INHOUD blz. J Inleiding ... , 1 2 Resultaten 3 2.1 Algemeen , 3 2.2 IJking Oosterscheldemodel 3 2.3 Voorspelling uit Oosterschelde-raodelonderzoek 4 2.4 Koppeling getijgootmodel en Oosterscbeldemodel 4 2.5 Invloed dichtheidsverschil , 5 2.6 Invloed grootte getij en schutwatertoevoer 6
3 Konklusies en aanbevelingen 8 3.J Konklusies uit het onderzoek in het Oosterschelde-getijmodel .... 8 3.2 Konklusies uit het getijgootonderzoek 8 3.3 Aanbevelingen 9
APPENDIX Al; Wijzigingen en aanvullingen van het Ml450-rapport APPENDIX A2: Wijzigingen en aanvullingen van het Ml444-rapport
REFERENTIES
TABEL
1 Inleiding
In opdracht van de Hoofdafdeling Waterloopkunde van de Deltadienst van Rijks-waterstaat is onderzoek verricht naar de verandering, die de zoutverdeling in de Oosterschelde zal ondergaan ten gevolge van de kompartimentering en de ver-andering van de doorstrooinopening ter plaatse van de stormvloedkering. De in-teresse ging daarbij vooral uit naar de verandering van de zouttoestand in de Krabbenkreek, een vanuit milieu^ oogpunt belangrijk schorrengebied.
Voor een dergelijk type onderzoek is een waterkwaliteitsmodel vereist, waarin gewerkt wordt met zout zeewater en zoet schutwater bij Volkerak-, dan wel Philipsdamsluizen, Omdat een dergelijk model niet beschikbaar was (en is), is een verkennend onderzoek uitgevoerd in het wel ter beschikking staande Ooster-schelde-getijmodel. Dit model is een vertrokken model (vertrekking 4) van de Oosterschelde, dat werkt met homogeen zoet water. De vooral op de Noordooste-lijke tak (voortaan aangeduid met N.O.-tak) van de Oosterschelde aanwezige dichtheidseffekten worden dus niet in dit model weergegeven. De verspreiding van zoet schutwater is in dit model gesimuleerd door kontinue lozing van met rhodamine WT gemerkt water met dezelfde dichtheid als het modelwater, Hierbij is verondersteld dat in het grootste deel van de Oosterschelde, waar de dicht-heidsgradiënten klein zijn en de getij snelheden groot, de dichtheidsinvloeden verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de invloed van convectie op de zout-verdeling. De simulatie met rhodamine van de verspreiding van schutwater is naar verwachting voor het grootste deel van de Oosterschelde mogelijk; alleen op de N.O.-tak kunnen dichtheidseffekten deze simulatie onmogelijk maken. Het onderzoek in het Oosterschelde-model bestaat uit 3 proeven: één proef ter
simulatie van de huidige toestand in de Oosterschelde en 2 proeven bij toe-komstige Oosterschelde. omstandigheden (bij resp. kleine en grote doorstroom-opening in Oosterschelde dam).
In rapport M 1450 (ref. 1) is dit onderzoek uitvoerig gerapporteerd.
Ter bestudering van de invloed van de dichtheidseffekten op de zoutverdeling in de toekomstige N.O.-tak van de Oosterschelde is in de getijgoot een sterk geschematiseerd model van deze tak gebouwd. De randvoorwaarden van dit model zijn ontleend aan de meting in het Oosterschelde model van waterstand en rho-daminegehalte nabij Stavenisse, Ter vergelijking met het onderzoek in het Oosterschelde-model is er één rhodamineproef met homogeen zoet water gedaan
in het getijgootmodel. De overige proeven zijn verricht uitgaande van een zout zeebassin en met injektie van zoet water bij Philipsdam. In deze proeven wordt de zoutverdeling beïnvloed door dichtheidseffekten.
D.m.v. variatie van het ingestelde dichtheidsverschil (variatie C„ ,_ ) en ° Keeten
van de grootte van de menging in het model is de invloed van dichtheidseffek-ten op de zoutverdeling onderzocht. Het onderzoek in dit getijgootmodel is reeds gerapporteerd in rapport M 1444 (ref. 2 ) ,
Doel van dit rapport is een samenvatting en evaluatie te geven van het totale onderzoek naar de zouttoestand in de toekomstige Oosterschelde. In dit rapport worden de belangrijkste resultaten uit beide onderzoeken vermeld en de be-trouwbaarheid ervan voor het prototype aangegeven. In twee appendices zijn aanvullingen en korrekties van de beide rapporten gegeven. Dit rapport is met uitzondering van appendix Al, die door ir, N.J. van Wijngaarden geschreven is, samengesteld door drs. M. Karelse in overleg met Dr. J. Dronkers van de
2 Resultaten
2.1 Algemeen
In figuur 1 is een overzicht van het Oosterschelde-getijmodel (horizontale schaal 1: 400, vertikale schaal 1: 100) gegeven. Tevens is de in dit onder-zoek gekozen plaats van de meetpunten gegeven (zie verder ref. 1).
In de getijgoot is een sterk geschematiseerd model van de toekomstige noord-oostelijke tak van de Oosterschelde aangebracht (in fig. 2 ) .
In het zeebassin van de getijgoot wordt het vertikale getij van Stavenisse opgewekt; daarnaast wordt in het zeebassin de koncentratie (C )
ingesteld. Het trajekt Keeten-Philipsdam wordt weergegeven in een 25 m lang stuk van de getijgoot, dat geschematiseerd is tot een rechthoekig profiel (longitudinale schaal 1: 600; breedteschaal 1: 2200 en vertikale schaal 1: 50). Dit betekent dat het trajekt Keeteïi-Philipsdam als geul wordt weergegeven in het model. De Krabbenkreek is via een geul-plaatsche-matisatie (zie fig. 2) in het zg, havenbekken naast de getijgoot weergegeven. De verhouding van de kombergende oppervlakken van het trajekt splitsingspunt
tot Philipsdam en van de Krabbenkreek is goed weergegeven.
Vertaling naar het prototype ra.b.v. de hierboven gegeven schalen levert echter te kleine kombergende oppervlakken op. De reden dat de kombergende oppervlakken in absolute zin te klein zijn is dat uitgegaan is van een geul-schematisatie van trajekt Keeten-Philipsdam (voor meer informatie, zie ref. 2)
In tabel 1 is een overzicht van het gezamenlijke onderzoek naar de zout-toestand op de toekomstige Oosterschelde gegeven. In deze tabel is tevens de koppeling tussen prototype, Oosterschelde-model en getijgoot-model
aange-geven (R in tabel).
2.2 IJking Oos_terscheldemodel
Om een indruk te krijgen in hoeverre de verspreiding van rhodamine in het Oosterscheldemodel een goed beeld geeft van de verspreiding van schutwater in het prototype is een proef uitgevoerd (Tl 87 A ) , waarbij de getijbeweging van de prototypemeting van 2 juli 1974 is gereproduceerd. In figuur 3 zijn de in het prototype gemeten chloorgehalten uitgezet tegen de uit de meting van de rhodaminekoncentraties bepaalde chloorgehalten in het model. Daaruit blijkt
dat voor
chloorgehalten > 15000. gCl /m (2.1) er een redelijke overeenstemming bestaat tussen model en prototype,.
Dit betekent dat in het Oosterscheldebekken en op een deel van de N.O.-tak (Keeten-Zijpe), op een afstand > 15 km van de Volkerakdam, het getijmodel redelijk in overeenstemming is met het prototype wat betreft de zoutverdeling. Als voldaan is aan (2.1) zijn de modelresultaten als betrouwbaar aan te
merken voor vertaling naar het prototype. Dit betekent dat de in het model gemeten koncentratie samen met de bijbehorende meetnauwkeurigheid volgens de schaalregels naar het prototype te Vertalen zijn.
Dichter bij het Volkerak (voor chloorgehalten < 15000 gCl /m ) worden de
Verschillen tussen model- en prototype-chloorgehalten steeds groter; de dicht-heidsinvloeden maken de simulatie van het zoutgehalte in dat deel van de
N.O.-tak onmogelijk.
2.3 Voorspelling uit Oosterscheldemodelonderzoek
Behalve de reproduktieproef TJ87 A zijn er twee proeven uitgevoerd om de in-r 4 2 vloed van de grootte van de doorstroomopening in de stormvloedkering jJO m
in proef Tl87 B (klein getij) en 2 st 10 m in proef TJ87 C (groot getij)J te bestuderen in een gekompartimenteerde Oosterschelde (C3 variant, Philips-dam). Neemt men aan dat voor beide proeven Tl 87 B en C ook geldt dat als voldaan wordt aan criterium (2,1) de modelresultaten betrouwbaar te vertalen zijn naar het prototype, dan volgt uit de figuren 4 en 5 dat:
- op het Oosterscheldebekkeiu de modelresultaten betrouwbaar zijn,
- de randvoorwaarden voor het onderzoek in het getijgootmodel, gemeten ter plaatse van Stavenisse, betrouwbaar zijn,
~ in het Zijpe en in de Krabbenkreek de modelresultaten niet betrouwbaar zijn. Uit het onderzoek in het Oosterscheldemodel kan de toekomstige zouttoestand
in de Krabbenkreek dus niet voorspeld worden.
In de figuren 4 en 5 zijn naast de meetresultaten uit het Oosterschelde model ook getijgootresultaten uitgezet,waarop in paragraaf 2.5 nader ingegaan wordt.
2.4., Koppeling getijgootmodel en Oosterscheldemodel
Voor een degelijk onderzoek naar de invloed van de dïchtheidseffekten op de zout-zoetverdeling in de N.O.-tak van de Oosterschelde is een waterkwaliteits-model nodig waarin de geometrie van de geulen en plaatgebieden goed wordt
mm C „,
weergegeven en waarin een zout - randregeling bij Stavenisse aanwezig is met injektie van het zoete water bij de Philipsdam.
Vanwege tijdgebrek is echter gekozen voor de bouw van een sterk geschemati-seerd model in de getijgoot van het trajekt Keeten-Philipsdam en de Krabben-kreek (zie figuur 2). Daarbij is uitgegaan van een geulschematisatie; behalve in de Krabbenkreek zijn de plaatgebieden niet in rekening gebracht. Dit bete-kent dat,,,;, zoals reeds in paragraaf 2.1 vermeld is, de verhouding van de getijdebieten in de verschillende geulen goed is, doch dat de getijdebieten, vertaald met de schaalregels naar het prototype, een faktor 1,3 te klein zijn. Het getijgootmodel van de toekomstige N.O.-tak van de Oosterschelde kan
uiteraard niet geijkt worden met prototypegegevens. Ook van een indirekte ijking via het onderzoek in het Oosterscheldemodel was, vanwege de geometrie-verschillen» geen sprake. Voorzichtigheid bij het interpreteren van dit model-onderzoek is daarom geboden.
De koppeling tussen het getijgootonderzoek en het Oosterscheldeonderzoek (zie tabel 1) is gelegd door in het getijgootmodel een rhodamineproef uit te voe-ren met dezelfde randkondities als in het Oosterscheldemodel voor proef
Tl87 B (klein getij) golden. Het in de Krabbenkreek gevonden verschil in rho-daminekoncentratie in beide proeven, kan voor een deel verklaard worden uit het verschil in getijdebieten. Het resterend deel geeft aan dat de geotnetrie-effekten van de plaatgebieden op het trajekt Keeten-Philipsdam en ter plaatse van de mond van de Krabbenkreek belangrijk zijn (grotere dispersie).
In het getijgootonderzoek is een ondergrensbenadering toegepast: de in dit onderzoek gemeten koncentraties zijn kleiner dan de zoutkoncentratie die in een gelijkvormig,zout-zoet model gemeten zouden worden. Ter illustratie zijn in fig. 6 op de vertikale as door Ap - 0 naast de rhodaminemeting in de getijgoot ook de metingen in het Oosterscheldemodel weergegeven.
2.5 Invloed dichtheidsverschil
Het onderzoek in het getijgootmodel was speciaal gericht op de gevoeligheid van de zout-zoetverdeling in de Krabbenkreek voor het aan de rand bij Stave-nisse ingestelde dichtheidsverschil Ap (t.o.v. zoet water). In de eerste verkennende proeven bleek de vertikale gelaagdheid op het trajekt Keeten-Philipsdam in model te groot te zijn. Daarom is de menging vergroot door luchtbelleninjektie vanaf de bodem van de goot en via initiële menging bij de zoetwaterlozing.
ii, gelaagde proeven.
Deze proeven werden verricht zonder kunstmatige menging door luchtbellen en met kleine initi'èle menging bij Philipsdam.
Dit resulteerde in een gelaagde getij stroming (dunne zoete bovenlaag) op het trajekt Keeten-Philipsdam, terwijl de Krabbenkreek met zijn geul-plaatschema-tisatie (zie figuur 2) goed gemengd was.
Jb. gemengde proeven.
Deze proeven werden verricht met konstante kunstmatige menging door lucht-bellen (20 cc lucht/m s) en een grote initiële menging bij de Philipsdam. Dit resulteerde in een redelijk over de vertikaal gemengde getij stroming; de vertikale gelaagdheid was op zekere afstand van de Philipsdam kleiner dan de gelaagdheid zoals deze op een overeenkomstige afstand van de Volkerakdam nu aanwezig is in natuurmetingen.
Voor een type getijproef met een vertikale menging»liggend tussen die van type a en b in, mag aangenomen worden, dat het zoutgehalte in de Krabbenkreek tussen de in de proeven a en b gevonden waarden in ligt (zie appendix A2-2). In figuur 6 is de gevoeligheid van het zoutgehalte in de Krabbenkreek voor de grootte van het ingestelde dichtheidsverschil gegeven voor beide typen proeven bij klein getij (doorstroming Oosterscheldedam J0 m ) .
In de figuren 4 en 5 zijn de gemengde proeven bij klein, respectievelijk 3
groot getij en Appc23 kg/m weergegeven naast de meetresultaten in het Oos-tera cheldemodel. Uit deze figuren 4 t/m 6 blijkt dat er invloed van het in-gestelde dichtheidsverschil op de grootte van het zoutgehalte nabij de Philipsdam en in de Krabbenkreek aanwezig is.
Uit dit onderzoek volgt dat het zoutgehalte in de Krabbenkreek bij klein 3
getij en een schutwatertoevoer van 25 m /s minimaal C - 0,73 C zal zijn
Hielde
(C = koncentratie in mond Oosterschelde). Deze ondergrens volgt uit een proef met een ingesteld dichtheidsverschil van 17,5 kg/m . Dit levert
omge-_ 3
rekend naar een zeechloorgehalte C = 14500 gCl /m op. In fig. 4 is deze
ïïlcLX
ondergrensbenadering weergegeven,
2*6 Invloed grootte getij en schutwatertoevoer
In de figuren 6 en 7 is een indikatie gegeven over de invloed op het zout-gehalte in de Krabbenkreek van:
Vergroten_yan_geti2
4 2
— 7 —
volgens
- het onderzoek in het Oosterscheldemodel een vergroting van de zoutkoncen-tratie in de Krabbenkreek:
AC,
Hierbij is in rekening gebracht de invloed van de geul-plaatgebieden op het trajekt Keeten-Philipsdam en de invloed van de vormgeving van de mond van de Krabbenkreek, doch niet de invloed van dichtheidseffekten.
- het getijgootonderzoek een geringe vergroting
ACKK
c •• = 0,03 + 0,01 (2.3)
max
Hierbij is de invloed van de geul-plaatgebieden op het trajekt Keeten-Phi-lipsdam en de invloed van de vormgeving van de mond van de Krabbenkreek niet in rekening gebracht, de dichtheidsinvloeden wel.
Samengevat volgt uit bovenstaande dat t.g.v. vergroting van de doorlaatope-2
n m g m de Oosterscheldedam tot 20000 m
ACKK
c • « 0,02 - 0,10
max
Hierbij dient opgemerkt te worden dat het Oosterscheldemodel t.a.v. de Krab-benkreek geen betrouwbare resultaten geeft zodat (2.2) minder betrouwbaar ia dan (2.3).
Verkleinen van schutwatertoevoer Q
_ s 3 3
Verkleining van de schutwatertoevoer Q van 25 m /s tot J5 ra /s geeft s
- naar verwachting globaal een toename van de zoutkoncentratie op de Krab-benkreek die volgt uit de benadering dat de zoetkoncentratie evenredig is met Q (zie ref. 5).
Toegepast op het getijgootonderzoek zou dit opleveren: = 0,06
- volgens de metingen in het getijgootmodel volgt AC
~ £ » 0,03 Z' 0,01 max
Vanwege het niet in rekening brengen van de plaatgebieden op het trajekt Keeten Philipsdam en t.p.v, de mond van de Krabbenkreek, ligt het voor de
n a n d A^KK a a n t e n e m e n«
•T—- = 0,02 - 0,06 max
8
-3 Konklusies en aanbevelingen
3.1 Konklusies uit het onderzoek in het Oosterschelde model
- de simulatie met rhodamine (Ap = 0) in het Oosterschelde getijmodel van de chloorgehalte verdeling (verspreiding van schutwater) in de Oosterschelde is redelijk op het Oosterscheldebekken en in een deel van de noord-ooste-lijke tak van de Oosterschelde. Als norm geldt dat voor chloorgehalten
3
> 15000 g Cl/m er een redelijke overeenstemming bestaat tussen model- en prototypekoncentratieverdeling.
- doordat de dichtheidsverschillen niet gesimuleerd worden in het getijmodel wordt de chloorgehalteverdeling nabij het lozingspunt van zoet water niet goed weergegeven in het model; de in het model uit gemeten rhodamine-koncen-traties berekende chloorgehalten zijn te klein.
- voor de voorspelling van de toekomstige zouttoestand op de Oosterschelde is het model betrouwbaar t.a.v. het Oosterscheldebekken
de randvoorwaarden bij Stavenisse voor een detailmodel van de noord-oostelijke tak.
Op het Zijpe en in de Krabbenkreek spelen dichtheidseffekten een grote rol, waardoor het model daar te lage chloorgehalten geeft.
3._2_ Konklusies uit het getijgootonderzoek
- de invloed van dichtheidsverschillen op de chloorgehalteverdeling in de toekomstige noord-oostelijke tak van de Oosterschelde is groot.
- de Krabbenkreek blijkt goed gemengd te zijn (ook al is het Zijpe gelaagd). - bij een kleine doorlaatopening in de Oosterscheldedam en een
schutwater-3
debiet van 0 = 25 m /s is de minimale waarde van het chloorgehalte in de Krabbenkreek
Cvv - 0.73 C
KK max „
- bij vergroting van de doorlaatopening tot 20000 m wordt het chloorgehalte in de Krabbenkreek groter:
AC„-, = (0.02 - 0.J0) C KK max
- bij verlaging van het schutwaterdebiet Q tot 15 m /s en bij kleine s
doorlaatopening in de Oosterschelde wordt het chloorgehalte in de Krabben-kreek groter
&CVV = (0.02 - 0.06) C
KK max
"- vanwege de sterke schematisatie van de noord-oostelijke tak van de Ooster-schelde is in het getijgootonderzoek een ondergrensbenadering toegepast.
(de gemeten chloorgehalten vormen een ondergrens). Betere kwantitatieve resultaten 2ijn slechts roet een geometrisch gelijkvormig ,zout-zoet model te verkrijgen.
3.3 Aanbevelingen
Voor toekomstig onderzoek naar de zouttoestand op de noord-oostelijke tak van de Oosterschelde is het gewenst een geometrisch gelijkvormig, vertrokken, zoutzoet model te bouwen. De zout-randkonditie bij Stavenisse voor dit model zou dan geleverd moeten worden door het Oosterschelde-getijmodel. Ook zonder de exakte zout-randkonditie kan dit model erg zinvol zijn voor onderzoek van de verspreidingsmechanismen.
Om na te gaan of de verspreidingsmechanismen in het Oosterscheldemodel goed gesimuleerd worden is het gewenst
= de snelheidsverdeling in dwarsrichting in model en prototype in diverse raaien te vergelijken (gedeeltelijk met reeds uitgevoerde metingen)
» een nieuwe rhodaminemeting in het getijmodel uit te voeren met kontinue injektie van Q = 50 m /s ter vergelijking met de uitgebreide natuurmeting van augustus 1977 in de noord-oostelijke tak van de Oosterschelde. Daarbij
is het gewenst tevens de invloed van de Coriolistollen op de verspreiding na te gaan.
= dispersiemetingen via momentlozingen op diverse plaatsen in het Ooster-scheldebekken van het getijmodel verrichten om de grootte van de dispersie-koëfficienten te bepalen. Ter vergelijking is het wellicht zinvol enkele prototype momentlozingen uit te voeren.
Al.I
APPENDIX Al: Wijzigingen en aanvullingen van het M 1450-rapport (ref, 1)
Al.1 Nauwkeurigheid rhodaminemetingen
tabel blz. 8 inclusief nauwkeurigheid,(proef T187 A)
meetpunt G H A B C D koncentratie schutwater in %
maximum
32 ± 2
21 +_ 1 10 +_ 0,5 8 +_ 0,5 5 +_ 0,5 2,5 + 0,2 minimum 18 + 1 8 + 0,5 4,5 + 0,5 8 4- 0,5 1,5 + 0,2 1,1 + 0,1tabel blz. 9 inclusief nauwkeurigheid (proef T187 B)
meetpunt
A
B C D E/F koncentratie schutwater in % maximum 70 ^ 4 40 + 2 17 4. 1 5,5 +_ 0,5 ca. 3 minimum 55 4-340 +2
8,5 +_ 0,5 2 + 0,2 ca. 3tabel blz. 11 inclusief nauwkeurigheid (proef T187 C)
meetpunt A B C D E/F koncentratie schutwater in % maximum 57 + 3 30 + 2 12 +_ 1 2 a 3
minimum
40 + 2
30 + 2
5,5 + 0,5
2 +_ 0,2
2 a 3
Al. II
Al.2 Koncentratieverschillen over de vertikaal nabij lozingspunt (blz. 10)
in proef Tl87 C
meetpunt
12
16
18
koncentratie schutwater in %
aan het
water-oppervlak
70,5
27
12,5
halverwege
55
27
13,5
aan de bodem
53
29
12
Het blijkt uit bovenstaande tabel, dat in het Zijpe (meetpunt 12) nog
duide-lijk gelaagdheid aanwezig is.
Westelijk van de mond van de Krabbenkreek (meetpunt 16) treedt geen
gelaagd-heid meer op.
Al.3 Vergelijking natuurmeting met T187 A
Figuur 59 van het verslag is op figuur 3 en Al nogmaals weergegeven. In figuur
— 3
3 is 100% zout gelijk gesteld met 17.500 gCl /m . In figuur Al is de
koncen-tratie dimensieloos gemaakt door de koncenkoncen-tratie te delen door de koncenkoncen-tratie
bij de stormvloedkering (c = c . ~„) .
zee mpt.Jj
De zoutkoncentraties verkregen uit het model zijn berekend uit de
rhodamine-koncentraties, die met de cuvetmethode zijn bepaald. De gemeten
rhodaminekoncen-traties hebben voor wat betreft de lage koncenrhodaminekoncen-traties een systematische fout
(relatief lang in de fluorimeter geweest,waardoor opwarming) van ca, - 2 % . De
cuvetmethode op zich heeft een nauwkeurigheid van ca. 5%. Gezien de lage
waar-den in het gebied van Zijpe naar de stormvloedkering zullen de hieruit
bere-kende zoutkoncentraties weinig variëren (met de tendens gemiddeld groter te
zijn dan de gepresenteerde waarden).
In figuur 3 lijkt de gradiënt Krammer - richting stormvloedkering beter in
overeenstemming met elkaar (model -<->- prot.).
Uit figuur Al blijkt, dat er een diskontinuïteit (vooral bij het model)
be-staat tussen meetpunt 19 en 31. In het model zijn vanaf de zeerand totaan
meetpunt 31 Coriolis-tollen aanwezig, die mogelijk invloed uitoefenen op de
dispersie.
Al.III
Al.4 Errata
blz. 8, 6e regel van onder: "Tevens moet van de beide raaien het eb-transport gelijk zijn en het vloed-transport gelijk zijn. Uit de figuur blijkt, dat er een groot verschil bestaat tussen het transport door Raai 70 en Raai 90. Dit verschil ,...." te_vervangen_door: "Dit blijkt niet het geval te zijn en ..."
blz. 10, 14e regel van boven; "In de evenwichtssituatie moet van de beide raaien het eb-transport gelijk zijn en tevens het vloed-transport. Het ver-schil tussen het eb-transport en het vloed-transport moet gelijk zijn aan de lozing gedurende een cyclus. Uit de figuur blijkt, dat er een verschil bestaat tussen het transport door Raai 70 en door Raai 90. Dit verschil " te vervangen_door: "In de evenwichtssituatie moet in beide raaien het verschil tussen het eb-transport en het vloed-transport gelijk zijn aan de lozing ge-durende een cyclus. Dit blijkt niet het geval te zijn en "
blz. 3 1, 7e regel van onder: "Tevens moet van beide raaien het eb-trans-port gelijk zijn en het vloed-transeb-trans-port gelijk zijn. Uit de figuur blijkt, dat er een duidelijk verschil bestaat tussen het transport door Raai 70 en Raai 90. Dit verschil " te vervangen_door: "Dit blijkt niet het geval te zijn
blz. 11, 2e regel van onder: "voor de verschillen is" .... te_vervangen door: "is wellicht"
blz. 9, 5e regel van boven: "Uit een vergelijking blijkt, dat er geen grote verschillen tussen de beide proeven bestaan". Deze zin komt te
A2.Ï
APPENDIX A2; Wijzigingen en aanvullingen van het M 1444-rapport (ref. 2)
A2.1 Inleiding
Het rapport M 1444, verschenen in april 1977 is geschreven met gebruikmaking van de voorlopige resultaten uit het onderzoek in het Oosterscheldegetijmodel
(M 1450). De in het rapport M 1450 (verschenen in november 1977) vermelde de-finitieve resultaten verschillen enigszins van de voorlopige, zodat een aan-passing van het M 1444-rapport gewenst is (in errata-lijst).
In het M 1444-rapport is konsekwent
Mc " : koncentratie in zeebassin van de getijgoot
zee
= maximale zoutkoncentratie in het Keeten
"c " : koncentratie in de mond van de Oosterschelde. max
In dit evaluatierapport is in plaats van "c " steeds c„ gebruikt c (M 1444) = c„ . (evaluatierapport).
zee Keeten
A2.2 Invloed menging op zoutindringing
In de getijgoot zijn 2 typen proeven uitgevoerd, te weten "volledig gelaagde" en "bijna volledig gemengde". Bij identieke waarden voor alle andere parameters is het zoutgehalte op het Zijpe en in de Krabbenkreek in de bijna volledig gemengde situatie lager dan in de volledig gelaagde situatie (zie figuur 6). Voor iedere tussenliggende mate van gelaagdheid is aangenomen dat het zoutgehalte in de Krabbenkreek tussen de zoutgehalten in de overeenkomstige volledig gelaagde en bijna volledig gemengde situatie inligt. Dit wordt bevestigd door:
a. Systematisch onderzoek naar de invloed van variaties in de randkondities en in de gootparameters op de zoutverdeling, zie rapport M 896-10 (ref. 3 ) . Een onderdeel van dit onderzoek was de bepaling van de invloed van de hoeveel-heid geïnjekteerde lucht op de zoutverdeling. Met toenemende hoeveelhoeveel-heid
luchtinjektie: - neemt menging toe
- neemt ruwheid toe (zie figuur 6 uit M 896-34, ref. 4)
- neemt zoutindringing L. af (zie figuur 14 uit M 896-10, ref. 3) d.w.z. op bepaalde plaats en tijd neemt koncentratie af.
In figuur A2 is met toenemende hoeveelheid luchtinjektie de maximale zoutin-dringing Li uitgezet:
A2.II
- de getrokken lijn geeft de grootte van L£ als men alleen rekening houdt met de grootte van de ruwheid (Chezy)
- de onderbroken lijn geeft de gemeten Lj_ weer die resulteert uit verande-ring van Chezy en uit verandeverande-ring van de menging
- het verschil in beide lijnen is het gevolg van de extra menging ten gevolge van luchtinjektie.
b. Behalve de referentieproeven:
TO voor de volledig gelaagde proeven
T7B voor de bijna volledig gemengde proeven
zijn er nog 2 proeven uitgevoerd met een mate van gemengdheid tussen TO en T7B in: Proef
TO
T7A
T7
T7B
^lucht 2 (cc/m s)0
0
1520
Initiële menging klein groot klein groot c'CKeeten 0,95 0,95 0,88 0,85A2.3 Errata M 1444-rapport
Lijst van symbolen:
c J koncentratie in mond Oosterschelde max
c = c„ . : koncentratie in zeebassin goot=maximale koncentratie in zee Keeten
Keeten, "zoals gemeten in overeenkomstige proef in M 1450-onder-zoek.
blz. 1, 5e regel van boven: na "Grevelingendam" toevoegen "en door de zo-genaamde Oesterdam".
2
blz. 15, 13e tot 9e regel van onder: eenheid "m " toevoegen_achter_komberging: "tak II 8,5 106 m2" enz.
— 11 O _ 1 1 It
blz, 16, 13e regel van boven: "E = 10 kg/m " vervangen_door "E = 10 kg/l . blz. 17, eerste deel paragraaf 4.3.3 moet worden: In het M 1450-onderzoek
(ref. 1) werd in de Krabbenkreek, via een omrekening als in paragraaf 4.3.2 geschetst, de volgende zoutconcentratie gevonden:
A2.ni
bij klein getij (2aQ = 2,30 m) , c/c K e e t e n B °»655 +_ 0,020
bij groot getij (2aQ = 3,00 m ) , c/cK e e t e n = 0,74 ± 0,02
waarbij:
c„ . : maximale zoutkoncentratie in de mond van het Keeten Keeten
[
cKeeten
=°'
9 1 5Snax
bij klein getij; CKeeten
= 0>945 bij groot getlj (ref*
blz. 18, 8e regel van onder: "c/c = 0,65 a 0,7" moet vervangen worden door
-11 3
Appendix 2, blz. 2-1, 9e regel van onder: "E = 10 kg/ra " vervangen_door "E = 1 0 ~H kg/l".
REFERENTIES:
1 Waterloopkundig Laboratorium. "Verspreiding schutwater Philipsdamsluizen in het Oosterscheldebekken"
Verslag M 1450, november 1977
2 Waterloopkundig Laboratorium. "Toekomstige zouttoestand in Krabbenkreek" Verslag M 1444, april 1977
3 Waterloopkundig Laboratorium. "Systematisch onderzoek variatie randvoor-waarden en stromingskondities"
Verslag M 896-10, november 1970
4 Waterloopkundig Laboratorium. "Invloed luchtinblazen op getijbeweging en dichtheidsverdeling"
Verslag M 896-34, april 1977
5 Rijkswaterstaat. " Voorspelling van het zoutgehalte in de Oosterschelde in de gecompartimenteerde situatie C~, met effectieve doorstroomopening
3
yA = 15000 m - een eerste benadering". Nota DDWT 77-038, Deltadienst, J977.
Tabe l 1 Schem a onderzoe k zouttoestan d Krabbenkree k Prototyp e
Ap
+
0
toekomstig e vormgevin g 4 2 C L e n y A = 1 0 m toekomstig e vormgevin g 4 2 C L euu A = 2 1 0 m M 1450-onderzoe k i n Oosterscheldemode l A p = 0 R »T187 A R T187 C M 1444-onderzoe k i n A p = 0Ap
=
f 0
gemeng d T7 B T 8 getijgoo tAp
+
0
gelaag d T 0 T 3 Vergelijkin g M 144 4 M 1450-onderzoe k vi a vergelijkin g proe f T187B/T 5 Vergelijkin g M 144 4 natuu r slecht s mogelij k vi a M 1450-onderzoe k Vergelijkin g M 145 0 natuu r vi a vergelijkin g proe f T187A/natuurmetinge no
8
3
o (O o8
8
ö 7OOOO 60.000 90.000 100000 -HO.000 120000 130.000 1 » a N c Q- * £ 5 o 8 E • * Ö U V N II II II II« ^ fe fe 'S
t w > K: w et N (I II II II II U>OVERZICHT MEETPUNTEN
SCHAAL 1 : 300.000!
5
o
o 5
r >
s
31
C -ft . •ü w i3
C o C O2
j
es3
5S
P
S
S
£
ZEEBASSIN STAVENISSE O.ff m 1Sm 0.47 ST1 ST2 O ST3 ST4 OP NIVEAU N.A.P*0.5m PLAATS VAN MEETVERTIKAAL 0.503mmmmmmmmm
PLATTEGROND
MODEL
t
1« ffn.1 I-J
l
T
^^ _ ^.^^ ^ ^^_ _ .^^ ^ ^^^ _ _^_^ _ .^_« ^ ^_ — [ ,. .PLATTEGROND
OPENING
KRABBENKREEK
KRABBENKREEK 0.211 0.225 0.15 0.226 0225DWARSDOORSNEDE
KRABBENKREEK
(A-A)
o
1
f
t*
1 11
1
T
i
4
1
H
•1
p
\
1 1
\\ \
\
\\
\
\
f
\
\
u
\ \
1 u Qi
1
1
|
1 1WEL
-o; 5
><
<
\
A ^
VA °A \
* : ^ <E§ ??
4 O • \ ^ " " - - ^ 1 1 1FIG.
U j NETP
i ia
-
ss-
sas
-oo-8
- - t
- (\l I .— O5
1
03 (O o • -5
eoKONCENTRATIE IN gClVrrf
VERLOOP VAN DE KONCENTRATIE ALS FUNKTIE VAN OE
AFSTAND TOT DE LOZING IN MODEL EN PROTOTYPE
HUIDIGE TOESTAND
UITGANGSPUNT
1
c
j.w.
A4
81
g
I
i
|
g
s
KREEKi
[1
|
j
f
*
j
1
èk
l
!P ÏK — 36 38 DE LOZING 2 34 STAND TOT• t
CO <N JpSi
f\l (o Ö -E T187B PROEF Ü MOD, DEN Ui 5 C Ui Ö *°§
UJ1
•
o
RHOD. Uj iTRATIs
ft rv CONTI, >u.
ROE a. REFERENT, •18.5001
Ui O 5:m
§ 139 ZOUT U) STRATI <S Ui ^> g CONTIm
D 5} Ui55
ZOUT \ü STRAT 193 o: cowr j 53
.E KVERLOOP VAN DE CONCENTRATIE ALS FUNKTIE
VAN DE AFSTAND TOT DE LOZING
KLEIN GETU
A4
WATERLOOPKUNDIG LABORATORIUM
M.14 50-1001 \FIG.
i
E
§1
5 LU5
-ijk
x
^
•v.
^
V
^v
<o SS §3
J
I
MIN. MAX. T187B1
ï El £ Lu 5 Q Uj ^< Ui Co fM UJ ^* OOi RHOD. Uj C!I
•
0 d Q CC UJ to 3 LU ctr p; § • t> Ui Q CL 311I!
!ï
LU O 5: UJ 5" Ui C Uj (J) Uj Ui S r/?>ir/ F 3 CONTI • PVERLOOP VAN DE CONCENTRATIE ALS FUNKTIE VAN DE AFSTAND TOT DE LOZING
GROOT GEVJ
A4
L
: 15cc/rrfs
GEEN INITIËLE MENGING
GEEN LUCHTINJEKTIE
WEL INITIËLE MENGING
Q
rf
V=15m/s
INITIËLE
MENGING
LUCHTINJEKTIE
GETU
WEL GEEN WEL GEEN
KLEIN KLEIN GROOT GROOT
• • o •
COS
1
° T
Ü!
g
6 E
ooft
<*> o ^
f\i <*i 5 o o CrSS
S
INVLOED DICHTHEIDSVERSpHIL OP HET
ZOUTGEHALTE IN DE KRABBENKREEK
A4O)
o
COs
s
1
ss ss
-4 < • o8
1
t
90.55!-
co-M--§
I
P CiS
(OVERLOOP VAN DE KONCENTRATIE ALS FUNKTIE VAN DE
AFSTAND TOT DE LOZING IN MODEL EN PROTOTYPE
T187A
c
max =
cmpt 33
j.W.