• Nie Znaleziono Wyników

Eenige technische adsorptieprocessen en hierbij optredende chemische omzettingen: Electrische kleurmeting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eenige technische adsorptieprocessen en hierbij optredende chemische omzettingen: Electrische kleurmeting"

Copied!
141
0
0

Pełen tekst

(1)

ill^llfl

iiitófiii'i

lil i lil ifllli»iiWil{ i i i i f | ' ! ! iiiiiiiiiiii

o o

U> o •p- o Bibh loth eek 020 33S4^^'ff

(2)

EENIGE TECHNISCHE ADSORPTIEPROCESSEN EN HIERBIJ OPTREDENDE CHEMISCHE OMZETTINGEN

(3)

EENIGE TECHNISCHE ADSORPTIEPROCESSEN

EN HIERBIJ

OPTREDENDE CHEMISCHE OMZETTINGEN

ELECTRISCHE KLEURMETING

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING

VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN

DE TECHNISCHE WETENSCHAP AAN

DE TECHNISCHE HOOGESCHOOL TE

DELFT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR

MAGNIFICUS, IR. F. WESTENDORP,

HOOGLEERAAR IN DE AFDEELING

DER WERKTUIGBOUWKUNDE EN

SCHEEPSBOUWKUNDE, VOOR EEN

COMMISSIE UIT DEN SENAAT TE

V E R D E D I G E N OP DONDERDAG

12 DECEMBER 1929, DES NAMIDDAGS

TE 3 UUR, DOOR

MARINUS JOHANNES VAN TUSSENBROEK

SCHEIKUNDIG INGENIEUR

GEBOREN TE VELP (GLD).

(4)

iij ™iii;iH<ii™p,viii.iiii !•'••" "jjMï.i-.M.F-'.iJui'.iei'(.»«'-• I tmm^smm

(5)

Bij het beëindigen van dit proefschrift is het mij een welkome gelegenheid mijn dank te betuigen aan allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.

Deze dank geldt in het bijzonder U, Hooggeleerde WATERMAN,

Hooggeachte Promotor. Als Uw assistent kwam ik reeds vroeg-tijdig in nauw contact met U, hetgeen voor mij van onschatbaar voordeel is geweest. Toen ik, door mijn terugkeer te Delft, in de gelegenheid kwam aan dit proefschrift te werken, was het voor mij vanzelfsprekend dit onder Uw bezielende leiding te doen. Deze groote belangstelling, maar niet minder Uw

geheele persoonlijkhSd zijn het geweest, die mij de keuze gemakkelijk hebben gemaakt, toen zich tijdens deze arbeid de mogelijkheid voordeed bij U hoofdassistent te worden. Het verheugt mij daarom U mijn warmen dank te kunnen betuigen voor het vele, wat Gij voor mij deedt, en ik reken het mij tot een voorrecht ook in de toekomst van Uw groote belangstelling verzekerd te zijn.

Ook U, Hoogleeraren in de afdeelingen der Chemische Technologie en der Algemeene Wetenschappen, die door Uw zeer gewaardeerde colleges en practica den grondslag legdet voor mijn wetenschappelijke vorming, ben ik grooten dank verschuldigd.

Het HooGEWERFF-fonds, dat mij tijdens de bewerking van een gedeelte van dit proefschrift steun verleende, betuig ik mijn hartelijken dank.

Ten slotte dank ik allen, die mij bij de uitvoering van dit werk op een of andere wijze hebben geholpen.

(6)

INHOUD.

BLEEKING VAN OLIËN. — ELECTRISCHE

K L E U R M E T I N G .

I. Inleiding 11

IL Voorloopig onderzoek 16

I I I . Vergelijkend onderzoek van

verschil-lende colorimeters 22

IV. Kleurmetingen met behulp van den

extinctiemeter van Dr. Moll . . . 44

V. Toepassing van de methode voor het

meten van de bleeking van oliën . . 57

VI. Voorloopige bleekingsproeven van

ge-ëxtraheerde sojaolie met esbit . . . 67

VIL Invloed van verhitting op de kleur en

constanten van een ruwe sojaolie . . 71

VIII. Vergelijking op kleur van geperste en

geëxtraheerde grondnotenolie . . . 75

IX. Enkele proeven, die meer verband

houden met de praktijk 79

a. Bleeking van geperste grondnotenolie

met carboraffine en norit.

b. Bleeking van geperste grondnotenolie met tonsil en een mengsel van tonsil en carboraffine.

(7)

c. Invloed van ontzuring op de kleur van geperste grondnotenolie; bleeking van de ontzuurde olie met tonsil, carboraf-fine en norit.

d. Invloed van luchtoxydatic en stoomcn op de kleur van sojaolie.

X. Toepassing methode III op een

smeer-olie 88

XL Kleurmeting bij vaste stoffen . . . 92

XII. Invloed van verhitting op 180—225° op

viscositeit, joodgetal en

rhodaanjood-getal van sojaolie onder invloed van

nikkel op drager . . . 94

ONTZWAVELING M E T SILICAGEL.

I. Herkomst en aard van de in aardolie

en aardoliefracties aanwezige zwavel en

Zwavelverbindingen 103

II. Voorbereidende bewerkingen . . . 1 1 0

a. Bereiding der oplossingen in kerosine. b. Bereiding silicagel en invloed van het

vochtgehalte op het adsorbeerend ver-mogen.

III. Uitvoering der adsorptieproeven en

daarbij verkregen resultaten . . . 1 2 2

IV. Afwijkingen bij de lampjesmethode ter

bepaling van zwavel bij

mercaptaan-kerosineoplossingen . . . . 1 2 7

V. Adsorptie van aromatische

koolwater-stoffen

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

. 134

SAMENVATTING 136

S T E L L I N G E N 141

(8)

BLEEKING VAN OLIËN - ELECTRISCHE

KLEURMETING.

L I N L E I D I N G .

De studie van het adsorptievraagstuk bij plantaardige en minerale oliën is uit wetenschappelijk, maar eveneens uit technisch oogpunt van belang, omdat hierbij twee groote industrieën gemoeid zijn. Bij de plantaardige (eetbare) oliën is de bedoeling door behandeling met een adsorptiemiddel, zooals carboraffine, norit, bleekaarde, enz., de kleur der olie te verminderen, waarnaast echter dikwijls een verbetering in de reuk en smaak teweeggebracht wordt, daar genoemde bleekmiddelen in meer of mindere mate een desodoriseerende werking uitoefenen ^). Bij de minerale oliën zal het adsorbens in enkele gevallen een ontkleuring (kleurvermindering) moeten teweegbrengen, maar in andere gevallen zal hoofdzaak zijn het wegnemen van bepaalde bestanddeelen, die een schadelijke invloed op de qualiteit van het product uitoefenen. Zoo is speciale aandacht geschonken aan de adsorbeerende werking van silicagel, dat in staat is zwavel en zwavelverbindingen te binden. Als schadelijken invloed is te noemen het afzetten van koolstof, zooals dit plaats vindt bij het roeten van kerosine-branders, terwijl, zooals bekend, eveneens koolstofafscheiding optreedt in de cylinders van inwendige verbrandingsmotoren. Deze roetafzetting heeft in het bijzonder plaats, indien naast Zwavelverbindingen onverzadigde koolwaterstoffen aanwezig zijn. Ook zal de aanwezigheid van zwavel en zwavelverbindin-gen aanleiding kunnen geven tot corrosieverschijnselen.

De factoren, die bij de bestudeering van een adsorptie-vraagstuk een rol spelen zijn:

(9)

1). De aard van het adsorptiemiddel.

2). Fijnheid en vochtgehalte van het adsorptiemiddel. 3). Tijd van aanraking met het adsorptiemiddel. 4). Percentage van het adsorptiemiddel.

5). Oplosmiddel (medium). 6). Zuurgraad oplossing. 7). Aard der opgeloste stof.

8). Temperatuur, waarbij adsorptie plaats vindt. 9). Roersnelheid.

Adsorptiemiddel. Als adsorbens zijn we in het algemeen

aangewezen op stoffen, die chemisch niet te definieeren zijn en waarvan de samenstelling niet altijd nauwkeurig dezelfde zal zijn. Voor verschillende technische producten, zooals norit, carboraffine, enz. mogen we echter wel aannemen, dat we met een vrijwel uniform product te maken hebben. Bij gebruik van natuurlijke producten, bijv. Florida-aarde, zal de eene partij wel eens wat anders uitvallen dan de andere, wat van invloed zal zijn op het te bereiken effect. Bij stoffen als silicagel, waarbij het adsorbeerend vermogen zoo sterk afhan-kelijk is van het vochtgehalte, zullen we hieraan onze speciale aandacht moeten schenken.

Oplosmiddel. In vele gevallen zullen als oplosmiddel

enkel-voudige stoffen gebruikt worden. Bij de bestudeering van de adsorptie in vetten en minerale oliën is dit echter niet het geval, hetgeen het vraagstuk ingewikkelder maakt. Hier staat echter tegenover, dat in deze media geen ionisatie optreedt, zooals bij waterige oplossingen kan plaats hebben. Bij vette en minerale oliën zullen we de bleeking eveneens kunnen bewerkstelligen door niet de olie als zoodanig, maar in op-gelosten toestand, bijv. in benzine, met het bleekmiddel te behandelen.

Gebruiken we als oplosmiddel laagkokende producten, dan kunnen we om verdampingsverliezen en daarmee gepaard gaande concentratieveranderingen te voorkomen, alleen werken 12

(10)

bij lage temperatuur, tenzij de ontwijkende dampen tijdig door een terugvloeikoeler worden gecondenseerd.

Zoo zijn we door gebruikmaking van benzine als oplos-middel voor vetten bij het bleeken tot een nieuw raffinage-proces gekomen, hetgeen bij het voorloopig onderzoek nader wordt uiteengezet.

Zuurgraad oplossing. Bij waterige oplossingen kan de actueele zuurgraad van de oplossing een belangrijke rol spelen, zooals gebleken is bij de onderzoekingen van BREWSTER en RAINES ^) en van P. HONIG ^), die respectievelijk ruw rietsap en melasseoplossingen met verschillende p^ door middel van kool ontkleurden. De verandering in p^ bij waterige oplossingen kan tot stand komen door toevoeging van een adsorbens, dat electrolyten bevat of door selectieve adsorptie van bepaalde ionen.

Ook bij gebruikmaking van Florida-aarde zal verandering in p^ op kunnen treden, hetgeen aan uitwisselingsadsorptie zal moeten worden toegeschreven.

Bij het onderzoek naar de bleekende werking van verschil-lende adsorptiemiddelen bij ranzige oliën, kunnen we eveneens te maken krijgen met een verandering in zuurgraad, daar naast adsorptie van kleurstoffen, adsorptie van de in dit geval niet gedissocieerde vetzuren op kan treden. Opmerking verdient nog, dat in de praktijk de adsorptie van vetzuren buiten beschouwing kan blijven, daar aan de bleeking meestal een ontzuring voorafgaat.

Opgeloste stof. D e opgeloste stof zal in het algemeen niet veel moeilijkheden opleveren, daar deze in den regel wel zuiver te maken is. In de keuze zullen we soms beperkt zijn, daar we liefst zoodanige stoffen gebruiken, die gemakkelijk quantitatief te bepalen zijn.

1) J. F. BREWSTER en W. G. RAINES, J . Ind. Eng. Chem. 13. 1043 (1921).

(11)

Bij de bleeking van plantaardige oliën tasten we omtrent de constitutie van de weg te nemen kleurstoffen in het duister, daar we niet weten wat er bij de winning en verwerking van de olie uit de natuurlijke plantaardige en dierlijke kleurstoffen geworden is. Een groot bezwaar is hier, dat deze stoffen in het algemeen langs chemischen weg niet quantitatief te bepalen zijn. Om het verloop der adsorptie na te gaan, zijn we dus genoodzaakt gebruik te maken van optische meetmethoden, waarbij zich verschillende moeilijkheden voordoen.

Hoofddoel van dit onderzoek was verschillende instrumenten naast elkaar te vergelijken en zoo mogelijk te komen tot een methode, die exacte resultaten gaf. We meenen deze gevonden te hebben door de kleurmetingen te verrichten met behulp van den extinctiemeter van Dr. MOLL. Aan de uitwerking van deze methode, waarbij de kleurmetingen verricht worden langs electrischen weg, is dan ook de meeste aandacht gewijd, waardoor tevens een verbetering van de methodiek voor de normaliseering van kleurstoffen of van gekleurde producten in uitzicht kan worden gesteld.

Oorspronkelijk hebben we getracht onze toevlucht te nemen tot in olie oplosbare kleurstoffen en tusschenproducten, zooals aminoazobenzol, aniline, (9-naphtol, enz., waarvan gehoopt werd, dat ze vrij gemakkelijk quantitatief bepaald konden worden, maar dit stuitte op bezwaren, daar deze stoffen in olie-milieu niet te titreeren waren. Bij de adsorbeerende werking van silicagel op zwavelverbindingen in minerale oliën, verkeeren we in gunstiger omstandigheden, daar we een oplossing van een bekende zwavelverbinding in een aardoliefractie kunnen maken en het zwavelgehalte voor en na adsorptie langs chemischen weg kunnen vastleggen.

Wij hebben ons beperkt tot oplossingen van verschillende zwavelverbindingen in kerosine, daar met behulp van de lampjesmethode de bepaling van het zwavelgehalte vrij eenvoudig kan geschieden. Ook hierbij deden zich echter onverwachte moeilijkheden voor, daar bij de zwavelbepaling in mercaptaan-kerosineoplossingen steeds een te laag zwavel-14

(12)

ii,uiijiii. , v L./ir<i'tmitt>'^"'.mw'mm'9^^iif!llff'f''W!

gehalte werd gevonden, zoodat deze methode niet zonder meer kon worden toegepast. Getracht is de lampjesmethode zoodanig te wijzigen, dat ook bij deze oplossingen betere resultaten verkregen werden.

Daar behalve met oplossingen van zwavelverbindingen ook gewerkt is met oplossingen van colloïdale zwavel in kerosine, moest aandacht besteed worden aan de stabiliteit der be-treffende oplossingen, alsmede aan het al of niet gereageerd hebben der zwavel met het oplosmiddel tijdens de bereiding dezer oplossing.

De hierboven aangeduide methode van onderzoek, zooals die door ons werd toegepast, deed weldra zien, dat gedurende de bleekingsproeven en zelfs reeds bij verhitting van een organische vloeistof bij lage temperatuur soms omzettingen optreden, welker beteekenis tot dusver niet bekend was. Eenmaal op het spoor van deze omzettingen hebben we gemeend hierop nader te moeten ingaan, waarbij we tot resultaten gekomen zijn, die voor sommige industrieën van beteekenis kunnen zijn, niet alleen voor de bleeking, maar ook voor de harding, zooals deze in de margarine-industrie wordt toegepast.

Onwillekeurig leiden de verkregen resultaten er toe om de waarde van vele der tot dusver verrichte onderzoekingen in twijfel te trekken, daar de hiervoor genoemde factoren niet steeds afzonderlijk in beschouwing zijn genomen.

Natuurlijk is ook dit onderzoek verre van volmaakt, maar gezien de groote verscheidenheid van factoren, was het niet mogelijk in de jaren, die ik aan het onderzoek besteed heb,

alle kanten van het vraagstuk in beschouwing te nemen.

Mocht dit proefschrift er toe bijdragen eenig licht te werpen op enkele van de technische problemen aan het adsorptie-vraagstuk verbonden, dan zal onze bedoeling reeds bereikt zijn.

(13)

II. VOORLOOPIG ONDERZOEK.

Bij de bestudeering van de bleeking, waarbij verschillende factoren gewijzigd kunnen worden, zullen we, voor zoover mogelijk, (n — 1) factoren moeten vast leggen en de n'*^ veranderen, om op deze wijze de meest gunstige voorwaarden op te zoeken. De beoordeeling der bleeking is hierbij het moeilijke punt en geschiedde bij deze voorloopige proeven met behulp van den colorimeter volgens Duboscq^), een algemeen gebruikelijk type van colorimeter, waarbij door middel van een prismastelsel en een oculair de kleur der te meten en der vergelijkingsvloeistof als twee naast elkaar gelegen halve cirkels worden gezien. We stellen één van de twee vloeistoffen op een zekere laagdikte in en varieeren de andere zoolang tot de kleur (intensiteit) der beide halve cirkels gelijk is, m. a. w. de scheidingslijn zoo goed mogelijk verdwenen is. De dikte van beide lagen lezen we af op een verdeelde schaal. Bij de metingen is ons gebleken, dat de instellingen varieerden met de weersgesteldheid, een bezwaar, waaraan we zijn tegemoet gekomen door den colorimeter op te stellen in een donker kastje en als lichtbron te gebruiken een microscopeer-lampje, dat op bepaalden afstand van den colorimeter was geplaatst. Het geheele kastje kon met het oog op proeven met vaste vetten, verwarmd worden. Na deze voorzorgen bleek de instelling nog zeer lastig, daar de tint van de wel en niet gebleekte olie niet volkomen gelijk was.

De uitvoering der proeven had als volgt plaats: 30 g. olie werden, na verdrijving van de bovenstaande lucht met CO2 gedurende 1 uur bij een temperatuur van 120° met 1 % bleek-middel geroerd. Na filtratie werden de gebleekte en ongebleekte

') Handbuch der Physik Bd. 19 Berlin 1928, blz. 674.

(14)

olie met elkaar vergeleken. De resultaten zijn, na omrekening van de laagdikte van de ongebleekte olie op 100 m.M., in onderstaande tabel samengevat, maar moeten om de boven-genoemde reden met de noodige voorzorg beschouwd worden.

TABEL 1.

Ruwe geperste lijnolie (Z.G. 6,3) 100 m.M.

Ontzuurde geperste lijnolie (Z.G. 0,2) 100 m.M.

Ruwe geëxtraheerde raapolie (Z.G. 13,7) 100 m.M.

Ontzuurde geëxtraheerde raapolie (Z.G. O 100 m.M. Ruwe sojaolie (Z.G. 3,0) * 100 m.M. Ontzuurde sojaolie (Z.G. 0,1) 100 m.M. Ruwe cocosolie (Z.G. 10,2) 100 m.M.

Op 't lab. ontzuurde cocosolie (Z.G. O 100 m.M.

Techn. ontzuurde cocosolie (Z.G. 0,1) 100 m.M.

Ruwe palmpitolie (Z.G. 26,8) 100 m.M.

Ontzuurde palmpitolie (Z.G. 0,8)

Uit de tabel zou volgen, dat bij de ruwe niet ontzuurde oliën norit steeds betere resultaten gaf dan bleekaarde, terwijl voor de ontzuurde oliën, behalve bij cocos- en palmpitolie, juist het omgekeerde gold. Verder blijkt dat sojaolie, zoowel

,2) ,1) aarde 127 m.M. 250 111 211 106 119 155 140 129 110 100 1 % norit 144 m.M. 113 „ 171 „ 156 „ 111 „ 118 „ 404 „ 698 „ 737 „ 172 „ 128 „

(15)

in ruwen als in ontzuurden toestand zeer lastig te bleeken is, terwijl de bleeking van cocosolie met behulp van norit in beide gevallen zeer gunstig is. Het ontzuren van de oliën gaat tevens gepaard met een belangrijke ontkleuring, hetgeen duidelijk wordt uit onderstaand overzicht, waarbij de ont-zuurde en niet-ontont-zuurde lijn-, raap-, soja- en cocosolie onderling vergeleken zijn; de laatsten zijn daarbij weer om-gerekend op een laagdikte van 100 m.M.

TABEL 2.

Ruwe geperste lijnolie Ontzuurde geperste lijnolie. 100 m.M. 205 m.M.

Ruwe geëxtraheerde raapolie. Ontzuurde geëxtraheerde raapolie. 100 m.M. 299 m.M.

Ruwe sojaolie. Ontzuurde sojaolie. 100 m.M. 161 m.M.

Ruwe cocosolie. Technisch ontzuurde cocosolie. 100 m.M. 114 m.M.

Ruwe cocosolie. Op 't lab. ontzuurde cocosolie. 100 m.M. 156 m.M.

Daar norit in het algemeen bij ontzuurde oliën minder werkte dan bij niet-ontzuurde, lag het voor de hand den invloed van verschillende hoeveelheden vetzuur na te gaan. Dit is geschied voor cocosolie, die van te voren zeer zorgvuldig geraffineerd was. Ze was in vloeibaren toestand waterhelder en had een zuurgetal van 0,08. Deze olie werd vervolgens gekleurd met 1 % aminoazobenzol, zoodat we hier met één speciale kleurstof te maken hadden, waarbij we de hoop koesterden, nauwkeurige instellingen te verkrijgen. Van deze gekleurde cocosolie werden 30 g. na toevoeging van 0,2—2,0 cc. ijsazijn gedurende 1 uur bij een temperatuur van 90° met 1 % norit geroerd. Als vergelijkingsvloeistof werd de desbetreffende blanco proef genomen, d. w. z. alle omstan-digheden waren hetzelfde, alleen werd geen norit toegevoegd.

(16)

Bij de colorimetrische bepaling bleek de tint, ondanks het toevoegen van één speciale kleurstof, toch weer niet precies gelijk, zoodat ook hier de instelling uiterst moeilijk was. Deze werd berekend als gemiddelde van drie waarnemingen, waarbij de volgende getallen, na omrekening van de blanco proef op 100 m.M., gevonden werden. TABEL 3. Hoeveelheid ijsazijn 0,2 0,4 0,6 0,8 1,0 1,2 1,4 1,6 1,8 2,0 Met norit behandelde ohe 165 m.M. 139 „ 155 „ 148 „ 156 „ 147 „ 192 „ 180 „ 161 „ 168 „ Blanco proef 100 m.M.

, , , , , , , ,

De wisselingen wezen er reeds op, dat het toeval hierbij blijkbaar een groote rol speelt; indien we hier echter geen rekening mee zouden houden, zou uit deze getallen volgen, dat de proef met 1,4 cc. ijsazijn 't meest gebleekt was. Zooals gezegd, is deze handelwijze niet toelaatbaar en dit blijkt dan ook, indien we de proef met 1,4 cc. ijsazijn als vergelijkings-vloeistof nemen. Bij aanname van 100 m.M. voor deze vergelijkings-vloeistof,

zouden de andere allemaal een lager getal moeten geven. We kregen echter de volgende waarden:

(17)

TABEL 4.

Hoeveelheid ijsazijn Met norit behandelde olie

0,2 cc. 0,4 „ 0,6 „ 0,8 „ 1,0

1,2

1,4

1,6

1,8

2,0

133 128 114 139 128 116 100 97 119 127

m.M.

Dus hieruit zou volgen, dat de proef met 1,4 cc. ijsazijn op één na, nl. die met 1,6 cc. ijsazijn, 't donkerste was. Hieruit bleek dus wel zeer sterk de onvolmaaktheid van deze colorimetrische methode voor het geval de kleuren niet absoluut dezelfde zijn. Voor oliën zal het dus op deze wijze niet mogelijk zijn de gunstigste voorwaarden op te sporen, daar we dan ook percentisch kleine ontkleuringen moeten kunnen meten.

In verband hiermee kunnen we de overige proeven laten rusten, rest ons alleen nog te wijzen op het feit, dat de bleeking in benzineoplossing gunstiger resultaten opleverde. Tevens bleek het mogelijk, de ontzuring in benzineoplossing uit te voeren.

Hierover zijn vrij uitvoerige proeven gedaan; het bleek o. a. mogelijk een opl. van 2 K.G. cocosolie met een zuurgetal van 17,2 in 3 L. benzine kpt. 60—80°, door behandeling gedurende 20 min. met 117,4 cc. 23% NaOH oplossing (theoretische hoeveelheid + 10%) bij een temperatuur van ± 65° te ont-zuren. Het zuurgetal van de cocosolie was na afloop 0,2; het verzeepingsgetal van de soapstock bleek 26,8 te bedragen, 20

(18)

, t J' 11". JI-II. J M ' W ' ^ ^ j W T ^ ^ J y u i i j I f i l I nLJim-^tiJtiiwHwm^ii

hetwelk door uitwasschen met benzine sterk kan dalen. I Eenige voordeelen bij het ontzuren in benzineoplossing

zijn o. a. het geringe verlies aan olie in de „soapstock", en het gemakkelijker uitwasschen, daar we geen last ondervinden 1 van emulsievorming. Het spreekt natuurlijk van zelf, dat

\ bleeking en ontzuring in benzineoplossing alleen toegepast

zal kunnen worden voor de bedrijven, die met extractie werken.

Tijdens dit onderzoek verscheen een patent van Dr.

SALO-MONSON ^), die eveneens het ontzuren in oplossing beoogde; de daarin genoemde concentraties zijn echter zeer laag, hetgeen voor de praktijk, vooral met het oog op verdampingsverliezen, bezwaren op zal leveren.

(19)

I I I . VERGELIJKEND ONDERZOEK VAN VERSCHILLENDE COLORIMETERS.

Zooals in de inleiding reeds werd opgemerkt, zal het bij de bestudeering van het bleekingsproces voor plantaardige en minerale oliën noodzakelijk zijn over een geschikt meet-instrument te kunnen beschikken. In de eerste plaats was dus de opgave te onderzoeken, welk van de verschillende in aanmerking komende toestellen de voorkeur verdiende. Tot dit doel zijn vergeleken:

1). De colorimeter volgens DUBOSCQ.

2). De tintometer van LOVIBOND.

3). De spectrophotometer van HILGER (HILGER Wavelength

Spectrometer with NUTTING Photometer). 4). De Color-Analyzer van KEUFFEL & ESSER CO.

5). De extinctiemeter van Dr. MOLL.

1. De colorimeter volgens Duboscq. Werkwijze en resultaten zijn in hoofdstuk I reeds medegedeeld, zoodat hierop niet nader behoeft te worden teruggekomen.

2. De tintometer van Lovibond. Hierbij hebben we een groot aantal geel, rood en blauw gekleurde glaasjes, genummerd 0,05—20. Een cuvet met de oorspronkelijke en een tweede met de gedeeltelijk ontkleurde oplossing (olie) worden naast elkaar tegenover een melkglasplaat gesteld; voor de laatste oplossing plaatsen we nu eene dusdanige combinatie van glaasjes, dat de kleur van beide vloeistoffen gelijk geworden is. Door de getallen op de glaasjes af te lezen, hebben we een zekere maat hoeveel van het geel, rood en blauw wegge-nomen is.

Ook deze methode geeft weinig exacte resultaten, daar 22

(20)

Wf^^^^^'T -'/!•'•' ' ; * • . ' "i,Jpj'i™»!W"HffWP>iWHyWW

altijd verschillende combinaties mogelijk zijn, vooral in verband met een persoonlijke beoordeeling van de kleurtint.

Uit het bovenstaande zal reeds voldoende duidelijk zijn, dat in 't algemeen die toestellen den voorrang zullen genieten, die de mogelijkheid in zich sluiten, van de vloeistof een absorptiespectrum te ontwerpen en voor iedere golflengte

(kleur) te bepalen, hoeveel licht doorgelaten, resp. geabsor-beerd wordt, daar men dan geen last meer heeft van verschil in tint. Hiervoor komen in aanmerking de onder 3). en 4). genoemde instrumenten, waarvan de inrichting hieronder besproken zal worden en die onderzocht zijn voor pikrinezuur-oplossingen van verschillende concentratie. De keuze was op het pikrinezuur gevallen, omdat we hier te maken hebben met een volkomen bekende en gemakkelijk zuiver te krijgen kleurstof. Om complicaties te vermijden, werd de oorspronke-lijke oplossing niet behandeld met verschillende hoeveelheden ontkleuringspoeder, maar eenvoudig verdund met gedestilleerd water, zoodat we zeker waren, alleen met pikrinezuuroplossin-gen te werken en er geen stoffen bijgekomen waren, die uit het ontkleuringspoeder afkomstig waren.

3. De spectrophotometer van Hilger ^). Het licht van de lamp A valt op de prismastelsels B en B', de uittredende licht-bundels vallen nu eerst op de 10 c.M. lange buizen C en D, C gevuld met de oplossing, D met het oplosmiddel, daarna op de „Nutting"-photometer en vervolgens op den spectroscoop (fig. 1). Kijkende door het oculair N zien we een spectrum, dat door een horizontale lijn in twee helften verdeeld wordt, de bovenste afkomstig van het licht, dat door de buis C, de onderste van het licht, dat door de buis D valt. Om een bepaalde golflengte te isoleeren, is een spleetdiafragma PP' aangebracht, de golflengte is af te lezen op den trommel M. Van de „Nutting"-photometer is het nicol H door middel van den cirkel Q draaibaar; hierop zijn twee schaalverdeelingen

(21)

aangebracht, n.l. een hoekschaal, loopende van 45°—90° ^) en een „dichtheid"-schaal, loopende van O—oo. De laatste is afgeleid van de eerste door gebruikmaking van de formule D = 2 log tg 0 (D = aflezing „dichtheid" schaal, 0 is aflezing hoekschaal). Met deze opstelling is de Bunsen-Roscoe-extinctiecoëfficient te bepalen, welke afhankelijk is van het medium en voorgesteld wordt door de letter a in de formule ^): j , = lO^^^. Is de aflezing op de „dichtheid"-schaal D en de

. D dikte der absorbeerende vloeistoflaag d c.M., dan is a = - j *

Zijn de buizen C en D nog niet aanwezig, dan blijkt de onderste helft te zijn uitgedoofd, wanneer op de hoekschaal 90° of op de „dichtheid"-schaal oo wordt afgelezen; lezen we op de hoekschaal 0° af, dan is de bovenste helft uitgedoofd, terwijl bij 45° beide aan elkaar gelijk zijn (op „dichtheid"-schaal dan afgelezen 0), m. a. w. het nicol H maakt met nicols E en F hoeken van 45°, want indien op beide nicols licht valt van intensiteit I, dan laat H van ieder door ^/g I, daar volgens de wet van MALUS de intensiteit van het doorgelaten licht = I cos^ 0 , als 0 de hoek is tusschen de nicols (af-gezien van verliezen door reflectie en absorptie in 't glas). Bij aflezing 90° staan H en E evenwijdig en F en H gekruist, de bovenste helft heeft dan intensiteit I (cos^ O = 1) en de onderste is uitgedoofd (cos^ 90 = 0 ) ; bij aflezing O is het juist

') De schaalverdeeling is boven de 90° en beneden de 45° nog eenige graden voortgezet, zooals uit de teekening blijkt; tevens is de 0° aangegeven. ^) Afleiding formule. Is I de intensiteit van het opvallende licht, I' de intensiteit na absorptie, d de dikte der absorbeerende vloeistoflaag in c.M. en

-a

de laagdikte in c.M., die noodig is om de oorspronkelijke lichtsterkte tot op — te verminderen, dan zal eene laagdikte van d = ad x - de intensiteit

terug-10 a brengen tot i—)'^ oorspronkelijke intensiteit, dus:

r = I (l)ad p = J _ L = IQad.

10 lOad I ' Zie ook : Ann. Physik. (Pogg.) 101, 237 (1857).

(22)
(23)
(24)

TABEL 5.

1 % pikrinezuur (aflezing hoekschaal).

Golflengte. 5100 A 200 300 400 500 600 700 800 900 6000 100 200 300 400 500 600 700 800 78.7 65.2 55.6 50.3 49.8 48.5 53.1 53.6 49.4 52.7 53.2 52.5 50.7 50.3 50.2 52.3 49.5 49.9 Aflezing 80.3 61.4 56.3 51.3 51.3 51.2 51.6 53.0 51.0 53.0 52.2 50.6 50.7 50.3 51.3 50.0 53.3 52.2 80.7 61.0 55.8 50.2 52.2 51.4 50.4 52.6 52.3 51.6 50.1 49.9 51.3 51.9 52.2 51.3 52.6 52.4 79.4 61.3 58.7 50.7 50.6 50.1 50.6 50.2 52.2 50.3 50.2 51.1 52.8 52.2 50.2 52.6 51.7 52.0 80.6 62.5 55.0 53.1 53.0 50.5 51.0 49.2 51.5 49.8 51.0 51.3 50.9 51.7 51.4 50.9 51.6 50.1 Gem. 79°56' 62°17' 56°17' 51° 7' 51°23' 50°20' 51°20' 51°43' 51°17' 51°29' 51°20' 51° 5' 51°17' 51°17' 51° 4' 5 r 2 5 ' 51°44' 51°19' 2 log t g © 1,501 0.559 0.351 0.187 0.195 0.163 0.194 0.206 0.192 0.198 0.194 0.186 0.192 0.192 0.185 0.196 0.206 0.193 Gem. correctie. 0.162 0.152 0.153 0.164 0.150 0.150 0.151 0.164 0.177 0.152 0.149 0.156 0.144 0.181 0.147 0.166 0.189 0.168 Uit-komst. 1.339 0.407 0.198 0.023 0.045 0.013 0.043 0.042 0.015 0.046 0.045 0.030 0.048 0.011 0.038 0.030 0.017 0.025

r

I 0.046 0.392 0.634 0.948 0.902 0.971 0.906 0.908 0.966 0.9Ö0 0.902 0.933 0.895 0.975 0.916 0.933 0.962 0.944 doorgelaten energie in % 4.6 39.2 63.4 94.8 90.2 97.1 90.6 90.8 96.6 90.0 90.2 93.3 89.5 97.5 91.6 93.3 96.2 94.4

(25)

TABEL 6.

1 % pikrinezuur (aflezing „dichtheid"-schaal).

Golflengte. 5100 A 200 300 400 500 600 700 800 900 6000 100 200 300 400 500 600 700 800 900 7000 1.324 0.680 0.439 0.275 0.200 0.212 0.240 0.150 0.210 0.185 0.300 0.248 0.304 0.234 0.230 0.261 0.218 0.310 0.296 0.282 Aflezineen. 1.360 0.540 0.409 0.318 0.170 0.221 0.150 0.165 0.275 0.241 0.170 0.296 0.263 0.230 0.218 0.225 0.285 0.255 0.270 0.226 1.404 0.600 0.392 0.281 0.268 0.262 0.150 0.285 0.245 0.340 0.100 0.194 0.210 0.255 0.248 0.272 0.256 0.294 0.250 0.260 1.280 0.656 0.426 0.312 0.274 0.190 0.260 0.355 0.250 0.270 0.200 0.198 0.232 0.277 0.342 0.275 0.298 0.202 0.256 0.244 1.382 0.619 0.422 0.284 0.300 0.270 0.320 0.341 0.265 0.240 0.328 0.253 0.225 0.257 0.262 0.202 0.263 0.281 0.223 0.285 Gem. 1.350 0.619 0.418 0.294 0.242 0.231 0.224 0.259 0.249 0.255 0.220 0.238 0.247 0.251 0.260 0.247 0.264 0.268 0.259 0.259 Gem. correctie. 0.226 0.221 0.231 0.218 0.213 0.200 0.206 0.219 0.213 0.210 0.216 0.212 0.214 0.223 0.232 0.225 0.212 0.236 0.216 0.209 Uit-komst. 1.124 0.396 0.187 0.076 0.029 0.031 0.018 0.040 0.036 0.045 0.004 0.026 0.033 0.028 0.028 0.022 0.052 0.032 0.043 0.050

r

I 0.075 0.400 0.650 0.840 0.935 0.931 0.959 0.912 0.920 0.902 0.991 0.942 0.927 0.938 0.938 0.951 0.887 0.929 0.906 0.891 doorgelaten energie in % 7.5 40.0 65.0 84.0 93.5 93.1 95.9 91.2 92.0 90.2 99.1 94.2 92.7 93.8 93.8 95.1 88.7 92.9 90.6 89.1

(26)

•^ïl^^^i^ll.IJlIII w i n

andersom. Plaatsen we nu de buizen C en D er weer tusschen, dan zal de oplossing al een gedeelte van het licht wegnemen; op C en D valt weer licht van intensiteit I, na 't passeeren is deze respectievelijk I' en I (afgezien van absorptie in het oplosmiddel). Maakt nu H met F een hoek 0, dan maakt ze met E een hoek (90° — 0), de intensiteit van het doorgelaten licht zal dus zijn I cos^ & en I' cos^ (90° — 0), bij juiste instelling moeten deze aan elkaar gelijk zijn, dus:

cos^ 0 = 1' cos^ (90° — 0) = l' sin^ 0 - = t g ^ 0

log -, = 2 log tg 0 = D = ad 7 = lOad.

Bij deze afleiding is o. a. afgezien van absorptie in de nicols, hetgeen geen bezwaar is, daar dit voor beide lichtbundels hetzelfde is; wel zal echter eene fout kunnen ontstaan, doordat de eene bundel een grooteren weg af moet leggen door het glas.

Er werden onderzocht pikrinezuuroplossingen van ver-schillende concentratie, de aflezing geschiedde op beide schalen en de verkregen resultaten werden omgerekend in % na aanbrenging van eene correctie voor het nulpunt.

Uit de tabellen 5 en 6 blijkt, dat de resultaten volgens beide schalen sterk uiteenloopen, hetgeen niet te verwonderen valt, daar de instelling uiterst moeilijk is; bovendien verschillen de waarnemingen van twee waarnemers sterk, zooals ons meerdere malen gebleken is. Een fout in de aflezing in het gebied waar bijna alles wordt doorgelaten, zal een groote percentische fout met zich meebrengen, bijv.:

(27)

TABEL 7. aflezing 45° 46° 47° 88° 89° 90° 2 log tg 0 0 0.030 0.061 2.914 3.516 oo

r

I 1 0.933 0.869 0.0012 0.0003 0 doorgelaten energie in % 100 93.3 86.9 0.12 0.03 0 TABEL 8. Aflezing 0.000 0.050 0.100 3.500 4.000 oo

r

I 1 0.891 0.794 0.0003 0.0001 0 doorgelaten energie in % 100 89.1 79.4 0.03 0.01 0

Dat dergelijke fouten gemakkelijk gemaakt kunnen worden, blijkt voldoende uit de opgegeven waarnemingen voor 1 % pikrinezuur.

Op dezelfde manier werden onderzocht ^/a-, ^1^,-, ^U % pikrinezuuroplossing, waarvan de resultaten vereenigd zijn in de grafieken (fig. 2).

Tenslotte werd het gemiddelde berekend voor de aflezingen op beide schalen en de 4 lijnen in één fig. vereenigd (fig. 3).

Op ons verzoek was de firma ADAM HILGER LTD. te Londen

zoo welwillend, enkele aflezingen te verrichten voor 1/2% 30

(28)

• ! • ^ •a è' a ai « OP

•s ^-^

o •»? o 50 s? -£o

ƒ

/

ƒ

' H

/

r

a '

i '

H /

T ^

tl

/ ^ L • ^

L^

/•" / / f "•^

ƒ

/i

1

1 1 / / / / / / / / / ' 0 e ~5 1 </ / \ / / , /

f'

Jj

11

1

1

* i 1 t /

--t

(_J

/ / —' i y \

n

s

4 ^ y ' . f V^ \ ^ i \ \ / \ ^ —> z' \

J

r S 1 /

A

, y N /i ^

i

1 s J^ •M\ ^ X. i \ A Y ^ \ i s X, U-> ^

l^

1* 1 ' l ' /^ ^ ^ s

i>\

\ / " f 0 A N =-i ^

i

\ ^> / / 0 J !^ \ s, s \ V ^

i

\ ^ / i / -^ ^

i

/ ^ \

n

1

K—' N ^. /^ / /

A

/\

1

^ s \ \ \ 1, \ \ \

s

S^

y

t /

y.

l

^ 100 00 t o o % e a? & tt $ j ; m o Golflengte in Angströmeenheden. H = Hoekschaal. D = „Dichtheid"-schaal. Fig. 2.

•3

(29)

pikrinezuuroplossing, waarbij de waarden van tabel 9 en 9a gevonden werden. I e go 80 70 '& do a so J3 ' •o MO 5^ 30 EO 'O C 1

1

m

1

II

1

II

1

1

\

1

1

i

/ / • /

M

i

7

'

\ l

/

W

/ /

/1

y

1

\ \ /

1

/ / /

k

\ i

-^ ^ <r

n

r^

r

p

f-^ s^

\ l

r'

^

w

—^ / "

\

s

^^

M

y" \ \ ,

\ l

>^ ^

\ l

l

vy

c

1 s

1 1

S^

\ •<^ ** / Y^

1 S

\'k ^y <\z) ^

t-H

1

w o: "^

N

\ ^

A

^

T

1

1,1

Golflengte in Angströmeenheden. Fig. 3.

Uit de tabellen blijkt, dat de aflezingen goed met elkaar over-eenkomen. Het is ons echter niet mogen gelukken, dergelijke overeenstemmende waarden te bereiken.

(30)

TABEL 9. Golflengte 5000 A 5100 5200 5500 6000 6500 7000 Aflezing hoekschaal. 75.6 76.0 75.4 75.6 75.5 58.7 58.7 59.0 58.6 58.7 50.6 50.8 50.8 50.7 50.5 50.6 50.4 51.2 51.0 50.6 50.9 51.2 50.8 51.2 51.0 50.3 50.6 50.6 50.4 50.5 49.3 49.6 50.2 50.1 49.6 Gem. 75.62° 58.74° 50.68° 50.76° 51.02° 50.48° 49.76° 2 log tg 0 1.182 0.434 0.173 0.176 0.184 0.167 0.145 TABEL 9a. Golflengte 5000 A 5100 5200 5500 6000 6500 7000 Aflezingen „dichtheid"-schaal, 1.16 1.15 1.13 1.16 1.16 0.43 0.45 0.46 0.42 0.43 0.14 0.16 0.17 0.17 0.15 0.17 0.16 0.15 0.16 0.17 0.19 0.17 0.17 0.18 0.19 0.18 0.16 0.17 0.16 0.17 0.14 0.16 0.13 0.15 0.15 Gem. 1.152 0.438 0.158 0.162 0.180 0.168 0.146

4. De Color-Analyzer van Keuffel de Esser Co. ^)^). Het hcht van twee electrische lampen A en B, ieder van 400 Watt, valt op twee stukjes magnesiumcarbonaat C en D, deze kaatsen het licht diffuus terug, waarbij het valt door twee boven

') Welwillend ter onzer beschikking gesteld door Prof. Dr. A. M. A. A. STEGER, waarvoor wij hem onzen dank betuigen.

(31)
(32)

elkaar geplaatste buizen E en F, de bovenste gevuld met de op-lossing, de onderste met het oplosmiddel (fig. 4). Dit licht valt nu op den photometer („Direct Reading Disc-Photometer"), bestaande uit twee schijven Sj en Sa (zie ook fig. 5), die om hetzelfde middelpunt en in dezelfde richting draaien. Bij den normalen stand van de schijven valt 't licht van de

Fig. 5.

benedenste buis tusschen de cirkels IV en V, dat van de bovenste tusschen de cirkels II en III (fig. 5). De bg. AC is 12

— van den totalen omtrek van den cirkel I, van den bovensten 12 6

lichtbundel wordt dus weggenomen 2 x — = — , dus door-5

gelaten — . Het licht, dat uit de benedenste buis treedt, kan in sterkte gevarieerd worden tusschen O en 50 %; valt nl. de bg. DE samen met den bg. FG, dan wordt 50%

(33)

door-gelaten, is de voorste schijf 90° verder, dan wordt er niets doorgelaten, daar de openingen in de voorste schijf komen te liggen tegenover het dichte gedeelte van de achterste; op de schaalverdeeling zal dus 0% worden afgelezen. Wordt er 50% doorgelaten, dan zal op de schaalverdeeling 110% moeten staan, want de intensiteit van den ondersten lichtbundel is l/a I, van den bovenste — I, als I de intensiteit is van het licht, dat op de schijven valt, zoodat de intensiteit van den benedensten 110% is van de intensiteit van den bovensten. Wil men vloeistoffen, die veel licht absorbeeren, meten, dan kan het schijvenstelsel door middel van een hefboompje G (fig. 4) in zijn geheel lager gesteld worden. Het licht, dat uit de benedenste buis treedt, valt dan tusschen de cirkels III en IV en het licht, dat uit de bovenste buis treedt, tusschen I en II. De bg. AB i s ^ van den totalen omtrek van den cirkel I, van het licht wordt dus weggenomen 2 x ;r- = —-, dus doorgelaten — . Van den benedensten lichtbundel wordt nu hoogstens doorgelaten ^j^, terwijl niets wordt doorgelaten, als de voorste schijf 90° gedraaid wordt; de aflezing bedraagt dan weer 0%. Het is nu slechts mogelijk, vloeistoffen te meten, die hoogstens V4 of 25% van het oorspronkelijk opvallende licht doorlaten, de intensiteit van het licht, dat dus de bovenste buis en de schijven gepasseerd is, is dus bij instelling op

.., . 10 5

gelijkheid — x '/« = : ^ van de oorspronkelijke intensiteit i) (afgezien van absorptie in het oplosmiddel), m. a. w. de intensiteit van den benedensten lichtbundel is weer hoogstens

110% van de intensiteit van den bovensten, zoodat we dan

') De intensiteit van het licht, dat uit de benedenste buis treedt, is na het passeeren van de schijven hoogstens '/j van de oorspronkelijke intensiteit.

(34)

weer aflezen 110%. Bij de laatste opstelling moet men de gevonden percentages door 4 deelen.

In den geteekenden stand is bg. FE = 45° of — van den

o

geheelen cirkelomtrek, er wordt dus doorgelaten 2 x — = —

o 4

(schijvenstelsel weer omhoog gebracht), de bovenste laat door — van de totale intensiteit, we lezen dus af 55%. Het licht, dat de schijven gepasseerd is, valt op een spectroscoop, waarvan het prisma H op een tafeltje geplaatst is, dat door middel van den trommel J, waarop de verschillende golflengten zijn aangegeven, wordt rondgedraaid. Het is hierdoor weer mogelijk, voor elke golflengte de hoeveelheid doorgelaten licht te bepalen; men heeft n.l. niets anders te doen dan dta trommel van den spectrometer op eene bepaalde golflengte te stellen en vervolgens den knop K van den photometer zoo lang te draaien, dat beide helften van het gezichtsveld Lj en Lj gelijke kleur (intensiteit) hebben, op den knop leest men dus direct het aantal % doorgelaten licht af.

Daar de twee electrische lampen, die zich binnen een metalen huis bevinden, veel warmte ontwikkelen, wordt er voortdurend met behulp van een stofzuiger lucht langs gezogen, terwijl hier-door tevens bereikt wordt, dat de oplossing en het oplosmiddel ondanks de hooge temperatuur van de lampen niet veel in temperatuur stijgen. Bij de latere uitvoeringen is het aluminium-huis tevens nog van koelribben voorzien.

Voor de pikrinezuuroplossingen werden bij gebruik-making van een 10 c.M. lange buis de volgende waarden gevonden:

(35)

TABEL 10. Golflengte. 4900 A 5000 100 200 300 400 500 600 700 800 900 6000 100 200 300 400 500 600 700 800 900 7000 l%opl. 11.1 46.0 65.9 72.7 76.4 74.7 75.6 75.0 75.5 75.3 75.6 75.4 73.9 75.4 75.4 74.7 74.9 75.3 75.4 — % doorgelaten energie V2% opl. 2.2 34.6 68.4 79.1 83.5 84.3 84.5 84.0 83.1 83.5 84.7 83.3 84.9 84.0 84.9 84.5 84.8 84.9 84.3 84.3 — 'U% opl. 12.1 51.3 74.9 81.6 84.6 82.7 84.8 83.5 83.0 83.7 83.3 84.4 83.3 84.7 83.5 83.8 83.7 83.8 83.8 84.1 — V8% opl. 5.2 35.9 68.1 77.4 80.6 84.6 84.7 83.8 83.5 83.9 83.5 84.0 83.8 83.7 83.9 83.4 83.6 83.8 83.5 83.6 84.3 —

De opgegeven getallen zijn de gemiddelden van telkens vijf waarnemingen, terwijl in den ondersten lichtbundel een 10 c.M. buis met gedestilleerd water geplaatst was, die 90% van het opvallende licht doorliet. In fig. 6 vindt men deze grafisch voorgesteld.

(36)

Golflengte in Angströmeenheden. Fig. 6.

5. De extinctiemeter van Dr. Moll^). Zooals in fig. 7 is aangegeven, bevindt zich binnen een lantaarntje een lampje van 4 volt, 25 kaars, dat het licht werpt op de thermozuilen 2 en 3. Hierdoor ontstaan twee electrische stroomen, die, tegen elkaar ingeschakeld, via een shuntbankje S aan een spiegel-galvanometer J worden toegevoerd. Zijn beide stroomen even

i) W. J. H. MoLL, Verslag Akad. Wetenschappen Amsterdam 28, 1001 (1919—20).

(37)
(38)

sterk, dan krijgt de galvanometer geen uitslag. Plaatsen we nu tusschen de lichtbron en de thermozuil 2 de cuvet A met de oplossing en tusschen de lichtbron en thermozuil 3 een gelijke cuvet A' met het oplosmiddel, dan zal de galvanometer een uitslag krijgen, daar de electromotorische kracht van zuil 2 verzwakt is. Om den galvanometer op nul terug te brengen, moeten we een zoodanig gedeelte van de electromotorische kracht door zuil 3 geleverd, gebruiken, dat dit de electro-motorische kracht van 2 opheft. Om dit te bereiken, zijn de thermozuilen verbonden met de shunts DK en MN, ieder van 100 Ohm.

De shunt MN is onderverdeeld in 9 weerstanden van 10 Ohm en 10 van 1 Ohm. DK en MN bevinden zich in een zgn. compensatieschakelaar C; we kunnen nu door middel van de sleepcontacten P en Q op MN twee punten opzoeken, waarvan het potentiaalverschil gelijk is aan het potentiaal-verschil tusschen D en K, m. a. w. een zoodanig gedeelte van de electromotorische kracht van zuil 3 gebruiken, dat die van 2 opgeheven wordt. Het percentage doorgelaten energie kunnen we direct op den compensatieschakelaar aflezen. In den regel zal het niet gelukken, den galvanometer precies op nul terug te brengen; staat de compensatieschakelaar bijv. op 85, dan uitslag naar links en op 86 een uitslag naar rechts; door interpoleeren zal men dan het juiste percentage kunnen vinden. Voor men met de meting begint, moeten we het toestel eerst justeeren. We stellen den compensatieschake-laar op 100, vullen beide cuvetten met gedestilleerd water, ontsteken het lampje en zien, of de galvanometer een uitslag krijgt. Is deze groot, dan kunnen we een van de thermozuilen iets verplaatsen en ten slotte den galvanometer geheel op nul brengen door middel van een koolweerstand W, die in den stroomkring van de thermozuil 2 is aangebracht. Daar het bij ons onderzoek te doen was om de extinctie voor lichtstralen te meten, waren tusschen het lampje en de cuvetten A en A' de cuvetten B en B' met 3% koperchloride-oplossing geplaatst, om de infraroode stralen weg te nemen.

(39)

Een voordeel van het toestel boven de andere is, dat men volkomen objectief werkt. Een nadeel is echter, dat men niet voor iedere kleur afzonderlijk de hoeveelheid doorgelaten energie kan meten. In plaats van wit licht, zouden we dan licht van een bepaalde golflengte op de oplossing moeten laten vallen.

o o •o 78 7< 0,E 0.3 014 Concentratie in gewichtsprocenten. Fig. 8.

De intensiteit hiervan zal voldoende sterk moeten zijn, terwijl het dan nog de vraag is, of in het violette gedeelte van het spectrum de reactiviteit van de thermozuilen groot genoeg zal blijken te zijn. Door gebruikmaking van een zeer gevoeligen galvanometer zal men hieraan eenigszins tegemoet kunnen komen. Een tweede nadeel is, dat het nulpunt altijd eenigszins verloopt, zoodat men gedwongen is, het nulpunt telkens te controleeren. Voor de pikrinezuuroplossingen werden de volgende waarden gevonden:

(40)

' " ^ ' " » i ' ^ " • ! ^ ^ - « l • ' ^ - - l TABEL U . Concentratie oplossing 1% 1/2% 1/4% 1/8% 1/16% 1/32% 1/64% 1/128% % doorgelaten energie. 71.9 75.1 76.7 79.0 81.0 82.0 83.7 86.0

In fig. 8 vindt men deze getallen grafisch voorgesteld.

(41)

IV. KLEURMETINGEN MET BEHULP VAN DEN EXTINCTIEMETER VAN DR. MOLL.

In het vorige hoofdstuk werd als bezwaar geuit de on-mogelijkheid om voor iedere kleur afzonderlijk de hoeveelheid doorgelaten licht te meten. Om hieraan grootendeels tegemoet te komen, werd overgegaan tot het gebruik vari filters. Uit een oogpunt van stabiliteit der filters ten opzichte van licht- en warmtestralen viel de keuze op glasfilters van de firma SCHOTT

en GEN. te Jena. Uit de bij de filters gevoegde opgave voor de doorlaatbaarheidscoëfficient Dj voor 1 mm glasdikte en uit de gemiddelde waarde van de dikte der plaatjes, gemeten met een micrometer, kan met behulp van de formule:

D, = D,"

de doorlaatbaarheidscoëfficient D, bij de gevonden dikte berekend worden. De gevonden waarden zijn samengevat in tabel 12, terwijl deze in fig. 9 voor de filters^) GGa', GG5', OG', OG2', RGj' en RG5' graphisch zijn voorgesteld. De stippellijnen zijn getrokken in analogie met de door de firma

SCHOTT en GEN. voor filters van gelijke dikte (2 mm) gegeven

doorlaatbaarheidscurven (zie fig. 10).

De zes laatstgenoemde filters werden voor de practische metingen gekozen, omdat deze een meer of minder breed gedeelte van het zichtbare gedeelte van het spectrum doorlaten.

Om een bepaald gedeelte van het spectrum af te zonderen, kunnen nu twee filters van dezelfde glassoort aan weerszijden van het lampje opgesteld worden. Regelen we met behulp

') Zooals uit de tabel blijkt, zijn de doorlaatbaarheidscoëfficienten voor de filters GG2, GG5, O G „ OG2, RGi en RG5 practisch gelijk aan die van de filters GGo', G G j ' , OGi', OG2', R G j ' en RG5' alleen de laatste zijn in de graphiek opgenomen.

(42)

TABEL 12. Lichtfüter^) Kleur Dikte in mm (gemiddelde 5 bepalingen) 8 7750 A t.B 7 0 0 0 , , .S ^ g 6440 „ iS g .ë 5780 „ S^ S 5 4 6 0 , , 3 ^ 1 5 0 9 0 , ,

I ' S 1 4800,,

1 £ 4050 „ •§ ^ 3660 „ Q 3340 „ G G / GGj kleurloos 2.024 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 0.980 0.940 0.405 2.115 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 0.979 0.938 0.389 GG3' G G , zwak lichtgeel 2.034 0.980 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 0.980 0.807 0.070 0.023 0.009 2.056 0.980 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 0.980 0.805 0.068 0.024 0.009 GGs' GG5 lichtgeel 2.019 0.980 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 0.940 0.149 0.019 0.008 2.043 0.980 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 0.940 0.146 0.018 0.007 G G / G G , geel 1.944 0.981 1.000 0.981 0.981 0.981 0.962 0.185 0.032 0.016 0.003 0.002 1.921 G G „ ' G G i , donker-geel 1.998 0.981 0.941 1.000 0.961 0.981 1.000 0.981 1.000 0.981 1.000 0.962,0.961 0.189 0.103 0.033 — 0.017 — 0.003 — 0.002 — 2.055 0.939 0.959 1.000 1.000 1.000 0.959 0.096 O G i ' OGi oranje-geel 2.069 0.979 1.000 1.000 0.979 0.919 2.166 0.979 1.000 1.000 0.979 0.915 O G , ' OG2 oranje 1.907 1.000 1.000 1.000 0.750 1.976 1.000 1.000 1.000 0.742 R G i ' R G , lichtrood 2.124 0.958 0.958 0.917 2.084 R G j ' RGj rood 2.002 2.009 0.959 0.960 0.960 0.959 0.960 0.960 0.918 0.846 0.846 R G , ' R G , donker-rood 1.891 0.962 0.926 1.917 0.962 0.925

(43)

Golflengte in Angströmeenheden. Fig. 9.

Golflengte in Angströmeenheden. Fig. 10.

(44)

van den koolweerstand W (fig. 7 hoofdstuk III) den toestand zoo, dat zonder tusschenplaatsing van de filters, de galvano-meter op nul staat, dan zou, wanneer de filters volkomen gelijk waren, bij tusschenplaatsing hiervan, deze op nul moeten blijven. Gezien het verschil in dikte, zal dit echter niet het geval kunnen zijn, hetgeen ook inderdaad bleek. Hier dient echter nog gewezen te worden op een juist plaatsen van de filters, deze moeten n.l. loodrecht op de hoofdas gesteld worden, daar we anders door eigen toedoen een verschil in dikte zouden veroorzaken.

Om te zorgen, dat de filters steeds op dezelfde manier geplaatst werden, werden ze geschoven in een statief je, voorzien van gleuven, terwijl ze tevens nog aangedrukt werden door veertjes, omdat er anders eenige speling bleef bestaan, die den juisten stand niet waarborgde. De juiste stand werd opgezocht met behulp van de filters RGj en RG2', daar deze practisch dezelfde dikte hadden.

Na instelling met wit licht zal bij een goede plaatsing van de filters, de galvanometer vrijwel op nul staan, hetgeen bij verwisseling der filters zoo moet blijven. Er werd gevonden:

Links Rechts Uitslag in schaaldeelen RG2 RG2' 1.0 naar links RG2' RG2 0.5 naar rechts

Deze getallen zijn niet absoluut vaststaand, daar er altijd nog een kleine verplaatsing in de richting loodrecht op de hoofdas mogelijk is, waardoor de aflezing een kleine ver-andering ondergaat. Zoo werd bijv. gevonden:

Links Rechts Uitslag in schaaldeelen RG2 RG2' 1.2 schaaldeelen naar links RG2' RG2 1.0 „ „ rechts Vervolgens werd overgegaan tot het meten van de hoeveel-heid doorgelaten energie door de verschillende filters. We kunnen dit als volgt meten. Na instelling voor wit licht, maken we door middel van het shuntbankje S den

(45)

galvano-meter weinig gevoelig, plaatsen het te onderzoeken filter tusschen het lampje en de linker thermozuil en bepalen door middel van den compensatieschakelaar C het percentage door-gelaten energie. De eindinstelling kan ten slotte bepaald worden bij de grootste gevoeligheid van den galvanometer. Gevonden werd: TABEL 13. Filter GG2 GG2 GG3 GG3' GG5 GG5 GG, GG,' G G „ G G „ ' OGi O G / OG2 OG2 RGi RGi' RG2 RG2' R G 5 RG5 % doorgelaten energie 90.28 90.33 85.59 85.70 87.13 87.33 83.34 83.15 84.57 84.18 87.59 87.67 86.72 86.56 83.54 83.73 82.94 82.64 81.00 81.48

Aangezien de meting berust op de warmtewerking der stralen en het toestel gebruikt moest worden voor het meten van de 'bleeking van oliën, dus het zichtbare gedeelte van het spectrum practisch alleen belang had, was het noodzakelijk de infraroode stralen, die grootendeels door de filters door-gelaten worden, buiten te sluiten. Hiervoor kunnen gebruikt worden oplossingen van kopersulfaat of koperchloride. 48

(46)

De meest geschikte wijze van werken was de filters tusschen glazen staafjes in de cuvet met oplossing te plaatsen. Een absoluut vaste opstelling van het filter is hier niet zoo nood-zakelijk als in het vroeger beschreven geval, het bleek n.l., dat een kleine speling vrijwel geen invloed uitoefende op den uitslag van den galvanometer. Alvorens overgegaan werd tot het gebruik van koperzoutoplossingen, werden de cuvetten gevuld met water; voor de hoeveelheid doorgelaten energie, gemeten op dezelfde manier als voor de filters afzonderlijk werd gevonden: TABEL 14. Filter GG2 G G / GG5 G G / OGi O G / OG2 OG2' RGi R G / RG5 R G / Cuvet A B A B A B A B A B A B % doorgelaten 38.71 38.76 37.27 37.43 36.43 36.57 34.95 35.25 33.13 33.25 30.23 30.45 energie

Het spreekt vanzelf, dat eerst twee cuvetten gezocht werden, die gevuld met water, maar zonder filter, practisch dezelfde hoeveelheid energie doorlieten. Cuvet A liet door 37.97%, cuvet B 38.07%.

Uit de getallen zien we, dat bij het gebruik van water het percentage doorgelaten energie wel sterk verminderd is, maar dat de infraroode stralen evenwel nog het grootste gewicht in de schaal leggen, hetgeen duidelijk wordt, wanneer we de gevonden waarden voor de filters GG2' en RG5' vergelijken.

Bij gebruik van kopersulfaat-, resp. koperchlorideoplossingen worden de warmtestralen veel sterker geabsorbeerd; we

(47)

vonden voor verschillende concentraties van genoemde zouten, de in tabel 15 en 15a opgegeven percentages.

TABEL 15. Filter GG2' G G / O G / OG2' R G / R G / Kleur kleurloos lichtgeel oranjegeel oranje lichtrood donkerrood

Percentage doorgelaten energie bij gebruik van:

5% CuS04.5aq 7.93 7.25 6.27 4.96 3.93 2.75 4% 3 % CuSO4.5aqCuSO4.5aq 9.67 8.84 7.81 6.45 5.44 3.95 12.57 11.68 10.68 9.14 8.11 6.32 0 0 / ^ / ü CUSO4 5aq 17.08 16.07 14.96 13.46 12.19 10.08 TABEL 15a. Filter GG2' GG5' O G / OG2' R G / R G / Kleur kleurloos lichtgeel oranjegeel oranje lichtrood donkerrood Percentage 1% CUSO4 5aq 23.91 22.76 22.00 20.65 19.26 16.83 doorgelaten •5 / o CuCla. 2 aq 7.68 6.96 6.00 4.70 3.69 2.48 energie bij g 2% CUCI2. 2 aq 11.58 10.60 9.44 8.00 6.96 5.35 ebruikvan: 1 0 / •1 / o CuCl2.2aq 19.30 18.28 17.42 16.08 14.90 12.58

De getallen worden aanmerkelijk lager dan bij gebruik van water, hetgeen dus in de eerste plaats geweten moet worden aan de bovengenoemde absorptie der warmtestralen, echter ook ten deele, vooral bij de meer geconcentreerde oplossingen, aan het wegnemen van een gedeelte van de zichtbare roode stralen. Aan de hand van qualitatief spectroscopisch onderzoek leken de oplossingen van 3 en 4% kopersulfaat en 2% koper-chloride de meest aangewezene.

(48)

In het vervolg werden de ^gietingen als volgt uitgevoerd, Rechts en links van het lampje wordt een cuvet met 4 % , respectievelijk 3 % kopersulfaatoplossing met tusschen de glazen staafjes een bepaald filter'), geplaatst. In den regel zal, wanneer de compensatieschakelaar op 100 geplaatst is, bij belichting de galvanometer niet precies op nul staan, wat we kunnen bij regelen door middel van den kool weerstand W. (Zie fig. 7). De cuvetten met de te onderzoeken vloeistoffen worden nu in A en A' opgesteld. Betreft het de vergelijking van een kleurstofoplossing met het oplosmiddel, dan moet het oplosmiddel rechts geplaatst worden; betreft het de vergelijking van een gebleekte en ongebleekte olie, dan zal de eerste rechts moeten staan. In het algemeen komt de minst gekleurde vloeistof rechts, de sterkst gekleurde links, hetgeen gemakke-lijk volgt uit het hiervoor behandelde principe van de methode.

Om de methode te controleeren, werden de volgende proeven ingezet. In 400 g paraffineolie, die van te voren met carboraffine ontkleurd was, werden resp. opgelost 0.05 g Fettponceau L.B., afkomstig van het „Gesellschaft für Chemische Industrie" te Basel en 0.05 g Ceresgelb I van de firma Bayer te Lever-kusen. De gele oplossing van Ceresgelb I leek volkomen helder, terwijl dit bij de roode van Fettponceau L.B. niet het geval was. Beide oplossingen werden afgefiltreerd om eventueel onopgeloste kleurstof en verontreinigingen te ver-wijderen en de aldus verkregen oplossingen als standaard-oplossingen genomen. Na menging in bepaalde verhoudingen werd voor de verschillende filters het percentage doorgelaten energie bepaald, waarbij vergeleken werd met ontkleurde paraffineolie.

Aanbeveling verdient het op te merken, dat de cuvetten met kleurstofoplossing en paraffineolie steeds op dezelfde wijze opgesteld werden, daar dit met het oog op de

reproduceer-') De met een ' gemerkte filters kwamen rechts, terwijl er voor gezorgd werd, dat dezelfde kant steeds naar de lichtbron was toegekeerd.

(49)

baarheid der uitkomsten noodzakelijk was, de cuvetten waren n.l. niet volkomen gelijk. De gevonden getallen zijn samen-gevat in tabel 16 en voor de filters GG2, GG5, OGj en OG2 in fig. 11 voorgesteld. TABEL 16. Filter GG2—GG2' G G - G G / OG—OG/ OG2—OG2' RGi—RG ' R G - R G / Kleur kleurloos lichtgeel oranjegeel oranje lichtrood donkerrood

Percentage doorgelaten energie voor oplossingen van Ceresgelb I (A) en Fettponceau L. B. (B) 100% A 76.5 82.9 92.0 94.0 95.0 94.0 80% A | 6 0 % A | 4 0 % A 20% B 40% B 60% B 51.3 54.9 67.8 86.8 95.1 95.0 49.1 51.8 64.0 82.7 93.8 94.0 47.2 50.2 62.1 80.0 93.3 93.9 20% A 80% B 47.0 49.5 61.0 79.0 93.1 93.6 100%, B 46.5 49.7 61.0 77.7 93.0 93.5

Uit de uitkomsten voor de filters RGi en RG5 blijkt, ^dat de roode stralen bij alle oplossingen vrijwel even goed worden doorgelaten. Het had geen zin deze in de graphiek op te nemen, daar het de bedoeling was om met behulp hiervan onbekende monsters te analyseeren en uit de lijnen voor RGj en RG5 toch geen conclusies te trekken zouden zijn. Uit het verloop van de lijnen GGg, GG5, OGj en OG2 zien we, dat het zeer moeilijk zal zijn mengsels tusschen 100% en 60% B, resp. 0% en 40% A uit elkaar te halen. Een groot verschil in % B, resp. A geeft in dit gebied slechts een zeer gering verschil in percentage doorgelaten energie. Tevens bleek, dat het noodzakelijk was voor het gebied tusschen 60% en 0% B, resp. 40%—100% A meerdere punten van de krommen te bepalen. Daar bij de bovengenoemde proef gebleken was, dat niet alle kleurstof geheel oploste, werden de nieuwe oplossingen minder geconcentreerd gemaakt, nl. 0.025 g 52

(50)

'^git^v^^m^m^

Fettponceau L.B. opgelost tot 400 g en 0.050 g Ceresgelb I tot 800 g oplossing. Ook hier werden de oplossingen tenslotte gefiltreerd om te zorgen, dat ze volkomen helder waren. De percentages doorgelaten energie zijn samengevat in tabel 17 en 17a, waarvan fig. 12 de graphische voorstelling geeft. TABEL 17. Filter GG2—GG2' G G 5 - G G / OGi—OG/ O G 2 — O G 2 '

Percentage doorgelaten energie voor oplossingen van Ceresgelb 1 (A) en Fettponceau L. B. (B) 100% A 80.6 87.0 94.0 94.9 95% A 5% B 69.4 74.9 85.3 94.0 90% A 10% B 63.0 68.0 79.8 92.2 85% A 80% A 15% B20% B 59.2 63.4 76.0 91.5 56.3 60.0 73.1 90.0 75% A 25% B 55.1 59.1 72.0 89.2 70% A 30% B 54.2 58.0 70.9 88.5 65% A 35% B 54.0 57.3 70.0 87.9 TABEL 17a. Filter GG2—GG2' G G 5 - G G / OGi—OG/ O G 2 — O G 2 '

Percentage doorgelaten energie voor oplossingen van Ceresgelb I (A) en Fettponceau L. B. (B) 60% A 40% B 52.3 56.0 68.8 86.5 55% A 45% B 52.0 55.8 68.3 86.0 50% A 50% B 51.1 54.6 67.0 84.8 45% A 55% B 50.5 54.0 66.0 83.8 40% A 60% B 50.0 53.3 65.8 83.9 20.8% A 79.2% B 49.0 52.3 64.4 82.1 100% B 48.2 51.8 63.3 81.1

Met behulp van de beide graphieken werden nu eenige onbekende mengsels onderzocht. De hierbij verkregen

(51)

%, doorgelaten energie. , ^ Ov Ü^ -1 1 o I .-H L ° f - - ^ - , ] ) 1 1 i [ ; 1 1 1 i 1 i 1 i l^n % doorgelaten energie. i ^ j. i J c o C^ co m % doorgelaten energie.

(52)

resultaten zijn in tabelvorm samengevat:

zie fig. 11 zie fig. 12

/o Berekend 87.5 85.0 A Gevonden 85 84 % Berekend 12.5 15.0 B Gevonden 15 16 /o Berekend 76.7 59.5 38.6 A Gevonden 78 61 38 /o Berekend 23.3 40.5 61.4 B Gevonden 22 39 62

De gevonden en berekende percentages komen goed overeen, vooral wanneer we in aanmerking nemen, dat de galvanometer nog niet trillingvrij was opgehangen, waardoor we veel last ondervonden van verloopen van het nulpunt.

Bij de metingen bleek bovendien, dat het niet voldoende was bij belichting van de thermozuilen, na tusschenplaatsing van de cuvetten met 4% kopersulfaat met de respectieve filters, de galvanometer op nul bij te regelen, maar dat, om nauw-keurig reproduceerbare uitkomsten te krijgen, het tevens noodzakelijk was, dat deze ook zonder belichting op nul stond.

Zooals reeds werd opgemerkt, zal het zeer moeilijk zijn mengsels tusschen 100% en 60% B, resp. 0% en 40% A, uit elkaar te halen. Dit bleek ook inderdaad het geval te zijn voor een mengsel, dat 35.1 % A, resp. 64.9% B bevatte (fig. 11), werd gevonden 44.4% A, resp. 55.6% B.

Door aan het oorspronkelijke mengsel extra A toe te voegen, kwamen we in het meer verschil gevende gedeelte van de graphiek. Aan 10 g van het mengsel werden toegevoegd 55 g oplossing van Ceresgelb I; de nieuwe oplossing bevatte dus 0.351 X 10 + 5 5 =58.51 g oplossing van Ceresgelb I en 0.649 X 10 = 6.49 g oplossing van Fettponceau L.B., m.a.w. 90.0% A en 10.0% B. Uit de hoeveelheden doorgelaten energie werd gevonden 87.9% A en 12.1% B. De overeen-stemming is dus voldoende.

(53)

oorspronkelijke gehalte met behulp van onderstaande formule ^) berekenen, dan krijgen we 78.7% B, resp. 21.3% A, de over-eenstemming is dus zeer onvoldoende. Om dergelijke fouten te vermijden, zal het beslist noodzakelijk zijn trillingvrije ophanging toe te passen, waardoor de metingen zeer veel nauwkeuriger worden.

') Worden aan a gram oplossing, bevattend b%, B, toegevoegd c gram A, dan 100 ^ a b wordt het percentage B van de nieuwe oplossing: d = 100 == — - —

a -p c a -{- c Zijn omgekeerd a, c en d bekend, dan kan men b berekenen.

(54)

-ni«np^f)HJ.|,<puj«)iuu • — — • •••' •••—^-—'••—:••, • • •• •)-JP-ww n-WL»!Bw^nif»»i|pf»;jwpiippin(|B^

V. T O E P A S S I N G VAN D E M E T H O D E VOOR H E T M E T E N VAN D E B L E E K I N G VAN O L I Ë N . Getracht is de methode toe te passen voor het meten van de bleeking van oliën, zoo mogelijk na te gaan in welk gedeelte van het zichtbare spectrum, begrensd tusschen de filters GG2'—GGj'; G G 5 ' — O G / ; enz. de sterkste ontkleuring had plaats gehad. We hadden gevonden, dat de cuvet met 4 % kopersulfaatoplossing, waarin geplaatst waren de filters GG2', GG5', O G j ' , OG2', R G j ' en RG5' respectievelijk doorlieten 9.67; 8.84; 7.81; 6.45; 5.44 en 3.95% energie. Stellen we de hoeveelheid energie, doorgelaten door de 4 % kopersulfaat-oplossing met filter GG2' = 100%, dan krijgen we:

4 % CUSO4. 5 aq + GG2' 100% 8.84 + GG', ^ ^ X 100 = 91.42% + O G / ^ X 100 = 80.77% 6.45 + OG2' ^-^ X 100 = 66.70% + R G / ~ X 100 = 56.26% 3.95 -f- RG5' ^ - ^ X 100 = 40.85%

We vinden hieruit door aftrekking de hoeveelheid energie, doorgelaten door de verschillende gedeelten van het spectrum, nl.

GG2'—GG5' 8.58% G G 5 ' — O G / 10.65% OGi'—OG2' 14.07% OG2'—RG/ 10.44% R G / - R G / 15.41% R G / 40.85% 100.00%

(55)

Om de bleeking van een olie te meten, kunnen we nu ver-schillende wegen inslaan.

I. Links en rechts van het lampje plaatsen we een cuvet met 4% kopersulfaatoplossing met daarin de bij elkaar be-hoorende filters en zorgen, dat bij belichting de galvanometer op nul staat. Vervolgens plaatsen we links de cuvet met de te onderzoeken olie en bepalen hoeveel % van de energie, die uit de cuvet met 4% kopersulfaatoplossing + filter treedt, wordt doorgelaten. Op deze wijze werden metingen verricht van een ontzuurde sesamolie voor en na behandeling met 10% norit gedurende twee uur bij een temperatuur van hoogstens 72°. Alhoewel uit technisch oogpunt bezien de gebruikte hoeveelheid norit veel te groot is, werd ze gebezigd om voor de uitwerking van de methode een belangrijke ont-kleuring te krijgen. Om kleurverandering door temperatuurs-verhooging buiten te sluiten, werd de temperatuur laag ge-houden. Beide gefiltreerde monsters leken helder, of verdere filtratie verandering in de uitkomsten gaf, is niet nagegaan. Daar echter in verband met latere proeven gebleken is, dat kleine, op het oog moeilijk waarneembare troebelingen, bij meting toch te voorschijn komen, is het in het algemeen gewenscht de filtratie zoo lang voort te zetten, dat de uit-komsten constant blijven. Controle met één filter, bijv. GG2—GG2' is zooals van zelf spreekt voldoende.

Gevonden werd: 4% CUSO4. 5 aq + filter GG2—GG2' G G 5 - G G / OGi O G / OG2—OG2' RGi—RGi' R G , - R G /

Percentage doorgelaten energie Ontzuurde sesam-olie 60.5 64.2 69.8 71.6 70.8 69.0 Ontzuurde en ge-bleekte sesamohe 66.4 70.0 72.1 71.8 69.5 66.7 58

(56)

Om vergelijkbare uitkomsten te krijgen, gaan we de ge-vonden percentages omrekenen op dezelfde eenheid, n.l. de hoeveelheid energie doorgelaten door een 4% kopersulfaat-oplossing + filter GG2'. We krijgen voor:

Ontzuurde sesamolie 60.5 ^ ^ X 100 = 60.5% 64.2 100 69.8

1 ^

71.6

l ö ö

70.8

l ö ö

69.0

l ö ö

X 91.42 = 58.7 „ X 80.77 = 56.4 „ X 66.70 = 47.8 „ X 56.26 = 39.8 „ X 40.85 = 28.2 „ Ontzuurde en gebleekte sesamolie 66.4 1 0 0 " '"^ 70.0 - _ X 91.42 100 72.1 , _ X 80.77 100 71.8 1 0 0 ' ^ • ™ ' ' l X 56.26 100 66.7 _ „ X 40.85 — oo.f 7o = 64.0,, = 58.2,, = 47.9,, = 39.1 „ = 27.2,, 100

Door aftrekking vinden we weer de hoeveelheid energie voor de verschillende gedeelten, uitgedrukt in dezelfde eenheid, n.l. Ontzuurde sesam-olie 1.8% 2.3 „ 8.6 „ 8.0,, 11.6,, 28.2 „ GG2'—GG/ G G / - O G / OG/—OG2' OG2—RGi' RG/—RG5' R G / 60.5% Ontzuurde en ge-bleekte sesamolie 2.4% 5.8 „ 10.3 „ 8.8 „ 11.9,, 27.2 „ 66.4%

We weten ook de oorspronkelijke hoeveelheid energie, zoodat we kunnen nagaan hoeveel % hiervan door de

(57)

ont-zuurde, respectievelijk ontzuurde en gebleekte sesamolie wordt doorgelaten. We krijgen: GG2'—GG5' GG5—OG/ OG/—OG2' OG2'—RGi' R G / - R G / R G /

Ontzuurde sesam- j Ontzuurde en ge 1.8 8.58 2.3 1065 8.6 1407 8.0 10.44 11.6 15.41 28.2 40.85 olie X 100=21.0% X 100=21.6,, X 100=61.1,, X 100=76.6,, X100=75.3,, X 100 =69.0,, bleekte sesamolie 2.4 X 100=28.0% X 100=54.5,, X 100=73.2,, X 100=84.3,, 8.58 5.8 1065 103 Ï 4 ^ 8.8 1044 11.9 Ï5A1 27.2 4Ö85 X 100=77.2, X 100=66.6, Uit de getallen blijkt, dat de bleeking hoofdzakelijk heeft plaats gehad in de strook begrensd door de filters GG5' en OGi', hetgeen ongeveer overeenkomt met het groene gedeelte van het spectrum, zooals blijkt uit tabel 18 en fig. 13. De

TABEL 18. Filter GG2—GG5' G G / — O G / OG/—OG2' OG2—RGi' RGi—RG5' R G / 0 Golflengte in Angströmeen-heden ') ± 3600—4500 ± 4500—5400 ± 5400—5800 ± 5800—6400 ± 6400—7000 ± 7000—7750 Kleur violet-blauw groen geel geel-oranje oranjerood rood

') De golflengten zijn slechts ter oriënteering aangegeven, hierbij moet men rekening houden met den aard der gebruikte filters en de werking der kopersulfaatoplossing.

(58)

•^^^mfmmrrr"

gevonden percentages zijn uitgezet voor de gemiddelde golf-lengte van de verschillende strooken, deze punten zijn door rechte lijnen verbonden. De getrokken lijn heeft betrekking op de ontzuurde sesamolie; de gestippelde op ontzuurde en gebleekte olie.

JH/OO ^ 7 0 0 6000 5600 4Q00

o

Golflengte in Angströmeenheden. Fig. 13.

Naar den kant van het rood neemt de ontkleuring langzamer-hand af, de niet gebleekte laat zelfs iets meer rood door dan de gebleekte sesamolie.

II. Zonder tusschenplaatsen van cuvetten met kopersulfaat-oplossing + filter wordt de galvanometer op nul gebracht. Vervolgens plaatsen we tusschen lichtbron en linker thermo-zuil de cuvet met 4% kopersulfaatoplossing + filter en de cuvet met de te meten olie. Van dit geheel wordt nu de hoeveelheid doorgelaten energie bepaald. Gevonden werd:

Cytaty

Powiązane dokumenty

Drawing on Chantal Mouffe’s and Ernesto Laclau’s the‑ ory of radical democracy, the author analyzes the multiple interventions in the “representative” public space in front

Z wartości prędkości i R-R obliczano wskaźnik PI, określony jako sto- sunek średniej wartości danego parametru w serii wysiłków do maksymalnej wartości tego parametru w

Wśród nich mamy także imienne wykazy uchodźców, dokumenty władz policyjnych zajmujących się ob­ serwacją Polaków, a także materiały dotyczące osób, które po

При этом речь может идти не обязательно о политической борьбе, а всего лишь о первенстве в моде, в роскоши, в любви… Так,

Lecz oto z bursy, która znajdowała się w polbliżu nie istniejącego już dzisiaj kościoła W szystkich Świętych, wybiegła na cm entarz kościelny grom adka

[r]

W obecnym komentarzu sugeruję, by porzucić naiwny uniwersalizm psy- chologii społecznej (uproszczone założenie, że wszystkie zależności, jakie wykrywamy, to ogólne reguły