• Nie Znaleziono Wyników

Staat en individu

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Staat en individu"

Copied!
37
0
0

Pełen tekst

(1)

:: R E D E :: UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING V A N

: : HET AMBT V A N HOOGLEERAAR I N HET : : STAATS-, ADMINISTRATIEF EN HANDELSRECHT AAN DE TECHNISCHE HOOGESCHOOLTE DELFT

:: DEN 24 MEI 1909 : : : : DOOR Dr. J. H . V A L C K E N I E R K I P S ::

(2)

auffassung, die den Zweck des Lebens in die Anschauung des unendHchen Kosmos, der Ordnung und der Schönheit des Alls, verlegt, und dem entsprechend dem Indivi-duum gebeut, zugleich sich in die eigene Sterblichkeit zu schicken und die Ewigkeit in der Seele zu tragen (dd^apara (pqoveov),

U. V. WiLAMOWITZ MÖLLENDORFF.

(3)
(4)

H O O G GELEERDE HEEREN RECTOR MAGNIFICUS EN PROFESSOREN ZEER GELEERDE HEEREN LECTOREN, PRIVAATDOCENTEN,

BIBLIOTHECARIS, ASSISTENTEN, DOCTOREN EN INGENIEURS, W E L E D E L E DAMES EN HEEREN STUDENTEN DEZER HOOGESCHOOL E N G I J ALLEN, DIE MU DOOR U W E TEGENWOORDIGHEID B U DEZE

PLECHTIGHEID VEREERT,

ZEER GEWENSCHTE TOEHOORDERESSEN EN TOEHOORDERS!

Waartoe zijn wij menschen op de wereld ?

Ik hoop, dat Gij deze vraag niet zult beantwoorden als de kamerheer Spazzo uit Scheffel's onsterfelijken Ekkehart, die placht te zeggen :

„Philosophie, das ist, wenn einer nicht weiss, wozu er auf der Welt ist und sich auf den Kopf stellt um es zu erfahren."

Waartoe zijn wij menschen op de wereld ?

Ik denk, dat wij allen het wel over het volgende antwoord eens zullen zijn:

Wij zijn op de wereld om goed, schoon en waar te handelen, om goed, schoon en waar te denken, in één woord: om goed, schoon en waar te zijn.

Niet om te genieten, naar de platte leer der hedonisten, want „Geniessen macht gemein" heeft reeds Goethe gezegd; niet om den levensdrang in ons te dooden, naar de stroeve leer der pessimisten; want daarmede zouden wij ons verzetten tegen de eeuwige orde der dingen ; maar om een ideaal leven te benaderen met uitzicht op de eeuwigheid.

(5)

Moeten wij nu echter deze idealisatie van ons leven, deze ver-heffing onzer ziel tot de Idee van het Goede, deze benadering onzer persoonlijkheid tot het Alwezen bereiken door een leven van contemplatie en meditatie ?

Aangenomen dat het beschouwende leven de hoogste vorm van persoonlijk leven is, dan is deze ideale levenswijze toch voor de meesten onzer onbereikbaar.

Het kan zijn, dat aan de groene oevers van den Ganges en in de dalen der besneeuwde Himalaya een bestaan mogelijk is, waarin een op zich zelf staand individu zich uitsluitend aan heilige overdenking van het goddelijke kan wijden.

Overal elders is dit zeker niet mogelijk.

Overal elders eischt de zorg voor levensonderhoud grooter inspanning van ons dan enkel het plukken van eenige dadels of bananen.

Indien dan nog aan enkelen een contemplatief leven mogelijk is, dan is dat zoo, omdat zij van de zorg voor hun levensonderhoud ontheven werden door anderen. Zoo kunnen priesters zich wijden aan hunne hooge roeping omdat hunne gemeente de zorg voor hun levensonderhoud op zich nam. Zoo kunnen wijsgeeren zich wijden aan wetenschappelijk onderzoek, omdat hunne voor-vaderen hun het vermogen nalieten, van welks vruchten zij leven.

«Von uns stammt der Wohlstand", zegt de grootindustrieeel Holger bij Björnsterne Björnson „der den Ueberschuss ergiebt für Wissenschaft und Kunst"

Hieruit blijkt dus, dat, zoo al een contemplatief leven aan enkelen mogelijk is, dit een gevolg is van het bestaan eener samenleving, die aan deze enkelen hun individueele levenszorgen uit handen neemt.

Zelfs door zeer enkele individuën kan dus geen leven in hooger dienst geleid worden, zoo niet een samenleving bestaat, waarvan zij deel uitmaken.

(6)

- Wij kunnen niet in waarheid mensch zijn, wanneer wij niet deel uitmaken van eene samenleving.

Maar de samenleving is meer dan onmisbare voorwaarde voor onze ontwikkeling.

Er bestaat sterker samenhang tusschen haar doel en de bestem-ming van den individueelen mensch.

De mensch is een product der natuur, welks eigenaardigheid is : de in hem levende drang naar ontwikkeling en volmaking.

Maar ook de samenleving is van nature aanwezig. Zelfs haar georganiseerde vorm, de Staat, is of wordt niet willekeurig ge-maakt, maar is er eveneens van nature, zooals de antirevolutio-nairen zouden zeggen: door God geordineerd.

Dit wordt erkend door allen, die hierover nagedacht hebben. Reeds Aristoteles leert, dat de natuur van den mensch mede-brengt, dat hij in gemeenschap leeft, zoodat hij niet anders gedacht kan worden, dan in gemeenschap levende.

Onder de modernen verklaart bijvoorbeeld ook Gobineau: ^) „TExistence d'une société est en premier ressort un effet, qu'il ne dépend pas de Thomme de produire, ni d'empêcher."

Gelijk in het familie-organisme het kind zijn vader als hoofd en bestuurder aanwezig vindt en, hoewel het hem niet als zoo-danig gekozen heeft, van nature aan zijn gezag is onderworpen, zoo vindt ook de individu den Staat ^aanwezig als eene macht, waaronder hij geboren is; die er was, eer hij het levenslicht zag; en waaronder hij zich dus niet gesteld heeft maar is geworden.'' ^)

Evenals de mensch, zoo is ook de Staat natuurproduct. Staats-wetenschap is in zoover, als men wil, natuurStaats-wetenschap.

De phylogenetische samenhang van mensch en Staat wordt duidelijk door de omstandigheid dat in sommige organische vormen van lagere orde beide nog niet scherp van elkander gescheiden zijn. Zoo zijn bijvoorbeeld bij de siphonophoren onderscheidene

(7)

indi-vidueele wezens organisch met elkander verbonden en vormen organisch samenhangende, op een en dezelfden steel groeiende koloniën van individueele dieren.

Men kan den Staat een organisme noemen ; doch die term Iaat ruimte voor misverstand.

Wanneer door Bluntschli, Schaffle en anderen de vergelijking met een organisme wordt doorgetrokken in détails, waarin zij niet opgaat, geeft dit aan anderen aanleiding om, wederom ten onrechte, elk organisch verband in den bouw van den Staat te loochenen.

Daarom spreken wij liever van een genetische analogie tusschen den Staat en den individueelen mensch en constateeren, dat levende wezens en Staten beiden worden beheerscht door een organi-seerend beginsel.

Intusschen kan de analogie niet verder doorgetrokken worden dan tot een algemeene onderwerping aan biologische wetten; en ook hierbij moet specialisatie worden in acht genomen.

Een algemeene „organische" sociologie, als die van Schaffle, geeft geen in alle opzichten toereikende verklaring van het sociale leven. De sociologie moet biologisch en in het bijzonder anthropo-logisch zijn.

Gelijk het organisme naar buiten optreedt als een eenheid, doch inwendig een harmonie oplevert tusschen spannings-toestanden als beheersching en afhankelijkheid, groei en arbeids-verdeeling, correlatie en centralisatie, zoo treedt ook de Staat naar buiten op als een gesloten geheel, inwendig bijeengehouden door gelijksoortig harmonisch evenwicht van spanningstoestanden. Ook in den Staat is beheersching en afhankelijkheid, groei en arbeids-verdeeling, wisselwerking tusschen produceerende en begeerende krachten en, gelijk in het organisme een latente maar voort-durende strijd tusschen de deelen bestaat, zoo heerscht ook in den Staat, openlijk of in het verborgene, een voortdurende strijd om woning en voedsel, om macht en om roem.

(8)

Daar nu de Staat van nature, dat is als uitvloeisel der alge-meen geldende wereldorde, tegelijk met de menschen ontstaat, zoo volgt hieruit met dwingende noodzakelijkheid dat bij ge-lijkheid van oorsprong van den mensch en de samenleving ook gelijkheid van doel moet heerschen. Uit de wereldorde voort-gekomen, moeten individu en gemeenschap beide in den dienst der wereldorde staan.

In den mensch is het streven naar Hooger, is het Vuur des Hemels ingeschapen.

De mensch leeft van nature in een samenleving.

Alzoo heeft ook de samenleving deel aan 's menschen ideaal. In dien zin schreef Dr. A. Kuyper: ^)

»Ons menschelijk kennen en kunnen is een gemeenschappelijk bezit van allen samen, door de inspanning van op elkaar vol-gende geslachten allengs verworven en in zijn ontwikkeling door een onzichtbare macht geleid.

Het resultaat hiervan is, wat wij noemen de vooruitgang op elk gebied".

Volgens Platoon is het doel van den Staat de verwezenlijking van het zedelijke beginsel in den menschheid, de ethiseering van individuën en gemeenschap. ^)

In den Staat, heeft Spinoza gezegd, komt de zedelijke kern van den mensch, waarin alle voortreffelijkheden haar oorsprong hebben, eerst tot zijn vollen wasdom.

En het is Ed. v. Hartmann, die de ontwikkeling, de vol-making van het menschelijke geslacht onder den naam „cultuur" samenvat.

De Staat is niet alleen en niet in de eerste plaats middel tot bevrediging van het levensdoel der individuen; hij is ook in zich zelf een eenheid ; en het verheffende bewustzijn, van een bepaalde, geordende nationale eenheid een onderdeel uit te maken en tot deze nationale eenheid met hare ethische en cultureele

(9)

beteeke-nis te behooren, kenschetst zijn beteekebeteeke-nis. De Staat is de be-vordering en ontplooiing der menschelijke samenleving tot hare hoogste potentie als inhaereerend onderdeel der wereldorde.

„De Staat grondt zich niet op de zedelijke roeping van het individu, maar op die der menschelijke gemeenschap als geheel." ^)

De volkomenheid van zijn wezensvorm is echter eerst dan bereikt, wanneer elke strijd tusschen de rijkste ontplooiing van de vrije persoonlijkheid en de heerlijkste ontwikkeling van het gemeenschapsleven in harmonie is opgelost.

Het einddoel is de ontwikkeling der menschheid, de verwe-zenlijking van een menschheidsideaal, dat het volkomene zooveel mogelijk benadert. Deze gedachte kan men ook uitdrukken door te spreken van de verwezenlijking van „de idee der per-soonlijkheid," terwijl wij met gebruikmaking van Platonische termi-nologie ook zouden kunnen gewagen van „de idee des menschen."

De Staat en de Mensch moeten te zamen naderen tot de Idee van het Goede.

Tot deze benadering van het ideële zijn hoog en harmonisch ontwikkelde persoonlijkheden een belangrijk middel.

De cultuur, de vooruitgang, wordt gediend, indien voortreffelijke persoonlijkheden als haar dragers optreden.

Deze gedachte ligt ten grondslag aan Nietzsche's prediking van den Uebermensch, welk woord Nietzsche aan Goethe ontleent: Het hoogere menschheidsideaal wordt belichaamd in persoonlijk-heden, die voortreffelijker zijn, dan de thans levende menschen.

Nietzsche drukt dit uit, door te zeggen, dat de mensch iets is, dat behoort te worden overwonnen en plaats behoort te maken voor den hoogeren vorm van den Uebermensch.

De doeleinden van het menschehjke bestaan liggen op hooge bergtoppen.

(10)

De verheffing der kunst, de voortgang der wetenschap, het op-voeren tot hooger peil van het zedelijk handelen, dit alles wordt, — met eenigen terugval helaas — slechts van geslacht op geslacht in den loop der tijden volbracht.

„Aufwarts, ja aufwarts geht der Menschheit Gang; Ob sich ihr Pfad auch krümmt und windet,

Und ob er auch jahrhundertlang In dunkle Abgrundtiefen schwindet,

Nach oben wieder reisst sie doch ihr Drang." 7)

Dat de doeleinden der menschheid verder reiken dan het leven van den individu, is door Wilhelm Ostwald, sprekende over Ber-selius zeer schoon geschilderd.

Een geniale ontdekker spant eerst zijn beste kracht in tot het breken van nieuwe banen. Is hij doorgedrongen, dan volgen jongeren en hij troont als groote man der wetenschap in stralenden glans. Maar dan begeeft hem tegenover de frissche energie der jongeren de adem, hij volgt niet meer mee, vreest dat de jongeren zijn werk in verkeerde banen voortzetten en sterft verbitterd.

„Das Tragische an dieser Entwickelung liegt aber in ihrer Not-wendlgkeit, an dem unausgleichbaren Widerspruch zwischen der nach Jahrtausenden bemessenen Entwickelungsweise der Wissen-schaft und dem in eine kurze Spanne Zeit zusammengedrangten Leben des Einzelnen."

Dat de waarde van een menschenleven geringer is dan die eener idee, getuigt ook Max von Pettenkofer als hij den cholerabacil tot zich neemt, zeggende : „Ik ben een oud man, ik heb genoeg geleefd, laat nu mijn lichaam der wetenschap ten experimente dienen : Fiat experimentum in corpere vili."

Onder een vrijheidlievend rasvolk als het Engelsche is er geen echte Engelschman, die niet ten ahen tijde bereid is te leven- en te sterven voor de eer en de glorie van zijn vaderland,

(11)

in welk oord van den aardbodem hij zich ook moge bevinden. Was het voor zich, dat luitenant Shackleton op zijn levens-gevaarlijken tocht de Zuidpool wilde benaderen ? Neen, op het verst bereikbare punt werd de vlag van het Brittenrijk opgestoken, ten teeken, dat het gold de eer van 't vaderland.

Met bewondering gedenken wij de driehonderd Spartanen en de bewoners van Thespiai, die onder Koning Leonidas vrijwillig tot den laatsten man den offerdood ondergingen in den pas der Thermal Pulai, gelijk eeuwen later de laatste Gothen zouden blijven aan den Vesuvius. W i j roemen Decius Mus en Anton von Win-kelried en Jan van Schaffelaar.

Nog geen eeuw is het geleden, dat voor Antwerpen onze Van Speijk den heldendood koos boven het opofferen van zijne vlag. Als op den Rooden Berg bij Spicheren generaal von Frangois, door vijf kogels getroffen, voor de Fransche overmacht valt, roept hij stervend uit: „Es ist doch ein schoner Tod auf demSchlacht-feld; ich sterbe gerne, da ich sehe dass das Gefecht vorwarts geht" 9j

Toen bezegelde deze generaal, gelijk zoovelen zijner wapen-broeders, met zijn leven de gedachte, dat het Staatsdoel, waaraan wij allen medearbeiden, hooger waarde heeft dan het leven.

En diepe vrede ligt over het gelaat der gevallenen . . . . lo). Doch waartoe zoover van hier te gaan ?

Enkele schreden van deze plaats staat nog de poort, waarin Prins Willem zijn leven van zelfopoffering voor het Gemeente-best besloot met de woorden :

„Mon Dieu, Mon Dieu, ayez pitié de moi et de ce pauvre peuple." En hier in deze stad ligt de graftombe van hem, die de Vader des Vaderlands genoemd werd, omdat hij alle have en goed en alle kracht van zijn genie en zijn karakter in dienst stelde van de toekomst der Vereenigde Nederlanden.

(12)

alsof aan ons, zooveel minder waardige individuen, iets gelegen kon zijn, wanneer het geldt het belang van den Staat.

In sterven en in leven staat ook de beste enkeling in dienst van den Staat.

De Staat is de eenheid, waaraan wij allen onderworpen zijn. En zoo heeft, aan de uitbarsting eener natuurkracht gelijk, hartstochtelijke jubel door heel Nederland geklonken, toen de geboorte van een koningskind verzekerde de toekomst van ons volksbestaan, de toekomst van ons koningshuis.

Is het een eereplicht van den individu zijn leven in den dienst van den Staat te stellen en zoo noodig op te offeren, dan volgt daaruit ook dat de Staat gezag over ons heeft.

Het aanzien van den Staat berust enkel en aheen op zijn be-staan als zoodanig. Zijn gezag is hem oorspronkelijk eigen, en de onderdanen hebben derhalve den plicht tot gehoorzaamheid, onmiddelbaar, niet tengevolge hunner speciale toestemming of tengevolge van een willekeurig vereenigings- of onderwerpings-contract. Die plicht der gehoorzaamheid vloeit voort uit de natuur der dingen en is de oorspronkelijkste rechtsplicht, want de Staat is zelf de verwezenlijking der rechtsorde.

Met het gezag nu van den Staat pleegt eene Overheid bekleed te worden.

Het gezag kan natuurlijk niet afkomstig zijn van de Overheid; want dat zijn slechts sterfelijke menschen. Het gezag is afkomstig van den Staat. En in zooverre de Staat van hooger orde afkomstig is, is ook het gezag van hoogere orde. Aan de Overheidsper-sonen komt slechts de uitoefening van dit gezag toe, omdat en zoolang zij het ambt, waaraan het gezag verbonden is, bekleeden.

„De roeping der Overheid is niet uitvoering van den wil der onderdanen."

(13)

Overheid is, doet aan de rechtmatigheid der regeeringshandehng niets hoegenaamd af. Om den rechter te doen uitmaken wat het recht verlangt, niet wat de meerderheid eischt, werd zijn gezag ingeroepen en de onderwerping aan zijne uitspraak berust niet op eenheid van zienswijze met den rechter, maar op het geloof dat de rechter meer waarborgen voor een rechtvaardige beslissing aanbiedt dan de partijen. Evenzoo moeten ook aan de Staats-overheid allen zich onderwerpen, zoolang tenminste de Overheid zich aan de regelen van recht en billijkheid verbonden acht. En omgekeerd is de Overheid gerechtigd en verplicht om hare uit-spraken tegen elk verzet, zelfs tegen dat der meerderheid te handhaven." ^0

Zoo heeft Sookrates, als voorzitter der volksvergadering, een dag lang geweigerd het doodvonnis te bekrachtigen, dat het Atheensche volk wilde uitspreken over de strategen die den zeeslag bij de Arginousische eilanden, tengevolge van den slechten staat der vloot, hadden verloren. Den volgenden dag werd de volksvergadering door een ander gepresideerd en nam het vonnis zijn loop.

Gezag is afkomstig uit de hoogere orde der dingen en ontleent zijn aanzijn aan de idee van den Staat.

Sedert de uitspraak van den sofist Protagoras dat de mensch de maat is van alle dingen, vindt dit beginsel bij de sofisten van alle landen en tijden tegenspraak.

De volstrekte waarde van elk individu is het theoretische principe der sofistiek. In de praktijk uit het zich als onbeteugeld streven naar individueele vrijheid en willekeur.

Het individu maakt er aanspraak op, in zijn subjectieve mee-ning, zijn persoonlijk voordeel den maatstaf voor zijn doen en laten, zijn willen en handelen te zoeken. Het openbare leven werd en wordt onder den invloed der sofisten een strijdperk voor eerzucht en zelfzucht, de politieke partijen verwoestten

(14)

den zin voor orde en recht en verstoorden elk begrip van zedelijkheid en piëteit, de telkens gewijzigde wetten golden slechts als uitingen der politieke macht der telkens bovendrijvende partij.

Principieel betwisten de sophisten de mogelijkheid van eene objectieve en algemeen geldige kennis, zij betwisten de beteekenis der ideën als gedragregelende machten. Er is voor hen geen standaard van waarheid, noch van behoorlijkheid.

Dit is nu met de menschelijke natuur in strijd. De behoefte aan erkenning van een norm is zoo vast in ons geschapen, dat wij er ons niet aan kunnen onttrekken, zelfs al pogen wij dit. De sofisten bewijzen dit huns ondanks zelf.

Wanneer zij betoogen, dat elke meening evenveel waarde heeft als haar tegendeel, mits zij slechts ernstig wordt beleden, dat in de staatsleer niet gezocht behoort te worden naar een antwoord op de vraag hoe de Staat behoort te zijn, maar elke Staatsvorm die bestaat goed is, omdat hij bestaat en bij gebreke aan een vasten, maatstaf van recht en behoorlijkheid, de meerderheid heeft te be-slissen; wanneer zij dit betoogen, met welk doel spreken zij dan?

Om ons te overtuigen dat deze hunne beschouwingswijze de eenige juiste, goede en ware is en wij haar behooren te aanvaarden. Dat dus deze beschouwingswijze beantwoordt aan dien standaard van waarheid en behoorlijkheid, wiens niet-bestaan men wilde aantoonen!

Jeremy Bentham, een der moderne sofisten, die in zijn „Déontologie", niettegenstaande dien titel, van plichten niets hooren wil en het woord „ought" brandmerkt als een „authoritative imposture", een autoritaire bedriegerij, laat op die ontboezeming onmiddellijk volgen :

„ Every pleasure is a prima facie good, and ought to be pursued. Every pain is a prima facie evil, and ought to be avoided."

(15)

einddoel van alle wetgeving en bestuur beschouwt, tracht zich zoo¬ doende van de begrippen van plicht en behoorlijlcheid los te maken, en is toch, zijns ondanks, genoodzaakt, het zoeken van genot en het ontwijken of voorkomen van smart als het oorspron-kelijke behoorlijke voor te stellen.

Zoodat zonder het begrip van behooren ook Bentham niet uit-komt.

Met treffende ironie heeft Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lobman, in zijn geschrift: „Gezag en Vrijheid" het sofistische beginsel, dat het gezag berust bij de meerderheid, gehekeld.

De Regeering, omdat zij het hoogste staat in den Staat, heeft de zedelijke verantwoordelijkheid voor hare handelingen te dragen. Zij kan die niet op onverantwoordelijke kiezers afschuiven.

Maar wel doet zich de zeer belangrijke vraag voor: hoe ver-strekt dit gezag des Staats zich over de individuen uit ?

Nog steeds houdt deze vraag vele denkers bezig; het komt mij echter voor, dat het antwoord daarop reeds op voortreffelijke wijze is gegeven door Stahl:

„De Staat is de vervulHng der levenstaak van de individuen en mitsdien beperkt zijn heerschappij zich tot den gemeenschaps-toestand; het innerlijke individueele leven op te wekken en te bepalen, is eeuwig enkel de zaak Gods, niet die van menschelijke heerschappij."

Dit was ook de gedachte der eerste wetenschappelijke staatsleer die van Platoon, welke denker er herhaaldelijk op wees, dat de men-schelijke ziel verwant is aan het Goddelijke en Onsterfelijke en Eeuwig Zijnde en daartoe in rechtstreeksche betrekking staat.

Bij Platoon vinden wij reeds, geheel in overeenstemming met den echt Helleenschen vrijheidszin uit den bloeitijd der Helleensche gedachte, de leerstelling van de rechtstreeksche betrekking der creatuur tot God.

(16)

Aan den Staat daarentegen komt toe de zorg voor den gemeen-schapstoestand.

„De grondslag van den Staat is de behoefte om samen te leven, dus die behoefte tevens de grens van zijn werkkring en mag de Staat zich slechts inlaten met datgene wat alleen door het geza-menlijk optreden van allen bereikbaar is." i*)

Dit beginsel, als maatstaf aangelegd, voorziet inderdaad in al die gevallen, waariu niemand het recht van den Staat om dwingend op te treden, betwijfelt en toch is het niet zoo rekbaar, dat het het zoogenaamde „opgaan" van het individu in den Staat, gelijk dat door Rousseau geëischt werd, zou rechtvaardigen.

Dit beginsel verdient ook stellig de voorkeur boven een mecha-nische indeeling van het menschenleven in compartimenten, zoodat de Staat tot het eene compartiment toegang zou hebben, tot het andere niet.

Als zulke compartimenten zou men kunnen noemen: de zorg voor rechtszekerheid en veiligheid, voor materieele welvaart, voor beschaving en ontwikkeling, voor zedelijkheid en godsdienst. Tot sommige van die vakken werd dan den Staat de toegang streng verboden.

Zulke bordjes ex art. 461 W. v. Sr. zijn in de 19e eeuw bijv. geplaatst voor het gebied van den godsdienst, vervolgens voor dat van de kunst, daarna zelfs voor het gebied der industrie en dat van den handel

Zulk een indeeling blijft echter altijd kunstmatig. De vraag is niet op welk speciaal gebied de staat al of niet mag binnen treden, maar hoe ver hij binnentreden mag in het menschelijke leven, onverschillig op welk gebied zich dat beweegt.

Het probleem ligt in de mate en den aard der staatsbemoeiing; rubrieken van staatsbemoeiing en staatsonthouding laten zich niet aanwijzen.

(17)

Men kan de Staatstaak ook niet omschrijven door haar te be-perken tot het regelen van geschillen over belangen.

Zeker is dit een belangrijk onderdeel der Staatstaak, maar zij reikt verder.

De beslechting van strijdige belangen naar algemeen geldende regelen is onmisbare voorwaarde voor de verheffing der cultuur ; maar uit deze werkzaamheid op zich zelve vloeit nog geen posi-tive bevordering van de cultuur voort.

Uit het feit, dat de Staat een zedelijk rijk is, volgt, dat hij ook zedelijke plichten ten opzichte der onderdanen heeft te vervullen. Het mag den Staat niet onverschillig zijn en het is hem niet onverschillig, welk peil van zedelijkheid de bevolking bereikt.

Voor zoover zedelijk leven in de bevolking aanwezig is, moet de Staat het aankweeken en mag hij het nimmer, door het initiatief uit handen der individuen te nemen, fnuiken. Voor zoover het er niet is, moet hij trachten het op te wekken.

Ons volkskarakter lijdt aan zelfzucht, kleinziehgheid, en gemak-zucht. De kategorische imperatief wordt hier omgekeerd. Ieder verwacht, dat een ander zoo handelen zal, dat diens handeling als algemeene regel zou kunnen gelden, maar begint met zelf niet aldus te handelen. Een overheid, die daarbij lijdelijk toe-ziet, verzaakt haar plicht, blijft beneden haar taak.

»Door het laten glippen van de hooge autoriteit op den troon, snijdt men in het hart des volks het besef van plicht bij den wortel af en knakt daardoor de zedelijke veerkracht der natie.

»Werkt de prikkel van het heilige »moeten«, of van het nog heiliger »niet mogen« bijna onmerkbaar flauw, dan slaat de volks-ontwikkeling hiermee uit haar zedelijk spoor en wordt arm aan machtige, aan weldadige, aan degelijke karakteri^).

Maar dit (mag de overheid nooit uit het oog verliezen, dat, wanneer zij optreedt met machtsuitoefening en gezag, dit nimmer geschiedt of geschieden mag ten behoeve van haar zelve, maar

(18)

slechts in haar hoedanigheid als bewaakster van Hooger Ideaal. En tevens dat de overheid ontwikkeling en vooruitgang op een zeer groot gebied van het leven nooit bevorderen kan door dwang of door zelf te doen wat de taak der onderdanen is.

Men moet bij de overheidsbemoeiing scherp onderscheiden en dit onderscheid wordt niet altijd voldoende in acht genomen — tusschen haar dwingend en haar bemoedigend en steunend optreden.

In tal van omstandigheden werkt dwang principieel zoowel als • praktisch verkeerd, terwijl steun en bemoediging gunstig kan werken.

In tal van aangelegenheden kan de Staat veel doen tot be-vordering van ontwikkeling en vooruitgang in den hoogsten zin, door het geven van voorbeelden, het scheppen van gelegenheden, door aan te vullen waar de kracht der individuen te kort schiet, door aan te moedigen tot hooger inspanning en daarbij steun en leiding te verschaffen.

Het zal zeker bijv. wel algemeen als onwenschelijk worden beschouwd, dat de Staat zich inlaat met de persoonlijke gods-dienst-belijdenis der individuen ; toch kan het nuttig zijn, dat de Staat steun verleent aan den godsdienst in het algemeen, bij-voorbeeld door bezoldiging der leeraren of beschikbaarstelling der gebouwen.

Ook op de wijze, waarop de kunst en de wetenschap worden beoefend en tot uiting komen, moet de Staat geen dwang uitoefenen. Maar toch is het bloeien van kunst en wetenschap een allerge-wichtigst cultuurbelang.

De nadering tot het ideaal der waarheid, dat is dus de weten-schap, is zeker een schoon doel, waartoe de Staat krachtens zijn hooge roeping zijn beste krachten heeft in te spannen.

Derhalve is het de taak van den Staat, hoogescholen te stichten en van leerkrachten en hulpmiddelen te voorzien. Terecht dwingt

(19)

hij uit de macht zijner souvereiniteit de burgers om daartoe in

hunne belastingen bij te dragen.

Maar het is niet de taak van den Staat om nu door

dwang-maatregelen en straffen te; zorgen, dat de studenten ook stu-deeren.

Op die wijze zou geen lust tot eigen studie kunnen ontstaan, geen eigen, levende kennis worden aangekweekt.

»Nur die Erkentnis fruchtet,

Die, unter Kampf und Widerspruch, Tief in der eignen Seele reift.« i^).

Platoon verklaarde zich in zijn machtig schoon geschrift over den Staat tegen leerplicht op grond van dezelfde gedachte, als in de zooeven aangehaalde versregelen van Von Schack wordt

uit-gesproken.

ln Frankrijk is eerst Lodewijk XIV, onder de zinspreuk »Pétat c'est moi«, later de Revolutie, vol vereering voor »la volonté générale« van Rousseau, van het denkbeeld uitge^ gaan, dat de Staat rechtstreeks alle volksbelangen in hun ruim^ sten omvang had te bevorderen. Ter handhaving van de »ware

beginselen, waarop het algemeene welzijn heette te berusten, heeft

men er eeuwen lang alles uitgeroeid, wat dit algemeene welzijn in gevaar scheen te brengen. Waar is dit op uitgeloopen ? Dat

volgens hoogstaande denkers uit dat land de volksopvoeding

in al haar geledingen op het aanleeren van phrasen neerkomt, zonder dat aan de ontwikkeling van den geest noemenswaardige zorg wordt besteed.

Dat dwang principieel zoowel als practisch verkeerd kan

werken, komt echter vooral uit op het gebied der zedelijkheid.

Goede zeden zijn niet de vrucht, maar de wortel van goede

(20)

En integreerend deel van het wezen der zedehjkheid is de vrij-heid, welke is zelfbepaling of persoonlijke verantwoordelijkheid.

Ben ik tot een bepaalde handeling door een macht, waaraan ik geen weerstand bieden kan, gedwongen, dan kan ik voor die handeling ook nooit verantwoordelijk worden gesteld; maar dan kan er ook geen sprake van zijn, dat ze mij als zedelijk of on-zedelijk worde toegerekend.

Zonder vrijheid is derhalve de meeste geregelde gang van zaken in een Staat aan de zedelijke volmaking zijner leden niet bevorderlijk.

Men moet ook hierin zich natuurlijk weer wachten voor een-zijdigheid. Er zijn zedelijke belangen, die de Staat niet aan het vrije initiatief zijner burgers kan en mag overlaten.

Het is natuurlijk beter, dat er in een Staat niet gemoord, ge-stolen en bedrogen 'wordt. Zeer schoon zou het nu zijn, als men het aan de vrije zedelijke ontwikkeling der burgers kon overla-ten om zich van dergelijke wandaden te onthouden. Maar dit kan men niet. Men moet de euveldaders straffen met het zwaard der gerechtigheid en kan tevens den wankelmoedigen door de straf-bedreiging een ruggesteun geven.

Maar hieruit volgt nu niet, dat de Staat bij alle gebeurlijkheid van het leven met gebod en verbod klaar moet staan om te ge-lasten wat men ook zelf zou kunnen doen en te verbieden, wat men zelf zou willen nalaten.

Ik kan het bijvoorbeeld niet goedkeuren dat iemand gestraft wordt, wanneer hij zich bedrinkt, al heeft men er dan ook dit op gevonden, dat die straf alleen zou worden toegepast als de be-schonkene anderen ergernis geeft, door zich in den kennelijken staat zijner onmatigheid in het openbaar te vertoonen.

Ik acht het veel beter, dat men alcoholisten aan hun eigen al-coholisme hoe sneller hoe liever te gronde laat gaan.

(21)

Staatswege gratis alcohol te verschaffen om hen op de snelste en aangenaamste wijze van deze wereld te verwijderen. Dit ware dwaasheid.

Wel echter zou goed geweest zijn een verbod om de ramen van drankhuizen en kroegen met horren of gordijnen te sluiten. Op die manier zou men niemand verbieden zich te bedrinken, als hij w i l , men zou hem alleen noodzaken zich daarvoor te

schamen.

En het komt mij dan ook voor, dat, veel meer dan door de wetgeving, door de verbetering der zeden, door de sport, en door vrijvidllige propaganda tegen drankmisbruik is tot stand gebracht.

Zich en zijn gezin te verzekeren tegen de kwade gevolgen van ziekte en ongeval, zwakte en ouderdom, is een zedelijke daad.

De Staat moet dit streven aanmoedigen en steunen door de ge-legenheid daartoe te verschaffen, door waarborg te geven tegen bedrog dat de enkele individu niet kan controleeren, zelfs door tijdelijk eenigen toeslag te verleenen.

Maar de Staat moet de vrije zedelijke beslissing of hij zich al of niet verzekeren zal, aan den individu niet uit handen nemen. , , ^ • .. i ,

Doet hij dat wel, neemt hij in alles de rol van het individu over, hij zal de wilskracht, der individuën meer en meer verzwakken, inplaats van ze versterken ; het slot zal zijn, dat uitputting, ver-warring en flauwhartigheid zich van de gemeenschap meester maken.

De manie van reglementeeren en administreeren, die heerscht in ondergaande Staten, zooals het Egyptische Rijk in zijn laatste periode, in Rome en Byzantium onder de keizers, in het tegen-woordige Frankrijk, Rusland en Italië grenst aan het ongeloofe-lijke. i^j

(22)

ernstige beoefening der wetenschap, is voor den Staat van hoogé waarde, is het doel, dat hij na te jagen heeft.

Deze ideale goederen worden echter alleen verkregen in vrijheid, Zij schitteren alleen uit een element van krachtig gespannen energie.

De energie der bevolking is niet alleen van hoog belang voor de maatschappelijke voortbrenging en dus voor den materieelen bloei van den Staat, niet (alleen onmisbaar voor de verdediging der Staatsorganisatie tegen aanvallen en storingen van buiten, zij is mede de noodzakelijke ondergrond, op welken alleen waarlijk zedelijk handelen, echte schoonheidszin en waardevolle resultaten der wetenschap kunnen groeien.

Moet alzoo de Staat de vrije zedelijke wilsbepaling der indi-viduen eerbiedigen waar het kan, teneinde alzoo het peil van cul-tureele energie, bij de aanwezige individuën te verhoogen, hij moet ditzelfde buitendien doen teneinde de best mogelijke

samen-stelling der gemeenschap te verkrijgen.

Het begrip en de aard van een ideaal beteekent zoo intens mogelijke verwezelijking van het ideaal.

Een ideaal ligt in de hoogte, niet in de breedte.

Het is dus te doen om zoo hoog mogelijke verwezenlijking van wat waar, schoon en goed is, niet om zoo breed mogelijke ver-spreiding van middelmatige qualiteiten van waarheid, schoonheid

en zedelijkheid.

Nu zullen in een atmosfeer van vrijheid en energie goed aan-gelegde individuën zich ontwikkelen' tot zedelijke, intelligente, krachtige, ja schoone persoonlijkheden, die op verschillend ge-bied tot de ontwikkeling en den vooruitgang van het geheel bij-dragen. Daartegenover zullen in zulk een atmosfeer met heredi-taire defecten behepte individuën sneller te gronde gaan dan wan-neer hun bestaan kunstmatig verlengd werd.

(23)

Derhalve zal in een atmosfeer van vrijheid en energie het per-centage van individuën met goede qualiteiten grooter wezen, dan in een atmosfeer van dwang en voogdij. De samensteUing der gemeenschap zal er een meer ideëele en krachtige, een meer ge-zonde en edele zijn.

En wat wij nu uit aprioristisch oogpunt vrijheid noemen, daarvoor kunnen wij thans in verband uit empirisch oogpunt den term selectie bezigen.

Ten aanzien nu dezer selectie, die in den strijd om het be-staan het voortbebe-staan en de voorplanting: der besten kan verze-keren, heeft een wijze Overheid slechts uiterst voorzichtig als re-gulateur in te grijpen.

Het is door Darwin, althans door de Darwinisten, voorbijgezien, maar door den anthropoloog Lapouge en door biologen als Adolf Wagner (Innsbrück) en Pauly opgemerkt, dat de selecde niet alleen kan betreffen de organisatie maar ook de situatie. Lapouge geeft het voorbeeld van het schip, waarop zich een geleerde en een zeehond bevinden; het schip lijdt schipbreuk, de geleerde komt jammerlijk om, de zeehond zwemt verheugd, proestend en snui-vend weg. Dat was geen overleving der besten.

Wagner geeft nog sterker voorbeeld: een spoorweg dérailleert. Nu overleven degenen die de beste plaatsen, niet diegenen die de beste constitutie hadden.

Het is dus een uiterst teere en moeielijke taak der Overheid om na te gaan, welke selecties zij onbelemmerd moet laten werken.

En hierbij niet minder dan in ander opzicht geldt het, dat de juristen wel zeggen „qu' une porte doit être ouverte ou fermée," maar dat in het werkelijke leven een deur nooit geheel dicht en nooit ge-heel gesloten is, m.a.w. dat men met beleid, naarmate van wat zich in de werkelijkheid voordoet, heeft te onderscheiden.

De Overheid zal steeds met zorg hebben na te gaan of eene selectie inderdaad het voortbestaan der besten verzekert.

(24)

Er bestaan zoowel op biologisch als op sociaal gebied se-lecties, die in ongunstigen zin werken. Deze natuurlijk zal de Staat zoo krachtig mogelijk hebben te bestrijden.

Het kan zijn, dat een selectie rechtstreeks tegen het doel van de overleving der besten ingaat. Er zijn perioden in de geschiede-nis bekend, waarin door godsdienstige en politieke twisten, ook soms, maar niet altijd, door de wijze van oorlogvoeren, de voortreffelijkste en beste Staatsburgers op ontzettende wijze wer-den uitgeroeid.

Het kan echter ook zijn, dat een selectie zoo te zeggen over haar doel uitschiet.

Een epidemie bijvoorbeeld kan heilzaam werken door elimina-tie van individuën, die reeds de kiemen der degeneraelimina-tie in zich droegen.

Indien echter ongunstige levensvoorwaarden de geheele be-volking of waardevolle bebe-volkingsklassen met verzwakking of uit-roeiing bedreigen, dan kan er wel degelijk reden zijn om zulk een selectie tegen te gaan.

Indien bijvoorbeeld doon slechte hygiënische verhoudingen, slecht drinkwater, slechte voeding, slechte woning, waaronder vooral de huurkazernes der groote steden een fatale rol spelen, het peil van physieke en physische energie van geheele lagen der bevolking dreigt te dalen, heeft de overheid wel wis en degelijk in te grijpen.

Indien, een ander voorbeeld, de boerenstand door ongunstige rechtsvoorwaarden betreffende erflating, hypotheek en pacht met ondergang wordt bedreigd, dan berust het behoud van den Staat op het inzicht der Overheid, die deze rechtsvoorwaarden ten spoe-digste verandert.

Wanneer echter verbetering van levensvoorwaarden, 'als bij-voorbeeld verkorting van arbeidsduur, verzekering tegen rampen, kan worden verkregen door de persoonlijke inspanning en vrije

(25)

samenwerking der energieksten, dan heeft de Overheid zulk een veldtocht welwillend gade te slaan, ten hoogste aan te moedigen, maar de actie niet uit handen der betrokkenen te nemen. Want het gevolg zal dan zijn, dat de meest intelligente en energieke onderdanen voor zich en hun kinderen beter levensvoorwaarden verwerven dan de minder intelligenten en minder energieken en zoo de kansen voor het voortbestaan en voorwaarts komen der besten hooger worden dan voor de minder goeden.

Wanneer de Staat zich onthoudt van ingrijpen in de werking van gestrenge, maar heilzame selecties, zullen het de besten zijn, die zegevieren in dien strijd en de nakomelingschap der besten zal op hooger trap der maatschappelijke ladder stijgen. Zoo zal het gehalte der bevolking steeds beter worden en worden uit-gezuiverd van elementen van mindere waarde.

De zedelijk het hoogst staanden, de energieksten en intelligent^ sten zullen hooger stijgen en voortbestaan. Het percentage van dezulken onder de gansche bevolking zal toenemen. De geheele Staat zal sneller en krachtiger tot hooge cultuurtoestanden naderen.

En om den vooruitgang van het geheel, niet om het behoud der enkelen is het te doen.

Immers niet alleen hebben de individuën elk voor zich minder waarde dan de Staat, die op het verleden is gebouwd en de toekomst in zijn schoot bergt, maar ook hebben niet alle indivi-duën voor den Staat gelijke waarde.

Het een zoowel als het andere wordt wel eens vergeten, wan-neer, men tegenover den Staat »de individuën« stelt.

De menschen zijn niet gelijk. Niet gelijk in aanleg en niet ge^ lijk in ontwikkeling. En al zou men de ontwikkelingsvoorwaar^ den voor allen gelijk maken, de ongelijkheid in aanleg zou men daardoor niet wegnemen.

(26)

diffe-rentiatie — d.i. toenemende ongelijkheid der deelen — gepaard gaande aan integratie — dat is verbinding der deelen tot één ge-heel, waarin zij alle een meer of minder ondergeschikten plaats innemen, — de vooruitgang opkomt.

Uniformiteit beteekent een lagen trap van ontwikkeling en toe-nemende uniformiteit beteekent achteruitgang.

De ontwikkeling is het product van een toenemende speciali-seering der organen en der organismen, die zoodoende elk voor zich tot steeds hooger praestatie geschikt worden.

En het is de herediteit, die de verkregen hooger vormen be^ waart en in stand houdt.

Naarmate de ongelijkheid grooter is, is voor de selectie ruimer gelegenheid gegeven, steeds weer uit het voorhandene het beste uit te zoeken.

Reeds Gobineau wijst op het toenemen van den afstand tus-schen het cultuurpeil der lagere en der hoogere klassen bij toe-neming van cultuur, ^i)

Naarmate een gemeenschap in cultuur lager staat, heerscht meer gelijkheid tusschen hare leden; naarmate ze hooger staat, is ze meer gedifferentieerd.

Zoolang er een geschiedenis bestaat, heeft de cultuur op minder-heden berust, zoolang de geschiedenis duurt zal zij op minderminder-heden blijven berusten, die, naar de organische wet der differentiatie, zelfs steeds kleinere deelen der volksmassa zullen vormen.

In dichterlijke taal roept Nietzsche:

»Mit (den) Predigern der Gleichheit w i l ich nicht vermischt und verwechselt sein, denn so redet mir die Oerechtigkeit:

»Die Menschen sind nicht gleich.<c

Und sie sollen es auch nicht werden ! Was ware denn meine Liebe zum Uebermenschen, wenn ich anders sprache ?

Auf tausend Brücken und Stegen sollten sie sich drangen zur Zukunft und immer mehr Krieg und Ungleichheit soil zwischen sie gesetzt sein:

(27)

So lasst mich meine grosse Liebe reden !

Gut und Bose, und Reich und Arm, und Hoch und Gering, und alle Namen der Werthe: Waf fen sollen es sein, und klirrende Mërkmale davon, dass das Leben sich immer wieder selber tiberwinden muss !

In die Höhe w i l es sich bauen mit Pfeilern und Stufen, das Leben selber : In weite Fernen will es blieken und hinaus nach seligen Schönheiten, darum braucht es Höhe !

Und weil es Höhe braucht, braucht es Stufen und Wider spruch der Stufen und Steigenden ! Steigen will das Leben und steigend sich über winden.«

De ongelijkheid van het leven is voorwaarde voor zijn ont-wikkeling en vooruitgang. Zichzelf moet het steeds weer over-winnen om trap voor trap te stijgen tot het ideaal, dat in den hemel troont.

En alleen uit deze ongelijkheid bloeit de ideëele persoonlijk-heid.

Op twee wijzen manifesteert zich het ideaal des menschen: in den Staat, de organische samenvatting aller enkelingen, en in de harmonische en ideëele persoonlijkheid, fakkeldrager der cultuur.

In welken zin Goethe zong:

»Volk und Knecht und Ueberwinder, Sie gestehn zu jeder Zeit:

Höchstes Glück der Erdenkinder Sei nur die Persönlichkeit.<^^^)

En hoe is nu harmonie te brengen in deze tweeledige manifes-tatie van het ideaal in individu en samenleving ?

De Staat is het blijvende, de individu het vergankelijke. De Staat is oorzaak en doel der beschaving, de persoonlijkheid pro-duct van en middel tot den Staat. Toch kan de Staat den bloei

(28)

der persoonlijkheid niet ontberen en heeft ook de persoonlijkheid naast den Staat een eigen recht.

Hoe is eenheid te brengen in deze tegenstrijdigheid ?

Hierop antwoordt het algemeene beginsel der harmonie, der eenheid van tegendeelen.

Harmonie is nimmer verkrijgbaar uit het gelijkvormige. Zij ont-staat en doet ons menschen als ideale schoonheid aan, wanneer twee tegengestelde beginselen in eene eenheid zijn opgelost.

Deze harmonie treffen wij aan in de gulden snede of harmo-nische evenredigheid, waaraan door fra Luca Pacioli goddelijke eigenschappen worden toegeschreven.

Immers zij is vereeniging van tegendeelen, de vereeniging eener arythmetische en eener geometrische reeks.

Naar deze harmonische evenredigheid zijn de proporties van het menschelijke lichaam, blijkens de beeldwerken der HeHeensche oudheid, opgebouwd.

Zij heerscht in de verdeeling van lijnen en vlakken in de schil-derkunst.

De harmonie der kleuren berust op de vereeniging van com-plementaire kleuren, door overheersching der eene boven de andere.

In de muziek levert het octaaf, de herhaling van den grondtoon, geen harmonie. Van harmonie begint sprake te komen wanneer de tonen door hunne quinten, of de omkeering daarvan, de quarten, worden begeleid. De octaaf is eenheid of overeenstemming, de quint dat is de halve octaaf, de tweeheid of tegenstelling; de samen-voeging dezer beide en daarmede de harmonie wordt eerst ge-geven door de terts, de verbinding van octaaf en quint, die het gescheidene verbonden hooren laat.

Zoo wordt in het muziekstuk de hoofdstem begeleid door den contrapunctisch daartegen loopenden bas, dissonanten lossen zich op in accoorden ; het thema wordt met het tegenthema verbonden

(29)

en uit vereenigingingen van tegenstrijdige elementen is heel de compositie opgebouwd.

Doch vooral is deze harmonie ons menschen duidelijk in de architectuur.

Architectuur is gekristalliseerde muziek en muziek is uit de ruimte in den tijd getransponeerde architectuur.

»Die Saulenschaft, auch die Triglyphe klingt; Ich glaube gar, der ganze Tempel singt.«

De architectuur is in haar kern de harmonische samenvatting van twee tegenstrijdige beginselen, het verticale en het horizon-tale. Een der verhevenste harer gewrochten, de Dorische tempel, voemt een eenheid, saamgesteld uit basement, architraaf, kroon-lijst, als horizontale en verbindende, — zuilenrij en triglyphen als dragende deelen.

Terwijl de horizontale lijsten krachtig hun onderlinge over-eenstemming uitspreken, leggen de triglyphen niet minder na-druk op hun verwantschap met de zuilengalerij. Thema en te-genthema worden telkens in verschiUende modulatiën herhaald. Ja, in menig detail der ornamentiek vinden w i j dit principe van overeenstemming in het verschillende terug.

Het beheerschende beginsel is hier het horizontale, het be-dekkende — immers dient de tempel tot beschutting van het Godsbeeld — door den breed als in adelaarsvlucht zich uit-spreidenden geveldriehoek saamgevat.

Het beheerschende beginsel van de Gotische kathedraal is het verticale — immers de richting van den blik op den hemel, waar God onzichtbaar troont. — Elke verbindende en bedek-kende functie, aan het gewelf, aan de contreforten, aan de wim^ bergen, wordt in verticale richting overgeleid.

De symboliek is in den Gotischen tempel meer van mystischen, in den Dorischen van zuiver architectonischen aard. Maar ook in de Gotische kathedraal aanschouwen wij de harmonische

(30)

samenvatting in een accoord van elk voor zich fungeerende dee-len, de eenheid in het onderscheidene door de overheersching van het ideale hoofdbeginsel.

En het is alsof haar symboliek de zwaartekracht van het materieele schijnt op te heffen in de ideale streving naar omhoog.

Deze eenheid in het tegengestelde doorloopt het gansche heelal. Materie en kracht schijnen twee tegengestelde beginselen; toch moet in laatste instantie, zoowel krachtens deductive redeneering als laatstelijk ook krachtens natuurwetenschappelijk onderzoek, de materie als bestaande uit eenheden van kracht worden beschouwd. De deductive redeneering schijnt aan de inductive tegengesteld. Toch is evenzeer absolute deductie als volledige inductie onmogelijk. De waarheid wordt slechts gevonden door de harmonische veree-niging dezer beide.

Ja, indien wij den Geest mogen beschouwen als de hoogste mani-festatie der Kracht, dan blijkt het Heelal te zijn die harmonische eenheid van het schijnbaar tegengestelde en veelgemengde, die reeds Pythagoras er in meende aan te treffen. Want dan lost de oneindige veelheid der tegenstrijdige verschijnselen zich op in de grootsche eenheid van het Eeuwige en Goddelijke Al-eene Zijn. Zoo is ook harmonie de eenheid van het tegengestelde, die Staat en mensch beheerscht.

Het is geen toeval, dat Nietzsche deze diepere symbolische be-teekenis der harmonie, met name in de architectuur, onder woorden brengt, op dezelfde plaats waar hij over de ongelijk-heid der menschen als voorwaarde voor de bereiking hunner bestemming spreekt:

»Hier heben sich eines alten Tempels Trümmer aufwarts, — seht mir doch mit erleuchteten Augen hin!

Wahrlich, wer hier einst seine Gedanken in Stein nach oben türmte, um das Oeheimnis alles Lebens wusste er gleich dem Weisesten I

(31)

Dass Kampf und Ungleiches auch noch in der Schönheit sei, und Krieg und Macht und Uebermacht: das lehrt er uns hier im deuthchsten 01eichniss.«

Het noodzakelijke correlaat van ongelijkheid is strijd en godde-lijk is de strijd, die vooruitgang en ontwikkeling verwezengodde-lijkt. Uit strijd wordt het hoogere geboren.

Zoo ziet Ratzenhofer in »das Gesetz der absoluten FeindseUg-keit« de voornaamste motorische kracht der politiek:

»Der gesellschafdiche Kampf bringt den sittlichen Keim im Menschen zum Leben und erweckt die Kultur.«

Herediteit en selectie zijn de beide groote ontwikkelingsfactoren, uit wier in veelal tegengestelden zin werkende tendenzen de harmonie geboren wordt, waaruit de bloei der cultuur ontspruit.

Zoo wordt door harmonie de tegenstelling tusschen het tegen-strijdige en tevens overeenstemmende in hoogere eenheid opge-lost.

Zoo wordt de tegenstelling tusschen mensch en Staat opgelost in het accoord der overeenstemming van hun doel en bestemming.

Het is door persoonlijkheden, in ongelijkheid ontwikkeld, in strijd gestaald, in vrijheid bloeiend, dat het ideaal der mensch^ heid moet worden benaderd ; maar zulks ten behoeve der

ge-heele menschheid en in den dienst van den Almachtigen Oeest, die alles is, wat was, wat is en zijn zal

Datgene wat geweest is in alle eeuwigheid en in alle eeuwig-heid zijn zal, is de Geest, die het Heelal doordringt, van wien alle kracht ontspruit, die in het Heelal zich openbaart, en die de ademtocht is, die alles bezielt wat leeft.

Uit dien geest zijn zoowel de mensch als de samenleving in hare verschillende organisaties voortgekomen.

De ziel der tijdelijk op aarde toevende menschen is een vonk van dien hemelglans ; hun doel is, met dien stralenglans her-eend te worden. . ' - . : • ' i '

(32)

De idealen, die in den Staat leven, zijn mede afspiegeling^ van dien hemelgloed, die het Heelal doorstraalt:

»Doch eine Spanne Zeit, um mitzustreben, Nur ward dem Einzelnen gegeben,

Denn in der M'enschheit ist sein wahres Leben, Und, wie die Welle in den Ocean,

Sinkt er in sie zurück. Drum wirke du. So lang vor dir die Erdenbahn

Erschlossen ist; doch wenn dein Tagewerk getan, Froh schliesse deine Augen zu

Und juble, dass die Schranken fallen. Die dich getrennt vom grossen Sein !

In ihm, befreit von trügerischen Schein, Der deinen Bhck umwob, als eins mit Allen Erkennen wirst du dich, die sind und waren; Und, wie von je du in den Wesenscharen Gewaltet, eh du trugst dein Staubeskleid, So darf dich keine Sorge qualen,

Dir werde je die Zukunft fehlen, Dein ist die ganze Ewigkeit.«

(33)

Mijne dankbare hulde bied ik aan H . M . onze geëerbiedigde Koningin, wie het behaagd heeft op de voordracht van zijne Excellentie, den Minister van Binnenlandsche zaken, mij met dit hooge wetenschappelijke ambt te bekleeden. Mijne beste krachten hoop ik in te spannen om mij waardig te maken deze door mij op hoogen prijs gestelde eer.

Het is mij niet onbekend, dat het vertrouwen, door U in mij gesteld, tot mijne beroeping op deze plaats heeft bijgedragen.

Gelieft daarvoor de uitdrukking van mijnen bijzonderen dank te willen aanvaarden.

Dat mannen van hoog aanzien in den lande mij bij de aan-vaarding van deze nieuwe levenstaak hunne belangstelling en hunne aanbeveling hebben willen schenken, is eene ervaring in mijn leven, waaraan ik steeds met diepe erkentelijkheid zal terugdenken.

HOOGGELEERDE HEEREN RECTOR MAGNIFICUS EN PROFESSOREN !

De roep, die van uw aangenamen omgang en welwillende on-derlinge verstandhouding uitgaat, werd mij door de hartelijke ontvangst, die mij reeds van ettelijken uwer te beurt viel, beves-tigd. Ik beveel mij in u aller welwillendheid aan.

HOOGGEACHTE VERRIJN STUART!

Het is een juridische quaestie, wier oplossing mij niet geringe moeilijkheden baart, of ik te beschouwen ben als Uw opvolger, dan wel als die van onzen ambtgenoot V A N B L O M

(34)

Doch, zal ik dan grootendeels andere vakken hebben te onder-wijzen, dan door u werden gedoceerd, de omstandigheid dat ik hier sta doordien uw plaats openviel, zal, naar ik hoop, den band van vriendschap nog versterken, die ons zoovele jaren samenbond.

HOOGGEACHTE V A N B L O M !

Het is mij een voorrecht als uw collega aan deze Hoogeschool naast u te mogen staan. Reeds vroeger waren wij verbonden door hetzelfde streven : het eerlijk en ernstig zoeken naar waar-heid en recht. Dat wij ons beiden daarin één voelen, heeft reeds onze vriendschap gevestigd. Op dezen grondslag staat haar hechtheid verzekerd ook hier.

HOOGGEACHTE VRIENDEN U I T UTRECHT EN ANDERE PLAATSEN !

Uwe tegenwoordigheid op deze plaats geeft mij blijk dat gij mij ook in mijn nieuwen werkkring niet wilt vergeten. Ik dank u voor den steun, zoovele jaren van u op zoo hartelijke wijze onder-vonden. Mag de spreekplaats, mij thans te beurt gevallen, eene andere zijn dan de vroeger door mij ingenomene, de denkbeelden waarop ik ginds uw instemming mocht verwerven, zullen hier met niet minder warmte door mij worden beleden.

DAMES EN HEEREN STUDENTEN!

De rechtsgeleerde magistraat Bartolo de Sasso Ferrato, die ten tijde der Renaissance de theorie verkondigde van de Sou-vereiniteit van den Staat, heeft met behulp der wiskunde een werk over de overstroomingen van den Tiber en de daartegen uit te vaardigen verordeningen het licht doen zien.

Ik voor mij zou het niet op mij durven nemen, mij te begeven op wiskundig of waterbouwkundig gebied. Maar ik heb van de technische wetenschappen toch wel genoeg vernomen, om de hoog

(35)

waarde daarvan voor de ontwikkeling van den geest te beseffen. Ik ben ook gedachtig aan de spreuk, die Platoon boven de deur zijner Academie plaatste, verbiedende dat iemand zonder wiskun-dige propaedeusis daar binnentreden zou.

Het kan mij dus slechts verheugen, onderwijs te geven aan een Hoogeschool, die aan de studie der op wiskunde berustende weten-schappen is gewijd.

Ik meen wederkeerig bij U te mogen rekenen op belangstelling in die studie van het recht, waarmede ingenieurs en technologen in het leven in aanraking komen en waaraan elk ontwikkeld wetenschappelijk persoon niet vreemd behoort te zijn.

En wanneer bij enkelen of bij velen onder U de begeerte blijkt, om dieper op mijn gebied van studie door te dringen, dan door de wet met het oog op de noodzakelijkheid der praktijk van U geëischt wordt, dan zal geen moeite mij te veel zijn om daarin naar mijn vermogen Uw leidsman te wezen.

(36)

2) Dr. A. Kuyper. „Ons Program." bl. 58. 4) Dr. A. Kuyper. „Ons Instinctive Leven." bl. 6. 5) Plato. Rep. I I . 868 I V . 421. Leg. I V . 705, vlg. 6 Stahl. „Philosophie des Rechts.'^ I I . 2. bh 133. 7;. A. F . Graf von Schack. „Nachte des Orients "

8) W. Ostwald. „Der Werdegang einer Wissenschaft," Leipzig 1908, blz. 131-184. 9j „Der deutsch-französische Krieg." Generalstabswerk. l. bl. 327. W. Oncken. „Das Zeitalter des Kaiser Wilhelm" I L bl. 104.

10) Fritz Hönig. „Die Mannszucht in ihrer Bedeutung für Staat, Volk und Heer," bl. CS--69.

11) Jhr. Mr. A. F . de Savornin Lohman. „Gezag en Vryheid," bl. 13, 14. 12) StahL „Phil. des Rechts" I I bl. 135.

1"^) Plato. Rep. X-Boek, bijv. in hoofdstuk I L ^vyysvyg TM TS d-ei^co XUL dd'avaTco uav TM dso ovTv daarop moet ze geheel gericht zyn [GTtianonsv)]] en door deze

streving moet getrokken worden uit het ^.M^^oiiQ. [eKUO^vad^soaa èy, TOV novTOV,]

vgl. Theos. Ook in den Phaedo passim.

14) Jhr. Mr. A. F . de Savornin Lohman. „Gezag en Vrijheid", bl, 169. 15) Dr. A. Kuyper. „Ons Program" bl. 5 5 - 5 7 .

i6j V. Schack. „Nachte des Orients".

171 « liBv yag TOV GM^aTog novov ^va novov^evov X^^Q^^ öovdsv TO aoifxa dneqycid'QovTav, ifJVpj öe ^laoov ovdsv è^jiovov ^ad^rj^a. V I L 16 = 536 E .

18) Gustave le Bon; „Psychologie de PEducation,"

19) VgL b.v. Gustave Le Bon, „Psychologie du Socialisme", bladzijde 122 tot 244, spe-ciaal bladzijde 175 tot 196. Yan denzelfden: „Lois psychologlques de l'évolution dos Peuples." Periodiek in den Figaro verschonende artikelen van Jules Roche. Voorts Lecky „ Democracy and Liberty" enz. enz,

Voor Egypte vergelijke: Adolf Erman, „ Aegypten". I . 6e hoofdstuk. „Der Staat des neuen Reiches."

20) Otto Seeck. „Geschichte des Untergangs der Antiken Welt." 1ste deel, 2de boek; 3e Hoofdstuk: „Die Ausrottung der Besten".

G. Va cher de Lapouge. „Les Sélections sociales" blz. 67, 118, 263, 410 tot 438,449,456 et passim.

21) Gobineau „Inégalité". bl. 93.

22) Eduard von Hartmann. „Phaen. d. Sitti. Bewustseins," bl. 634.

13) Yergelijk o. m. Galton, „Hereditary Genius;" Ammon, ^Die Gesellschaftsordnung und ihre natürlichen Grundlagen" blz. 71-123; Simmel „Sociologie" blz. 732-746; verschillende opstellen van Albert Raibmeyr in de „Politisch-Anthropologische Revue". Woltmann, „Politische Anthropologie."

(37)

„Het Geslacht Oranje-Nasiau biedt het zeldzame "verschynsel eener regeerende familie aan, in welke gedurende langer dan een eeuw de opyolging der mannen van buitengewone bekwaamheid door niet é é n binnengeslopen mediocriteit verbroken of ge-gestremd wordt.

„Inden dichten drom der bijzondere personen, die wy tegen den achtergrond onzer 17de etuw van tusschen de schermen zien opkomen en voor het voetlicht elkander verdringen is er geen tweede groep, die de andere in zulke mate overschynt; Willem de Zwijger vooraan,"

24) Nietzsche. „Aiso sprach Zarathustra" JI „Von den Taranteln". Met de Taranteln zijn de democraten bedoeld.

Goethe. W. O. Divan. Buch Suleika. 26) Goethe. „Faust" lier Teil ler Act, RittersaaL

27) G. Ratzenhofer. „Wesen und Zweck der Politik", I , bl. 59. Von Schack, „Nachte des Orients.''

Cytaty

Powiązane dokumenty

N ajistotniejsza wydaje się regulacja przew idująca konieczność zapew nienia w arunków takiego wychowania w ro­ dzinie, które przyczyni się do „właściwego

Jednym z podstawowych zarzutów, jakie stawiali oni Rosyjskiej Cerkwi Prawosławnej, było jej uzależnienie od cara, którego autorytet wśród inteligencji stale się zmniejszał..

• Osoby siedzące przy jednym biurku komunikują się poprzez serwer. • Serwer wymaga dostępu do sieci o znaczącej

W porównaniu do surowca 925/Bl w wyniku procesu od- parafinowania TDAE we wszystkich wykonanych próbach zaobserwowano w deparafinacie wzrost zawartości atomów węgla w

Člen PEN-klubu, opakovaně de­ mokraticky zvolen hlasy spisovatelů - místopředseda (1992-1996) a předseda (1996-2008) krakovské pobočky Asociace polských spisovatelů

Experimental desorption profiles from the breakthrough experiments point to the absence of adsorbed methane once equilibrium is reached, achieving extremely high values of

➢ szlak żółty jest również wytyczony wzdłuż grzbietu Kolistego Gronia i ciągnie się do Hali Barankowej – jest to część środkowa ścieżki;. ➢ pomiędzy dwoma

In this case, the organic ligands in the final MOF must present two different types of functional groups: (i) coordinating groups, which are required for