• Nie Znaleziono Wyników

Omgaan met kennis in de ruimtelijke ordening, ervaringen en mogelijkheden van kennismanagement in de praktijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Omgaan met kennis in de ruimtelijke ordening, ervaringen en mogelijkheden van kennismanagement in de praktijk"

Copied!
105
0
0

Pełen tekst

(1)

OMGAAN MET

in de ruimtelijke ordening

G.J.M. Arts en H.J.M. van Alphen

(samenstelling/redactie)

(2)

OMGAAN MET KENNIS IN DE RUIMTELIJKE ORDENING

ervaringen en mogelijkheden van kennismanagement in de praktijk

Publikatie Netwerk RO Juni 1996

Bibliotheek TU Delft

111111111111

C 2280131

In het Netwerk voor Onderzoek & Ontwikkeling Ruimtelijk Beleid (Netwerk RO) ont-moeten bedrijfsleven, overheid en wetenschap elkaar voor kennisuitwisseling en onderzoek op het terrein van de ruimtelijke ordening. Toekomstoriëntatie, praktijk-gerichtheid, beleidsrelevantie en kennismanagement zijn hierbij sleutelbegrippen. Het secretariaat van het Netwerk RO is ondergebracht bij het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (NIROV).

(3)

OMGAAN MET KENNIS IN DE RUIMTELIJKE ORDENING

ervaringen en mogelijkheden van kennismanagement in de praktijk

G.J.M. Arts en H.J.M van Alphen (samenstelling/redactie)

(4)

Uitgegeven door

Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1

2628 CN Delft

telefoon: 015-2783254 fax: 015-2781661

In opdracht van

Netwerk voor Onderzoek & Ontwikkeling Ruimtelijk Beleid (Netwerk RO) Mauritskade 23

2514 HD Den Haag telefoon: 070-3602775 fax: 070-3617422

Omslag

Ontwerpbureau Vormidabel, Zoeterwoude

Coördinatie publikatie

Bureau Symposion, Badhoevedorp

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Arts, G.J.M. en H.J.M. van Alphen

Omgaan met kennis in de ruimtelijke ordening, ervaringen en mogelijkheden van kennismanagement in de praktijk - G.J.M. Arts en H.J.M. van Alphen (samenstel-ling/redactie) - Delftse Universitaire Pers - 111. - Netwerk voor Onderzoek & Ontwi k-keling Ruimtelijk Beleid (Netwerk ROl, Den Haag -Met lit. opg.

ISBN 90-407-1357-X NUGI665

Trefw.: ruimtelijk onderzoek; kennisinfrastructuur; kennismanagement Copyright © 1996 by Netwerk RO

Het overnemen uit deze publikatie is toegestaan mits de bron duidelijk wordt ver-meid.

(5)

Inhoud

Ten geleide G.J.M. Arts en H.J.M. van Alphen 2 3 4 5 6 7 8

De infrastructuur voor ruimtelijk relevant onderzoek H.J.M. van Alphen

De beste kennis voor de laagste prijs H. ter Heide en G.J.M. Arts

Het managen van kennis: de 'Werkwijzer voor kennismanagement'

G

.

J.M. Arts, H. ter Heide en H.J.M. van Alphen

Kennismanagement bij een rijksoverheid: PKB Hogesnelheidslijn E. van Hercules

Kennismanagement bij een provincie: streekplan Noord-Brabant K. van der Zouwe

Kennismanagement bij een lokale overheid: structuurplan Groningen H. G. Hurenkamp

Relevantie van kennismanagement voor een lokalelregionale milieudienst

R. E. Roggema

Een experiment in Nijmegen: de planoloog vaart op ervaring B. Needham en G.J.M. Arts

9 Een geïntegreerd informatiesysteem als hulpmiddel bij kennismanagement

H. Nouwens en T. Wagen veld

10 Ervaringen met 'elektronisch' ondersteund kennismanagement M. S. G. Horrevoets

Vragen en lijnen voor de toekomst H.J.M. van Alphen en G.J.M. Arts Literatuur Biografie Afkortingen Adressen 7 11 21

35

49

53

59

63

67 75 81

89

95

99

101 103

(6)

Ten geleide

G.J.M. Arts H.J.M. van Alphen

In het algemeen wordt er in de ruimtelijke ordening - precies zo als elders - op een weinig gestructureerde wijze met kennis omgegaan. Bestaande kennis wordt onvol-doende gebruikt, hergebruikt of benut, nieuwe kennis onvolonvol-doende ontwikkeld. De (ervarings)kennis van de mensen zelf plus de aanwezige kennis binnen en buiten de eigen organisaties worden nauwelijks op systematische wijze verwerkt en opgesla-gen. Men is te weinig op de hoogte van het bestaan en de mogelijkheden van allerlei informatiebronnen (databestanden, netwerken en dergelijke). Kennismanage-ment biedt hiervoor een goede oplossing. KennismanageKennismanage-ment houdt zich bezig met het sturen van factoren die van invloed zijn op het ontwikkelen, opslaan, versprei-den, toepassen en hergebruiken van kennis.

Deze publikatie laat een divers beeld zien van actuele ontwikkelingen op het vlak van kennismanagement in de ruimtelijk ordening. Kennis wordt daarbij 'neutraal' en 'ruim' neergezet. Neutraal, omdat niet wordt ingegaan op het bredere perspectief waarin kennis moet worden geplaatst: de interacties tussen kennis en kapitaal en de consequenties hiervan voor machtsverhoudingen en besluitvormingsprocessen. Ruim, omdat het onderscheid naar kennis, informatie, data enzovoorts niet als zo-danig wordt doorgevoerd. Op zich kunnen kennis en informatie als uitwisselbare begrippen worden voorgesteld. De publikatie beoogt in eerste instantie het bewust-wordingsproces voor de mogelijkheden van kennismanagement te bevorderen. Eén en ander heeft zeer zeker niet de bedoeling volledig te zijn, laat staan een defi-nitieve stand van zaken te geven, daarvoor staat het concept kennismanagement nog te zeer in de kinderschoenen. De discussie binnen het vakgebied ruimtelijke or-dening over hoe om te gaan met de toenemende en veranderende behoefte aan kennis (informatie enzovoorts) en het steeds ingewikkelder aanbod ervan, in een al-maar complexere samenleving, is pril en geenszins afgerond. De bijdragen reiken vanuit theorie en praktijk mogelijkheden aan om bij beleidsvoorbereiding en pIanvor-ming op een efficiënte en doelgerichte manier met kennis om te gaan. De indeling is als volgt. Na een korte positionering van het veld van ruimtelijk onderzoek - ken-nismanagement is onmogelijk zonder goede kennisinfrastructuur - volgt een rond-gang door de theorie van kennis en kennismanagement, afgesloten met de intro-ductie van de 'Werkwijzer voor kennismanagement'. Daarop aansluitend volgt een aantal inspirerende praktijkvoorbeelden. Ten slotte worden twee 'elektronische' hulpmiddelen besproken om kennis te catalogiseren en te ontsluiten. In het slot-hoofdstuk worden vragen en lijnen voor de toekomst aangegeven.

(7)

Het besef van één gezamenlijke kennishuishouding ruimtelijke ordening waarvan uiteindelijk alle ruimtelijk relevante kennis deel uit maakt is niet groot. Kennismana-gement en kennisinfrastructuur hebben evenwel een zeer nauwe relatie met elkaar. In hoofdstuk 1 geeft van Alphen zicht op de infrastructuur voor ruimtelijk relevant onderzoek in Nederland. Hij schetst een plaatsbepaling van ruimtelijke ordening bin-nen de Nederlandse verhoudingen en gaat in op recente, kenmerkende ontwikkelin-gen die stuk voor stuk gevolontwikkelin-gen hebben voor de positie van het onderzoek, en daarmee voor de opbouw van ruimtelijke kennisvoorraden. Trends als verminderen-de aandacht voor onverminderen-derzoek bij provinciale en lokale overheverminderen-den en van minverminderen-der in-tern naar méér exin-tern (uitbesteed) onderzoek kunnen bedreigend zijn voor de ont-wikkeling van het beleidsterrein. Goed inzicht in hoe de kennisinfrastructuur op het terrein van de ruimtelijke ordening op hoofdlijnen in elkaar zit, waar zich knelpunten voordoen en welke veranderingen wenselijk zijn, is onontbeerlijk, zowel in het licht van de bevordering van kennismanagement binnen het planologisch vakgebied als-wel voor de noodzakelijke afstemming en samenwerking bij beleid en onderzoek in het algemeen.

In de volgende twee hoofdstukken worden het begrip kennis en het concept ken-nismanagement tegen het licht gehouden. Steeds meer krijgen we te maken met een enorme heterogeniteit aan kennis. Introductie van kennismanagement op de dagelijkse werkvloer geeft vorm aan een zo doelmatig mogelijk, dat wil zeggen een op maat, tijdig en weloverwogen gebruik van de grondstof kennis. Daarenboven is kennis vrijwel onuitputtelijk. Vragen als: wat is kennis? wat bepaalt de kwaliteit? en - natuurlijk - wat is de prijs ervan? komen in hoofdstuk 2 aan bod. Een belangrijk onderscheid is dat tussen kader- en functionele kennis. De relatie met kennismana-gement wordt in hoofdstuk 3 gelegd. Daar wordt ook ingegaan op de 'Werkwijzer voor kennismanagement'. Deze is een aantal jaren geleden op initiatief van het Pro-grammeringsoverleg Ruimtelijk Onderzoek (PRO) ontworpen als handreiking aan de praktijk van de ruimtelijke ordening om op een gestructureerde manier met kennis aan de slag te gaan. De Werkwijzer kan worden gebruikt om de enorme hoeveel-heid aan kennis op een analytische wijze bij beleid en onderzoek te betrekken. De werkschema's uit de Werkwijzer zijn integraal opgenomen.

Met de bijdragen in de hoofdstukken 1 t/m 3 is de toon van de publikatie gezet. Grove lijnen zijn geschetst, stellingen geponeerd en kennismanagement is - naar wij hopen - gaan leven. Met het initiatief van de 'Werkwijzer voor kennismanagement' is getracht het begrip wat meer concrete handen en voeten te geven. Bij het opstellen ervan is gebruik gemaakt van het oordeel van ruimtelijke planners uit de praktijk. Gepeild is of men - beleidsmensen en onderzoekers - in het werk van alle-dag met de Werkwijzer kan werken. Maar misschien nog wel relevanter en interes-santer dan hun oordeel over de Werkwijzer is de vraag hoe het er in de ruimtelijke ordeningspraktijk vanuit de invalshoek van 'kennismanagement op dit moment aan toe gaat.

In de hoofdstukken 4 t/m 8 volgen daarom in een aantal impressies ervaringen met het omgaan met kennis en de Werkwijzer in verschillende praktijksituaties. PIanont-wikkelaars op rijks-, provinciaal en lokaal niveau komen aan het woord. Achtereen-volgens van Hercules, die vanuit het ministerie van VROM nauw betrokken is ge-weest bij de opzet indertijd van de Planologische Kernbeslissing Hogesnelheidslijn,

(8)

van der Zou we, voormalig streekplan-projectleider in de provincie Noord-Brabant, Hurenkamp, verantwoordelijk voor het nieuwe structuurplan van de stad Groningen en Roggema, tot voor kort werkzaam bij de milieudienst van de gemeente Breda en als zodanig betrokken bij verschillende concrete plannen in de regio. Na de bijdra-gen vanuit de overheid - het zijn bewerkinbijdra-gen van workshopinleidinbijdra-gen over kennis-management - wordt de praktijk afgesloten met een verslag van Needham en Arts van een experiment ('simulatie-oefening') met een zestal praktijkplanners als 'proef-konijnen', uitgevoerd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Deze kregen als fic-tieve opdracht een structuurplan voor de stad Nijmegen te maken, drie zonder de Werkwijzer te gebruiken, drie met de mogelijkheid dat wel te doen. De uitgave van de Werkwijzer en de interesse van de planologie-opleidingen voor het gebruik ervan in onderwijs en onderzoek vormden de aanleiding voor dit experiment.

De praktijkmensen hebben - sommigen voor het eerst! -als het ware met een 'ken-nisbril' op naar hun eigen werkzaamheden gekeken. Hun bijdragen zijn exempla-risch, bedoeld als typisch voorbeeld, de cases bieden een overzichtelijk kijkje in de keuken van de hedendaagse ruimtelijke ordeningspraktijk. Alles overziend zal duide-lijk zijn dat de wijze waarop in die praktijk met kennis en kennismanagement wordt omgegaan zeker gevarieerd is!

In tegenstelling tot de voorgaande hoofdstukken, die vooral beschrijvend van aard zijn, omdat ze de kennismaking met kennismanagement verdiepen, reiken de hoofd-stukken 9 en 10 concrete instrumenten aan. Beide bijdragen maken inzichtelijk hoe met makkelijk te implementeren, moderne informatiseringstechieken snel en effec-tief functionele kennis (zie hoofdstuk 3) kan worden verworven, gebruikt, gecombi-neerd en verspreid. Nouwens en Wagenveld presenteren het ontwerp van een geïn-tegreerd informatiesysteem (vooral te hanteren als expert-systeem) en Horrevoets gaat onder meer in op praktijkervaringen met de 'electronic boardroom' (een 'elek-tronisch' vergadersysteem ter ondersteuning van onder meer communicatieproces-sen). In het eerste geval kan kennismanagement worden gezien als drager van do-' cumentaire informatiesystemen, in het tweede geval is als het ware sprake van 'elektronisch' ondersteund kennismanagement. Er is inmiddels met beide methodie-ken enige ervaring opgedaan; de rol van interactieve media bij het opslaan en toe-gankelijk maken van kennisvoorraden is ontegenzeggelijk een groeimarkt.

Over de 'Werkwijzer voor kennismanagement' wordt in deze publikatie op verschil

-lende plaatsen geschreven, dit i~ het moment om kort hierbij stil te staan. Had deze immers ook niet de pretentie een concreet instrument te zijn, ter ondersteuning van kennismanagement ,in de praktijk van de ruimtelijke ordening? Was het niet de be-doeling dat het een goed hulpmiddel zou zijn voor het vooraf effectief en snel invul-len van het 'kenniskader' (zie hoofdstuk 3)? Met vooraf wordt bedoeld vóórdat be-gonnen wordt met het opstellen van een ruimtelijk plan. Hoewel nog niet is bewe-zen dat dat niet zo is (de toets in de praktijk-voorbeelden is met name verricht on-der door de wol geverfde ruimtelijke planners, zie de hoofdstukken 4 t/m 8), moet deze pretentie, gezien de reacties tot nu toe, enigermate worden genuanceerd.

De Werkwijzer biedt wel degelijk inzicht in het 'kenniskader' , maar afhankelijk van de situatie en persoonlijke ervaring zal de Werkwijzer ook daadwerkelijk concrete handreikingen kunnen bieden op het moment dat een ruimtelijke planner 'met de

(9)

handen in het haar' worstelt met een opdracht om een plan of iets dergelijks te ma-ken. Soms is de situatie zo complex dat de Werkwijzer heel goed een eerste struc-tuur kan aanbrengen in die complexiteit. Ook kan het zijn dat de persoon in kwestie nog niet zoveel 'bagage' heeft dat ervaring vanzelfsprekend leidt tot (een aanpak voor) het opstellen van een ruimtelijk plan. Ook dan kan de Werkwijzer een helpen-de hand reiken. In hoofdstuk 3 wordt daarenboven gesteld dat het gebruik van helpen-de werkschema's uit de Werkwijzer vereist dat de wil aanwezig is, om vastgeroeste denkstructuren en organisatievormen tegen het licht te houden. Het experiment in hoofdstuk 8 toont dat de macht der gewoonte moeilijk te doorbreken is.

Blijft staan dat de Werkwijzer nuttig kan zijn op de volgende momenten en situaties (zie ook hoofdstuk 3):

bij het definiëren van het beleidsprodukt, wanneer dat in zijn uiteindelijke vorm nog niet vast staat

bij het definiëren van het proces, wanneer het produkt bekend is

bij het opbouwen van een strategische kennisvoorraad, zodat ingespeeld kan worden op toekomstige beleidsvraagstukken

bij het onderzoeken van verschillende beleids- en oplossingsrichtingen

bij het evalueren van een beleidspfOdukt, om te zien of er goed met kennis is omgegaan

bij het onderhouden van het beleidsprodukt en de kennisvoorraad door deze met behulp van de werkschema's systematisch op te slaan.

De 'Werkwijzer voor kennismanagement' is in feite de eerste en nog enige poging om vanuit de optiek van kennismanagement ruimtelijke planvorming te doorgron-den. Het vormt als het ware een denk-en analyse kader om beleidsgericht met ken-nis om te gaan. Hoe effectief de Werkwijzer de komende tijd daadwerkelijk zal zijn als instrument voor kennismanagement zal in de verdere praktijk moeten blijken. De verschillende bijdragen zijn tamelijk toevallig onder één kaft bij elkaar gekomen. Veel ontwikkelingen zijn als gememoreerd nog 'groen', onderzoekers en beleids-mensen bij zowel overheid als (non)profitsector zijn nog zoekende. De case-be-schrijvingen geven geen eenduidig en concreet antwoord. Het concept kennismana-gement is weliswaar in opkomst, maar het gaat bij het werken ermee nog slechts om vingeroefeningen, ruimtelijke ordenaars zijn nog niet zo goed gewend om met een 'kennisbril' hun werk te benaderen. Zo'n 'bril' heeft zeker toegevoegde waarde voor de praktijk van de ruimtelijke ordening en de planologie als wetenschap. Die meerwaarde kan op verschillende schaalniveaus waarop de planoloog/ruimtelijke or-denaar werkzaam is uitdrukking krijgen: macro, het planologisch werkveld als ge-heel, meso, kennismanagement op het niveau van de (werk)organisaties, en micro, kennismanagement bij het individuele handelen. Daarvan uitgaande geeft het slot-hoofdstuk rond een aantal thema's lijnen voor de nabije toekomst, doordrenkt met vragen, overwegingen en stellingen, die vanuit het 'spelen' met het concept ken

-nismanagement te trekken zijn. Er wordt een pleidooi gehouden voor de 'kennisma-nager' in de ruimtelijke ordening.

(10)

1

De infrastructuur voor ruimtelijk relevant onderzoek

H.J.M. van Alphen

Kennismanagement en kennisinfrastructuur: innige relatie

De uiteenlopende manieren waarop onderzoek een rol speelt bij de pIanvoorberei-ding typeert de ruimtelijke ordening. De praktijk-voorbeelden in de hoofdstukken 4 t/m 8 geven daar enig idee van. Het gaat om een relatief omvangrijk, maar versnip-perd onderzoeksterrein. Omvangrijk, omdat er vanuit boven lokale overheden zeker meer dan fl. 100 miljoen per jaar (aan strategisch onderzoek) is gemoeid (Prak en Buiskool, 1994), versnipperd vanwege het grote aantal instellingen dat dat onder-zoek verricht. Eind 1992 ging het om circa 2500 instellingen: het aantal 'records'

in een bestand dat INRO-TNO heeft samengesteld van instellingen op het terrein van ruimtelijk relevant onderzoek (van der Braak en Vethman, 1993). Inhoudelijk is het terrein bovendien erg diffuus vanwege het grote aantal maatschappelijke in-valshoeken/(beleids)terreinen en disciplines die bij de vorming van ruimtelijk beleid zijn betrokken.

Door die institutionele versnippering van het onderzoeksveld en het diffuse karakter van het beleidsveld worden de potenties van ruimtelijke mogelijkheden niet vol-doende benut. Dit besef is al langer aanwezig en heeft in de loop der tijd geleid tot verschillende acties om de afstemming en coördinatie van het onderzoek te

verbe-teren. Maatre elen li en vooral in de sfeer van het bijeenbrengen van partijen die betrokken zijn bij het overheidshandelen, om---;:i-i'ê;t eïk'ää; vàst te stel len-wa aràp on-derzoek zich in het bijzonder zou moeten richten. Dit bijeenbrengen van relevante partijen is zeer kenmerkend voor de cultuur van het beleidsterrein ruimtelijke orde-= ning, waar immers het streven is gericht op een zo groot mogelijke consensus

tus-se~ de verschillende belangen die met de planvorming zijn gemoeid (zie Zonneveld, 1991 ).

Maatregelen in de sfeer van verbetering van de kennisinfrastructuur echter krijgen tot nu toe beduidend minder aandacht dan het samenbrengen van allerlei sleutel-personen. Dat komt onder andere omdat er onvoldoende besef aanwezig is dat alle bestaande èn benodigde kennis deel uitmaakt van één allesomvattende kennishuis-houding, met een eigen structuur, en met bepaalde voorzieningen om deze struc-tuur in stand te houden en te optimaliseren (vgl. van Lohuizen, 1985):..

Kennismana-gement en kennisinfrastructuur staan in zeer nauwe relatie tot elkaar, omdat Ras weloverwogen en doelgericht met kennis kan worden omgegaan en kennis kan vyorden toegepast, als bekend is welke kennis al beschikbaar is, waar deze te

(11)

vin-den is, welke kennis al wordt verzameld en wie zich daarmee bezighoudt. Pas dan kan geprobeerd worden optimaal gebruik te maken van reeds aanwezige inzichten, en kan vastgesteld worden welke nieuwe kennis nog moet worden verzameld, en op welke wijze.

De markt voor ruimtelijk onderzoek

Het onderzoek dat in Nederland wordt verricht in verband met de ruimtelijke orde-ning en ontwikkeling kan zich naar omvang meten met andere onderzoeksterreinen waar de overheid geld voor over heeft. Als gezegd wordt er jaarlijks zeker fl. 100 miljoen uitgegeven aan ruimtelijk relevant (strategisch) onderzoek waaraan de bo-venlokale overheid op één of andere wijze financieel bijdraagt. Het gaat dan om het totaal aan onderzoek bij ministeries, provincies en intergemeentelijke samenwer-kingsorganen, en zowel om het onderzoek in eigen beheer als dat wat wordt uitbe-steed. Het is heel moeilijk om te kwantificeren hoeveel onderzoek in opdracht van de profitsector wordt verricht. Afgaande op gegevens over de ruimtelijke investe-ringen in Nederland (voor 1995 geschat op circa 6,9 miljard non-profit en 50 mil-jard profit (VROM, 1988; 1995)) zal het, los van de vraag hoe onderzoek precies wordt gedefinieerd, om een aanzienlijk bedrag gaan. Onderzoek van het bedrijfsle-ven is vooral kwantitatief en gericht op marktverkenning. Wat de gemeenten be -treft is de omvang van de gemeentelijke planvorming (in 1987 een totaal van 218 miljoen) een aanwijzing. Nemen we de profitsector en de lokale overheid ook in be-schouwing, dan mag worden aangenomen dat de werkelijke omvang van het on-derzoeksveld beduidend hoger is dan 100 miljoen. Schattingen wijzen in de richting van een totaalbedrag aan ruimtelijk relevant (strategisch) onderzoek van circa 200 miljoen per jaar. Met een dergelijke omvang heeft dit onderzoeksterrein een duidelij-ke plaats temidden van bijvoorbeeld het landbouwkundig onderzoek (omvang circa 550 miljoen), het milieu- en natuur-onderzoek (500 miljoen) of het gezondheids-zorg-onderzoek (1000 miljoen) (COS, 1995).

De totale omvang van het ruimtelijk relevant onderzoek is redelijk stabiel. Wel heb-ben zich sedert het midden van de jaren tachtig omvangrijke verschuivingen voor-gedaan. Deze zijn grofweg met twee bewegingen aan te duiden (zie Prak en Buis-kool, 1993):

van de lokale overheden naar het rijk van intern naar extern onderzoek.

De verschuiving van de lokale overheden naar het rijk is het gevolg van bezuinigin-gen, reorganisaties en veranderde opvattingen over de rol van onderzoek bij de beleidsvoorbereiding. Dit heeft bij provincies en intergemeentelijke samenwerkings-organen geleid tot een sterke afname van het onderzoek. Bij de provincies bedroeg de afname tussen 1985 en 1990 37%, en bij de samenwerkingsorganen zelfs 63%. Dit beeld zien we zowel bij het interne (inzetbaarheid van eigen menskracht) als het externe (uitbestede) onderzoek. Met 85% van alle uitgaven zijn de geza-menlijke ministeries op dit moment veruit de belangrijkste financieringsbron van ruimtelijk relevant onderzoek. Naast het ministerie van VROM (niet alleen de RPD, ook DGVH en DGM) gaat het vooral om de departementen van Verkeer en

(12)

Water-staat, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbe-leid en Economische Zaken.

De verschuiving in de richting van méér onderzoek dat wordt uitbesteed, is het ge-volg van de toegenomen aandacht bij de overheid voor de markt. Ook de noodzaak om alleen nog kerntaken uit te voeren, heeft geleid tot een sterke vermindering van onderzoek 'in eigen huis' ten gunste van opdrachten aan derden. Een belangrijke achterliggende verklaring ligt verscholen in de veranderde betekenis en positie van ruimtelijk onderzoek bij de overheid. Sedert het midden van de jaren tachtig wordt onderzoek niet meer gezien als afzonderlijke activiteit, maar veeleer als integraal onderdeel van de beleidsvoorbereiding. Hieraan ten grondslag ligt het toenemende besef dat kennis die de ruimtelijke planner in zijn werk gebruikt, maar ten dele wordt verkregen uit onderzoek. Het gaat in de beleidspraktijk vaak juist om allerlei ervaringskennis die op intuïtie berust, en die veel minder gestructureerd is dan we-tenschappelijk gefundeerde kennis. Er is sprake van een bredere opvatting van on-derzoek; onderzoek wordt niet langer als afzonderlijke bezigheid in een organisatie beschouwd, maar nadrukkelijk beoordeeld op de betekenis voor de kerntaken van die organisatie. De kennis die bij de medewerkers van de organisatie aanwezig is, is daarbij uitgangspunt. Zij zijn in staat aan te geven welke kennis beschikbaar is voor de oplossing van de vraagstukken waarmee de organisatie te maken heeft, welke kennis ontbreekt en hoe die via gerichte acties beschikbaar dient te komen. Onderzoek is maar één van de middelen om hierin te voorzien, om kennis te ver-werven, en vaak een relatief duur middel bovendien. Het is daarom van belang steeds goed af te wegen of (omvangrijk) onderzoek echt nodig is, en goed na te gaan welke instelling het meest voor de uitvoering ervan in aanmerking komt.

Het bedrag dat jaarlijks aan ruimtelijk onderzoek wordt besteed valt uiteen in zeer veel kleine stroompjes en maar enkele grotere. Voor deze versnippering zijn twee oorzaken aan te wijzen: het grote aantal ontvangers en het brede scala aan onder-zoeksterreinen.

Eerst het grote aantal ontvangers. Het geld dat de overheid aan het ruimtelijk on-derzoek besteedt, komt uiteindelijk bij heel veel verschillende instellingen en bu-reaus terecht (zie Prak en Buiskool, 1993). Door de verschuiving van intern naar extern onderzoek is het (toepassingsgericht) opdrachtonderzoek aan bureaus tus-sen 1985 en 1990 aanzienlijk toegenomen: van ruim 4 naar meer dan 12 miljoen. Ook de grote onderzoekinstellingen, die van de rijksoverheid subsidie ontvangen voor speur- en ontwikkelingswerk, krijgen bijna twee keer zoveel dan de universi-teiten via de tweede en derde geldstroom. Vergeleken met andere onderzoekster-reinen is het aandeel van het universitaire onderzoek relatief gering. De universitei-ten ontvingen in 1990 circa 21 miljoen, waarvan slechts iets meer dan 4 miljoen in de tweede en derde geldstroom; de rest betreft (het onderwijsgebonden, niet pri-mair op het oplossen van maatschappelijke vraagstukken gerichte) eerste geld-stroom-onderzoek. Dit kan overigens ten dele de relatief zwakke positie van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek verklaren.

De tweede oorzaak voor de versnippering van het ruimtelijk onderzoeksveld is van inhoudelijke aard. Ruimtelijk onderzoekuitgaven worden besteed aan een groot aan-tal, sterk uiteenlopende beleids/onderzoeksterreinen. De tabel geeft een overzicht.

Stedelijke ontwikkeling, wonen en volkshuisvesting, bedrijvigheid en regionale eco-nomie en milieu-onderzoek hebben relatief grote aandelen met in 1990 resp. 12%,

(13)

11 %, 16%, en 12%, maar de overige thema's, waaronder recreatie, verkeer en vervoer, landelijke gebieden en bestuur en instrumentarium, ontvangen niet meer dan een paar procenten.

!hestemming naar hema I stedelijke ontwikkeling 2 wonen/volkshuisvesting 3 bedrijvigheid/reg.economie 4 verzorging/voorzieningen 5 recreatie en toerisme 6 landelijke gebieden 7 milieu

8 infrastructuur en verkeer

9 bevolking

10 maatseh. verkenningen

11 bestuur/instrumentarium 12 methodologie/evaluatie 13 infonnatievoorziening

- overig/niet in te delen -landbouwkundig onderzoek -intern onderzoek ministeries

totaalonderzoeksuitgaven

Ruimtelijk relevante onderzoeksuitgaven in 1985 en 1990

extern

+ intern,

naar thema, in mln gld en %

(bron: Prak en Buiskool, 1993)

1985 1990

minis- provin- interg. totaal minis- provin- interg. (Claal

teries .. cies tt"riesll cies

organen organen 9,3 13 22 1,4 0,1 10,8 11 16 10,3 12 19 0,7 0,2 11,2 12 12 5,9 14 2,3 11 0,9 15 9,1 13 5,4 10 1,2 O,S 23 7,1 11 6,7 10 16 5,2 26 l,S 25 13,4 14 20 8,9 11 17 1,9 15 0,4 19 11.2 11 16 0,4 0,8 4 0,2 4 1.4 0,3 O,S 0,8 1 1 1,1 1,2 6 0,6 10 2,9 2,1 1.0 0.3 14 3.4 0,7 0,7 0,4 7 1,8 0.8 1 1,< 11 0,1 2,3 4 1,2 1,2 0,9 15 3,3 4.7 3,2 25 0,4 19 8,3 12 3,5 4,3 21 0,3 5 8,1 12 3.2 1,4 11 0,1 4 4,7 7 1,2 l,S 0,2 2,9 2,8 O,S 0,1 3,4 1,3 0,3 0,1 1,7 0,7 0,3 1,0 1,6 0,2 1,8 3,2 0,4 0,1 3,7 2,0 0,1 2,1 0,7 0,1 0,8 0,4 0,4 0,1 0,9 2,9 0,1 3,0 0,7 0,7 11 1,4 1.1 1,1 6,4 9 IS1) 6,4 7 6,6 12l) 6,6 7 10 27.4 38 .l) 27.4 28 29.2 35 .n 29,2 30 69,1 100100'>20,3 100% 6,0 100% 95,4 100100·) 82,9 IOOIOO~) 12,7 100% 2,2 100% 97,8 100 100~)

I) onderverdeling naar thema alleen voor extern

2) gegevens via het CBS. Geen uitsplitsing mogelijk 3) van ministerie LNV naar landbouwkundige instituten

4) aandeel rijk niet meegenomen

NB: geldstromen naar universiteiten zijn niet apart aangegeven. Deze vallen goeddeels onder 'rijk'

I) idem 2) idem

3) idem

4) idem

(14)

Enkele aspecten nader beschouwd

De cijfers geven aan dat eigenlijk alleen de rijksoverheid nog voldoende financiële middelen heeft om het onderzoeksysteem te ontwikkelen en in stand te houden. Een grotere doelmatigheid en meer synergie zijn echter allerminst vanzelfsprekend. Daarvoor is niet alleen de aanbod kant te zeer versnipperd, maar ook de vraag kant. De laatste jaren mag er dan bij de rijksoverheid een toenemend besef zijn van de betekenis van de markt, in de praktijk van het onderzoek vinden we hiervan echter nog te weinig terug. Terwijl bedrijven met onderzoek investeren om hun toekomsti-ge positie te kunnen veiligstellen, heeft het door de overheid toekomsti-gefinancierde onder-zoek op het terrein van de ruimtelijke ordening meer en meer betrekking op korte termijn issues. Men beseft nog onvoldoende dat onderzoek een belangrijke investe-ring is (zie van Alphen, 1992).

Onderzoek als investering vormt de basis voor kennismanagement. Belangrijke as-pecten in dit opzicht, die noodzakelijk zijn voor het oplossen van de complexe he-dendaagse vraagstukken, zijn:

onderkenning van het belang van specifieke expertise over onderzoek 'in eigen huis'

meer interdisciplinair onderzoek een grotere internationale oriëntatie.

Het belang van specifieke onderzoek expertise 'in eigen huis'

Sedert het midden van de jaren tachtig is ruimtelijk onderzoek bij de overheid in nauwe relatie gebracht met de beleidsvorming. Organisatorische scheidslijnen zijn weggenomen en meer dan voorheen wordt de markt ingeschakeld (voor het uitvoe-ren van onderzoeksprojecten). Voor de kennisopbouw heeft deze ontwikkeling langzaam maar zeker geleid tot het grotendeels ontbreken van een strategische kennisvoorraad (een strategische kennisvoorraad bestaat uit kennis die geschikt is voor meerdere vraagstellingen van uiteenlopende aard zodat ingespeeld kan worden op toekomstige beleidsvraagstukken). Dit proces is begonnen met het wegvallen van specifieke onderzoekexpertise doordat onderzoekafdelingen werden opgeheven (vooral bij provincies en gemeenten), omdat beleidsmedewerkers beter/ook in staat werden geacht aan te geven welke informatie nodig zou zijn. Langzamerhand is de specifieke kennis om beleidsvragen om te zetten in hanteerbare onderzoekopdrach-ten, deze uit te zetten bij de juiste specialisten, en de onderzoeksresultaten kwali-tatief te beoordelen, verdwenen. Niet onmiddellijk maar wel sluipenderwijs heeft dit geleid tot verbrokkelde kennis, ook al omdat het verzamelen van informatie vaak uitsluitend wordt gerelateerd aan eenmalige, afzonderlijke projecten. Er is geen aan-dacht meer voor de strategische betekenis van de verkregen kennis voor andere beleidsvragen. Daarvoor ontbreekt het onder meer aan effectief kennismanage-ment.

De gevolgen zien we dagelijks om ons heen: kortlopende projecten van weinig complex en vaak direct toepasbaar onderzoek, met maar een beperkte meerwaarde omdat de ruimte (bezuinigingen!) noch de expertise (wegvallen

(15)

onderzoekafdelin-gen!) aanwezig is om na te gaan of de informatie een verderreikende betekenis heeft, of kan hebben, in het licht van informatie die elders beschikbaar en bruikbaar is. Er is zodoende sprake van een paradox, waarin het bijeenbrengen van onderzoek en beleidsvorming precies het omgekeerde heeft bewerkstelligd dan werd beoogd, namelijk een verminderde bruikbaarheid in plaats van een vermeerderde.

Toenemende complexiteit vraagt andere onderzoekmogelijkheden

Terwijl het praktijkonderzoek minder complex wordt, nemen de beleidsvraagstuk-, ken in complexiteit toe. Nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen vinden bij uitstek plaats op het grensvlak van beleidsterreinen en disciplines. Ontwikkelingen met be-trekking tot mobiliteit, economische herstructurering, sociale vernieuwing, landin

-richting en milieu - om er enkele te noemen - vragen, vooral in gebieden als de Randstad, een geïntegreerde beleidsbenadering en laten zich niet opdelen naar de heden ten dage (overwegend) disciplinaire organisatie van het onderzoeksveld. Dat maakt dat de aanpak die van oudsher is gevolgd steeds minder goed werkt. Vraag-stukken die spelen op meerdere beleidsterr.einen moeten tegelijk worden opgelost, bij de kennisverwerving kan niet meer worden volstaan met de traditionele discipli-naire indeling.

Interdisciplinaire aanpak is essentieel voor het ruimtelijk onderzoek. Het onderzoek-systeem is hierop echter onvoldoende ingericht. Bij veel opdrachtgevers ontbreekt het aan expertise om complexe onderzoeksprojecten goed voor te bereiden en te begeleiden. Van de kant van de onderzoekers is de animo voor interdisciplinaire studies niet overweldigend. Universitaire onderzoekers die interdisciplinair onder-zoek willen doen, menen minder kans te hebben hun wetenschappelijk werk geho-noreerd te zien doordat de beoordelingssystemen van onderzoekvoorstellen en -uit

-komsten (beoordelingscommissies, tijdschriftredacties) vooral monodisciplinair ge-oriënteerd zijn. Aan niet-universitaire kant bestaan er financiële belemmeringen om-dat dit type onderzoek meer geld zou kosten voor extra management vanwege de complexiteit. Inzicht in complexe maatschappelijke verschijnselen vergt in feite naast planologische kennis, ook kennis die niet op het terrein van de ruimtelijke or-dening zèlf betrekking heeft, maar er wèl gevolgen voor heeft. Het gaat steeds meer óók om kennis die buiten de scope valt als er niet expliciet op wordt gelet. Manco bij dit alles is, dat tegenwoordig ruimtelijke ordening bij veel ontwikkelingen nogal aan de zijlijn staat. Tekenend is bijvoorbeeld dat er wel allerlei plannen op het gebied van de stedelijke vernieuwing zijn geproduceerd, maar dat de ruimtelijke or-dening (nog) niet in staat is gebleken een substantiële bijdrage te leveren aan het programma voor de sociale vernieuwing. En ook heeft de ruimtelijke ordening (nog) een tamelijk ondergeschikte rol bij het proces van economische revitalisering of in de discussies over milieu en duurzaamheid. We zien dit ook op het terrein van het strategisch onderzoek. Ruimtelijke ordenings-issues ontbreken (totnutoe) als het gaat om interdepartementale stimuleringsprogramma's, stimuleringsprogramma's binnen de tweede geldstroom (NWO) en prioriteiten voor het strategisch weten-schappelijk onderzoek in Nederland (zie de rapporten van de OCV). Terwijl er legio vraagstukken zijn, voor de oplossing waarvan kennis over de ruimtelijke gevolgen van essentieel belang is. Nemen we als voorbeeld het verkeersvraagstuk dan

(16)

we-ten we bijvoorbeeld veel te weinig van nieuwe invullingen die in het maatschappe-lijk omgaan zijn gegeven aan de oude begrippen nabijheid en bereikbaarheid; niet de vraag of mobiliteitsontwikkelingen technisch zijn op te lossen moet daarbij centraal staan, maar de vraag of wij sociaal-cultureel in staat zijn tot een zodanige schaal-vergroting in ons dagelijkse bestaan, dat de technische mogelijkheden ook daad-werkelijk brede maatschappelijke toepassing zullen vinden.

Toenemende betekenis van internationale oriëntatie

Internationale oriëntatie is in het ruimtelijk onderzoek nog maar beperkt aanwezig. Daarmee wijkt dit kennisgebied duidelijk af van andere terreinen zoals bijvoorbeeld de sterrenkunde of het landbouwkundig onderzoek. De oorzaak ligt in het gegeven dat ruimtelijke ordening niet een kennisgebied is dat in veel landen als zodanig wordt onderscheiden. Het speelt daarom internationaal geen rol van betekenis, zelfs niet binnen Europa. Toch is het van essentieel belang dat onderzoekers zoe-ken naar samenwerking met het buitenland. Het feit dat ruim 98% van alle R&D-activiteiten buiten ons land plaatsvindt, vraagt om een actieve oriëntatie op wat el-ders aan kennis wordt gegenereerd. Dat bespaart dubbel werk en geeft aan het on-derzoek dat wel in Nederland plaatsvindt, een duidelijker kader. Naarmate meer het besef doorklinkt dat de 'eigen' kennis slechts een klein deel vormt van de mondiale kennisvoorraad - wat per onderzoekgebied nogal kan uiteenlopen -is er meer spra-ke van een toenemende internationale oriëntatie. Naast de toegang van weten-schappers tot het internationale forum zien we tegenwoordig dat ook commerciële en overheidsinstellingen meer toegang proberen te krijgen tot de internationale ken-nisvoorraad. Er dienen zich globaal drie lijnen aan waarlangs deze toegang ook voor de ruimtelijke ordening kan worden verkregen, namelijk via:

wetenschappelijke uitwisseling internationale beleidscontacten internationale onderzoekprogramma' s.

Internationale uitwisseling van kennis tussen wetenschappers bestaat al heel lang. Publiceren in internationale tijdschriften, deelnemen aan congressen en tijdelijk ver-blijf in het buitenland (gastcolleges) zijn de meest geëigende middelen. Omdat het veelal gaat om theorie- en methodiekontwikkeling biedt deze uitwisseling welis-waar belangrijke, maar toch beperkte mogelijkheden voor kennisontwikkeling in re-latie met de complexe maatschappelijke vraagstukken waarvoor de ruimtelijke or-dening in ons land zich ziet gesteld. Daarvoor zijn de twee andere vormen meer ge-ëigend: beleidscontacten en onderzoekprogramma's .

Internationale beleidscontacten zijn er tot dusverre uitsluitend op informele basis omdat als gezegd ruimtelijke ordening geen apart beleidsterrein van de Europese Unie is. AI ruim 25 jaar wordt niettemin naar wegen gezocht om vraagstukken in verband met de ruimtelijke ordening in Europees verband aan de orde te stellen. Aanvankelijk vooral via de Raad van Europa, maar het laatste decennium komen de ministers die ruimtelijke ordening in hun portefeuille hebben in een informeel over-leg bijeen. Op zo'n bijeenkomst in 1994 is voor het eerst op politiek niveau gespro-ken over de wens het ruimtelijk relevante sectorbeleid op communautair niveau

(17)

vanuit een Europese ruimtelijke visie daadwerkelijk te beïnvloeden (Martin, 1995). Maar het ruimtelijk beleid op Europees niveau zal formeel niet-bindend blijven en dus alleen indicatieve waarde hebben. Vooral middels specifieke, praktijkgerichte doelstellingen en specifieke thema's zijn activiteiten nodig. Informatie-uitwisseling en gezamenlijk onderzoek kunnen bijdragen aan een betere beleidscoärdinatie. Van -daar dat sedert enkele jaren wordt gesproken over de inrichting van een' Europees observatorium voor ruimtelijke ordening', waarmee op efficiënte wijze informatie kan worden uitgewisseld tussen de lidstaten.

Wat betreft de samenwerking op onderzoekgebied zijn er twee mogelijkheden: bila-terale afspraken tussen beleidsinstanties (RPD met buitenlandse 'counterparts') en deelname aan internationale onderzoekprogramma's. De Europese Kaderprogram-ma's bieden tot dusverre geen aparte ingang voor ruimtelijk onderzoek. Wel zijn er goede mogelijkheden ontstaan via bepaalde thema's en subprogramma's van het lopende - Vierde - Kaderprogramma. Naast strategisch-technologisch onderzoek wordt daarin vooral gelet op maatschappelijke toepassingsmogelijkheden van tech-nologische innovatie. Daardoor zijn er voor het eerst (kleine) openingen voor ruim-telijk onderzoek. Met name milieu, transport en sociaal-economisch onderzoek bie-den aangrijpingspunten (PRO, 1 994a-b).

Voor uitwisseling van onderzoeksresultaten met toponderzoekers in het buitenland is het niet voldoende te weten waar we die moeten vinden en waar ze mee bezig zijn, ook zullen de onderzoeksresultaten van een zodanig hoog niveau moeten zijn dat ze interessant zijn om inderdaad uitgewisseld te worden. De ervaring leert dat, uitzonderingen daargelaten, internationaal interessant onderzoek steeds meer tot stand komt in nauwe samenwerking tussen onderzoekers van verschillende discipli-nes en tussen instituten die een vooraanstaande plaats innemen binnen het onder-zoeksveld. Om daaraan deel te kunnen nemen is primair een programmagewijze aanpak noodzakelijk in plaats van een projectgewijze aanpak.

Afstemming en samenwerking

Het regeringsbeleid ziet een adequate ruimtelijke inrichting als een belangrijke voor-waarde voor een goed vestigingsklimaat, met name wat betreft de bereikbaarheid en aansluiting op de Europese ruimtelijk-economische structuur (Kennis in bewe-ging, 1995). Er zal volgens minister-president Kok het komende decennium zowel in als door de publieke sector nog heel wat moeten worden 'verbouwd', de ruimte-lijke inrichting van Nederland moet veel meer aandacht krijgen (1995 p. 32):

Onze delta begint dicht te slibben en zonder een doortastend optreden van de overheid zal het niet lukken ons land bewoonbaar en modern te houden.

Er worden aanzienlijke eisen gesteld aan het ruimtelijk beleid, omdat er ingrijpende

maatschappelijke ontwikkelingen gaande zijn die complexe vraagstukken voor dit beleid met zich meebrengen. Nemen we als voorbeeld weer het verkeersvraagstuk, dan gaat om zaken als de functie en waarde van 'Nederland Distributieland', de po-sitie van het luchtverkeer, het ruimtebeslag van auto's dat een groter probleem dreigt te worden dan de uitstoot, de mogelijkheden voor een gedifferentieerd

(18)

marktgericht openbaar vervoer, de geslonken machtspositie van de landbouw in het landelijk gebied, en de herijking van vertrouwde concepten als 'de Randstad', mede in relatie tot de verwachte bouwopgave en de toegenomen ruimtevraag van de diverse sectoren. Vertrouwde kaders waarbinnen ruimtelijke plannen worden ontwikkeld, barsten bovendien uit hun voegen en schuiven - zowel letterlijk als fi-guurlijk - over bestaande grenzen heen. Naast planologische aspecten (bestem-mingsveranderingen) gaat het bij veel verkeersvraagstukken ook om sociale (leef-baarheid), milieu-(geluidhinder), landschappelijke, economische en niet te vergeten technische aspecten. Afwegingen hangen ook nog eens nauw samen met de posi-ties die partijen - private en publieke - innemen. Wat de overheid betreft: gemeen-ten die zeer nauwgezet over hun grondgebied waken, provincies die al dan niet streekplannen moeten aanpassen, departementen die met elkaar overleg moeten voeren en buurlanden waarmee in voorkomende gevallen overeenstemming moet worden bereikt.

Voor een effectieve aanpak van dergelijke complexe vraagstukken is veel kennis en creativiteit nodig. Achter de vraagstellingen die zich in de beleidspraktijk aandienen gaan altijd dieperliggende oorzaken, ontwikkelingen en processen schuil. Het is noodzakelijk deze in het vizier te krijgen en te analyseren. Veel minder dan vroeger kan worden volstaan met routinematige werkwijzen. In plaats daarvan moet gepro-beerd worden die specifieke kennis te verwerven waarmee innovatieve acties mo-gelijk worden. Het diffuse beleidsterrein en de versnippering in het onderzoek zijn echter slechte voorwaarden om hieraan tegemoet te komen. Partijen weten vaak nauwelijks wie welke kennis heeft en waarmee men bezig is. Publieke en private partijen werken langs elkaar heen, en hebben veel te weinig oog voor de kennis die elders al beschikbaar is. Men is bovendien in het algemeen sneller geneigd nieuwe kennis te vergaren dan na te gaan of de antwoorden ook gegeven kunnen worden op grond van reeds beschikbare kennis, intern of extern aanwezig.

Een veel intensievere samenwerking tussen alle partijen die actief zijn op het ge-bied van kennis- en informatie-verwerving binnen de ruimtelijke ordening, is drin-gend noodzakelijk. Het opheffen - of op z'n minst verminderen - van scheidslijnen tussen publiek en privaat, en tussen praktijk en wetenschap kan alleen als er het besef is dat overheid, wetenschap en bedrijfsleven ieder op hun eigen, onvervang-bare wijze bijdragen aan de totale kennishuishouding op het gebied van de ruimtelij-ke ordening. Zij vullen elkaar aan, hebben complementaire posities: de private par-tijen met praktijkgerichte kennis, de wetenschap met fundamenteel-strategische kennis, en de overheid met op beleidstoepassing gerichte kennis. Samenwerking in complementariteit is nodig om een strategische kennisvooraad op te bouwen. Het langs elkaar heen werken, de tendens bij de overheid naar kleinere opdrachten, met weinig diepgang, terwijl bovendien de omvang van de financiële middelen bij de universiteiten voor strategisch-fundamenteel onderzoek gering is, vormen ernstige bedreigingen voor de opbouw van zo'n strategische kennisvoorraad. Er is behoefte aan een veel betere afstemming van innovatief, toekomstgericht ruimtelijk relevant onderzoek.

Daadwerkelijke samenwerking kan alleen totstand komen indien er sprake is van een transparante kennisinfrastructuur. Met een doorzichtige kennisinfrastructuur kan de doelmatigheid en benutting van het (publieke en private) onderzoek sterk

(19)

worden verbeterd. In het algemeen betekent dit dat de betrokken partijen - over-heid, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en onderzoekinstellingen - met el-kaar de onderzoeksbehoeften definiëren en de uitvoering ervan afstemmen. Kennis-management - het weloverwogen en doelgericht omgaan met kennis -maakt echter een meer effectieve kennisuitwisseling en samenwerking mogelijk. Toepassing van kennismanagement biedt mogelijkheden om bestaande onevenwichtigheden en te-kortkomingen in de aandachtsverdeling te verminderen. Uitgangspunt van kennis-management is, dat er vele manieren zijn om kennis, die van belang is om inzicht in een bepaalde ontwikkeling te krijgen en innovatieve oplossingen te vinden, te ver-werven. Onderzoek is er één van. Een veelheid van factoren is in feite bepalend is voor de totale kennisvoorraad: 'human capitai', het vermogen van bedrijven en in-stellingen om goed te kunnen opereren binnen de internationale kennismarkt en de infrastructuur zelf waarmee de kennis wordt ontwikkeld en uitgewisseld. Toepas-sing van kennismanagement kan er ook toe bijdragen dat er expliciet aandacht komt voor de vraag in hoeverre publieke en private instellingen specifieke kennis in huis hebben, en - indien kennis ontbreekt - geëquipeerd zijn om deze te leveren. Doelmatig is eerst na te gaan op welke manieren de benodigde kennis te verkrijgen is. Ten slotte zou naast een versterking van het strategisch-fundamentele onder-zoek aan de universiteiten via het introduceren van kennismanagement op macro-niveau ook de internationale oriëntatie versterkt kunnen worden.

Wat betreft het macro-niveau van de nationale ruimtelijke kennishuishouding ont-staat met het Netwerk voor Onderzoek & Ontwikkeling Ruimtelijk Beleid (Netwerk RO) - een recent initiatief om een brug te slaan tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven -een uitstekende mogelijkheid duurzame contacten en samenwerking tussen alle partijen tot stand te brengen, bijvoorbeeld middels het uiteenleggen van complexe vraagstukken, het gezamenlijk formuleren van strategische onderzoek-programma's of het stimuleren van de toepassing van onderzoek. Tevens biedt het Netwerk RO een goed platform om financierings- en implementatiemogelijkheden te stimuleren binnen uiteenlopende (nationale en internationale) kanalen in de private en publieke sector. Voorts worden belangrijke ontwikkelingen in het onderzoeks-veld gesignaleerd en geregistreerd, omdat informatie over en weer een basisvoor-waarde is voor verhoging van doelmatigheid en doeltreffendheid. Kennismanage-ment is bij dit alles een sleutelbegrip.

(20)

2

De beste kennis voor de laagste prijs

H. ter Heide

G.J.M. Arts

Complexe tijden, nieuwe eisen: maatwerk vereist!

Kennis en ervaring zijn voor een onderneming belangrijke punten. Prietula en Simon berichten over een manager die tot zijn schrik te horen krijgt dat één van de 'top--designers' gaat vertrekken. De manager stelt zich op dat moment de volgende vra-gen: moet ze vervangen worden? moet geprobeerd worden haar in het bedrijf te houden? heeft iemand anders in het bedrijf haar kennis en vaardigheden? wat zijn precies haar vaardigheden, waaruit bestaat haar kennis en hoe belangrijk is één en ander voor het bedrijf? is iemand anders in staat haar kennis en vaardigheden aan te leren en is dat betaalbaar? Zij stellen (1989 p. 120):

Understanding why experts are experts and how they got to be what they are,

can help you spot them and realize their contributions to your business. Pinpoin-ting your experts will allow you to evaluate them, reward them appropriately,

and (you hope) retain them. Knowledge of the experts around you can give you valuable insight into how your organization works. Expertise may be crucial to your company's performance. Calls for managerial excellence and the recogni

-tion of intellectual capital have helped to trigger a renewed interest in it.

Iedere manager, of die nu werkt bij de overheid of in het bedrijfsleven, wordt wel eens geconfronteerd met een soortgelijk probleem. Een probleem dat geen pro-bleem hoeft te zijn als men maar terdege is voorbereid op de vragen die de mana-ger van Prietula en Simon pas formuleert op het moment dat de 'top-designer' ver-trekt. Het is zomaar een voorbeeld overigens, dat gemakkelijk kan worden vervan-gen door vele andere. Het is wel een voorbeeld dat goed het belang van kennis on-derstreept, in het bijzonder het belang van het bewust en gestructureerd daarmee omgaan.

Bewust omgaan met kennis komt in de praktijk veel minder vaak voor dan wordt verondersteld, ook in de ruimtelijke ordening. Vaak wordt op een zeer impliciete en intuïtieve wijze bepaald welke kennis van belang is voor een ruimtelijk vraagstuk, waardoor betere - en soms ook goedkopere! - oplossingen gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Beleidsmedewerkers en onderzoekers die al langere tijd in de ruimtelijke ordening werkzaam zijn, zal het volgende niet vreemd in de oren klinken: Je zoekt literatuur op, dat is eigenlijk heel beperkt, als je het vergelijkt met hoe je dat in een studiesituatie doet, dan doe je dat veel systematischer. Algemene

(21)

theorieën en dat soort dingen, dat doe je eigenlijk nooit meer, daar kom je niet aan toe. Dus je gaat gericht zoeken naar literatuur en onderzoeksrapporten die een heel directe relatie met je probleem hebben, en dan ga je toch hier intern de mensen zoeken die er ook mee te maken hebben. Je gaat naar hen toe, je gaat bij hen kijken, je gaat vervolgens ook proberen buiten de gemeente wat infor-manten te krijgen. Dat alles levert een hele berg informatie op, waar je een eer-ste probleemanalyse van maakt, dat ga je hier weer bespreken en na drie con~ cepten ligt er een rapport. En tegelijkertijd moeten de dingen ook passen in het beleidskader van de gemeente, daar conformeer je je voor een deel ook aan (ge-citeerd in Arts, 1991 p. 100).

Dit zo bewust ontvouwen van een werkwijze komt echter zelden voor. In de prak-tijk van de ruimtelijke ordening blijkt op een zeer ongestructureerde en onbewuste manier met kennis te worden omgegaan. Juist in een tijd waarin nieuwe maat-schappelijke ontwikkelingen nieuwe eisen aan ruimtelijk beleid stellen is dat desas-treus. Zo is er de laatste jaren sprake van een toenemende schaalvergroting. Ka-ders waarbinnen ruimtelijke plannen worden ontwikkeld barsten uit hun voegen. Regionale samenwerkingsverbanden, samenwerking tussen non-profit instellingen, bedrijfsleven en universiteiten en toenemende internationalisering van onderzoek maken duidelijk dat ruimtelijke vraagstukken steeds breder zijn ingebed in de sa-menleving. De vragen waarvoor we staan worden complexer en vereisen een bena-dering vanuit verschillende gezichtspunten. Terwijl door bezuinigingen de beschik-bare middelen afnemen, worden voortdurend hogere eisen gesteld aan het ruimte-lijk beleid. Niet uitsluitend wat betreft de inhoud, maar ook met betrekking tot de acceptatie, de uitvoerbaarheid en de snelheid waarmee het beleid moet worden ge-vormd. Minder gemakkelijk dan voorheen kan worden volstaan met routinematige werkwijzen. Er is behoefte aan maatwerk.

De introductie van het concept kennismanagement geeft in belangrijke mate vorm aan dat maatwerk. Kennismanagement. gaat uit van een zo doelmatig mogelijk ge-bruik van kennis. Met kennismanagement kunnen opvallende tekortkomingen wor-den aangepakt, zoals:

het slechts één keer gebruiken van inhoudelijke kennis over concrete situa-ties, terwijl vaak die kennis voor andere situaties ook goed bruikbaar is de gebrekkige beschikbaarheid van ervaringskennis, omdat die niet of niet goed wordt doorgegeven

het mislukken van beleidsoplossingen in gevallen waar onvoldoende kennis de kwaliteit van een samenhangend pakket van maatregelen aantast

de hoge kosten van onderzoek en het bijhouden van databestanden, die veel instanties als een belemmering ervaren

de afnemende meeropbrengst van onderzoek op deelterreinen, waardoor het . kostenprobleem nog eens toeneemt.

Het is maar een kleine greep uit de beweegredenen om de privé-kennis en de ken-nis die in de eigen orgaken-nisatie aanwezig is, te managen, te orgaken-niseren. Met het verbeteren van de wijze waarop kennisprocessen worden georganiseerd, kan be-langrijk voordeel worden behaald. De kwaliteit van de kennisdrager wordt ermee gerelativeerd. Deze is op zich zeker niet onbelangrijk, maar de waarde van de

(22)

werkprocessen zijn georganiseerd. Vergelijk het met een voetbalteam: slaagt de trainer/coach er niet om een goed werkproces te organiseren, dan hangen de acties van de spelers als los zand aan elkaar. Kennis vertegenwoordigt bedrijfskapitaal in de vorm van inhoudelijke en technische vermogens en vaardigheden van mensen, dossiers, databestanden, informatienetwerken enzovoorts. Een organisatie die over goede kennisvoorraden beschikt, is minder afhankelijk van toeleveringsbronnen van buitenaf en kan adequater inspelen op veranderende situaties. Het opbouwen van een strategische kennisvoorraad verschaft voorsprong op anderen. Kennis is im-mers macht.

De Kuyper c.s. (1994) illustreren één en ander op treffende wijze in het jaarboek van het Tilburgse onderzoeks- en adviesbureau PON. Zij omschrijven kennis als een strategisch wapen ter ondersteuning van burgerinitiatieven. Burgers blijken hun aanvankelijke achterstand in kennis vaak in zeer korte tijd in te lopen en in sommi-ge sommi-gevallen zelfs om te buisommi-gen in een voorsprong. Zo wordt het Landelijk Platform tegen het gebruik van artikel 19 zelfs door deskundigen van de Vereniging van Ne-derlandse Gemeenten (VNG) en door advocaten benaderd vanwege de aanwezige know-how. En wist een wijkraad op een gegeven moment meer van mogelijkheden voor stadsvernieuwingssubsidies dan de gemeente zelf!

Bruikbare professionele kennis (dat wil zeggen hoogwaardige, inhoudelijke kennis en vaardigheden, geschraagd door ervaring) zit in 'de hoofden van mensen', 'er-gens' in de eigen organisatie, in de relatienetwerken en op verschillende plaatsen daar buiten. Met andere woorden, veel kennis is niet algemeen beschikbaar, maar bevindt zich bij de manager zelf of in privé-dossiers. Ook als kennis elders is opge-slagen (bij andere organisaties, in literatuur of databestanden) moet ze eerst wor-den opgespoord, 'gewonnen' en bewerkt. Dat kost meer moeite dan menigeen denkt. Door in een vroeg stadium kennis te managen, kunnen tijdig acties worden voorbereid. Bijvoorbeeld het inplannen van eigen menskracht en budgetten of het aangaan van samenwerking met instellingen met vergelijkbare kennisvragen en met 'kennismakelaars' of kennisinstituten die kunnen bemiddelen of de ontbrekende kennis kunnen leveren.

Twee eigenschappen van kennis:

Consequenties

voor kennismanagement:

VEELVORMIGHEID ONUITPUTTELIJKHEID

noodzaak tot kiezen

structurering van kennis levert nieuwe kennis mogelijkheid van meermalig gebruik

(23)

De grondstof kennis: veelvormig en onuitputtelijk

De meeste mensen zijn van nature nieuwsgierig. Iedereen wil graag dingen weten.

Welke, dat hangt er van af: wie zich interesseert voor het privéleven van bekende Nederlanders leest andere bladen dan de amateur-archeoloog die zich verdiept in het leven van onbekende mensen van vele jaren terug. Beiden worden echter ge-motiveerd door nieuwsgierigheid. Anders gezegd: kennis heeft intrinsieke waarde. We willen zeker niet aan deze intrinsieke waarde voorbijgaan, maar we hebben het hier vooral over kennis als grondstof, als ingrediënt voor (ruimtelijke) planning en beleid. Het is, zo zien we dan al snel, een nogal bijzondere grondstof, met twee heel specifieke kenmerken: veelvormigheid en onuitputtelijkheid.

Om met het tweede kenmerk - onuitputtelijkheid - te beginnen: kennis verdwijnt niet als er iets mee wordt gedaan. De meeste grondstoffen zijn we na gebruik kwijt: hetzij definitief, zoals bijvoorbeeld olie, of voor enige tijd, zoals metalen en water. Met kennis is dat niet het geval: we kunnen er onbeperkt gebruik van maken zonder ze te verliezen. Het is zelfs nog sterker. Gebruik maken van kennis betekent over het algemeen dat we verschillende soorten kennis met elkaar combi-neren en dat levert veelal weer nieuwe kennis op. Kennis 'groeit' door gebruik. Dat geldt zowel voor het individuele als het collectieve niveau. Over de eigenschap veelvormigheid is veel te zeggen. Er zijn grondstoffen waarvan vele verschillende soorten bestaan, maar nergens is de heterogeniteit zo groot als bij kennis. Men kan dan ook kennis op nogal wat manieren indelen, waarbij de ene indeling niet beter is dan de andere. Om een idee te geven passeren een aantal sprekende indelingen de revue, ontleend aan studies op het gebied van bestuurskunde en planologie.

Een belangrijk onderscheid is dat van Caplan naar 'hard knowiedge' en 'soft know-ledge' . Hard knowledge kan worden omschreven als kennis ontleend aan weten-schappelijke, objectieve bronnen. Caplan (1976, 2x geciteerd in Nauta, 1978 p. 4):

Overgebracht naar de Nederlandse situatie rijst het beeld op van op de beleids

-voerder gerichte informatie, speciaal voor hem bestemd, meestal in zijn opdracht verzameld, en veelal voldoend aan bepaalde methodische eisen.

Soft knowledge is een combinatie van 'secondary-source information, common sense and social sensitivity':

Daarnaast bestaat er de vrije en in omvang en betekenis waarschijnlijk meer be-langrijke produktie van ( ... ) visies, inzichten en resultaten die hun weg naar de openbaarheid vinden via een veelheid van media, die hun rol gaan spelen in de al-gemene meningsvorming, en die dan soms via de politiek, maar meestal op meer

rechtstreekse wijze hun weg naar de beleidsfunctionaris gaan.

Friedmann hanteert de termen 'processed knowiedge' en 'personal knowiedge' .

Processed knowledge is wetenschappelijke kennis (hard knowiedge). Personal knowledge is het inzicht uit persoonlijke ervaringen, dat evenwel onvolledig of on-juist kan zijn. Friedmann schrijft (1973 p. 99):

Personal knowledge is limited to the experience th at one has had ( ... l This know-ledge generally remains unexamined ( ... l, is perspectivist, being slanted not only

(24)

in the knower's position in the structure of society, but also, and more pertinent-Iy, to his particular involvement in the situations from which his experiences are drawn.

Een analoog overzicht, waaruit tevens blijkt hoe belangrijk de soft knowledge is, geeft Nouwen (1990 p. 53). Uit een inventarisatie onder beleidsmedewerkers van voornamelijk grotere gemeenten naar het gebruik van informatiebronnen put Nou-wen de volgende opsomming, waarbij de gebruiksintensiteit afneemt: bestaande kennis, collega's, zelf bedacht (idee), andere gemeentelijke diensten, eigen compu-terbestand, archieven, (vak)tijdschriften, bibliotheek, politieke koers, de krant, ge-meentelijk onderzoeksbureau en extern computerbestand. Glaser c.s. onderschei -den een drietal, met name 'zachte' manieren van kennisvergaring. Allereerst den-ken zij aan persoonlijke communicatie c.q. contacten; volgens de auteurs tevens de belangrijkste manier. Studies die zich bezighouden met innovatie-diffusie bevesti-gen dit. In veel gevallen is er sprake van informele verbale contacten:

( ... ) research workers depend heavily on informal information networks: interpersonal systems, 'accidental' acquisition of useful information, 'inefficient' and 'irrational' information seeking and the like (Glaser c.s., 1983 p. 304). Een meer formeel contact is het bijwonen van conferenties, seminars of work-shops. Volgens Glaser c.s. (p. 105) zijn deze

more influential than publications or other one-way reports.

Geschreven communicatie is een tweede manier: kennisvergaring via boeken, arti-kelen, nota's en dergelijke, wat volgens de auteurs veel beperkter plaatsvindt dan kennisvergaring via persoonlijke contacten. Toch blijkt uit onderzoek dat vakbladen wel degelijk een belangrijke informatiebron voor innoverende ondernemingen zijn (Pennink, 1988). Ten slotte noemen Glaser c.s. een aantal overige vormen, waar-onder de massamedia. Deze spelen in de verspreiding van kennis een belangrijke rol, zoals Weiss (1987) heeft laten zien.

Wat betreft de hard knowiedge, kennis afkomstig uit wetenschappelijk onderzoek, is relevant de indeling in soorten van onderzoek al naar gelang het doel dat ermee wordt gediend:

fundamenteel onderzoek, als het gaat om de intrinsieke waarde van kennis toegepast onderzoek, gericht op een bepaalde praktische (bijvoorbeeld be-leids)doelstelling

strategisch onderzoek, gericht op het verkrijgen van kennis en kunde om vraagstukken op (middeillange termijn op te lossen.

Strategisch onderzoek zit min of meer tussen fundamenteel en toegepast in. Ter Heide (1992) onderscheidt een drietal vormen van strategisch onderzoek -dus stra-tegische kennis - waarmee respectievelijk geld (multi-project kennis), macht (agen-davormende kennis) en tijd (kritische kennis) kunnen worden gewonnen. Strategi-sche kennis maakt deel uit van de kennisvoorraden die zich hetzij in het publieke domein bevinden hetzij specifieke actoren ter beschikking staan.

(25)

Tegenover voorraad kennis wordt ook wel projectkennis geplaatst (Needham, 1985; Jongen, 1986). Bij projectkennis gaat het om incidenteel, ten behoeve van een be-paald doel/project geproduceerde kennis, bijvoorbeeld ten behoeve van het opstel-len van een streekplan. Wissink (1988) vervangt de term projectkennis door ge

-bruiksklare of gebruiksgeoriënteerde kennis. Voorraadkennis omvat niet alleen de resultaten van strategisch (of soms fundamenteel) onderzoek, maar ook kennis die men heeft opgedaan tijdens de opleiding, gevoed door ervaringen in de praktijk en informatie over nieuwe inzichten binnen het vakgebied (overgebracht via - weten-schappelijke - media).

Voor het zo doelmatig mogelijk organiseren van kennis is het zaak effectief gebruik te maken van de bovenbeschreven verschillende eigenschappen van kennis: een optimale keuze uit de beschikbare heterogene kennis, een optimale structurering van reeds beschikbare kennis tot nieuwe kennis (dat is goedkoper dan van voren af aan beginnen) en een optimale benutting van kennis, dat wil zeggen meermalig ge-bruik (kennis is immers onuitputtelijk!). Op die manier kan een zo gunstig mogelijke prijs/kwaliteit verhouding voor kennis worden bereikt. Hierbij speelt een aantal keu

-zen waarop aan het slot van dit hoofdstuk wordt ingegaan.

De kwaliteit van kennis

Wie kennis als grondstof wil benutten zal zich twee voor de hand liggende zaken afvragen: is het waar wat hier wordt verteld? en: kan ik er iets mee? Indien de eer-ste vraag negatief moet worden beantwoord heeft men in feite geen kennis in han-den en bij een negatief antwoord op de tweede vraag komt men er niet verder mee. De vragen impliceren dat beleidsmakers en onderzoekers die bepaalde kennis willen toepassen, kijken naar de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van die ken-nis. Dat ze dat doen is overigens indertijd door Weiss en Bucuvalas (1980) aange-toond.

Zowel de betrouwbaarheid als de bruikbaarheid van kennis kan op verschillende manieren tot stand komen. Wat betreft de betrouwbaarheid spelen drie aspecten een rol: validiteit, volledigheid en generaliseerbaarheid:

De kwaliteitskenmerken van kennis

BETROUWBAARHEID BRUIKBAARHEID validiteit volledigheid generaliseerbaarheid specifieke toepasbaarheid generieke toepasbaarheid actualiteit C.q. houdbaarheid vorm (presentatie)

(26)

Validiteit

de mate van overeenstemming met de werkelijkheid, of misschien beter ge-zegd, de kans op overeenstemming met de werkelijkheid. Strikt genomen blijft kennis altijd onzeker, omdat het verkrijgen van kennis altijd iets heeft van 'je aan je eigen haren uit het moeras trekken'. Rechtvaardiging van het geloof dat iets 'waar' is, impliceert uiteindelijk een cirkelredenering. De kans dat iets 'waar' is wordt echter wel degelijk groter als men zich houdt aan epistemologische beginselen en methodologische voorschriften. Dit betekent dat onderzoekskwaliteit een goede indicatie is voor validiteit.

2 Volledigheid

de relatieve omvang van het deel van de werkelijkheid dat wordt weergege-ven. Een duidelijk voorbeeld van het probleem van onvolledigheid van kennis is de moeilijkheid, zoniet de onmogelijkheid, om meerdaagse weersvoorspel-lingen te maken. Wat de sociale werkelijkheid betreft is 'conformity with user expectations' (Weiss en Bucuvalas, 1980) wellicht niet zo'n slechte maat voor volledigheid van kennis, mits men uitgaat van een enigszins divers sa-mengestelde groep gebruikers. Als de eigen opvattingen en gedragingen niet door de uitkomsten van een onderzoek worden weerspiegeld, zijn die uitkom-sten dus niet volledig.

3 Generaliseerbaarheid

de toepasbaarheid van de kennis op andere plaatsen en tijden dan waar ze gevonden werd. Veel, vooral sociaal-wetenschappelijke kennis wordt verkre-gen via gevalstudies (onderzoek van bepaalde groepen of op bepaalde plaat-sen). Daar zijn goede redenen voor: het komt de validiteit ten goede alsmede de toepasbaarheid omdat de resultaten van dergelijk onderzoek het meest lij-ken op eigen ervaring. Wil men de via een dergelijke methodiek verkregen kennis echter ook elders kunnen toepassen - en dat willen we meestal -dan moeten we weten of ze ook dáár geldig is.

De bruikbaarheid van kennis kent vier aspecten:

Specifieke toepasbaarheid

de mate waarin de kennis relevant is voor het actuele (beleids)probleem waar-mee men op gegeven moment bezig is.

2 Generieke toepasbaarheid

de mate waarin de kennis voor verschillende (beleids)problemen relevant is. Hiermee wordt kennis, gerekend per afzonderlijke toepassing, goedkoper. Meermalen bruikbare kennis is voordeliger dan 'weggooi-kennis'. Vraag is dan wel of de specifieke toepasbaarheid voor elk van deze doeleinden voldoende is. Dat hangt samen met de mate waarin wordt voldaan aan de betrouwbaar-heidseisen, met name de generaliseerbaarheid.

3 Actualiteit, danwel houdbaarheid

de 'versheid' van de kennis, respectievelijk de mate waarin kennis in de loop der tijd geldigheid behoudt. Hoewel kennis onuitputtelijk is, kan ze wel beder-ven, verouderen. Sommige kennis veroudert sneller dan andere. Kennis over

Cytaty

Powiązane dokumenty

Then a one-dimensional version of the model, using coupled line scatterers, is given and the general behavior of the results and dependence on model parameters

Celem niniejszego artykułu jest przybliżenie pojęcia kapitału intelektualnego oraz wskazanie jego bezpośredniego wpływu na budowanie przez przedsiębiorstwa przewagi

On the one hand there are advantages in having design applications support more domain specific functionality: not in isolation, but rather integrated into a single

W celu sprawdzenia hipotezy o możliwości wykorzy- stania sieci neuronowych do analizy danych i znajdowania w nich wiedzy przydatnej potem między innymi przy budo- wie

Należy zatem przeanalizować, czy zainicjowa- nie i wykonanie inteligentnego kontraktu doty- czącego co najmniej dwóch użytkowników da się zakwalifikować jako złożenie przez

MaravaP - „biografia filozoficzna&#34;, napisany na cześć siostry Grzegorza, Makryny Młod­ szej (Pita yaHcfae Macrmae), w którym zawartych jest wiełe informacji

Each of these figures show the raw wave range time series and spectrum; the &#34;drop out reconstructed&#34; range time series and spectrum; and time series and spectra for gyro

Ale cho­ ciaż podmiejski dom państwa Kallenbachów — mawiało się: na Lasza- socie, od La Chassot — stał się ośrodkiem życia tutejszej studenterii z k raju