plannen voor de VROM-begroting beperken en daarnaast een experiment ondersteunen dat is

(25)

gericht op privatisering van de woonruimtevoorziening. Een tweede onderzoek verricht door Kuiper C. in Vlissingen be-treft een voorstel dat binnen het programma dat de RPD in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening heeft opgezet voor de ontwikkeling van voorbeeldplannen voor de dagelijkse leefomgeving. Hierbij ligt de nadruk op een te hanteren methodiek om dergelijke problemen vroegtijdig te signaleren en aan te pakken.

Vergelijken we de probleemstelling met de probleemdefinitie per participant dan blijkt dat de probleemdefinitie van de participant, die zowel opdrachtgever als initiatiefnemer is, domineert. In de meeste situaties is dat de gemeente. Het onderzoek van Kuiper C. vormt daarop een uitzondering. Het Rijk is hier opdrachtgever, maar de probleemstelling is een

combinatie van doelstellingen van de initiatiefnemers

(gemeente en onderzoekers) en het Rijk.

3.2 Analyse

De theorieën en veronderstellingen die de onderzoekers gebruiken vertonen aanzienlijke verschillen. Bij het onder-zoek van de TUE is gebruik gemaakt van theorie vanuit twee invalshoeken namelijk de stedebouw en de volkshuisvesting. Het onderzoek van het OTB hanteert het vervalmodel als checklist van problemen en hieraan gekoppelde maatregelen. RIW, Wg 2000 en Kuiper C. gaan, soms impliciet, uit van de veronderstelling dat als gevolg van dalende woonkwaliteit selectieve migratie plaatsvindt. Kolpron en OBOM baseren zich op een eigen (ontwerp) filosofie.

Per onderzoek zijn in deze paragraaf de theorie of de veronderstellingen die zijn gebruikt voor de analyse samenge-vat. Vervolgens is aangegeven welke variabelen en welk soort gegevens gebruikt zijn.

TUE

De analyse van het onderzoek van de TUE onderscheidt twee ruimtelijke schaalniveaus: wijk- en buurtniveau. Ruimtelijk gezien vat men Rapenland op als een relatief autonoom gebied. Conform de wijkgedachte is de wijk weer verdeeld in een aantal kleinere eenheden buurten cq. complexen, die weer een relatieve zelfstandigheid bezitten.

De veronderstellingen van het onderzoek zijn het resultaat

van literatuurstudie en theorievorming. De onderzoekers

onderscheiden twee invalshoeken. De eerste is een stedebouw-kundige invalshoek en de tweede een volkshuisvestings-invalshoek.

In de stedebouwkundige analyse gaat men uit van de begrippen (plan) concept, ruimtelijke planstructuur en ideostructuur. Ideostructuur definieert men als de ideologische legitimatie

I

I

(26)

van het plan met de ontwerpuitgangspunten, de vormgeving en de inrichting van het plan.

Het oorspronkelijke concept wordt op wijk- en buurtniveau geconfronteerd met het huidige gebruik en met veronderstel-lingen over het gebruik in de toekomst (zie schema 2). Uit deze confrontatie resulteren knelpunten.

Schema 2:

Het onderzoeksschema van de TUE; de stedebouwkundige analyse

planconcept huidige toekomstige

I oE(---->~ ruimtelijke

<

>

(gewenste)

ruimtelijke planstructuur ruimtelijke

planstructuur

l'

planstructuur

~

ideostructuur

~

/

Bij de volkshuisvestingsanalyse hebben de veronderstellingen een ander theoretisch karakter. Bij de stedebouwkundige analyse is voert een morfologische benadering de boventoon. Bij de volkshuisvestingsinvalshoek spitst de analyse zich toe op het gebruik en beheer van de woningvoorraad in Rapenland. De woningvoorraad is verdeeld in drie sectoren; particuliere verhuur, non-profit verhuur en koop sector. De kwaliteit van de woningvoorraad en het beheer zet men af tegen de huidige en toekomstige kwaliteitseisen van de belanghebbenden in de verschillende sectoren (zie schema 3). Door de discrepanties tussen verondersteld, actueel en toekomstig gebruik aan te geven wil men inzicht krijgen in de wenselijkheid van beheer ingrepen , teneinde verval in het onderzoekgebied te voorkomen.

De beschrijving betreft zowel buurt- als complexniveau.

Hogere schaalniveaus zijn niet of nauwelijks aan de orde ge-steld. De variabelen bestrijken een breed terrein. Vanuit de stedebouwkundige invalshoek betreft het de clusters wonen, werk en voorzieningen, groen en verkeer. Vanuit de volkshuis-vestingsinvalshoek gaat het om de clusters kenmerken van bevolking, woningvoorraad en woningmarktpositie. De gegevens worden ontleend aan een inventarisatie die bestaat uit een stedebouwkundige registratie, en secundair datamateriaal dat een koppeling van het bevolkingsregister, woningkarthoteek en kadastrale gegevens oplevert. Kwalitatieve gegevens zijn gebaseerd op interviews met bij het beheer betrokken perso-nen. Daarnaast zijn kwalitatieve gegevens verzameld door middel van tekstanalyse, historisch onderzoek en plananalyse. Deze kwalitatieve gegevens zijn vooral gebruikt bij de stedebouwkundige analyse.

(27)

Schema 3:

Het onderzoekschema van de TUE; de volkshuisvestingsanalyse

kwaliteits- fysieke economische sociale beheer

aspect/actor

gebruiker bruikbaar betaalbaar beschikbaar zeggenschap

beheerder technische economische sociale al/niet

pla-levensduur levensduur levensduur nmatig

beheer

part. verhuurbaar maximum van specifieke korte

verhuur inkomst/ doelgroep horizon

winst

non-profit onderhoudt bedrijfs- specifieke planmatig

verhuur verbetering economisch doelgroep beheer

beheer

eigenaar gebruiks- waarde- algemene vaak

bewoner waarde vastheid doelgroep planmatig

beheer

overheid bouw- en budget- woonruimte planning

woontechn. beslag verdeling

program-mering

eBeM

Volgens eBeM vindt de aanpassing van de gebouwde omgeving aan veranderende behoeften op drie niveaus plaats: inbouw, drager en weefsel. Deze begrippen zijn zowel in termen van zeggen-schap als in ruimtelijke/fysieke zin gedefiniëerd. Per niveau vult men de begrippen in met mogelijke maatregelen die oplopen in mate van ingrijpendheid (zie schema 4).

De begrippen in het onderzoek van eBeM zijn gebaseerd op de open bouwen filosofie. De samenhang wordt gevormd door de begrippen inbouw, drager en weefsel die ten opzichte van elkaar zijn gedefiniëerd. Met betrekking tot besluitvorming over plannen gaat eBeM uit van de veronderstelling dat het mogelijk en wenselijk is om de (bouwkundige) elementen op de niveaus inbouw, drager en weefsel te ontkoppelen.

Het eBeM onderzoek in de gemeente Voorburg richt zich vooral op de potenties van de woningen en op het ontwikkelen van mogelijke indelingsvarianten die aansluiten bij de behoeften van de onderscheiden doelgroepen. Het rapport beperkt zich tot een onderzoek op complexniveau. Er zijn voor dit project kwantitatieve gegevens verzameld met behulp van dossieronder-zoek en meer kwalitatieve gegevens over leefstijlen en woonwensen met behulp van enquêtes. Bij het bewonersonderzoek

zijn verschillende groepen onderscheiden zoals

alleen-staanden tot 50 jaar, eenoudergezinnen etc. De leefstijlen zijn aan de hand van een aantal aspecten omschreven, zoals

(28)

het hebben van een baan, tijd die thuis wordt doorgebracht, hoeveelheid vrije tijd die aan het huishouden wordt besteed, het hebben van hulp. Met bewoners zijn tevens gesprekken gevoerd over de gewenste woningindeling. Mede door deze ge-sprekken en feitelijke mogelijkheden zijn potenties onder-zocht in de vorm van plannen voor herindeling van de woning en aanpassing van het gebouw.

Schema 4:

Begrippen van OBOMi invulling naar ruimtelijke niveaus,

maatregelen en zeggenschap

inbouw vernieuwing celsgewijs herindeling deel waar

oude inbouw verbeteren met nieuwe over

-elementen inbouw bewoners

(woning) elementen zeggenschap

heeft

drager voorzieningen doorbraken nieuwe deel waar

leidingen herverkave- toegangen over

leegmaakplan ling aanbouwen bewoners

(gebouw) geen

zeggen-schap heeft maar bijv. corporatie

weefsel functionele structurele ruimtelijke deel waar

toevoegingen toe- herindeling over

(woon- voegingen gemeente

omgeving) zeggenschap

heeft

RIW

In het onderzoek van het RIW is geen theorievorming aanwezig.

Tijdens het onderzoek is een methodiek ontwikkeld. De

gegevens van de wijken zijn geanalyseerd en samengevat in wijkprofielen. In deze globale analyse staat de positie van de wijken op de woningmarkt centraal. Impliciet veronderstelt men dat de dalende woonkwaliteit van deze wijken leidt tot selectieve migratie (zie schema 5). De samenhang tussen de

(clusters van) variabelen is nauwelijks uitgewerkt.

De beschrijving vindt plaats op complex-, buurt- en hogere schaalniveaus. De variabelen betreffen de woningvoorraad, de bevolkingskenmerken, het verkeer, het groen/ de woonomgeving en op buurt-/wijkniveau sociaal culturele voorzieningen en winkels. Over bedrijven, werkgelegenheid en werkloosheid zijn geen gegevens vermeld. Bekijken we de omvang en diepgang van de beschrijvingen en de variabelen dan ligt in het onderzoek de nadruk op de woningvoorraad. Hierbij is ook de financiële posi tie van de corporaties onderzocht. De kenmerken van

bevolking, woningvoorraad en de woningmarktpositie zijn

(29)

vast te stellen z1Jn opnames gedaan. Met betrekking tot de woningmarktpositie is onder bewoners een enquête gehouden waarbij vertrekkers en instromers van de twaalf wijken zijn geselecteerd. Er zijn gegevens verzameld over de woonsatis-factie en verhuisredenen in relatie tot kwaliteit van woning en woonomgeving en huurhoogte. Door middel van interviews met bewonersorganisaties heeft men de meningen van de zittende bewoners onderzocht.

Minder uitvoerig en diepgaand zijn de gegevens over stede-bouwkundige opzet. Van vertrokken bewoners zijn meningen gevraagd over de gebruikskwaliteit van voorzieningen.

De financiële positie van de corporatie is geanalyseerd op basis van gegevens van de Algemene Bedrijfs Reserve (ABR) , het onderhoudsfonds en de toekomstige verplichting in verband met onderhoud.

Schema 5:

Onderzoek RIWi verband tussen variabelen

prijs/kwaliteit woonomgeving en voorzieningen Kolpron woningmarkt ~

~

selectieve migratie mutaties

l'

~

verandering sociale structuur

In het onderzoek van Kolpron is geen theorievorming of literatuurstudie aanwezig. Men veronderstelt dat investe-ringsbereidheid van marktpartijen behalve van rendement, risico en organisatiestructuur afhangt van het imago van en de visie op de wijk.

In het onderzoek staan de begrippen communicatie en consump-tie centraal. Communicaconsump-tie is de wijze waarop de Bijlmer overkomt en onder consumptie verstaat men de wijze waarop van de aanwezige kwaliteiten gebruik gemaakt wordt (zie schema

6) •

De beschrijving is vooral gericht op buurt- en wijkniveau en betreft alle thema' s. Op hogere schaalniveaus worden gegevens genoemd over de exploitatie en de verkeersstructuur. Bij de probleemschets worden de stedebouwkundige structuur, de ligging, bereikbaarheid e.d. in de analyse meegenomen. Bij gespreksronden met marktpartijen ligt de nadruk op investe-ringsbereidheid, imago, presentatie, visies en waardering van het gebied. Voor het plan van aanpak ligt de nadruk op de

(30)

woningmarktfunctie, financiering, communicatie dat wil zeggen de wij ze waarop de Bij lmer overkomt en consumptie dat wil zeggen de wijze waarop van de aanwezige kwaliteiten gebruik gemaakt wordt. Met betrekking tot het soort gegevens is opvallend dat er weinig feiten verzameld worden. De verwer-king van meningen, visies en ideeën van belangengroepen domineert.

Schema ·6:

Onderzoek Kolproni de samenhang tussen de variabelen

.stedebk. structuur positieve en negatieve kwaliteiten Bijlmer:

I

• woningvoorraad .bevolkingssamens. r---~---' • voorzieningen ~ • et cetera 'comaunicatie en • et cetera consuaptie Bijl.er'

Kuiper C. leefbaarheids-problemen

l'

woningmarkt

t

woningmarkt functie Bijlmer: 'wachtkamer'

1

slechtè verhuurbaarheid

1

exploitatietekorten

In het onderzoek van Kuiper

c.

zijn drie schaalniveaus

onderscheiden: regio, stad en wijk/buurt. De analyse is op drie plaatsen gebaseerd op veronderstellingen, welke deels zijn ontleend aan ander onderzoek.

Bij de analyse van de ruimtelijke hoofdstructuur wordt verondersteld dat inzicht in de bestaande stedelijke struc-tuur kan worden verkregen door een analyse van functionele en vormkenmerken. De stedelijke structuur is volgens de onder-zoekers opgebouwd uit de elementen stedelijke dragers en

basismilieus , die functionele en morfologische kenmerken

hebben.

Op de tweede plaats is bij de analyse van de ruimtelijke kwaliteit aansluiting gezocht bij de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening. In deze nota zijn drie factoren genoemd welke in

onderlinge samenhang ruimtelijke kwaliteit bepalen. Het

betreft de factoren gebruikswaarde (functie), belevingswaarde (vorm) en toekomstwaarde (tijd) (zie schema 7a).

Bij de analyse van woongebieden wordt aangesloten bij een eerder onderzoek (Van Filipijnen en Adelanstate), waarbij men veronderstelt dat verval dikwijls begint met een toename van de doorstroming, gevolgd door een dalende acceptatiegraad en uitmondt in leegstand. Dit proces kan zowel bij woningen als

(31)

voorzieningen plaatsvinden. Vandalisme en criminaliteit beschouwen de onderzoekers als zelfstandige indicator van verval (zie schema 7b).

Schema 7a:

Onderzoek Kuiper, C.; samenhang analyse ruimtelijke kwaliteit

stedelijke structuur ruimtelijke

kwalite~'t

en potenties (gebruikswaarde, belevingswaarde) _______ ~toekomst ~ perspectief - - 7 aanpak functioneren van gebieden

Schema 7b:

Onderzoek Kuiper, C.; samenhang analyse van het functioneren van woongebieden

doorstroming --->~ acceptatiegraad~ leegstand

---,1

verval vandalisme en criminaliteit

De beschrijving in het onderzoek betreft op buurt-, wijkni-veau en hogere schaalniwijkni-veaus diverse aspecten:

woningvoor-raad, groen, woonomgeving, verkeer, sociaal-culturele

voorzieningen en winkels. De financiële positie, bevol-kingskenmerken en bedrijven zijn alleen op hogere

schaalni-veaus onderzocht. Op complexniveau zijn geen gegevens

verzameld en onderzocht.

In het onderzoek zijn feitelijke gegevens verzameld over de bestaande situatie en over trends; voorzover deze gegevens ontbraken zijn op basis van interviews en indrukken van de

onderzoekers schattingen gemaakt. Van de potentie van

gebieden is zowel op stedelijk- als wijkniveau een globale taxatie gemaakt.

OTB

De veronderstellingen van het onderzoek OTB z1Jn gebaseerd op het vervalmodel van priemus en Prak. In dit model is verval

uitgesplitst in een sociale, financiële en technische

component. Daarbij gaat men er vanuit dat de oorzaken van

exploitatieproblemen niet uitsluitend gelegen zijn in

(32)

woningmarkt. De oorzaken z1Jn ook bij het complex zelf te

zoeken (OTB, 1989). Het model is bij diverse onderzoeken van

het OTB gebruikt als checklist en probeert de inwerking van de drie vervalcomponenten en het blijven werken van de 'vervalspiraal' te verklaren. Het verklaart niet waarom het ene complex in deze spiraal terecht komt en het andere niet.

(Musterd en Sandwijk, 1991)

Het onderzoek van de wijk Alland in Tegelen bevat een pro-bleeminventarisatie en analyse in een samenhang, die een fragment vormt van het vervalmodel (zie schema 8). Bij de

beschrijving van de problemen staat de woningvoorraad

centraal. Het accent ligt op de technische en financiële invalshoek.

Tabel 8:

Onderzoek OTB; analyse schema Alland te Tegelen

verhuurbaar- ~=,

Dl

heidsproblemen

' I

instroom

soc. zwakl~eren ~(~----____

-'I

~~======~mobiliteit ;>dalende woningkwaliteit Turks Marokkaanse jongeren L:::.. uitstroom ; ' soc.ec. sterkeren alleenstaande (starters) tijdelijke huisvesting

J

l'

slecht imago If' vandalisme ~ leegstand 'Î' mutatiegraad

Van de drie cruciale variabelen uit het vervalmodel; toene-mende mobiliteit, financiëel onvoordelige exploitatie en dalende woningkwaliteit zijn vooral de eerste en laatste variabelen onderzocht. Vanwege gebrek aan medewerking van de corporatie zijn over de financiële situatie weinig gegevens beschikbaar. Met betrekking tot de woningkwaliteit is de woontechnische kwaliteit van drie (willekeurige) woningtypen onderzocht. De stedebouwkundige analyse is hoofdzakelijk op complexniveau verricht.

Door middel van dossier- en archiefonderzoek zijn woningwaar-deringspunten van drie woningtypen en gegevens over bewo-nerskenmerken zoals bewoningsduur, gemiddelde woningbezet-ting , leeftijd en gebruik individuele huursubsidie verzameld. De beschikbare financiële gegevens betreffen kale huur, huurderving en achterstand. In verband met vandalisme zijn

(33)

gegevens verzameld over het aantal inbraken en de financiële schade. Kwalitatieve gegevens over afwerking, bouwtechnische gebreken en reparatie van het complex, zijn verzameld door middel van gesprekken en registratie van opvattingen van vertegenwoordigers van de gemeente en de corporatie in de begeleidingsgroep.

Wg 2000

Het onderzoek van de Werkgroep 2000 is gericht op het ontwikkelen van een prioriteitsstelling voor de verdeling van financiële middelen. Bij het bepalen van de prioriteiten van de aanbevolen maatregelen hebben sociale en sociaal-economi-sche kenmerken van buurten een rol gespeeld. De onderzoekers gaan hierbij uit van de 'hypothese' dat er verband bestaat tussen sociaal-economische kenmerken van de bevolking van de wijk en de mobiliteit enerzijds en de kans dat de problemen zonder extra maatregelen kunnen worden opgelost anderzijds. Theorievorming en bespreking van verschillende invalshoeken en resultaten van andere onderzoeken ontbreken. Impliciet gaat men uit van de veronderstelling dat dalende woningkwali-teit selectieve migratie tot gevolg heeft (zie schema 9). Over de samenhang tussen de variabelen wordt weinig vermeld. In het nawoord stelt men dat een effectieve verbetering van wijken en een doelmatig beheer vereisen dat de fysieke en de sociale aspecten in samenhang worden benaderd. In het rapport blijft het echter bij deze veronderstelling. De nadruk ligt op de verbetering van fysieke elementen.

Schema 9:

Onderzoek Werkgroep 2000; analyse schema

prijs/kwaliteit woningmarkt toewijzingsbeleid

~

~

---~> migratie/mutaties

/

\

tempo inhoud: uitstroom gezinnen vergrijzing instroom r---.:>~ woonklimaat ~ starters voorzieningen-

~

verande:ende niveau ~(~--- bevolkingssamen-stelling

De beschrijving van kenmerken van de woningvoorraad, groen en woonomgeving vindt plaats op complexni veau. Op buurt- en wijkniveau is de beschrijving nog uitgebreid met gegevens

(34)

over bevolking (0. a. werkloosheid) , sociaal-cul turele voorzieningen, winkels en bedrijven. Op hogere schaalniveaus komen alleen variabelen als woningvoorraad en bevolking aan de orde. Met betrekking tot mobiliteit en sociaal-economische kenmerken zijn feiten vermeld. Over bevolkingsontwikkeling, woningmarktpositie, woningvoorraad, voorzieningen (onderwijs, spelen, winkels) zijn zowel feiten als meningen verzameld. Behalve naar de positie van de woningvoorraad op de woning-markt is niet of nauwelijks onderzoek gedaan naar moge-lijkheden en potenties van wijken.

De kwantitatieve gegevens zijn verzameld door middel van dossier- en archiefonderzoek. De kwalitatieve gegevens zijn verzameld door middel van gesprekken met bewonersorganisa-ties. Met deskundigen zijn gesprekken gevoerd over ontbreken-de kwant i tatieve gegevens, achtergronontbreken-den en samenhang van gegevens.

Conclusies

Theorie en veronderstellingen .

Wanneer we de uitkomsten overzien kunnen we concluderen dat in de onderzoeken niet of nauwelijks gebruik is gemaakt van theorie en/of resultaten van andere onderzoeken. Wanneer hypothesen aanwezig zijn, worden deze nauwelijks getoetst. Het ontwikkelen van hypothesen krijgt nauwelijks aandacht. De onderzoeken van OTB en TUE vormen een uitzondering. Bij het

OTB onderzoek gaat men uit van het vervalmodel dat is

onderbouwd door literatuurstudies en casestudies (Bentvelzen

& Van der Zon, 1987 en OTB, 1989). In het onderzoek van TUE

zijn vanuit de stedebouwkundige en volkshuisvestingsinvals-hoek literatuurstudies verricht en zijn hypothesen ontwik-keld. De samenhang tussen en de mogelijke oorzaken van problemen komen in de overige onderzoeken nauwelijks aan de orde. Profilering van de gekozen invalshoek ten opzichte van andere onderzoeken en invalshoeken ontbreekt.

Vergelijken we het analysekader met de probleemstellingen dan vindt in de meeste onderzoeken een toespitsing plaats op stedebouwkundige problemen of domineert de analyse van problemen in de woningvoorraad. Wanneer er sprake is van een stedebouwkundige invalshoek dan betreft de analyse meestal morfologisch onderzoek waarbij onderscheid gemaakt wordt naar de functies wonen, voorzieningen, verkeer etc. Aan

sociaal-economische problemen, werkloosheid, werkgelegenheid en

bedrijven is nauwelijks aandacht besteed. Wanneer sprake is van een volkshuisvestingsinvalshoek is vooral gekeken naar de woningvoorraad en de directe woonomgeving (groen e.d.) op complexniveau.

De combinatie van stedebouwkundig en volkshuisvestingsonder-zoek is alleen in het ondervolkshuisvestingsonder-zoek van TUE aanwezig. Omdat de methodiek van beide invalshoeken verschilt is de samenhang echter gebrekkig. Het ontbreken van deze combinatie in de

(35)

overige onderzoeken heeft waarschijnlijk te maken met onderzoekstradities waarbinnen bureaus of instellingen werken en waarbinnen één van beide benaderingen wordt gehanteerd. Variabelen

Variabelen z1Jn geclusterd naar eigendomscategorieën in de woningvoorraad, kenmerken en functioneren van de woningmarkt (mobiliteit, verhuisbewegingen etc.), bevolkingskenmerken en naar stedebouwkundige functionele indelingen (wonen, werken, sociaal-culturele voorzieningen, groen, verkeer etc.)

Schema 10:

Vergelijking van onderzoekthema's en variabelen op complex-, buurt/wijk- en hogere schaalniveaus

woning finan. be- groen/ verkeer soc/cult winkels be-voorraad positie volking woon- voorzie- drijven

omgeving ningen 1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 2 3 TUE x x x x x x x x x x x OSOH x x RIW x x x x x x x x x x x Kol-~on x x x x x x x x x x Kui-perC x x x x x x x x x x x x CTS x x *) x x x x Wg 2000 x x x x x x x x x x x x x 1 complexniveau 2 buurt/wijkniveau 3 hogere schaalniveaus

* Dit thema is uitgewerkt in het volkshuisvestingsplan van de gemeente Tegelen.

De gebruikte schaalniveaus zijn: complex-, buurt/wijk- en hogere niveaus. Schema 10 geeft een overzicht van de variabe-len naar inhoud en schaalniveau. Twee onderzoeken hebben vooral op complexniveau betrekking: OTB en OBOM. TUE en Kolpron zitten vooral op buurt- en wijkniveau terwijl RIW, Kuiper C. en Werkgroep 2000 op zowel buurt en wijkniveau als hogere schaalniveaus zitten. Het schaalniveau waarop uitspra-ken gedaan worden hangt samen met de veronderstellingen over problemen, samenhang en mogelijke oorzaken. Het vervalmodel van het OTB is bijvoorbeeld ontwikkeld voor de analyse op complexniveau.

De feitelijke gegevens zijn niet altijd volledig. Bij een aantal onderzoeken zijn meningen en opvattingen van partijen als noodzakelijke aanvulling toegevoegd omdat feitelijke

(36)

gegevens ontbreken en meningen van belang z1Jn omdat de onderzoeken een rol spelen bij de ontwikkeling van beleid of bij planvorming. Bij de aanvullingen en feitelijke gegevens zijn vooral de variabelen ingevuld met opvattingen die representatief Z1Jn voor gemeenten en in mindere mate corporaties. Bij onderzoeken Kolpron en Kuiper zijn ook opvattingen van 'marktpartijen' onderzocht. Alleen bij OBOM, RIW en Werkgroep 2000 zijn ook bewoners (categorieën) geïnter-viewd en/of geënquêteerd. Opvallend is dat meningen van de huidige bewoners bij de meeste onderzoeken niet zijn gepeild door enquêtes, wel van vertrekkers of instromers. Gegevens over financiële posities ontbreken veelal waardoor belangrij-ke elementen uit de probleemstelling en doelstellingen van de onderzoeken niet altijd konden worden beantwoord.

3.3 Voorstel

Per onderzoek vatten we in deze paragraaf de opbouw van de onderzoeken, dat wil zeggen de stappen die gedaan worden om tot het voorstel te komen, en het voorstel zelf samen. Op basis daarvan bespreken we de volledigheid, de samenhang en de plausibiliteit van het voorstel en de relatie met de besluitvorming.

TUE

Het voorstel in het onderzoek van de TUE sluit aan bij de onderscheidingen die in de analyse gemaakt zijn tussen de stedebouwkundige en de volkshuisvestingsinvalshoek en tussen

het wijk- en het buurtniveau. Het heeft de vorm van een

beheermodel waarin op wijk- en buurtniveau strategieën en oplossingen zijn gegeven om de vastgestelde knelpunten op te heffen. Op wijkniveau formuleren de onderzoekers op basis van de conclusie uit de analyse dat de wijk niet meer aansluit bij de toenemende differentiatie in huishoudens en behoeften als beheertaak "de aanpassing van de eenzijdige, homogene, ééndimensionale op het wonen gerichte gebouwde omgeving aan een heterogene multidimensionale behoeftestructuur" . Om deze aanpassing te realiseren stelt men conserverende en innove-rende ingrepen voor ten aanzien van het wonen, het beheer van

woningen, de woonomgeving en de functioneel-ruimtelijke

structuur. Ingrepen ten aanzien van onderwijs- en welzijns-voorzieningen en economische welzijns-voorzieningen blijven buiten beschouwing.

Op buurtniveau vat men per deelgebied, onderscheiden aan de

hand van vooral verkavelingstypen , de uitkomsten van de

stedebouwkundige en de volkshuisvestingsanalyse samen in een prof iel en noemt men aandachtspunten voor het beheer. Op basis van de casestudy worden enkele algemene conclusies over stedelijk beheer getrokken.

(37)

Het onderzoek van de TUE begint met een brede benadering van de beheerproblematiek: "alle activiteiten van actoren nodig voor de instandhouding en/of aanpassing van een gebied voor huidige of toekomstige functies" zijn object van onderzoek. In de loop van het onderzoek treedt echter een reductie op tot beheer van woningen en woonomgeving. Andere objecten van beheer, zoals onderwijs- en welzijnsvoorzieningen en economi-sche voorzieningen, laat men buiten beschouwing. Wat het wonen en de woonomgeving betreft is het voorstel volledig: voor alle gesignaleerde problemen worden oplossingen voorge-steld.

Het voorstel vertoont een duidelijke samenhang. Op wijkniveau formuleren de onderzoekers op basis van de analyse een beheertaak die uitgewerkt wordt in maatregelen en strategie-en. Deze zijn gebaseerd op een uitvoerige bespreking van de beschikbare literatuur. Binnen dat kader formuleert men op buurtniveau profielen en oplossingen. De samenhang tussen de aanpak op beide analyseniveaus is daarmee duidelijk. Dat is niet het geval met de samenhang tussen de maatregelen die vanuit beide invalshoeken voorgesteld worden: de resultaten van de stedebouwkundige en de volkshuisvestingsanalyse voegt men zonder verdere toelichting in het slothoofdstuk samen. Het is de vraag of dat zomaar kan gezien het verschillende

karakter van beide analyses: een morfologische en een

sociaalwetenschappelijke.

Wat de plausibiliteit betreft ligt de nadruk op overtuiging door het gebruik van (theoretische) literatuur en door de uitvoerig beargumenteerde werkwijze. Juist daardoor springen overigens ook de lacunes in het onderzoek in het oog. Het onderzoek is uitgevoerd in een samenwerkingsverband met een gemeentelijke dienst.

Het onderzoek is een voorbeeldstudie en niet direct bedoeld voor besluitvorming. Het mondt uit in een beheermodel waarin

de onderzoekers maatregelen en strategieën op wijk- en

buurtniveau hebben gekozen. De maatregelen zijn globaal; men benadrukt dat de verdere uitwerking in overleg met bewoners, gebruikers en beleidsinstanties moet gebeuren.

OBOM

Het onderzoek van OBOM is een (voorbeeld)uitwerking van de open bouwen ideeën voor een nieuw probleemgebied, de verbete-ring van de naoorlogse wijken. Na een uiteenzetting van begrippen en doelstelling van het open bouwen noemen de

onderzoekers als belangrijkste probleemgebieden in de

naoorlogse wijken: technische gebreken, functionele gebreken, onveiligheid, geluidshinder en niet functionerende

winkel-voorzieningen. Per probleemgebied noemt men mogelijke

maatregelen op de drie niveaus inbouw, drager en weefsel. Vervolgens geven de onderzoekers een beschrijving en analyse van de gekozen voorbeeldwijk, Morgenstond.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Mogą to być również mapy lub kartogramy dotyczące pro- blematyki wprawdzie pominiętej na mapie głównej, lecz treściowo z nią łączącej się; ich celem jest dopełnienie

Rozważania programowe Stronnictwa Demokratycznego „Prostokąt”, Stron- nictwa Polskiej Demokracji, Ruchu Młodej Demokracji zostały opublikowane na łamach własnej

Attributes that can be obtained from the microelec- trode recorded signal can be most generally divided into two groups: based upon spike occurrence and

Z tego względu istotne jest zdefiniowanie celowości budo- wy modelu pseudofacjalnego oraz odpowiednie dostosowanie przedziałów zailenia determinujących przynależność komó-

By representing continuous piecewise affine systems in the max-form and using a recursive Gauss-Newton algorithm for a suitable cost function, we derive adaptive laws to online

Method used: the linear regression analysis (the least squares method) of mean central values of the statistically grouped data. set: ( w/t ;

In large scale bulk material handling applications, considerable power is consumed by belt conveyor systems. Taking the design and operation of belt conveyor systems into

Dokonuję tu raczej próby zorientowania się w jej treści – po- dążania za nią, podejmując się równocześnie raczej tylko, a może tyle tu po- trzeba, wskazania tych