• Nie Znaleziono Wyników

Overwegingen bij het gebruik van staal met hoge rekgrens in Schepen, Constructie dag van de sectie van scheepstechniek van het K.I.V.I, Op 8 maart 1969 te Delft, Overdruk uit het weekblad de Ingenieur., Nr. 26, 1968

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Overwegingen bij het gebruik van staal met hoge rekgrens in Schepen, Constructie dag van de sectie van scheepstechniek van het K.I.V.I, Op 8 maart 1969 te Delft, Overdruk uit het weekblad de Ingenieur., Nr. 26, 1968"

Copied!
16
0
0

Pełen tekst

(1)

ARCHIEF

SSL 133

KONINKLIJK INSTITÙUT VAN INGENIEURS

'Constructiedag' van de Sectie voor Scheepstechniek van het K. I. y. I.

op 8 maart 1968 te Deift

Overwegingen bij het gebruik van staal

met hoge rekgrens. in schepen

door

°ir. J. J. W. NIBBERING

p

(2)

Summary: Considerations about the use of higher strength steels in shipbuilding.

After a short introduction about the properties of these steels and connected welding aspects, the strength under compressive, tensile

and bending loads of H.S. steelstructures is discUssed.

In compression there is no danger of elastic bruckling of

plate-stiffener combinations as a whole, when H.S. steels are used, provided

that localinstábilities are avoided. These local instabilities can. be

edge-buckling-of slabs and shear buckling of webs of stiffeners.

Addi-tional stiffening or reductions in spans are often required when the thickness of webs is redUced on account of. the use of H.S. steel. A

better solution is taking advantage of the present rules of the Classifi-cation Societies, which permit appreciable reductions in the thickness

of deck- and bottomplating.

The tensile strength of H.S.-steetstructures is discussed in connection

to brittle fracture and fatigue. lt is argued that for most modern H.S.

steels brittle fracture can be neglectedas long as the. nôminal stresses, do not exceed yield point. This meansthat at least reductions in weight iii relation to the yield points of M.S. and H.S. steel are permissible. With respect to fatigi.ie.the situation is less favourable. Only when the average of the fluctuating stresses is highly tensible U.S. steel is

advan-tageous. This is for instance the case for the deck of a ship having.a

large still-water hogging bending moment:

In conclusion it is considered where and in which typesof ships H.S. steels should be used with preference.

I. Inlelding

'Staat met hoge rekgrens' is de wat langademige, maar voor

taal-kundigen aánvaardbare benaming voor staalsoorten die een

duidelijk hogere vloeigrens hebben dan Staal 42. Er wordt

onder begrepen alles wat in scheepsbouwkringen met- 'high-tensile-steel' of hoogvast staal wordt aangeduid en waarmee dikwijls Staal 52 bedoeld wordt.

Het bezwaar van de in de aanhef gegeven naam, de lengte, kè.n worden ondervangen door een zinvolle atkortmg als Staal

H(oge) R(ekgrens), maar aangezien de staalleverànciers meestal

van 'hoge sterkte staal' spreken, zal in dit artikel de afkorting

H.S.-staal worden gebruikt. Tot voor enkele jaren is er in

koopvaardijsóhepen maar weinig H.S.-staal verwerkt. Dit had

I)Voordracht gehouden op de 'Constructiedag' van de Sectie voor

Scheepstechniek op 8 maart 1968. Voor de beide andere voordrachten van deze reéks zie De Ingenieur 1968, nr. 24, blz. W 113 en W 123. (Voor de aankondiging zieDe Ingenieur1968, nr. 5, blz. A 65.)

WERKTUIG- EN ScHEEPSBOUW 12 I 28 JuNI 1968

SSL 133

V1J/

Werktuig- en Scheepsbouw

ii

Overwegingen bij het gebrüik van staal

629.11:669.14:539.4

met hoge rekgreñs in schepen

I)

door .ir. J.J.W. Nibbering, Lector T.H. Deift

diverse oorzaken. De prijs was hoog: het materiaal was bij

reparaties moeilijk te krijgen of te verwerken; voor stukgoed-schepen was een grote ruiminhoud belangrijker dan een laag

scheepsgewicht; het lassen van H.S.-staal leverde technischè en

organisatorische problemen op. Pas toen zicheen nieüw las-probleem voordeed bij de bouw van bijzonder grote schepen, namelijk het verbinden van seer dikke platen, is het toepassen

van H.S.-staal in die schepen in zwang gekomen: - .

De toepassing van H.S.staal behoeft nièt-beperktte blijven tot

zeer grote schepen. In ënkele Oost-Europese landenzijn diverse

vracht- en vissersschepen gehéel of gedeelteijk van Staal 52

vervaardigd. In de Verenigde Staten zijn al meerdan 20 schepen

van 10 000 BRT. gebouWd, waarin grote hoeveelheden

laag-gèlegeerd staal met een rekgrens tot 700 N/mm2 (70 kgf/rnm2) zijn verwerkt.

In Nederlandhebben de grote werven al jarenlang ervaring

met H.S.-staal door het bouwen yanschepen voorde Koninklijke

Marine: De technologische problemen zijn dus zeker niet

on-overkomenlijk. Vandaar dat in dezevoordràch( over deze zaken

betrekkelijk weinig zal worden gezegd. Ook de economische aspecten zullen op de achtergrond blijven. De aandacht za!

vooral worden gericht op ccii vrantwoorde toepassing van

H.S.-staal uit een oogpünt van sterkte. Hierbij zal blijken dat H.S.-staal niet altijd terecht wordt toegepast. Dikwijls heeft het gebruik van H.S.-staal alleen zin als extra aandacht wordt besteed aan de vormgeving van de constructie en de kwaliteit

van het laswerk.

Van de aldus ontstane winst in sterkte kan dan het grootste dee! te danken zijn aan laatstgenoemde factoren en niet aan het betere staal. Niettemin heeft dit. alles. ertoe bijgedragen dat een aantal Europese werven evenzeer vertrouwd geraakt

is met de verwerking van H.S.-staal als vele Oost-Europese en Japanse werven.

Toch blijft het de moeite waard orn te proberen bepaalde geichtsbesparingen diede klassebureaus op grond van gebruik van H.S.-staal toestaan ook te verkrijgen voor Staal 42. Deze bureaus staan tegenwoordig veel meer dan vroeger open voor

gefundeerde argumenten uit de praktijk, zeker als die vergezeld

worden van sterkteberekeningen of proefresultaten. Een van de doeleinden van dit artikel is de lezers van dienst te zijn met enkele gezichtspunten die in een dergelijke situatie naar voten

kumnen worden gebracht.

(3)

2. H.S.-staalsoorten (Samenvatting, zie fig. 1)

Staal 52, dat voor de 2e wereldoorlog al in de scheepsbouw

gebruikt werd, is nog steeds vrijwel de enige van de H.S.-staalsoorten die in koopvaardijschepen verwerkt worden. Tevens mag alleen van dit staal verwacht worden dat het in de niet zo verre toekomst het StanI 42 in belangrijke mate za!

verdringeri.

De hogere sterkte van dit staal in vergelijking met St. 42 kan

op. verschillende manieren al of niet gecombineerd worden

verkregen. Legeren

De eenvoudigste methode, opvoering van het koolstofgehalte, is ongeschikt omdat boyen ongeveer 0,2% C de lasbaarheid

siecht wordt. Een goed en algemeen gebruikt legeringselement

is mangaan dat tot 1,5% weinig schadelijke bij-effecten ver-oorzaakt. De winst in sterkte is in hoofdzaak te danken aan de versteviging van de ferriet door het vast crin opge!oste Mn. De winst in taaiheid is terug te voeren op de fijnere

perliet-lamellen. Si heeft eenzelfde invloed opde sterkte. Het is boyen-dien een goed desoxydatiemiddel (kalmeringsmiddel). 0,5% Si

is echter maximaal bruikbaar.

MIDDELEN TER VERHOGING VAN DE STERKTE VAN STAAL

a. .aGnBsli: NIEJ DOOR C TE VERHOGEN (LASBAARNGD

WU. DOOR Mn MITE <tRy. EN SI

(<QS%);Si TEVENS GODO DESOXYDATIEME)OEI. b RELVEIIFLJNEN: BEPROEFD MIDDEL: AL (TEVENS

ZEER GOED DESOXVDbTIEP4OVEI).

KORRALOROEL N AUSTEIKEIOEBED GEREMD DOOR AL - NITRIONS WAARDOOR KLEINE FERRETI(RELS. MODERN EN ZEER GODO Nb EN V.

BU ENEL AFKOELEN ZEER FUNVERDEELDE NITRH DEN EN CARBIDEN IN FERRIET--. ENIGE KORREL-VERFUNING MAAR VOORAL HARDING WAAR000R MATIGE TAANEJD.

DIT IS TE VERBETEREN DOOR:

-(ALMENEN EN LAAG AFWALSDI.

b. NOLMAALGLDEIEN.VERHITTEN IN

AUSTENIETGE-BLED WAAR Nb KORRELGROEJ VERUDELT.

GIL AFKOELENNIEUWE KIEMEN-.ZEER FUNE

KORRELSOMS GEVOLGO DOOR ONTLATEN OR 600 b 700t VOOR LETS BETERE TAAIHOD.

-E AVEGIRIKEEN EN ONTLATEN: DUUR MAAR

EFFECTIEF-PiNE MARTENSIETISCHE 0E BALNIETISCHE STRUC-1UUR.GEVOELIG VOOR ENANDEN,LASSEN ETC.

Fig. 1. Middelen ter verhoging van de sterkte van staal.

Xorre!verfijnen

Naast de legeringselementen kunnen korre!verfijnende ele-meriten worden toegevoegd zoals aluminium, dat tegeijk ceri zeer effectief desoxydatiemiddel is. Als korrelverñjners zijn echter Nb (niobium) en V (vanadium) en enkele andere ele-menten vecI beter en nog niet zo lang in zwang. Tijdens het afkoelen scheiden deze elementen zieh bij de overgang van de austeniet- naar de ferriet-perliet-fase uit in de vorm van zeer fijn yerdeelde carbiden en nitriden in de ferriet. Dit heeft een versterkende invloed op het zwakke ferriet en werkt tevens

enigszins korrelverfijnend. -Een stijging van de rekgrens is het

gevoig. De kerftaaiheid van het materiaal. is in deze toestand minder goed, vooral bij dikke platen, die langzaam alkoelen

(weinig korrelverfijning). Door kalmeren en afwalsen 2)bij lage temperatuur is dit te verbeteren. Meestal wordt echter 'norinaal-gegloeid'. Het staal wordt even in het austenietgebied verhit en

vervolgens in rustige !ucht afgekoeld. Door de aanwezigheid van de genoemde Nb- of V-precipitaten kunnen de austeniet-2).De deformatie bu betrekkelijk lage temperatuur veroorzaakt

rekristallisatie, dus korrelverfijning.

korrels niet 'groeien' tijdens het opwarmen en in de

austeniet-fase, waama bij het afkoelen het ontstaan en uitgroeien van

meerdere kiemen per austenietkorrel de korrelverfijning geeft.

Het normaa!g!oeien wordt soms gevolgd door ontlaten op6 à 700 oc. Dit kost eilige sterkte, maar verbetert de taaiheid

door--dat eventueel ontstane martensiet (vooral ann de

buiten-opperviakte van de plaat) wordt omgezet.

Afschrikken en ontlalen

Dit is ceri duur fabricageproces mùr zeer etTectief;. het is te vergeijken met het harden van gereedschappen. Alleen is het

koolstofgehalte van de staalpiaten lager. Men verkrijgt een zeer

fine, enigszinsmarténsietische 3) of bainietische 3) structuur.

Begrijpeijk is dat een dergelijk materiaal zeer gevoelig is voor bewerkingen als warmvervormen, branden en lassen.

M.b.v. de methoden a. en b. zijn rekgren.zen van 350 tot 420 N/mm2 (35 tot 42 kgf/mm2) te verwezenlijken. In sommige geval!en wordt het laatste bedrag mede bepaald door ongeveer

0,5% Ni. Met de derde methode kan men nog iets verder komen. In de eerstkomende jaren zal men met de tot -nu toe besproken

staalsoorten gòed uit de weg kunnen. Het is niet te verwachten dat een rekgrens hoger dan 420 N/mm2 (42 kgf7mm2) behalve bij hoge uitzondering in de scheepsbouw vereist zal zijn. Dit

za! in de volgende hoofdstukken worden toegelicht.

-3. Het lassen van H.S.-staal (Samenvatting, zie fig. 2)

Voor de stalen die geen korrelverfijnende elementen -als Nb en V bevatten en niet normaalgegloeid zijn, zoa!g ceri AISi-gekalmeerd, laagafgewalst mangaanstaal, is de invloed van ht lassen- soortgeijk ann die bij St. 42. 11U de micro-gelegeerde, fijnkorrelige stalen is het belangrijkste probleem dat de

fija-verdeelde nitriden en carbiden boyen ongeveer 1050 °C in

oplossing gaan, waardoor onnndde!lijk grote korrelvergroving

optreedt. In [7] is aangetoond dat dit verschijnsel alleen bepaald

LASSEN VAN H.S.-STAAL. 1-4.5.-STALER ZONDER Nb 0F V.

NVLOED YAN HOT LASSEN AIS BU 91(2.

VOORVERWARMEN OÑ ÑARDING DI UNDER-BEAD CRACKS TE VERMUDEN MEESTAL. NIET NUDEL, MAAR

BU VOCHTIG EGEO WEER WEL AAN TE DEVELEN.

VOORAL BU NET OEBRÙIK VAN NIET-BASISCHE

ELEKTRODEN. GRONDLAAG. IN DIENE- PLATEN ALTUD

BASISCH.-S STALER MET Nb OF V.

DE FUNVER0EEULO NITRIDEN EN CARBIDEN

-GAAN BOVEN ± 1OEL IN LWLOSSING, HIERDOOR

STERILE KORRELGROEI.

SNEL LASSEN EN KLEINE NEAT-INPUT BEPERKEN DE BREEDTE VAN DO GROFRORRELIGE ZONE. DUS MEEN LADEN TEZHNIEK( VOORAL Bi ta.-EN UM-LASSEN) N000ZAKELILK; OEEFT VEREDELEND EFFECT. BEZWAAR GROTE SNELHEID:HAROINGKANS OP UNDERBEAD-CRACKS, VOORAL ALS LASMATER1AAL REEL H2 BEVAT;GEBRUIK DUE BASISCHE ELEMROEISN.

IN APPARATENBOUW BU Éfl LAAG LASSEN(E.-E.SJ

NORMAALGLOEIEN VEREIST; NIET MOGELOK IN SCHEEl'S-BOUW OFSCHOON MET INTENS LOCAAL VEDIITTEN

VIEL BEREIKT ZOU KUNNEN WORDEN. (900 b 950 C)

TWEE LAGEN-TECHNIEK TOT 30 h 35m,,, PLAATOIKTE AANZIENLtJK BETEN.

-FIg; 2. Lassen van H.S.-staal.

3)Martensiet = C in oververzadigde oplossingin ferriet.

-Bainiet = Fe3C bihnen de ferrietkorrels uitgescheiden. Perliet = pakketjes lamellen van ferriet + FC3Cnaos:

ferriet-korrels. - -

(4)

wordt door de temperatuur en niet door de opwarm- of afkoel-sneiheid. Snel lassen en kleine heat-input kan dus alleen maar

helpen de breedte van het grofkorrelige .gebied te beperken. De

snelle afkoeling hierbij maakt de zaak in ander opzicht weer

erger doordat een harde structuur in, maar ook enigszins buiten

het grofkorrelige gebied ontstaat. Hierdoor wordt de kans op 'under-bead cracks' groot, vooral als bet lasmateriaal relatief

veel H2 bevat; badische elektroden zijn dus wel bijzonder

gewenst.

De kans op vorming vn een brede grolkorrelige zone is bet

grootst bij lasprocessen waarbij de las in één laag gelegd wordt,

zoals gebeurt bij het elektroslak- en elektrogaslassen en even-tueel. bij het onder poederdek lassen. Bij 50 mm dikke platen

kunnen tot 10 mm brede grofkorrelige zones optreden, waarvan

de kerftaaibeid bij lage temperatuur zeer siecht is. In de appa-ratenbouw wordt daarom veelal normaalgloeien na bet lassen

vereist.

De genoemde, ook voor de scheepsbouw zeer aantrekkelijke

automatische lasprocessen, zijn in zekere zin te verbeteren door kleinere .vullingeñ en twee lagen technieken toe te passen, zoals

momenteel al hier en daar'gebeurt. Tot 30 à 35 mm plaatdikte lijken- deze methoden voldoende succes te hebben orn de ge-noemde lasprocessen te kunnen handhaven. Voor de

scheeps-bouw ugt deze (voorlopige) grens vanzelfsprekend niet

on-gunstig.

Overigens is het niet gezegd dat er in de toekomst niet

gloei-methoden komen die ookin de scheepsbouw op de helling. kunnen wOrden toegepast. In principe is een korte lokale,

intense verhitting van, de grolkorrelige zone, die een

tempera-tuur van ongeveer 900 à 950 oc geeft in staat orn een aanzienlijke

verbetering van de oververhitte zone te geven. In Japan heeft men jets dergelijks al cens geprobeerd. Misschien dat, in de elektrotechniek geschikte warmtebronnen te ontwikkelen zijn. De loonkosten zullen door dergelijke methoden maar weinig

stijgen.

-Tenslotte nog iets over voorwarmen, een techniek die in de scheepsbouw met weinig moeite kan worden verwezenlijkt en

het gevaar van under-bead cracks drastisch bestrijdt. Het is

nodig bij lassen met hoge sneiheid en lageheat-input, en vooral

bij vochtig en, koud weer. Door voorwarmen wordt vocht

ver-wijderd en de afkoelsnelheid verlaagd. Het eerste vermindert de

waterstof in de lasboog; bet tweede voorkomt een te harde

martensietische zone, waardoor eventueel aanwezige waterstof niet tot under-bead. cracks aanleiding kan geven. Als voor-warmen niet wòrdt toegepast is het noodzakelijk tenminste de

grondnaad in dikke platen met een basische elektrode teleggen.

4. De sterkte van H.S.-stalen constructies onder drukbelastingen

a. Een bezwaar dat dikwijls tegen het gebruik van H.S.-staaj

wordt gehanteerd, is dat het uit een oogpunt van knik geen

voordelen biedt boyen vloeistaal, omdat voor beide staalsoorten

de elasticiteitsmodulus gelijk is. lnderdaad speelt bij zuivere Eulerse knik de hoogte van de rekgrens geen rol zoals blijkt

c,t2El

uit de. formule ak

12F

De vraag is of deze vorm van knikken in de scheepsbouw voorkomt en zo ja of er ernstig rkening mee moet worden

gehouden. Plaatselijk knikken, bijvoorbeeld van ongesteunde plaatvelden tussen verstijvingen behoeft niet noodzakeijk een teken vañ zwakte te zijn.

WERK.TUIG EN .SCHEEPSBOUW 12 f 28 JUNI 1968

OETREKKEL'JK

NUT-ELOOS GEDEELTE

I 55400 cm4 (I effectief 3500D cm4 ) o

W 1490 cm3 (WejfectjefOd 1000 cm3 )

U knik van 'strip (120

()

24) .-'1000 kg! 1cm2. 000

. ' . ,

¡ 49200 cm4

.W= 1760cm3

cTk5k van strip (120c 24) .'.10000 kgf/cm2

V)

Fig. 3. Randknik van plaatverstijvingen.

Door deinvoering van het langsspantensysteem in de scheep-bouw is de druksterkte van het.langsverbaúd met een sprong gestegen. Bij bet dwarsspantensysteern was de knikgrens van

de beplating tussen twee dekbalken meestal lagerdan de

vloei-grens van bet gebruikte staal:Gelukkig bleef, in geval van ex-treem hoge belastingen, uitbuilen beperkt doordat de stringer-' plàat-berghoutsgangcornbinatie en de langsdragers vqldoende sterkte en stijflieid bezaten.

In een langsspanténconstructie geldt bet laatste fiagenoeg voor de gehele dek- en huidconstructie. De berekende Euler knikspanning van een langsbalk met bijbehorende dekstrip 'is

een veelvoud van de rekgrens. Voor een 80 000-tons-tanker met

een dek van St.52 bedraagt die spanning na reductie. voor 10% corrosie ongeveer 300 kN/cm2 (30000 kgf/cm2). De

marge t.o.v: de vloeigreois is zo gròot dat elastisch. uitknikken

geen probleem is. De constructie kan dus intact blijven totdat de nominale spanning de vloeigrens bereikt. Hierbij moetwel

aan enkele nader te behandelen nevenvoorwaarden worden' voldaan. Er zijn nameijk andere vormen van elastisch

uit-knikken waarop men speciaal bu het gebruik van H.S.-staal bedacht moet zijn De belangrijkste zijn het uitbuigen van de randen (fig. 3) en bet plooien van ongestèunde vlakken van

plaatverstijvingen. Het eerste kan de effectieve hoogte van een

plaatverstijver aanrnerkelijk reduceren, vooral in' geval van buiging. Het is vanzelfsprekend te vernujden door de

onge-steunde lengte te verkleinen of een dikker en lager plat te nemen, maar beide oplossingen betekenen meer gewicht. Verreweg de besté methode is de verstijver iets te verlagen en het gewonnen

materiaal te gebruiken voor bet verstijven van de rand Hçt

weerstandsmoment wordt daardoor niet kleiner en bet traag-heidsmoment maar weinig zoals blijkt uitfig. 3. Dedrukspan-fling waarbij de rand nog niet uitknikt, is zònder en mèt rand-verstijving in de orde van resp. 10 en 100 kN/cm2 (1000 en 10000 kgf/cm2). De randverstijving betekent dus een enorme versterking. Uit de figuur blijkt overigens dat als de reductie

(5)

in effectieve plathoogte als gevolg van het knikken van de rand

equivalent gedacht wordt.met een stuk plat ter hoogte van 120 mm, liet resterende traagheidsmoment toch nog 35000 cm4 is

(zonder corrosie-reductie). Dit betekent dat de Euler

knik-sterkte van de gehele ligger nog altijd ruun voldoende is. De

reductie in het weerstandsmoment is wêl van belang, ofschoon deze pas merkbaar wordt bij spaiTningen hoger dan lO kN/cm2 (1000 kgf/cm2)

Al met al is het zaak orn bij toepassing van H.S.-staal de dikte van eventuele slabs niet te verminderen. Dit betekent dat de gewichtswinst uitsluitend door verlichting van de dek- en huidbeplating moet worden verkregen;. elders zal blij ken dat

dit tevens verreweg de meest economische methode is. Hêt plooien van ongesteuiide plaatvlakken is een prábleem dat zich vooral de laatste tijd heeft. voorgedaan bij schepen waarin

zich zeer diepe spanten en raamstijien bevinden. Het plooien ontstaat in eerste instantie doordat de schuifspanningen, ver-oorzaakt door de dwarskracht in een ligger een grenswaarde overschrijden. Die grenswaarde is bij benadering omgekeerd evenredig met het kwadraat van de hoogte van het hf zoals

toegelicht is in figuur 4. Voor liggers met zware flenzen en een

dUn lijf is de schuifspanning min of meer constant over de

hoogte; de ermee gepaard gaande normaalspanningen op

vlakken die een hoek van 45° met de verticaal maken zijn dus ook ongeveer constant. In een M.Z.H. van 15 mm dik dat aan afschuiving, buiging en druk wordt blootgesteld, kan bet

ge-vaar voor plooien in eerste benadering worden bçoordeeld

rn.b.v. een van de knikformules van Euler. Bij een

veronder-stelde (lage!) schuifspanning van 5 kN/cm2 (500 kgf/cm2) geldt voor een strip van 1 cm breedte uitgaan4e van waarden in kgf:

42 Ex.1,53

500=

(i.v2)xl,52x12

In werkelijkheid kan de ongesteunde hoogte van zo'n zaathout

wel twee mani zo groot zijn. Dergelijke liggers zijn dus weinig plooivast. De beste bescherming tegen piooien vormen de in de.

scheepsbouw overigens niet zo populaire

diagonaalverstij-vingeñ. Ook hier za! dus bij toepassen van H.S.-staal

gewicbts-winst niet moeten worden gezocht in het lichter maken vande

liggers, omdat dit onvermijdelijk tot extrawerk aanieidinggeeft.

Een laatste vorm van instabiliteit, het kantelen of kiepen van

telhoge liggers, heéft niet met knik maar met buiging en wringing

te maken. De neigingishet grootst bij slabs en asymmetrische liggers. Het verschijnsel heeft weer meer met de elasticiteits-modulus dan de rekgrens te maken en is dus bij H.S.-stalen liggers het best te voorkomen door de lijfdikte niet dunner te maken dan is toegestaan voor de equivalente St.42-liggers. Anders rnoetën extra kiepknietjes worden ingezet of dient de

ongesteunde lengte te worden verkleind. Ook hier is een goede

en economisch aantrekkelijke oplossing het gebruik van T-verstijvingen. Overigens komt de hier beschouwde vorm vân

kiepen ais opzichzelfstaand verschijnsel in de huidige scheeps-cónstructies niet voor, orndat de ongesteunde lengten meer dan voldoende. kléin zijn.

De voorlopige conclusie van het voorgaande is dat de

rek-grens als maat voor de druksterkte van H.S.-stalen constructies

mag worden gehanteerd,. mits lokale. instabiliteiten

in de

verstijvingen kunnen worden vermeden. Over mogeiijke insta-biliteit van de .dek- en huid beplating (uitbuilen) en de gevolgen

ervan voor de draagkracht van de constructies zal in het

na-volgende worden gesproken.

-200

1=200cm; h= =140cm

P100 lE N T*S -j ' T..',..,'.. *t WL5 KIEPEN -VOOR T - 5OO kg! /cm2 4 .n.21- 5 IS 5OD ø1-200cm (1-v2)1,512x12 h toetaatbaa, =140 cm

Fig. 4. Plooien en -kiepen van verstijviñgen.

b. Combinaties van belastingen in de richzing van en loodrecht

opplaathalkconstructies - .

De meesteverbanddelen van een schip worden tegelijk aan axiale

en buigbelastingen blootgesteld Een Iigger, die uitsluitend op

buiging wordt belast, mag bij gebruik van H-.S.-staal niet even-redig met de verhouding van de rekgrenzen van St.42 en H.S.-staal lichter worden gemaakt t.o.v. een-ligger van St.42. Immers,

niet het produkt vanopperviak van de doorsnede en rekgrens,

maar het produkt vanweerstandsmomenten rekgrens moet voor beide -ligger gelijk zijn. De voorschriften van de klassebureaus - voor de -langsspanten, -balken en -dragers zijn hiermee in

over-eenstemining. Dit lijkt overigens niet geheel terecht omdat die verbanddelen niet alléén aan buiging, maar ook aun trek- en

drukbelastingen onderworpen worden. in het dek van grote

schepen zijn deze laatste zeifs het belangrijkste. Toch za! iets

verder blijken- dat door de genoemde voòrschriften aan het

H.S.-staai niet tekort wordt gedaan.

De kiassebureaus staan toe dat het weerstandsmoment van een schip tegen langsscheepse buiging een lineaire functie is van de verhouding van de rekgrenzen van St.42 en H.S.staal -(of iets dergelijks) mits de doorbuigingen niet te groôt worden.

Op grond hiervan zouden de doorsneden van-de dek- en bodem-constructies gereduceerd mogen worden volgens de verhouding van die rekgrenzen. Zojuist is echter gezegd dat in de eisen voor

lokalebuigsterkte niet het oppervlak van de doorsnede maar het

weerstandsmoment maatgevend is. Het lijkt erop dat wat met

de ene hand wordt gegeven, met de andere wordt teruggenomeñ.

In de praktijk vaIl dit erg mee. Eerder is al opgemerkt dat ver-lichtingen op grond van gebruik van H.S.-staal bij voorkeur

niet in de verstijvingen moeten worden ondergebracht. De

enige overblijvende mogelijkheid is het dunner maken van\ de dek- en huidbeplating. De klassebureaus komen hieraan ver-gaand tegemoet door de minimum dikten van die. beplating

(6)

t4 I F1totaat. 257 Cm2 J,42000 cr W1- 1520. cn ]I F totaat 177 cn-69% J -33600 cn-60%J W1400cnv'92%W, VergelíJklng: fl tosI -Gawichtabesparing 31%

Langsschoepse bülgspanning 35Oj

jocale buigspannlng G1 j08Q (zou £0%groter

- magen aun)

Locale doorbuiging 0/.mm [pv 035mm

ALs de meowerkende pleat breedte van de 10mm

pleat haLf zo groot is ala van de 20mm pLaat: ..J?65%7i..Locale doorbuiging Q5 mm

W30SWr..7u,. 117Cj

1b0U

Fig. 5. De invloed van de dikte van de beplating op het traagheids-moment en weerstandstraagheids-moment van een verstijver-plaat combinatie.

bijna geheel evenredig te stellen met de verhouding van de

rekgrenzen van St.42 en H.S.-staal. Of dit terecht is, zal elders

worden bezien.

-Elke scheepsbouwer weet wat er gebeurt als van een

ver-stijver-plaat còmbinatie de plaat lichter wodt gemaakt. Het

weerstandsmoment verandert nauweijks, het

traagheidsmo-ment enigermate maar minder danevenredig met deprocentuele

hoeveelheid bespaard materiaal. Dit komt doordat het

zwaarte-punt van de doorsnede gunstiger, dw.z. minder dicht bij de.

huid- of dekplaat komt te liggen. In fig. 5 wordt hiervan een

praktisch, en veeLzeggend voorbeeld gegeven; zelfs als de mee-werkende ,plaatbreedte van de 10 mm plaát half zo groot wordt genomen als voor de 20 rnmplaat, aun de buigspanningen voor

St.52 nog alleszins toelaatbaar.

Met het dunner maken van de bodem- en dekbeplating kan men

niet tever gaan omdat de klassebureaus minimum dikten voor-schrijven. De dikte van 10 ihm in fig. Sis al aanzienlijk dunner

dan is toegestaan (14,5 mm). Dit suggereert dat voor staalsoorten

hoger dan St.52 de toepassingsmogelijkheden beperkt aun. In

hoeverre dit juist is, komt hieronder tersprake.

-c. Minimum dikien vdn 'huid- en dekbeplating

Oorspronkeijk werd de minimum dikté van huid- en dekbe-plating bepaald aan de hand van de formule

-. /o-(St.42)

1U.S.= St.42

V

a(H.S.)

Voor het zojuist gegeven voorbeeld zou dit betekenen dat

als 19mm het minimum voor- St.42 is, voor St.52 een minimum

dekdikte van 16,5 mm geldt. Voor de zu- en schotbeplating

geldt deze formule flog, -wat bègrijpelijk is omdat -in die con-structies de lOkale buigspanningen overheersen. Voor de dek-WERKT-UIG- EN SCHEEPSBOUW 12 / 28 JUNI-1968

en bodembeplating heeft meniiiëuwe formules opgesteld die er

nagenoeg op neerkomen dat de dikte van die beplating even -redig met de verhouding van de rekgrenzen mag worden

ver-minderd. Het argument is dat de betrokken beplating net alleen

loodrecht op zijn vlak maar eyenzeer in zijn vlak (bijv. door

langsscheepse buigiiig) wordt belast. Voor het eerdèr gegeven

-voorbeeld betekent dit, dat een minimale dikte van 14,5 mm bij St.52 mogelijk is. Hieraan wordt wel de voorwaarde

ver-bonden dat de minimum afstand van de langsbalken niet groter _is dan een zekere waarde. Bij Lloyds is dit 65 t,JK, waarin

-o GB(St.42)

-K=

cV+B(H.S.) - ; - -

-In [3] wordt opgemerkt dat dit wordt geeist op grond van

knikoverwegingen, dus niet op grond van buigsterkte tegeih waterdruk of ladingdruk. Het is de moeite waard dit wat nader te analyseren. Voor St.42 met K = 1 betekent dit dat een I cm brede strip van de dekbeplating tussen twee langsbalken kan

ir2L:1

uitkñikken als de spanningcr de waarde bereikt;

- - - -

- (lv2)12F

-

-dat is 4,3kN/cm2 (430'kgf/cm2) voor i = 65 t. Dit lijkt g laag,: maar hierbij moeten twee dingen worden bedacht :

-de dwarsscheepse drukspanningen in -de -dek- en: bo-dem- bodem-beplating worden veroorzaàkt door buiging van de raahn-balken. Doordat het zwaartepunt van mn raambalk-dek-combinatie dicht- bij het dek ugt, zijn de buigspanningen

t.p.v. het dek klein; - - -

-licht uitknikken van een dek- ofbodempaneelheeft nagenoeg

-; geen invloed op de sterktevan de raambatk.Een gedeelte van het dek doct a.h.w. niet mee in de ,Sterktè, wat een gunstige invloed heeft op-de ligging van het-zwaartepunt van-de raam- -

-balk, zoals al eerder (fig. 5) is besproken. -

-Dat- licht uitknikken voor de dekbeplating niet bezwaarlijk 'is,

wordt geïllustreerd iÌi fig. 6. De middenstrip yande plaat knikt

-uit zodra-de drukspanning een waárde van 8,7 kN/cm2 (870 - kgf/cm2) overschrijdt; de bijbehorende verkorting van de-plaat is 0,41 min. Wanneer aan de voet van het raamspant de-druk-spanning toeneemttot 12 kN/cm2 (1200 kgf/cm2), ial de

mid-denstrip uitknikken. -T.p.vhet raamspant is de plaat 0,56 mm

-korter geworden. Aangezien in het midden de strip maar 0,41

mm kortér kan worden, moet'hetverschilvan 0,560,41 = 0,15

-mm worden geleverd' door uitknikken; de ontstane uitbuiging - aal ongeveer 7 mm zijn. De bujgspanning in de plaat bedraagt

-dan 12,5 kN/cm2 -(1250 kgf/cm2). De drukspanning aan het

-plaatoppervlak is dus 8,7 + -12,5 kN/cm2 (2120-kgf/cm2)-. -Als dunnere platen worden gebruikt zijn de uitbuigipgeii groter, maar de totale drukspanning neemt niet toe, eerder af.

-Bij -14,5 mm is de kriikspañning 5,3 kN/cm2 (530kgf/cm2). De, -

-uitbuiging van de - plaat belraagt 11 -mm, de bijbehorende

buigspanning is ongeveer 13,3 kN/cm2 (l33OE kgf/cm2) en de totale drukspanning 18,6 kN/cm2 (1860 kgf/cm2). De spanning aande voet van de raambalk is nu misschien 10% hoger dan bij de 19mm plaat, waar geen enkel bezwaar tegen is. De nogal lage eis van Lloyds i.v.m. de kniksterkte van de beplating is d'us.

-- zeker verantwoord. - -

-- De --vraag is of-- dit òok geldt bij aanwezigheid van belastingen

-loodrecht op het vlak van de beplating. De grootste buigspanning --- in een bodemplaat van 21,5mm st. 52 vaneen 80000-tons-tanker,

bedraagt- ongeveer-l7kN/cm2(l 700kgf/cm2)t:p.v.-hetlangsspant; - de dòorbuiging is gelijk-aan2,70 mm. Dèzewaarden gèlden voor

de gelijklastige toegeladen toestand in een lege tank. Wanneer

de betrokken doorsnede -in een golitop ligt en hét schip slingert,

(7)

'f 1200 870 t.p.v: j f TUSSEN \RAAMSPANTJ ( SPANIEN

RAAM-/

1200 530

tp.v. j / TUSSEN \RAAMSPANTJ RAAM-\SPAÑTEN' %óik 870 f1000-0,41 mm t-1000-0,4lmrn o-bui, 1250 7mm UknikS7O I'10D0-056mm -o-druk» 2120' o-knIJ( 530 iruk + o-bliig 1860 19mm

stampt en dompt, -kunnen de spanningen en doorbuigingen wel

50% groter zijn; resp. 25,5 kN/cm2 (2550 kgf/cm2) en 4 min. De dwarsscheepse membraanspanning bedraagt dan ongeveer

2,5 kN/cm2 (250 kgf/cm2); zie fig. 7. De resterende drukspànnmg

in de plaat is 4,5 kN/cm2 (450 kgf/cm2-); deze dòet de door: bulging van 4 min toenemen tot 4,5 mm en veroorzaakt een

extra buigspanning van 4 kN/cm2 (400 kgf/cm2) De totale

drukspanning wordt (25,5 + 4,5 + 4,0 kN/cm2 (3400 kgf/cm2).

De bodemplaat wordt dus tot aan zijn vloeigrens -belast! De

platen kunnen derhalve rnoeilijk dunner worden. De enige weg

die open staat orn meer profit te trekken van staalsoorten van

hogere sterkte dan St.52 is het verkleinen van de afstand vande

langsspantén. Ditheeft uit constructief oogpunt bezien vele

voordelen. In deeerste plaats kan de minimum plaatdikte

even-- -

Mc112

redigmetdespantaftandwordenverkleind (

-

-

; voor

w

c2i2

gelijke c mag t procentueel evenveel afnemen als i). Minsteñs

870 r 1000 870 GESTIPPELD OELDT 1200 VÔR UITÓEBOOEN PLAAT. 870

'e

UITKNIKKEN N0DG 0M VERSCHIL VAN 0,56mm- 0,1 mm 0,15mm TE OVERBRUGGEN.

DE HIERVOOR BENODIGDE

DOOR-BUIGING IS ONGEVEER 7mm EN DE B'JBEHORENDE BUIOSPAN-NIÑO i50kgr /cm2

FIg. 6. Spanningen en

vervormin-gen van op druk helaste, uitge-knikte platen van verschillende

dikten.

even belangrijk is dat de dooíbuigingen bij constante I/i afnemen

als ¡ afneemt: Dit komt doòrdat dé doorbuigingen evenrédig zijn met de vierde macht van I en omgekeerd evenredig met slechts de derde macht van1.

Andere voordelen zijn dat doordat het aantal verstijvingen toeneemt de hoogte ervan kan afnemen. Hierdoor wordt het gevaar -van knikken van de vrije rand en plooien van het lijf

verminderd en kan derhalve de dikte van de verstijvingen

ver-kleind worden. Dit heeft bet voordeeldat de gewichtsbesparingen

niet meer uitsluitend Uit de dek- of bodemplaten behoevente

komen. Loor deze extra bron van gewichtswhist wordt de

grens van economische toepasbaarheid van H.S.-stalen naar hogere rekgrenzen verschoven..

Rest- nu de yraag of uitbuigingen in.het dwarsscheepse viak door

uitknikken en/of waterdrukbelasting, de bijdrage. van

de;dek-of bodembeplating in de langsscheepse sterkte niet nadelig

beïnvloeden. Hetantwoordt luidt neen (fig. 8).

(8)

1968-2S0 kgf /cm2.-. TREK

s'

¡ 2000 kgf/cm2 t t7002 t t 1 t kgf/crn aa

as1TYT iç

GI!!

KSOkgf /cm :smmi _:4__42LJ 450 kgt/cm2

_p_obt?M

700gf/cm2 j

MEMBRAANSPAN-J.-

L.

-4.-..'loo-250. k-.. 250 -.1..- 450 i.-. kgf/cm2 kgf/cm2 TREK -.4.. DRUK

r

.1 -f----LANDS SPANT RAAMS PAN T

Fig 7. Dwarsscheepse spanningen in de bodemconstructie veroor-zaakt door waterdrukbeiasting

OEM. 1300 kgt/cm2

LANGSt

II

ifI* ill iIiì1i il

--J

RAAMSPANT MAX. 1400: kgl/cm2 MIN 1050 kgf/cm2

Fig. 8. Vermindering van de langsscheepse sterkte i.v.m uitbuigingen

van bodemplaten doorwaterdruk.

Voor een bodemplaat van 21,5 mm dik-te reduceert een grote

uitbuigiìig bijv. gehjk aan de halve plaatdikte, de langsscheepse buigspanning -midden tüssen twee langsspanten met een bedrag

van ca. 2,5 kN/cm2 (250 kgf/cm2). De gemiddelde spann ng

WERKTUIG EN -SCHEEPSBOiJW 12 / 28 JUNI 1968

-in de- gehele bodemconstructie za! hierdoor hoogsteñs met I kN/cm (100 kgf/cm2) toenemen, d.w:z. de langsscheepse buigspanning neemt bijv toe van 13 tot 14 kN/cm2 (1300 tot

1400 kgf/cm2). De gevolgen zijn dus niet verontrustend

5. De-sterkte van H.S.-staal uit een oogpunt vanbrosbreken -. In het voorgaande-hoofdstuk-is de sterktevan het langsverband

onder statische drukbelastingen behandeld. Nu is de .sterkte onder trekbelastingen aan de beurt. Hierbij moet onderscheid worden -gemaakt tussen 'breek'sterkte, 'scheur'sterkte en 'ver

vormings'sterkte. r

Onder breeksterkte wordt verstaan de weerstand van .de

scheepsconstructie tegen doormidden breken. Dit doormidden

breken is altijd een vorm van bros breken. Taaie breuken konien

in schepen niet voor; dearbeid benodigd voorhetveroorzaken van een taaie schuifbreuk is een veelvoud van wat in de meest extreme condities op een schip kan werken. Dit houdt in dat.

lang vóórdat het Iangsscheeps buigend moment -waarden bereikt die bijv. in het dek van eën schip een taaie schuifbreuk zoûden

kuñnen veroorzaken, de bodemconstructie zal zijn bezweken als gevolg van overschrijden van de druksterkte.

Breken van een schip als gevolg van vermoeiing is al even

onwaarschijnlijk aIS het ontstaan van schuifbreuken.

Vermoei-ingsscheuren groeien zo .langzaam dat altijd tijdig reparaties

-kunnen worden verricht. De kosten van deze reparaties en van eventuele waterschade maken dat het wèlgewenst is de scheeps-constructie zo te ontwerpen dat kleinere scheuren zelden

voor-komen. M.a.w. de constructie moet voldoende scheursterkte

-hebben. . .

-De vervormingssterkte van schepen houdt verband met de

eis dat blijveride vervormingen, ook al gaan deze niet gepaard - met scheuren, binnen bepaalde grenzen - moeten blij ven. Eeñ van de overwegingen hierbij is dat het sluiten van dekopeningen geen moei!ijkheden mag geven. Dit onderwerp zal verder..niet -worden behandeld. Vermoeiing za! we! aan de orde komen in

hoofdstuk 6.

-Wat brosse breuken precies zijn, en hoe zij kannen 9ntstaan,

zaihier niet worden besproken. Alleen datgene wat in het kader van dit artikel nodig is, wordt vermèld. (Fig. 9.)

-Brosse breuken zijn - te onderscheiden - in Iaagspannings- en

hoogspanningsbreuken. De eerste ontstaan bij nominale spn

-fingen die belangrijk beneden de vloeigrens liggen. Ter plaatse

van de oorsprong van de breuk is er eén zeer lokàleplastische

vervorming van enkele tienden van procenten. De meeste

-lang-spanningsbreuken ontstaan door de gezamenlijke invloed van de spanningen t.g.v. de uitwendige belasting en de

residuele-lasspanningen. -

-Bij hoogspanningsbreuken is het lokale vervormingsver-

-mogen van het materiaa! zo groot dat de vervormingen tg.v.

de lasspanningen te verwaarlozen zijn. De lokale vervormingen tot breuk liggen nu in dé orde van enkelë procenten. In de meeste --constructies worden deze pas bereikt als de nominale spanning

de vloeigrensoverschrijdt.

-2

-Het hier gegeven ônderscheid tussen !äag- en

hoogspannings-bréuken is onvolledig. Er kunnen bijv. ook laagspannings-

-breuken ontstaan zonder dat lasspanningen aanwezig zijn en er -zijn hoogspanningsbreuken mogelijk - waäraan zeer geringe

plastische vervoñningen zijn voorafgegaan. Het is daarom-beter losse breuken te onderscheiden in 'plane strain' en 'plane

Stress' fractures, verband houdend met de spanningstoestand

-t.p.v. de kerf op het moment van breken.

W--137

ALK L AN G S BAL K

(9)

LOCALE REK W138 6% InvLoed ts -spannlngen groat 2 0,1% -50° -40° DUCT LIlY TRANSITION'

Deze afatand Is bu H.&-staten meestat

I I

BROS UITERLUK TOENEMEÑDE KANS OPSCHUIFBREUKEN

(KRISTALL'JN, CHEVRONS ) (VEZELIG UITERL'JK)

veet kLeiner

Hoe dan ook: karakteristiek voor een laagspanningsbreuk

is de zeer geringe plastisehe vervormbaarheid van het materiaal t.p.v.. de oorsprong van de breuk. Dit gedrag manifesteert zich

alleen beneden een bepaalde temperatuurzone, overgangszone of -ternperatuur.genaamd. Omdat dit gebied de overgang van hoge naar lage rek aangeeft, spreekt men wel van 'ductility transition'.

De ductility transition van een materiaal is niet een absoluut gegeven. Het rnaakt bijv. een groot yerschil of de

overgangs-temperatuur met statische kerfbuigproeven of kerfslagproeven

wordt bepaald. Het rnâakt een minstens even groot versehil of

deproevèn gedaan wordei met materiaal in de leveringstoestand of in gelaste of gebrande toestand.

Alle voor de scheepsbouw goedgekeurde staalsoorten zijn

momenteel. van dusdanige kwaliteit dat zelfs bij aanwezigheid

van zeer scherpe kerven brosse breuken niet als gevolg van statische of semi-statische belàstingen kunnen ontstaan in .het

materiaal in de leverings:oestand. Zodra echter door lassen, branden of vervormen het oorspronkelijk goede .materiaal

plaatselijk getransformeerd wordt, kan de 'ductility'

overgangs-ternperatuur waarden bereiken die boyen de laagste bedrijfs-temperatuur liggen. In dat geval kan vanuit een scheurtje of lasfout een brosse breuk ontstaan. Er zijn dan twee mogelijk-heden: de breuk stopt op enige afstand van de oorsprong of de breuk slaat door. Dit is in hoofdzaak afhankelijk van her feit. of het .materiaal bij de betrokken temperatuur in. staat is orn

een breuk te lateii stoppen. Voor elke staalsoort bestaat er

namelijk een temperatuur waarbeneden een brosse breuk bij

een bepaalde spanning doorloopt. Deze stoptemperatuur

behoeft alleen gekend te worden voor het materiaal in de niet

door lassen enz. beschadigde toestand. Ongelukkigerwijs is zu aan de hoge kant, in vele. gevallen hoger dan O °C. Als dat niet

zo was, zou het brosse breukprobleem allang ,opgélost zijn,

althans voor wat betreft de Iangsscheepse sterkte van schepen. Inuners elke eventueel ontstane breuk zou onmiddellijk.stoppen.

Fig;9. Verbañdtussen rek totbreuk en temperatuurvoorgelaste constructie-elernenten uit st. 42 [18].

+200

STOP-TEMP. 30°

De resulterende kleine scheuren zouden alleen lekkage en

reparatiekosten veroorzaken. .

De praktijk heeftuitgewezen dat brosse breuken, die ontstaan

zijn t.p.v. een las, nooit de las of de invloèdszone volgen, maar afbuigen. De oorzaak ligt in het aanwezige spanningsvéld dat zelden zijn hoófdrichting loodrecht op de las heeft als geyolg van deaanwezigheid van inwendige spanningen. Ondanks deze praktijkervarrng lijkt het toch verstandig orn als staalsoorten met een voldoende lage stoptemperatuur worden gëbruikt, de stuiken inde huid en het dek te laten verscherven. Eenscheur kan zich dan nooit verder dan één plaatbreedte langs of in een las voortplanten. Dit is speciaal van belang wanneer H.S.-staal

wordt toegepast. De door de klassebureaus aan deze staalsoorten gestelde eisen zijn.namelijk zwaarder dan voor overeenkomstige

kwaliteiten van St.42. Hierdoor zullen

platen van

D.H.-kwaliteit veelal een stoptemperatuur bezitten die lager ligt dan 0°C. Dit betekent, dat als in een tanker dergelijk D.H.-staal in

dek en bodem wordt toegepast, het schip nagenoeg onbreekbaar is. De enige mogelijkhêid zou zijn, dat een breuk zich langs een

lasnaad ontwikkelt. Verscherven van de stuiken voorkomt dan complete breuk.

De onekerheid die momenteel nog steeds t.a.v. brosse breuk

bestaat, is niet een gevblg van het feit dat niet bekend is hoe een schip te vrijwaren voor brosse breuk. De oorzaak isdat de

voor-geschreven keuringsmethoden tekort schieten in betrouw-baarheid. Twee staalsoorten die beide bu O °C 55 Nm (40 ftlbf

energie kunnen opnemen in een Charpy-test kunnen

respec-tievelijk stoptemperatureñ hebben van + 15 °C en 20 °C!

Het vreemdè is nu dat een schip.gebouwd uit het staal van + 15 °C precies even zwaar geconstrueerd mag worden als een schip

gébouwd uit het 20 °C staal. Wanneer er nu geen goede methoden bestonden pm de stòptemperatuur nauwkeurig te

bepalen, zou men met deze situatie wel genoegen moeten nemen.

De 20 jaar oude Robertsonproef en de Japanse 'Double tension

test' zijn in de isotherme uitvoering echter volledig betrouwbaar. DE INGENIEUR / JRG. 80 / NR: 26 / 28 JUNI 1968

BROSSE BREUK BROSSE BREUK

LOOPT DOOR STO PT.

PLANE STRAIN PLANE STRESS

rats nominate spanning groter lis dan 800 kf/crn2 .I!00 taagspannings breuken Unom< Uy. hoogspannings breuken nom Uy -30° ' , -20° -10° Q0 +10! FRACTURE

APPEAR-TEMPERATUUR (°) ANCE TRANSITION'

.v ND.T.(PeI(InI Drop Weight Test)

(10)

De paar duizend gulden kosten spelen t.o.v. de prijzen van de huidige grote schepen geen enkele rol. Trouwens bijna even betrouwbaar en minder materiaai vergend is de in het labora-torium voor Scheepsconstructies gebruikte vaigewicht

buig-proef. Een jets grotere spreiding vertoont de bekende Drop

Weight-test van Pettini, die echter niet geschikt is voor dikke platen.

In hoeverre de kiassebureaus bij het vaststelien van de

ver-banddelen van een schip het gevaar van brosse breuk laten

mee-teilen is niet bekend. Legt het veet gewicht in de schaal dan zou men betangrijke reducties bij gebruik van scheurstoppend stani mogen verwachten. Dit getdt niet alteen voor H.S.-staal,

maar ook voor St.42! Men kan zich bijv. voorstellen dat de dikterducties die nu voor een H.S.-staal waarvan menniet

zéker weet of scheuren erin zullen stoppen, worden toegestaan,

niet evenzeer kunnen worden toegekend aan een St.42 dat wèi

met zekerheid scheurstoppend is. Uiteraard geldt dit alleen voor

verbanddeten waarin de trekbelastingen de drukbeiastingen

overheersen, zoals voor de bodem van een vrachtschip met eèn uitgesproken sagging (vlakwater buigend moment).

Wanneer H.S.-staal gebruikt wordt, waarvan de

stoptempe-ratuur niet voldoende laag is, is de kans op

laagspannings-breuken in principe even groot ais bij St.42, ook al is de

kerf-taaiheid van het H.S.-staat beter. Het is nameijk zeer goed

mogelijk dat het H.S.-staal meer bedorven wordt door lassen en branden dan het St.42. Als beide máterialen in de gelaste toestand even slecht zijn, zal een taagspahningsbreuk in beide gevatlen bij dezetfde spanning kunnen. ontstaan ondanks dat de rekgrens van het H.S-staal hoger is. Dit komt doordat ook de lasspanningen hoger zijn. Gelukkig is het zo dat laagspan-ningsbreuken tegenwoordig nog maar zeer zeiden voorkomen. De kwatiteit van constructie, laswerk en materiaal is in de loop

der jaren btijkbaar tot een voldoende niveau gek9men.

Hoogspanningsbreuken komen al even zelden voor, maar dit

is in hQofdzaak te danken aan het feit dat de langsscheepse

buigspanningen de vtoeigrens niet halen. Ais echter een

hoog-spanningsbreuk ontstaat bij een temperatuur die beneden de stoptemperatuur ugt, is een complete breuk onvermijdelijk.

Dit is in tegensteiling tot de situatie bij een laagspanningsbreuk

waar stoppen van de breuk nogal eens.is voorgekomen als

gevotg van het feit dat op enige afstand van de oorsprong de nominale spanningen tè laag waren orn de breuk in stand te

houden. T.a.v het gevaar van hoogspanningsbreuken zijn

H.S.-stalen in het voordeel t.o.v. St.42, omdat een hoogspannings-breuk pas kan òntstaan als in een betrekkelijk groot gebied de vloeigrens wordt overschreden.

6. Vermoeiingsaspecten

Vermoeiing is een verschijnsel dat meer in schepen voorkomt

dan menigeen denkt. De meeste vermoeiingsscheurtjes worden

alleen nooit ontdekt. Meestal wordt een scheur pas gonsta

teerd als lekkage optreedt of als onderdelen min of meer gaan

rammelen: Uit een oogpunt van sterkte behoeft dit niet

be-zwaarlijk te zijn. Een schip is een zo coherent geheel, dat als ergens een onderdeel het begeeft, de rest van de constructie zijn taak we! overneemt. Een belangrijke voorwaarde is echter

dat het materiaat van dusdanige kwaiiteit moet zijn dat de

vermoeiingsscheur niet kan overgaan in een brosse breuk. In dit verband is van belang dat in gelaste constructies eenkleine

vermoeiingsscheur meestal gevaarlijker is dan een grote. Dit lijkt geheel in tegenspraak met wat de breukmechanica

hier-BILGE KEEL BILGE PLATING BRITTLE FRAC-TURE IRANS VERSE BUTI- WELD

Fig. 10. Brosse breuk ontstaan vanuit een vermoeiingsscheurtje.

over zegt, nametijk dat de breukspanning omgekeerd

even-redig is met de wortel uit de scheurlengte. De verklaring is dat

vermoeiingsscheuren aitijd ontstaan op plaatsen waar gelast of

gebrand is. Aangezien de kwaliteit van het materiaal daar

siechter is dan elders zal, zolang de scheurtjes klein zijn, er een verhoogde kans op brosse breuk bestaan. Hier draagt belangrijk

toe bij dat eenkleinscheurtje zich geheel in het residuete

trek-spanningsveld van een las kan bevinden. Zodra de scheurtop buiten die zone komt, is het gevaar van breukinitiatié, - zeker

bij statische belastingen -, veel kleiner. (Een voorbeeld van een metersiange brosse breuk, ontstaan aan dè voet van een miniem vermoeiingsscheurtje, wordt getoond in fig. to.)

Met dit alles is niet gezegd dat vermoeiingsscheuren onbeperkt mogen groeien. Op een bepaald ogenblik zullen ze een nieuwe

lasnaad bereiken. Dit. is bijzonder gevaarlijk omdat dan èn het

grootte-effect èn de lasinvtoeden. samenspelen. Het meest ge-vaarlijk zijn vermoeiingsscheuren die zich langs de rand van een stuikias, in de inkarteling ontwikkelen (fig. Il). Het ene

ogenblik lijkt de plaat nog geheel intact, terwijl enkele uren later een Scheur over de gehele breedte ontstaat. Dit type scheur is in

het eerste stadium zeer moeilijk te ontdekken.

De spanningen in schepen van St.42 zijn momenteet nog niet

zo hoog dat dergelijke scheuren' voorkomen. In andere vaar-tuigen hebben zij zich wèt voorgedaan en orn het zacht uit te

drukken veel ongerief veroorzaakt. De vermoeiingsscheuren die

tot nog toe in schepen zijn gevonden, ijn altijd ontstaan op

(11)

-Fig. 1. Verinoeiingsscheur uitgaande ván inkarteling.

/

E Q

/

FIg. 12. Macro-òyclische vervorming bij 'high-cycle fatigue' (elastisch)

en 'low-cycle fatigue' (plastisch) t.p.v. de oorsprong van eenscheur

voordat deze gevormd is.

-an St52 t.52 / i

/

/

/

STRESS CYCLING

i

/

--7

I-

/

F , F

/

PLASTISCH STRAIN CYCLING N

FIg. 13. Vermoeiingskronunen voor prismatische staven van St. 42

en St. 52. .

-plaatsen waar zowel ccii constructieve discontinuïteit aanwezig was als laswerk of brandwerk was verricht. Fig. IO was hiervan een goedvoorbeeld Men moet bet al heel bont hebben gemaakt,

als er scheuren ontstaan op plaatsen waar maar één van deze

twee factoien zijn invloed kan uitoefenen.

De vermoeiingssterkte van constructiedetails waarin beide

factoren vertegenwoordigd zijn, is vrijwel onafhankelijk van de sterkte -van hèt staal. Dit geldt zowel in het gebied van de w 140

'high-cycle fatigue', d.wz. voor vermoeiing bij meer dan 100 000 belastingswisselingen als in het gebied van de 'low-cycle fatigue!

dus bij grote wisselingen- van de belasting. Het verachil tussen beide soorten vermoeiing is eigenlijk dat bij high-cycle fatigue het materiaal t.p.v. de oorsprong van de scheur alleen e1atisch vervormt tijdens een belastingswisseling terwijl bij low-cycle fatigue het materiaal - duidelijk afwisselend plastisch rekt en krimpt (zie fig. I 2). Bij een òngekerfde staafdie even beneden

vloeigrens wiáselendWordt belast, is Ea = o ongeveerO, i 2% x 2

0,24%. Bij belasten even boyen boyen de vloeigrens kan de cyclische rek bijv. uit 0,24% elastische plus0,5 à I % plastische vervorming bestaan. Het is duideijk dat ondanks dat. de uit-wendige belastingen voor beide gevallen bijna gelijk zijn, het aantal wisselingen tot breuk in het tweede geval een fractie zal ziin van het aantal voor bet eerste geval. De Wöhlerkröìnine

g= f(-N)loopt in de omgeving van de vloeigrens dan ook bijna

horizontaal (fig. 13).

De resultaten van vermoeiingsproeven bij verschillende

be-lastingen kunnen nu worden uitgezet op basis van devervorming in de proefstaaf of op basis van de spanning. Als voor de

ver-vorming Ec wordt geschreven, zijn in het high-cyçle gebied beide

Wöhlerkromnien gelijk. In het low-cycle gebied, d.w.z. bíj

wisselende -spanningen gelijk aan of groter dan de vloeigrens buigt zoals gezegd.de kromine voor de spanning in horizontale richting af. De Ee-kromme blijft echter stijgen. Een onderzoek dat de g-N-kromme oplevert, wordt stress-cycling genoemd en een e-N-krommè strain-cycling. Het is niet juist onderscheid té maken - tussen resultaten verkregen met de ene en de andere methodeis de oorzàak van de misvatting dat de low-cycle

ver-moeiingssterkte van H.S.-staal beter is dan van St.42. Men hanteert dan proefresultaten verkregen- m.b.v niet- tf

licht-gekerfde, ongelasté staven. De i-N-krommen vòor H.S.-staal blijken dan mderdaad hoger teliggen dan voor St.42. Maar wat niet wordt opgemerkt isdat de e-N-krommen vrijwel

samen-vallen. (Fig. 13.)

-Alleen voorconstructies die géén discontinuiteiten in dé vorm

van scherpe overgangen, gaten c.d. bevatten, rn.a.w. min of,

meer vergelijkbaar zijn met ongekerfde staven, mag met de hoge

vermoeiingssterkte voor H.S.-staal worden gerekend die door de a-N-krommen wordt aangegeven. Voor meer normale

ge-laste constructies zijñ die a-N-kronuiien principieelonbruikbaar.

De a-N-krommen zouden wèl min - of meer geschikt zijn, als

maarbekend was welke vervormingen t.p.v. de discòntinuïteiten -tijdens het wisselen van de beIasting optreden. - Voor een

een-voudig geval als een plant met een gat crin, is wel -met goede benadering het ontstaan van een vermoeiingsscheurtje te

voorspellen op grond van resultaten verkregèn met ongekerfde

-staven (fig. 14). -Zolang de toestand elastisch is, is de cyclische

vervorming aan de rand van het gat drie maal zo groot alsaan

de rand van de -plíiat. Bu hogere wisselbelastingen zal het

materiaalin de onmiddeffijke omgeving van de plaat fwisselend

plastisch rekken en krimpen. De totale vervorming, d.w.z. de

som van deplastische deformatie en de elastische deformatie za!, als -het plastisch vervormde gebiedje klein is t.o.v. de afmeting

van het gat, weer niet veci groter kunnen zijn dan drie maal de nominale rek Ea2. Dit komt doordat het beetje materiaal aan de voet van het gat door het omringende elastisch vervornsde materiaal a.h.w. een bepaalde vervorming opgedrongen kiijgt. Bij vlóeistaal bestaat die vervormingbij een bepaalde belasting bijv. uit 0,2% elastische rek en 0,15% plastische rek, terwijl bij St.52 deze bedragen respectievelijk 0,25% en 0,1% kunnen zijn. In beide gevallen iá de totale rek 0,35%. Het aantal

belas-tingswisselingen tot het ontstaan van een scheurtje zal dus voor

beide materialen gelijk zijn omdat de Wöhlerkrommen voor

(12)

3 Et2 t7 St.52 vSt.42 3cl1 3 tC St.42 I PLASTISCH VERVORMD ,t.52 j GEBIEDJE

Fig. 14. Vereenvoudigd beéld van de spanningen en vervormingen in een plaat voorzien van een rond gat.

strain-cycling identiek zijn. (In deze redenering is de invloed van versteviging hardening) en het omgekeerde

(strain-softening) buiten beschouwing gelaten, evenals de vorm van de

trekkrommen, de rek tot breuk en de rek t.p.v. de breuk als

bepaald met een standaard trekstaaf, In het algemeen is het zo

dat voor het beschouwde geval van een plaat met een gat erin de vermoeiingssterkte bij gebruik van H.S.-staal toch we! jets hoger is dan van St.42. Het voordeel verdwijnt echter geheel wanneer het niet een geboord maar een gebrand gat betreft of wanneer t.p.v. het.gat laswerk is verricht.)

De voorgaande redenering geldt in principe voor hetontstaan

van scheurtjes en dan speciaal bij belastingen die een

wisse!-karakter hebben, dus waarvan de trekcomponent ongeveer gelijk is aan de drukcomponent. Bij belastingen met een

sproñg-karakter zijn er drie mogelijkheden:

De belastingscyclus speelt zich overwegend in het drukgebied

af. In dat geval is vermoeiing in schpen vrijwel uitgesloten.

De nominale trekspanningscomponent is kleiner,maar wel

van de orde van grootte van de vloeigrens van St.42, (bijv.

0,8 o).

De situatie is vergelijkbàar met die bij een wisselbelasting. De nominale trekspanning is gelijk of bijna gelijk aan de vloeigrens van St.42. In dit geval zal het St.42 t.p.v. de

oor-sprong van de scheur te!kens iets meer rekken dan krimpen (zie fig. 15). Voor een H.S.-staal is dezelfde belasting niet hoog genoeg orn dezelfde kruip te veroorzaken. Het St.42

verkeert dus in een ongunstiger situatie en zal eerder scheuren.

Zodra een scheurtje is ontstaan, wordt de zaak nogerger. Het

kruipeffect heeft namelijk als tweede nadelige gevoig dat de scheur zich tijdens het drukgedeelte van de belasting nietmeer

sluit. Bij H.S.-staal zal dit bij dezelfde belastingscyclus wèl in

zekere mate het geval zijn. Zolang dan de scheur gesloten is, is

de vervorming van het materiaal per belastingseenheid in de voet van de scheur maar een fractie van de vervorming tijdens het openstaan. Als de scheur bij H.S.-staal bijv. tijdens van WERKTUIG- EN SCHEEPSBOUW 12 / 28 JUNI 1968

Fig. 15. Geleidelijk toenemende blijvende rekin gevalvan belastingen met een sprongkarakter(ag,m>0).

de belastingscyclus dicht is, is de totale cyclische vervorming

in de voet van de scheur in eèrste benadering maar 3/4 van die bij St.42. Dit betekent vanzelfsprekend êen groot voordeel voor

H.S.-staal. Deze overweging telt extra zwaar omdat in gelaste

constructies meestal het aantal wiselingen nodig om een schetir

te doenontstáán vçel geringer is dan het aantal nodig orn een

scheur bijv. één plaatdikte ver voort te planten.

We kunnen dus stellen dat voor schepen met een groot

vlak-water buigend moment het gebruik van H.S.-staal uit een 00g-punt van vermoeiing voordeel kan bieden.. Dat hef toch maar

een betrekkelijk klein voordeel is, komt in de eerste plaats door

het random-karakter van de golfbuigbelastingen. Dit wordt

duidelijk m.b.v. fig. 16. Stel dat na een extreme belasting zowel

een scheur in H.S.-staal als in St.42 blijvend openstaat onder

invloed van de aanwezige vlakwaterspanning. De scheuropening

is uiteraard het grootst bij St.42. Vervolgens wordt

veronder-steld dat deze bij de lage belasting Am1n in St.42 nog niet dicht gedrukt wordt maar in geval van St.52 wèl. Het voordeel hiervan

voor H.S.-staal is dan toch maar heel betrekkelijk want

belas-oaFBL3snMwJ.

H

SEUREN STEW VERGRO JScI-EUR \_DICHT 6 BU HS-STAQ_

i2

V.0 b GEMODELDE CVCLISO-E VERVORr.,tt3 VAN SELJ

BU HS.-Sto.Aj en St.42

1lg 16. De invloed van het 'random'-karakter van de schecpsbelasting op de vervormingen t.p.v. scheuren

(13)

tingswisselingen van de aangegeven grootte komen maar hoogst

zelden voor. Het gros van de belastingswisselingen is veel

kleiñer dan AmAmjn. Bij de meeste wisselingen blijvendus

beide scheuren openstaan; deze groeien derhalve in beide

materialen even snel.

De laatste redenering is één van dò vele die bij verder door-denken in deze materie te houden zijn. De ene keer zal een

argument gunstig, de anderç keer ongunstig voor H.S.-staal zijn.

Voorlopig zal men zich daarom op bet experiment moeten verlaten orn een betrouwbare mdruk van de werkelijkheid te kunnén krijgen. Helaas is experimenteel onderzoek met

ge-programmeerde en random-belastingen ann gelaste

constructie-elementen jets dat voor staalconstructies nog nergens syste-matisch is aangépakt. Voor constante wisselende belastingen

is enig onderzoekmateriaal beschikbaar. Hieruit valt geen

significant voordeel voor H.S.-staal te destilleren tenzij voor

belastingen met cen extreem sprongkarakter.

7. Divérsen Reparaties

Een ondeskundige behandeling van een. schip uit hoogwaardig stanI, bijv. in het geval van reparaties4 béhoeft niet tot eriistige nadelige gevolgen aanleiding te geven.

Een schip is een'redundant structure' waarin een plaatseijke vrzwakking bijv. als gevoig van te hoog verbitten van

eenQ-en T-staal, of bet nieuw inbreenQ-engeenQ-en van eeenQ-en plaat van lage rek-grens op de sterkte van het geheel geen merkbare invloed heeft.

Met omgekeerde, bet door aanlassen en dergeijke creëren van 'hard spots' kan eventueel tot scheuren aanleidmg geven. Deze scheureñ zullen zich, door de goede kerftaaiheid van -bet

orn-ringende, niet-beschadigdemateriaal, nietverkunnen uitstrekken.

(Betrekkehjk snelle uitbreiding. van die scheuren door ver-moeiing moet echter waarschijnlijk worden geacht.)

Doòrbuigingen

De problematiek t.a.v. de doorbuigingen van schepen, gebouwd van H.S.-staal heett meer met vrijboordbepalingen, persoonlijke

opvattingen van zeevarenden en het flexibel maken van pijp

-leidingen te maken dan met de scheepssterkte. Daarnaast levert

de geleiding van schroefassen in de grote schepen, door de

achterlijke ligging van de M.K., weinig moeilijkheden. De

beperkingen die aan de doorbuigingen door de klassebureaus

worden gesteld zijn daardoor moeilijk op hun juistheid te

beoordelen.

-Trillingen

-Trillingsmoeilijkheden zijn zo nauw verweven met de mógelijk

beden en beperkingen van de schroef- en machinefabrikanten,

dateen onvermijdelijk eenzijdigebesprekingervan onvruchtbaar zou zijn. Men hoeft alleen-maar te denken aan onderwerpen als

vergroten van de tip-clearance, dubbelschroevers i.p.v. enkel-schroevers, het opvoeren van het aantal scbroefbladen en bet

toepassen van meer schroeven op één as orn gespreksstof voor een complete lezing op te werpen.

De trillingen die ontstaan bij varen in korte golven door

re-sonantie van de tweeknoopsfrequentje en de golffre4uentie zijn door een kleine koers- of snelheidswijziging goed te vermijden

en hoeven derhalve de toepassing van H.S.-staal niet in de weg

te staan.

-8. Slot

Tot nu toe is gezien dat de vloeigrens zowel bij druk, buiging

als brosse breuk een goe maat is voor de sterkte van

de-scheepsconstructie; tenminste als het gevaar voor

laagspan-ningsbreuken wordt genegeerd omdat deze bij de huidige

kwaliteit van stanI en lasmateriaal.-en het huidige niveau van de las- en controletechniek in schepen voorzien van H.S.-staal eigenlijk niet meer kunnen voorkomen.

Wat de vermoeiingssterkte betreft, is aangetoond dat er

alleen enige sprake is van een relatie met de vloeigrens voor

constructies die gedurende het grootste deal van de vaartijd

gemiddeld ann een hoge trekbelasting onderworpen aun. In het algemeen is- dit w als er een groot vlakwater buigend moment op het schip werkt. Bij conventionele vrachtschepen met de

M.K. midscheeps is dit in de geladen toestand een hogging

moment (opbuigend).

-Min of meer homogeen beladen tankers en bulk-carriers

(graan) ondervinden een licht sagging vlakwater moment

(neer-buigend). De belasting loodrecht op de bodem is niet groot, doordat lading- en waterdruk elkaar tegenwerken. De

belang-rijkste belasting van het langsverband is dus- de

goltbuig-belasting. In fig. 1 7 is dit in de onderste figuur in tekening

gebracht; de bovenste figuur geldt -voor een schip dat wèl een

vlakwater buigend momeñt ondervindt.

-Als verondersteld wordt dat dit laatste schip uit een oogpunt van vermoeiing niet lichter geconstrueerd zou mogen worden,

dan mag een ander, yergelijkbaar schip zònder vlakwater

bwgend moment wèl lichter worden gebouwd.

-- Wanneer ((1mai + amj,Jals-maat voor de vermoeiingsbelasting

wordt gebruikt, mag dus ('maaz + t7mn ).groter zijn dan (a,,,, + '7mm,) vanwege de afwezigheid-van eengemiddelde trekspanning

'7m Het verschil tussen de genoemde sommen van c,,,,. en

'7mn is echter niet zo groot, dat '7mai gelijk wordt aan '7ma, Het risico van breken òf bezwij ken onder eenmalige trek- en drukbelasting is dus bij schip 2 kleiner dan bij schip I, m.a.w. bij schip I is vermoeiing het criterium waarop de constructie dient te worden gebaseerd. Het gebruik -van H.S.staal heeft

dus geen zin, omdat er geen behoefte bestaat ann nòg meer

zekerheid tegen bezwijken of breken dan er al is; het zou de - -kans op het ontstaan van vermoeiingsscheuren alleen maar

verhogen. - -

-Wi! men dergelijke schepen toch lichter consteueren dan kan

men, in de plants van H.S.-staal te gebruiken, beter de vorm-geving en het laswerk van de constructiedetails-verbeteren. In feite is dit precies datgene wat in dergelijke gevallen gebeurt.

De klassebureaus steilen bij gebruik van H.S.-staal hogere éisen

aan constructie en laswerk dan bij St.42 en bereiken alleen

daarmee al de hogere sterkte op grond waarvan de verlichtingen

van de constructie gerechtvaardigd zijn. Dat dit minder aan bet H.S.-staal dan ann de kwaliteit vañ de constructie te danken is,

moet maar op de koop toe worden genornen.

-ßij bet hoofdstuk vermoeiing is betoogd dat het geheel van

belastingen op een schip alleen dàn in staat is

vermoeiings-scheuren te veroorzaken als laswerk èn constrúctieve vorm-gevingvanmatig niveau zijn. Zijn beide uitstekend, dan kan bet

niveau van de golfbuigspanningen wel met 50 tot- 100%. stijgen

voor er weer gevaar voor vermoeiing optreedt. In dat geval

zullen de extremen van de gollbuigspanningen waarden

be-reiken die mómenteel alleen in schepen met een groot vlakwater

(14)

max1*Umnmax2UÇmjn.

Fig. 17. Langsscheepse golfbuigspanningen in schepen nièt en zorider vlakwater buigspanningen.

moment mogelijk zijn. Het risico van bezwijken of breken is dan weer aanwezig, waarmee de kansen voor- H.S.-staal zijn teruggekomen. Het is echter onwaarschijnlijk dat in schepen

met een klein vlakwater buigend moment staalsoorten hoger dan

St.60 ooit nodig zullen zijn.

De tot nu toe besproken gevallen zijn betrekkeijk eenvoudig., Moeilijker wordt het wanneer het orn schepen gaat waarvan een anntalruimen of tanks permanent leeg zijn of waarvan de-ene helft gedurende de heenreis en de andere helft gedurende de terugreis gevuld is. Het vlakwater buigend moment is dan

meestal groot, en kan de ene reis hogging en de andere sagging

zijn. De belastingen loodrecht op de odem zijn dienovereen-komstig en kunnen bij de huidige grote tanks en ruimen- de

langsscheepse buigspanningen zelfs overheersen. Deze schepen lijken dus bij uitstek geschikt voor de toepassing van -H.S.-staal. Tóch zijn er een aantal overwegingen die maken dat voor elk individueel geval een zorgvuldige studie vereist is, .voordat een verantwoorde beslissmg kan .worden genomen, zeker als we in

de toekomst kijken en aan St.60 en hoger denken. In de eerste

plaats spelen de dwarskrachten in die schepen een zo grote rol,

dat de eis van voorkomen. van plooien door te grote schuif spanningen een vermindering van de zw arte van het verticaal verband bemoeilijkt. De eerder besproken voorzieningen in de

vorm van het gebruik van T-liggersi.p.v. slabs en het aanbrengen

van diagonaalverstijvingen zullen dikwijls nodig zijn. Verder kunnen de onverstijfde gedeelten van de bodembeplating der-mate zwaar worden belast dat verkleinen van de ongesteundé lengten veelal hoodzakelijk is.

Bij de grote tankers geldt bovendien dat ruimte meer eon

probleem is dan gewicht, zodat hot voordeel van gewichtswinst

door H.S.-staal lettórlijk geen gewicht in de schaal legt. Door

de afwezigheid van grote openingen in het dek telt ook het

probleem van te .grote plaatdikten niet, te zwaar. Hieruit voIgt al dat het dek van bulkcarriers meer in aanmerking komt voor uitvoering in H.S.-staal. De dubbele bodem van deze schepen

WERKT-UIG- EN SCHEEPSBOUW 12 / 28 JUNI 1968

is meestal iv.m. stortladiilg zo zwaar.geconstrueerd dat het-gebruik van H.S.-staal daar overbodig is. Soms wordt het

dwarsverband bewust ten koste van het langsverband versterkt orn de neutrale lijn van het schip wat hoger te krijgen ten einde

de spanningen in het dek te verlagen. Dit sorteert het meeste

effect alsde dekconstructie licht geconstrueerd -is, dus als H.S.-staal is gebruikt.

Met nadruk moet erop worden gewezen dat de optimale

oplossing'van dit soort problemen nauwelijks meer zonder hulp

van een computer op een bevredigende wijze is te doen. Het is

verheugend dat enkele kiassebureaus in dit opzicht de ontwerpers

en constructeurs vergaand tegemoet komen.

Uit- alles wat in dit artikel is besproken voigt dat de door

sommige klassebureaus als reductiefactor voor H.S.-staÁl

ge-hanteerde verhouding van de som van de treksterkte en de vioeigrens van St.42 en H.S.-staal te conservatief is voor

schepen met een' groot vlakwater buigend moment. De

ver-houding van de rekgrenzen zou meer terecht zijn.

In het algemeen is

-(SL42)

(a +

ø8)(SL 42)

- a (1-LS.) (u +

Voor schepen die een klein of vaak wsselend vlakwaterbuigénd

moment hebben geeft die reductiefactor tot te grote gewichts-

-besparingen aanleiding.

Beraadslaging

Dr. J. -H. van der Veen (Hoogovens).- Golden de verschillende overwegingen die ta.v. de toepassing van H.S.-staal zijn gegeven in hoofdzaak voor St; 52 of ook voor hogere.staalsoorten, zoals de Quençhed and Tempered steels? Dekwaliteit van die stalen is w good dat er geen vrees voor brosse breuk behoeft te bestaan. Uit de voordracht is gebleken dat vermoeiingwèl de toepassings-mogelijkheden voor die stalen kan beperken.

-Aniwoord: Vrijwel alles wat in de lezing behandeld is, geldt zowel voor St.. 52 als voor hogere staalsoorten. Wanneer de kwaliteit van de constructie en van hot laswerk uitstekend is, zal

vermoei-ing pas bij staalsoorten met rekgrenzen hoger dàn 450- à 500

N/mm2 (45 à 50 kgf/mm2) tot eon teveel aan reparaties aanleiding

kannen geven. - . -

-Professor- G. S. J. Aerlssen (R/ksuniversiteig le Gent): Bij .een

groot ertsschip werden in beaufort 8 op kop in het hoofddek

midscheeps de volgendo spanningen gemeten:

-in ballast low cycle 95 N/mm2 (9,5 kgf/m-in2) -

-slamspanning 6 kgf/mm2

-- -

-in geladen low cycle 135 N/mm2 (l-3,5 kgf/mm2)

slamspanning 2 kgf/mm2 . -

-Totaal is 155 N/aim2 (15,5 kgf/mm2) voor beide.

-Welk staal wordt aanbevólen?

Antwoord: Van doorslaggevend belang is of al of niet eon groot vlakwater buigend moment aanwezig is. Naarmate dit moment groter is in.vergelij king met de golfbuigende momenten heeft het meer zin H.S.-staal toe-te passen. - -

-Ir. J. M. Hermes (Staatsm ynen) : Kant-u iets zeggen over het

ver-schil tusseñ de Robertson-stop-temperatuur en resultaten van

wide-plate tests?

Cytaty

Powiązane dokumenty

The direction of national education, effective at the tim e of the partitions of Poland and then taken up by the ideologists of National Dem ocracy (S. Ba-

Badania doświadczalne zużycia główki endoprotezy stawu biodrowego ze stopu kobalt-chrom oraz z tlenku l;lluminium

After analysis of the flow solution, the shape optimization is performed based on 7 time instances, and the corresponding averaged total pressure loss coefficient is chosen as

Wystawę wzbogaciły liczne cytaty z dzieł Reja oraz kalendarium życia i twórczości (przedstawione na dwunastu planszach), a także fotografia portretowa wykonana przez

Ponadto funkcja domowej przestrzeni zmienia się w trakcie niektó- rych filmów, także w związku z polskim imigrantem: na przykład w kilku przypadkach „holenderski dom” staje

Oznaczenie zawartości macerałów i substancji mineralnej wykonano według polskiej normy PN-ISO 7404-3:2001 oraz ICCP (2001), a mikrolitotypów według polskiej normy

The beam loading diagrams are illustrated in Figure 3. First, the P1 shelf was loaded, followed by the P2 shelf. The next stage was loading the profile in reverse order to the

Zdaniem autora oma- wianej publikacji jest to miłość, której podstawą jest Chrystus, a więc miłość rozumiana jako oddanie się drugiej osobie w perspektywie wieczności, tzn..