• Nie Znaleziono Wyników

Informatiestrukturering in de bouw: Eerste verkenning en evaluatie van initiatieven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Informatiestrukturering in de bouw: Eerste verkenning en evaluatie van initiatieven"

Copied!
62
0
0

Pełen tekst

(1)

; .'ttee -MI

INFORMA TIETECHNISCHE INFRASTRUKTUUR VOOR DE WONINGBOUW working paper 3

INFORMA TIESTRUKTURERING IN DE BOUW;

EERSTE VERKENNING EN EVALUATIE VAN INITIATIEVEN drs W.J. Stam ir P. Groetelaers dr ir W.A.H. Thissen .,-" ( .,

,

Onderzoeksgroep prof. ir A.A.J. Pols prof. dr ir H. Priemus dr ir W.A.H. Thissen D. Buwalda ir P. Groetelaers drs W.J. Stam ir H.L. Swets Onderzoeksinstituut voor Technische Best uursk unde Thijsseweg 11

2629 JA Delft

Delftse Universitaire Pers Stevinweg 1 2628

eN

Delft tel. 015-783254 1936 BIBLIOTHEEK TU Delft P 2206 2730

" " " 1111 " I

C 906396

(2)

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Stam, W.J.

Informatiestrukturering in de bouw: eerste verkenning en evaluatie van ini-tiatieven / W.J. Stam, P. Groetelaers, W.A.H. Thissen ; (red.) Onderzoeks-groep Informatietechnische infrastruktuur voor de woningbouw: A.A.J. Pols ••• (et al.) - Delft: Delftse Universitaire Pers. - 111. - (Bouwinformatica ; 3) Uitg. van het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde, Delft. -Met - lito opg.

ISBN 90-6275-016-8

SISO 691.3 UDC 681.3:(69:728.1)(492)

Trefw.: woningbouw; Nederland; onderzoek / woningbouw; automatise-ring; Nederland.

Copyright 1987 by Delft University Press, The Netherlands

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the pub-lisher: Delft University Press.

I

I

(3)

, . . " M i ! ! !'Mt,H eh . . . ' _ - ' · ' _ _ "'H'M1' II ! I I I I / ! ! I II J'!!"'!1

_."_11[_'.' ..

'11 ""WW !ln_.lh_!"a, 1 _ I 1 I I 1 .L

Dit rapport verschijnt in het kader van het Innovatiegerichte Onderzoeks-programma Bouw.

De Programmacommissie IOP-Bouw, voornamelijk samengesteld uit deskun-digen afkomstig uit bedrijfsleven en onderzoekswereld, stimuleert de uni-versitaire en TNO-organisaties toepassingsgericht onderzoek uit te voeren. Beoogd wordt daarmee de technologische vernieuwing binnen de Bouw te bevorderen.

Ter uitvoering van haar doelstelling zijn aan de Programmacommissie de fi-nanciële middelen toegekend door overheid en georganiseerd bedrijfsleven die zij gebruikt om de uitvoering van dit onderzoek te subsidiëren.

De wetenschappelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van de rappor-tage ligt volledig bij de uitvoerders van het onderzoek.

Onder bronvermelding en slechts na toestemming van de uitgever mogen gedeelten van dit rapport worden overgenomen.

Op grond van het belang voor de gehele bedrijfstak is dit rapport voor iedere belanghebbende verkrijgbaar bij de Delftse Universitaire Pers.

(4)
(5)

INHOUD

SAMENV A TTING

1. INLEIDING

1.1. IOP werkplan 'Bouwinformatika en computergebeuren' 1.2. OTB onderzoek 'Informatietechnische infrastruktuur

voor de woningbouw'

1.3. Eerder uitgebrachte working papers

1.4. Doel en opzet van dit rapport

pag. 1 1 1 2 3

2. ENIGE INDIKATIES OMTRENT HET GEBRUIK VAN CPMPUTERS BIJ

PAR TICIP ANTEN IN HET BOUWPROCES 5

2.1. Opdrachtgevers/exploitant 5

2.2. Ontwerpers en technische adv iseurs 5

2.3. Uitvoerende bouwbedrijven 6

2.4. Regulerende instanties: de gemeente 6

2.5. Overig 6

2.6. Ervaringen en konklusies 6

3. RELEVANTE INITIATIEVEN; VERKENNING EN SELEKTIE 9

4. AANZETTEN TOT STRUKTURERING VAN HET BOUWPROCES 11

4.1. De ontwikkelingscyclus 11

4.2. Modulaire koördinatie 15

4.3. Standaardbestek en klassifikatie; rol van het UGCB 20

4.4. Konklusies 23

5. AUTOMATISERING VAN DE INFORMATIEVOORZIENING 25

5.1. Kommerciële adviesbureaus: Kraan Bouwcomputing en het

CTB 25

5.2. CIAO; onderzoek door de Nehem 27

5.3. Stichting IBIS 28

5.4. 3 RM 29

5.5. V.C.A. 30

5.6. Ervaringen van en visies ten aanzien van automatisering

in de bouw 31

5.7. Ervaringen van gebruikers - enige konklusies 34

6. KONKLUSIES EN IMPLIKATIES VOOR VERVOLGONDERZOEK 35

LlTERA TUUR 37

AFKORTINGEN 39

BIJLAGE I BIJLAGE 11

Lijst met geïnterviewde bouwparticipanten Lijst van geïnterviewden betrokken bij op de bouw gerichte automatisering

41

(6)

ft 'iNh I I _ , _ ' i l'iI' ,& 1 I ' . _ I , a " . . . . i MCi _ _ ,p 4 :w I'.:A.

(7)

SAMENV ATTING

Dit rapport verschijnt in het kader van het IOP-werkplan 'Bouwinformatika en Computergebeuren'. Dit werkplan is een gezamenlijk initiatief van over-heid en bedrijfsleven en is gericht op het stimuleren van informatika-toe-passingen in de bouw. Aanleiding voor het werkplan is het langzaam op gang komen van de toepassing van informatikahulpmiddelen in de bouw, als mede de gesignaleerde problematiek van de 'eiland-automatisering' in de bouw. Het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) is in april 1986 gestart met een op de woningbouw gericht hoofdlijnprojekt van het genoemde werkplan. Binnen dit hoofdlijnprojekt worden voor het eerste jaar een drietal groepen van aktiviteiten onderscheiden. Dit rapport maakt deel uit van de rapportage over de groep aktiviteiten gericht op het inventarise':' ren en evalueren van eerdere en lopende pogingen tot strukturering en stan-daardisatie van informatie in de bouwen andere bedrijfstakken. Het bevat de neerslag van een inventarisatie en evaluatie van initiatieven, die gericht zijn op het tot stand brengen van standaards in de informatievoorziening in de bouw.

Doel van het rapport is tweeledig. In IOP verband wordt gestreefd naar het tot stand brengen van een 'informatie technische infrastruktuur' voor de bouw. Dit impliceert dat er afspraken tussen partijen in de bouw moeten worden gemaakt over struktuur en inhoud van informatiestromen. Een in-ventarisatie en evaluatie van relevante initiatieven op dit terrein geeft enerzijds inzicht in wat op het gebied van standaards in de informatievoor-ziening al is bereikt c.q. waaraan gewerkt wordt. Anderzijds kunnen de hierbij opgedane methodische ervaringen (welke aanpak is suksesvol? Welke minder? Hoeveel tijd kost een en ander?) mede richting geven aan het IOP-projekt.

In hoofdstuk 2 wordt als achtergrond voor de rest van het rapport een glo-bale indruk gegeven van de mate waarin de verschillende participanten in het bouwproces gebruik maken van de computer, en in hoeverre de proble-matiek van 'eilandautomatisering' daarbij speelt. Voornemen is om dit in het vervolg van het projekt verder uit te werken.

In hoofdstuk 3 wordt de selektie gemaakt van initiatieven die nader onder-zocht worden. Deze selektie is noodzakelijk in verband met de enorme di-versiteit aan initiatieven. De nadruk wordt gelegd op initiatieven die zich richten op delen van het bouwproces waarbij meerdere partijen zijn betrok-ken. Er wordt een onderscheid gemaakt in initiatieven die gericht zijn op het stroomlijnen van het bouwproces, en die daarmee belangrijke implika-ties hebben voor de informatievoorziening, en initiatieven die meer direkt gericht zijn op de informatievoorziening en automatisering.

De ontwikkelingscyclus en modulaire koördinatie vallen duidelijk in de eer-ste groep initiatieven (stroomlijnen bouwproces met implikaties voor de in-formatievoorziening). De in dit kader, belangrijkste ervaringen hiervan zijn:

(8)

- in de loop van de tijd is sprake van een duidelijke aksentverschuiving. Daar waar de nadruk eerst lag op het stellen van inhoudelijke normen, is de aandacht meer verschoven naar een raamwerkfunktie. Er worden alge-mene kaders geboden die de kommunikatie tussen partners in het bouw-proces kunnen verbeteren, en die per projekt nader ingevuld kunnen wor-den. Een en ander heeft waarschijnlijk te maken met de toenemende di-versiteit in woningen en de groeiende aandacht voor kwalitatieve aspek-ten;

- een fasering van het bouwproces werkt strukturerend. Het principe van fasering lijkt belangrijker dan welke fase-indeling nu precies wordt ge-bruikt. Fasering biedt de mogelijkheid om te specificeren met welke do-kumenten een fase wordt afgesloten, en wat de inhoud van die dokumen-ten moet zijn;

- het kreëeren van een draagvlak voor dit soort initiatieven is een zaak waarvan het belang en de moeilijkheidsgraad moeilijk overschat kunnen worden. Gewaakt moet worden voor een te centralistische benadering, waarbij het belang van de initiatieven voor alle partijen uit de praktijk te veel op de achtergrond raakt.

In de loop van de jaren 70 is de aandacht voor het bestek als kommunikatie-middel tussen ontwerp en uitvoering toegenomen. Dit heeft o.a. geleid tot de introduktie van een aantal standaardbestekken. Het is nog te vroeg om definitieve uitspraken te doen over de mate waarin deze standaards geak-septeerd zijn c.q. zullen worden. Dit hangt ook sterk af van de wijze waar-op zij tot stand zijn gekomen en waar-op de markt worden gebracht. De overheid heeft als dominante marktpartij gebruik van het SRW bestek min of meer kunnen afdwingen. In hoeverre het ST ABU bestek, dat veel meer op basis van overleg tot stand is gekomen, geaksepteerd zal worden is thans moeilijk te zeggen. Deze ervaringen leren wel dat het tot stand komen van stan-daards een kwestie van lange adem is, waarbij een termijn van 10 jaar ze-ker niet uitzonderlijk lang is.

Een belangrijke rol in de diskussie over standaardbestekken speelt het or-deningsprincipe. Verschillende gebruikers willen de informatie over een-zelfde objekt op verschillende manieren gerangschikt hebben. Dit vormt een van de belangrijkste kenmerken van de (problemen in) informatie-uit-wisseling tussen partijen. Opgemerkt wordt verder dat de standaardbestek-ken een belangrijke rol hebben gespeeld bij het bevorderen van het denstandaardbestek-ken in klassifikaties en koderingen, wat mede een basis heeft gelegd voor auto-matisering.

Er zijn zeer veel organisaties die zich bezighouden met (koördinatie van) op de bouw gerichte software. Vrijwel iedereen (h)erkent het gebrekkig op gang komen van automatisering in de bouwen de daarbij optredende 'eilandautomatisering', en probeert daar op eigen wijze wat aan te doen. Dit doet de vraag rijzen of niet ook hier afstemming node wordt gemist.

In hoofdstuk 5 worden zowel initiatieven behandeld die er op gericht zijn via de kommerciële markt tot verbetering van de automatisering te komen (marktleiderschap), als initiatieven die dit voornamelijk denken te bereiken door samenwerking en overleg van partners in de bouw. Ervaringen en visies ten aanzien van (bevordering van) automatisering in de bouw lopen sterk uiteen. In paragraaf 5.6. worden zij samengevat aan de hand van vier pun-ten, te weten:

(9)

I

I

I

i

- Trends in de bouw (die van belang zijn voor automatisering). - Richtingen waarin oplossingen dienen te worden gezocht.

- Belangrijkste 'kritische suksesfaktoren' bij de ontwikkeling en implikatie van standaards in de informatievoorziening.

De hierbij genoemde zaken lopen uiteen van het versterken van de bedrijfs-takorganisatie, het aansluiten op internationale standaards in de (techni-sche aspekten van) automatisering tot het opstellen van 'programma's van eisen' voor de software en het formuleren van groeipaden.

In hoofdstuk 6 worden de konklusies en implikaties voor het verdere onder-zoek geformuleerd. Gesteld wordt dat de bouw wegens het ontbreken van een dominante marktpartij die standaards min of meer kan afdwingen, sterk is aangewezen op overleg. Deze weg wordt bemoeilijkt door het ontbreken van een overkoepelende bedrijfstakorganisatie. In verband met de informa-tie-uitwisseling tussen partijen zal het in de toekomst nodig zijn om, veel meer dan thans het geval is, te redeneren vanuit een totaalbeeld van het bouwproces. Indien daarin wordt aangegeven hoe, in de zin van informatie-overdracht, de relaties tussen de fasen in het bouwproces eruit zien, wordt een kader voor de ontwikkeling van software gegeven. Waar nodig kunnen dan afspraken over standaards worden gemaakt.

(10)
(11)

1. INLEIDING

l.I. IOP werkplan '8ouwinformatika en computergebetren'

De bouw kent een sterk versnipperde struktuur met zeer veel kleine zelf-standige bedrijven, die bij elk projekt in een andere kombinatie moeten sa-menwerken. Veelal zijn de verantwoordelijkheden ten aanzien van ontwerp, planologische inpassing, uitvoering, beheer en onderhoud voor één en het-zelfde objekt bij verschillende partijen ondergebracht. Deze struktuur maakt een veelheid van informatiewisseling tussen en soms ook binnen de betrokken partijen noodzakelijk. Hiermee zijn aanzienlijke kosten gemoeid vooral in de sfeer van afstemming en vertaling van informatie, hetgeen ook in de tijd vertraging oplevert, en in de sfeer van kwaliteitsverlies van het produkt, bijvoorbeeld als gevolg van misverstanden of ontbrekende infor-matie.

Ook bij de langzaam op gang komende toepassing van informatika-hulpmid-delen in de bouw doet de geschetste problematiek zich nadrukkelijk gelden. Waar koördinatie en standaardisatie tot een efficientere kommunikatie en afstemming hadden kunnen leiden, is in de praktijk eerder sprake van diver-gentie en 'eilandvorming'.

De behoefte aan verbetering van deze situatie heeft geleid tot een geza-menlijk initiatief van het bedrijfsleven en de overheid. Uitgewerkte plannen zijn neergelegd in het 'Werkplan bouwinformatika en computergebeuren' van het IOP-Bouw OOP-Bouw, 1985).

Doelstelling van het werkplan is het ontwikkelen en totstandbrengen van een goede en algemeen aanvaarde informatietechnische infrastruktuur voor de bouw in al zijn geledingen. Daarbij wordt het begrip 'Informatietech-nische infrastruktuur' voor de bouw omschreven als een stelsel van afspra-ken dat het mogelijk maakt dat partijen in het bouwproces beter met elkaar kommuniceren met behulp van (geautomatiseerde) informatiesystemen. Hiermee wordt tevens beoogd een stimulans te geven voor de versnelde in-voering van automatische hulpmiddelen in de bouw.

Nadere bijzonderheden zijn te vinden in het aangehaalde werkplan.

Het werkplan onderscheidt 'hoofdlijnprojekten' en 'ondersteunende projek-ten'.De hoofdlijnprojekten zijn gericht op het ontwikkelen van een basis-struktuur, een informatiestruktuurplan, dat kan dienen als samenhangend kader voor het ontwikkelen van standaards, voor prioriteitsstelling en voor definiëring van de deelprojekten.

De ondersteunende projekten hebben zowel een toeleverende funktie (ob-servatie van de praktijk) als een experimentele funktie (pilotprojekten).

1.2.

om

onderzoek 'Informatietechnische Infrastruktutr voor de

Woning-bouw'

Het Onderzoeksinstituut voor Technische Bestuurskunde (OTB) van de

(12)

• se .u+ . . . . 4d I I ' I I W '

,-

-=-

MM-. "'1 MF'fM I J - _

=-

-

...

.

__

11 dL _ _ . n l ' ' ' ' ( [ ! ' I

Delft is in april 1986 gestart met een onderzoek dat zich richt op de wo-ningbouw, inklusief herstel en verbouw. Het onderzoek wordt als hoofdlijn-projekt gesubsidieerd door het IOP-Bouw.

De opzet van het onderzoek is gebaseerd op een kombinatie van een twee-tal benaderingswijzen:

In de eerste plaats is het noodzakelijk, bij het voorbereiden en opstellen van een informatiestruktuurplan, een (theoretisch) kader te scheppen voor de beschrijving van de informatievoorziening in de woningbouw.

In de tweede plaats is het essentieel dat gewerkt wordt vanuit in de prák-tijk levende problemen, waarbij modellen en standaards ontwikkeld worden in nauwe samenspraak met betrokken partijen.

Beide aspekten zijn essentieel: zonder het ontwikkelen van het kader (een globale informatiestruktuur of informatie-architektuur) ontbreekt een sys-tematiek voor het identificeren van de relaties tussen de verschillende as-pekten en onderdelen van het informatievoorzieningsproces in de bouw, en is de kans groot dat slechts deeloplossingen worden gekreëetd, die onvol-doende op elkaar zijn afgestemd. Anderzijds is de probleem- en praktijkge-richte invalshoek essentieel voor het stellen van prioriteiten, voor het kreëren van een draagvlak voor veranderingen en voor implementatie van de te ontwikkelen standaards.

Tijdens de eerste fase van het OTB-onderzoek, van april 1986 tot april 1987, wordt het aksent gelegd op een drietal hoofdaktiviteiten:

I. Het inventariseren en evalueren van eerdere en lopende pogingen tot

standaardisatie en strukturering. Het aksent ligt op de bouw, maar ook andere bedrijfstakken worden globaal beschouwd om te bezien in hoeverre daar opgedane ervaringen relevant zijn voor verdere ontwik-kelingen in de bouw.

11. Het ontwikkelen van een kader voor beschrijving van

informatievoor-ziening en informatie-uitwisseling in de bouw. Het aksent ligt hierbij op de beschrijving van het bouwproces in termen van deelprocéssen en informatiestromen daartussen. De informatiestromen worden geka-rakteriseerd naar aard en inhoud.

111. Konfrontatie van het onder 11 ontwikkelde kader met de

praktijksitua-tie. Inzicht in de stand van zaken m.b.t. automatisering in de bouwen in de praktijk levende problemen op het gebied van informatie-uitwis-seling moet leiden tot:

- toetsing van het theoretische model van de informatievoorziening in de bouw;

- beoordeling van de mogelijkheid en wenselijkheid van standaardisa-tie voor de in het model geïdentificeerde informastandaardisa-tiestromen; - prioriteitsstelling voor verder onderzoek en ontwikkeling.

l.l.Eerder uitgebrachte working papers

Een eerste zgn. 'working paper' is uitgebracht onder de titel'Woningbouw: een netwerk van deelprocessen' (Swets, 1987a). Het bestaat uit twee hoofd-onderzoeken, te weten:

een studie van verschillende in het verleden ontwikkelde beschrijvingen van het bouwproces;

- een eerste aanzet voor een informatietechnische beschrijving van het

2

-i

I

!

I

(

(13)

bouwproces in termen van 14 deelprocessen.

Een tweede 'working paper' met als titel 'Informatieverwerking tijdens de besteksfase' (Swets, 1987b), gaat zowel in op de besteksfase als onderdeel

van het bouwproces, als op de pogingen die in het verleden zijn verricht tot

standaardisering van besteksinformatie en de klassifikatieproblematiek. Het voorliggende deelrapport behandelt eerdere pogingen tot

standaardisa-tie in het bouwproces, bezien in het licht van informastandaardisa-tiestromen en

stan-daards op dat terrein, en maakt dus deel uit van de rapportage over hoofd-aktiv i tei t I (zie par. 1.2.).

1.4. Doel en opzet van dit rapport

Zoals in paragraaf 1.1. is aangegeven, wordt in IOP-verband gestreefd naar het tot stand brengen van een informatietechnische infrastruktuur. Dit be-tekent dat er afspraken moeten worden gemaakt m.b.t. struktuur en inhoud van informatiestromen. Het tot stand komen van afspraken op het niveau van een gehele bedrijfstak - op een zodanige wijze dat men de afspraken ook naleeft - is geen eenvoudige zaak.

In de bouw is sprake van verschillende initiatieven die, min of meer expli-ciet, gericht zijn op het struktureren van (delen van) de informatievoorzie-ning. Doel van dit rapport is om tot een eerste verkenning en evaluatie van deze initiatieven te komen. De reden hiervoor is tweeledig. In de eerste plaats is het van belang om een overzicht te krijgen van lopende aktivitei-ten: welke aktiviteiten zijn thans aan de gang, op welke delen van het

bouwproces richten deze zich? In de tweede plaats wordt getracht om tot

een zekere evaluatie uit methodisch oogpunt te komen. Op welke wijze tracht men tot standaards te komen, hoe wordt hier vanuit de bouwpraktijk tegen aan gekeken en in hoeverre worden er resultaten bereikt?

In hoofdstuk twee wordt als achtergrond voor de rest van het rapport een globale indruk gegeven van de mate waarin verschillende participanten in het bouwproces gebruik maken van de computer. In hoofdstuk drie wordt vervolgens een gemotiveerde selektie gemaakt voor de verder te behande-len initiatieven.

Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar twee invalshoeken. In hoofd-stuk vier wordt bekeken in hoeverre algemene strukturering van het bouw-proces invloed heeft op de informatie-uitwisseling tussen partijen. Het gaat dus om het tot stand komen van standaards in het bouwproces.

Inmiddels is wel duidelijk dat automatisering vaak een vergaande invloed heeft op organisatie en werkwijzen. Standaards in de informatievoorziening impliceren veelal standaards in werkwijzen, te hanteren koderingen enz. In de bouw houden thans zeer veel organisaties zich bezig met (koördinatie van) op de bouw gerichte software. Deze aktiviteiten komen in hoofdstuk v ijf aan bod.

(14)
(15)

-,

- - - -

- - - -

- - - - _

.

__

._-

-2. ENIGE INDIKATIES OMTRENT HET GEBRUIK VAN COMPUTERS BIJ PARTICIPANTEN IN HET BOUWPROCES

Er bestaat geen integraal beeld van de stand van automatisering in de bouw. In het verleden zijn enige onderzoeken op dit terrein gedaan(SBR, 1983a, BAS, 1984), maar die leveren geen aktueel, integraal beeld.

De afgelopen tijd zijn vele rapporten verschenen waarin computertoepas-singen in de bouw aan de orde worden gesteld (o.a. Progresbouw, Heliview). Begin 1987 worden de resultaten verwacht van een in opdracht van het IOP verrichte inventarisatie (CIAD, Nehem) van het aanbod van op de bouw ge-richte software.

Hoewel het in het voornemen ligt om in een later stadium op basis van het voornoemde materiaal de stand van automatisering in de bouw gedegen in kaart te brengen, wordt voor deze interim-rapportage volstaan met een voorlopig en schetsmatig beeld. Dit beeld is gebaseerd op (een deel van) de beschikbare literatuur, en informatie uit een beperkt aantal interviews met participanten in het bouwproces (zie voor een lijst van geïnterviewden bij-lage 1). Er wordt thans niet beoogd een integraal beeld te schetsen, doch slechts een algemene achtergrond te geven ten behoeve van de overige hoofdstukken van dit rapport.

2.1. Opdrachtgever/exploitant

Uit de eerder aangehaalde studie van de SBR (SBR, 1983a) blijkt dat de op-drachtgevende en beherende instanties, in ieder geval rond 1983, nog vrij weinig gebruik maakten van de computer. Voor wat betreft het bedrijfspro-ces zijn in het algemeen de administratie en de kostenbewaking geautoma-tiseerd. Voor de projektgebonden kant zijn slechts het onderhoud en het energiemanagement genoemd als zaken waar op wat grotere schaal is geau-tomatiseerd (zie SBR-studie, blz. 16 t/m 20).

De laatste jaren lijkt met name de automatisering m.b.t. het onderhoud veel aandacht te krijgen. In het kader van de meerjarenonderhoudsplanning lijkt vooral behoefte te bestaan aan meer algemene, beslissingsondersteu-nende systemen.

2.2. Ontwerpers en technische adv isetrs

Ook voor deze partijen geldt - althans volgens de SBR-studie - dat met na-me de administratie en kostenbewaking zijn geautomatiseerd. Daarnaast zijn er veelal aparte programma's voor diverse (technische) berekeningen in gebruik, en beginnen CAD en tekensystemen door te dringen. In de studie wordt gekonkludeerd dat ontwerpers vooral geïnteresseerd zijn in het auto-matisch tekenen en samenstellen van het bestek.

Voor wat betreft de technische adv iseurs wordt het beeld uit de SBR-studie volledig bevestigd door de interviews. Automatisering van berekeningen

(16)

staat centraal, programma's voor het uitvoeren van verschillende bereke-ningen zijn niet gekoppeld. Er bestaat de indruk dat het gebruik van CAD-systemen door ontwerpers nog geen hoge vlucht heeft genomen. Met be-steksautomatisering worden de eerste ervaringen opgedaan.

2.3. Uitvoerende bouwbedrijven

Bij de uitvoerende bouwbedrijven wordt vooral geautomatiseerd rond de kalkulatie, en uiteraard de administratie en kostenbewaking (bron: SBR-stu-die).

Uit de interv iews zou, onder veel voorbehoud, gekonkludeerd kunnen wor-den dat vanuit de kalkulatie de tenwor-dens bestaat om ook de werkvoorberei-ding en de uitvoeringsplanning meer te automatiseren.

2.4. Regulerende instanties: de gemeente

Hoewel er uiteraard meer 'regulerende' instanties zijn dan alleen de ge-meente (provincie, Rijk) is op dit moment alleen over het gege-meentelijke niveau enige informatie voorhanden.

Gemeente en andere regulerende instanties zijn niet opgenomen in de SBR-studie, zodat hier moet worden volstaan met de interviewresultaten.

Op gemeentelijk niveau zijn verschillende afdelingen bij het bouwproces be-trokken, voorzover er wordt geautomatiseerd gebeurd dit vooral afdelings-gewijs. Naast de inmiddels 'klassieke' administratie en specifieke toepas-singen zoals verkeersmodellen, zijn met name planning en organisatie aan-gepakt. Dit o.a. om de samenhang tussen het werk van de verschillende af-delingen te waarborgen.

2.5. Overig

Opvallend in de SBR-studie is dat bij de fabrikanten en toeleveranciers de automatisering van het bedrijfsproces het verst is (naast administratie en kostenbewaking het zogenaamde materials management).

In de meer op het bouwproces gerichte automatisering hebben, volgens deze

studie, de overige (= niet-technische) adviseurs een duidelijke voorsprong öp

de andere partijen.

2.6. Ervaringen en konklusies

In de interviews met de bouwparticipanten is tevens gevraagd naar ervarin-gen met de automatisering. De belangrijkste ervarinervarin-gen laten zich aan de hand van een aantal punten samenvatten:

- Bij de keuze van de hard- en software heeft men in het algemeen te wei-nig toekomstgericht gedacht. Men heeft voor hard- en software gekozen, die optimaal was voor het specifieke proces waar men begonnen is met automatisering. Bij uitbreiding van de automatisering naar andere be-drijfsfunkties bleek de aansluiting op de reeds in huis gehaalde hard- en software vaak niet goed mogelijk.

- Op de markt zijn weinig geschikte programma's voor de bouw te krijgen.

6

-l

I

!

I

I

I

I i

I

!

I

I

I

I

I

I

I

I

(17)

)

1

)

Voor een enkele partij is dit aanleiding geweest om zelf programma's te

gaan ontwikkelen, een ander is lid geworden van een soort

programmabi-bliotheek.

- De koppeling tussen de geautomatiseerde financiële administratie en de plannings/projektenadministratie is zeer moeilijk/vrijwel niet tot stand te brengen. Uitbreiding naar de automatisering van de uitvoering is het volgende knelpunt wat zich aandient.

De toekomstplannen op het gebied van automatisering lopen sterk uiteen. De meeste geïnterviewden willen wel meer aktiviteiten gaan automatise-ren, maar bij verschillende overheerst toch een zekere angst voor teveel niet-koppelbare systemen. Sommigen zijn daarom voornemens of bezig een informatieplan op te stellen. Een enkele partij streeft er naar om eerst de verschillende dochtermaatschappijen van het concern op een zelfde niveau

te brengen voor wat betreft de automatisering.

Algemene konklusie is, zoals verwacht, dat toepassing van computers in de bouw nog geen gemeengoed is. Voorzover men automatiseert, gebeurt dat zeer sterk vanuit de eigen aktiviteiten c.q. invalshoek in het bouwproces. Met informatie-uitwisseling met andere participanten in het bouwproces wordt nog weinig rekening gehouden. Specifiek hiernaar gevraagd beamen allen dat een betere afstemming m.b.t. de automatisering gewenst is. Over de haalbaarheid van dergelijke afstemming worden de nodige twijfels geuit.

(18)

8

(19)

I

I

I

I

I

I

J

I

I I

3. RELEVANTE INITIATIEVEN; VERKENNING EN SELEKTIE

De konklusie van hoofdstuk 2, een gebrek aan afstemming bij de automati-sering in de bouw, is uiteraard niet nieuw. Door velen is reeds gewezen op de noodzaak van betere kommunikatie en koördinatie. Hierbij spelen vele faktoren een rol. Uit het oogpunt van informatievoorziening gaat het ech-ter met name om de struktuur en ordening van informatiestromen en uit-wisseling van informatie tussen participanten in het bouwproces.

In de bouw is sprake van verschillende lopende aktiviteiten, waarmee be-oogd wordt (delen van) het bouwproces te stroomlijnen (b.v. modulaire koördinatie, standaardbestekken enz.). Deze inspanningen leiden, direkt of indirekt, tot standaards in de informatievoorziening.

Daarnaast is door velen al op het belang van de 'omgekeerde weg' gewezen: het hanteren van standaards in op de bouw gerichte software kan leiden tot veranderingen in struktuur en werkwijzen.

Het is om verschillende redenen van belang de stand van zaken en lopende aktiviteiten te inventariseren en te evalueren. In de eerste plaats moet uiteraard een beeld worden opgebouwd van de stand van zaken. Op welke delen van het bouwproces richten de aktiviteiten zich, en welke standaards in informatievoorziening zijn reeds tot stand gebracht? Zeker zo belangrijk is het om tot een meer methodische evaluatie te komen. Hoe gaat men te werk bij het tot stand brengen van standaards en in hoeverre is dat sukses-vol?

Het totale veld overziende is het uiteraard niet mogelijk alles expliciet te inventariseren en evalueren. Dat is ook niet nodig, het gaat met name om die aktiviteiten die zich richten op 'kruispunten' in het bouwproces: mo-menten waarop sprake is van een (intensieve) informatie-uitwisseling tussen

partijen in de bouw.

De selektie is verder gemaakt op basis van de volgende overwegingen: a. De struktuur van het bouwproces en de informatievoorziening. In

hoofd-stuk 4 worden een aantal aktiviteiten behandeld, die primair gericht wa-ren/zijn op het stroomlijnen van het bouwproces, en die vanuit die in-valshoek belangrijke konsekwenties hebben voor de informatievoorzie-ning.

Hierbij beperken we ons tot vrij recente, omvangrijke initiatieven waar-bij de kommunikatie tussen meerdere partijen een rol speelt. Achter-eenvolgens worden de ontwikkelingscyclus, modulaire koördinatie en het gebeuren rond standaardbestekken en klassifikatie en rol van het UGCB hierin behandeld. Hoewel regelgeving door de Rijksoverheid natuurlijk een belangrijke, strukturerende invloed op informatiestromen heeft, wordt hier thans niet nader op ingegaan.

b. Er zijn vele organisaties die zich bezighouden met de ontwikkeling en implementatie van specifiek op de bouw gerichte software. Vanuit het oogpunt van het tot stand komen van standaards is het van belang om onderscheid te maken tussen organisaties die via de kommerciële markt werken (standaards 'afdwingen' door echt of vermeend

(20)

marktleider-_ marktleider-_ marktleider-_ marktleider-_ m

-schap) en organisaties die de nadruk leggen op koördinatie en kommu-nikatie tussen bouwparticipanten onderling en met software-ontwikke-laars (standaardisatie door overleg). Er is een selektie gemaakt waarin beide soorten organisaties zijn vertegenwoordigd. Verder is met name geselekteerd op basis van omvang en doelgroep.

In hoofdstuk 5 zal worden ingegaan op de aktiviteiten van Kraan Bouw-computing, CTB (Computer Toepassing in het Bouwwezen), CIAO, iBIS, 3 RM en de V.C.A.

Tot besluit van dit hoofdstuk nog het volgende. In de praktijk blijkt dat standaardisatie c.q. strukturering op verschillende wijzen tot stand kan ko-men. Regelgeving door de overheid is in die zin de meest eenvoudige wIjze, aangezien er direkt of indirekt sankties (kunnen) staan op hiet naleven. Het mechanisme is relatief eenvoudig. Daarnaast kunnen standaards worden aJ-gedwongen door een of enkele dominante partijen. Of deze aanpak werkt; hangt in sterke mate af van de struktuur van een bedrijfstak.

De derde, en meest moeizame, weg is die van overleg. Het zoekèn naar overeenstemming is vaak een moeilijk proces, dat alleen kan slagen als uit-eindelijk een oplossing wordt gevonden waar alle partijen beter van wordeti. Bij lezing van de hoofdstukken vier tot en met zes kan het nuttig zijn Om

deze overwegingen in gedachten te houden.

10

(21)

I'

J

! ! I l j . I ' ... lh "., . . . IHi'u •• 'M! • • iM.' •• ".' ... 'h .. d,,! , / , J ' !

4. AANZETTEN TOT STRUKTURERING VAN HET BOUWPROCES

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de ontwikkelingscyclus, modulaire koördinatie en standaardbestekken en klassifikatie aan bod. Er wordt inge-gaan op achtergrond, werkwijze, praktijktoepassing en ervaringen. Dit alles uiteraard (soms zeer) beknopt, en met een zekere nadruk op struktureren van informatiestromen en het bereiken van standaards hierin.

4.1. De ontwikkelingscyclus De ontwikkelingscyclus 1

De ontwikkelingscyclus was een initiatief van de Stichting Bouwcentrum met steun van het Rijk, gemeenten, woningbouwkorporaties, architekten en bedrijven. De eerste werkzaamheden hebben in 1965 plaatsgevonden.

De achtergrond van de eerste ontwikkelingscyclus was de bij de Stichting Bouwcentrum levende overtuiging, dat de resultaten van onderzoek en ont-wikkelingswerk geïntegreerd moesten worden in het werk van opdrachtge-vers, ontwerpers en bouwers.

Het doel van de eerste ontwikkelingscyclus was het ontwikkelen van wonin-gen:

- nauw aansluitend op behoeften van bewoners;

- afgestemd op reële produktiemogelijkheden van bouwbedrijven en toele-veringsindustrieën;

- met bundeling van research, deskundigheid en praktijkervaringen; - leidend tot betaalbare kwaliteitsverbetering.

Voor de te verrichten werkzaamheden werden werkgroepen ingesteld, die tot taak hadden de doelstellingen te vertalen in een konkreet woningont-werp.

Zo werd gezamenlijk een programma van eisen ontwikkeld, waarna het ar-chitektenteam verschillende woningplattegronden heeft ontworpen. Deze plattegronden zijn getoetst aan het programma van eisen, konstruktie- en uitvoeringsmogelijkheden, bouw- en exploitatiekosten.

Het resultaat van de eerste ontwikkelingscyclus was uiteindelijk één plat-tegrond (galerijwoning in hoogbouw), niet door een bijzondere ontwerpme-thodiek tot stand gekomen. Van de definitieve vorm zijn rond 1967 2550 woningen gebouwd in de woningwetsektor in Deventer, Assen en Tilburg, en in de premiesektor in Veenendaal. In 1970 is er een onderzoek gehouden bij de bewoners om hun ervaringen te vergelijken met het programma van ei-sen en de uitgangspunten.

De ontwikkelingscyclus 2 (1967)

In de taakstelling bij de tweede ontwikkelingscyclus werd opgenomen, dat niet kon worden volstaan met één gefixeerde woningplattegrond, zoals bij de eerste ontwikkelingscyclus. Een oplossing diende te worden gevonden

(22)

voor het probleem van het betaalbaar gedifferentieerd wonen. Om binnen de financiële mogelijkheden van de toekomstige bewoners aan de behoefte van het gedifferentieerd wonen tegemoet te komen, stelde men daarom als taak een 'familie van kwaliteitseengezinshuizen' te ontwikkelen. Deze fa-milie zou kunnen bestaan uit typen die:

• afzonderlijk of in een b~paalde kombinatie kontinu in een efficiente

bouwstroom kunnen worden geboowd;

• verschillen in woonkapaciteit en verschijningsvorm en nieuwe mogelijk-heden bieden voor een gevarieerde stedebouwkundige opzet.

De nagestreefde verbeteringen meende men te kunnen realiseren door het leggen van de volgende aksenten:

a. Het stimuleren van de bouw van standaarddraagstrukturen en

univer-seel toepasbare inbouwpakketten tot zeer gevarieerde woningen en woonmilieus. Voor het bereiken van standaardisatie is gebruik gemaakt van adviezen van de Stichting Architekten Research (SAR). Ten behoe-ve van de standaardisatie van strukturen en de afstemming van de pro-duktie van inbouwelementen op de propro-duktie van strukturen werd ge-bruik gemaakt van 10/20 roosters en een aantal daaraan gekoppelde af-spraken.

b. Het bieden van optimale kansen tot participatie van de bewoner in het

h uisvestingsproces.

c. Het uitwerken van een methodische wijze van planontwikkeling; zowel

voor de procedure als het ontwerp.

De ontwikkelingscyclus 2 vormde de voorloper van de ontwikkelingscyclus laagbouw.

De ontwikkelingscydus laagbouw

In 1970 is besloten dat de aktiviteiten in het kader van de ontwikkelings-cyclus gedragen worden door:

- de Stichting Bouwcentrum; - de Nationale Woningraad (NWR);

- het Nederlands Christelijk Instituut voor Volkshuisvesting (NClV).

Vanaf dat moment wordt gesproken van de Ontwikkelingscyclus Laagbouw. Er is een driejarenplan opgesteld ('71-'74) dat gefinancierd is door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Ook voor de OC-laagbouw bleef de werkwijze kenmerkend, die is gericht op het systema-tisch ontwikkelen, voorbereiden en uitvoeren van bouwplannen, waarbij een aantal fasen wordt onderscheiden. In de OC-Iaagbouw is geprobeerd cen-traal alleen het hoogst noodzakelijke en essentiële te regelen n.l. kom-munikatiemiddelen en spelregels, kostengegevens en voorbeeläen. Voor het overige wordt een zo groot mogelijke bewegingsvrijheid gelaten aan de lo-kale bouwteams. Wanneer de lolo-kale bouwteams voldoen aan de in het kader van de ontwikkelingscyclus laagbouw aan bouwteams te stellen eisen, zijn zij verder geheel autonoom; zij beslissen over wat er wel en wat er niet

wordt gebouwd. Zij schakelen bewonerspanels in en pogen bij hun besluiten

de resultaten van de bewonersinspraak zoveel mogelijk tot uitdrukking te laten komen, maar de verantwoordelijkheid voor elke beslissing blijft ge-heel bij het bouwteam. Elk bouwteam krijgt van het werkbureau van de ont-wikkelingscyclus laagbouw, een samenwerkingsverband van stichting Bouw-centrum, de NWR en de NCIV, een aantal basisgegevens.

12

(23)

I

I

j I

I

I

,

i i J

Op elk gewenst moment kan de Oe(l}-adviseur de assistentie inroepen van het werkburo om vragen te beantwoorden of adviezen op te stellen.

Om een goede wisselwerking tussen werkburo en lokale bouwteams te kreë-ren is het nodig, dat in elke planontwikkeling dezelfde fasen worden on-derscheiden. Aan het eind van elke fase wordt een lokaal bouwteam geacht

bepaalde stukken te produceren, opdat het werkburo t.b.v. de volgende

fa-sen adekwate informatie kan leveren en opdat de resultaten van de bouw-teams na elke fase redelijk vergelijkbaar zijn.

Fasen en Aspekten

Voor de totstandkoming van een OC-Iaagbouwplan wordt een fasegewijze aanpak aangehouden, waarin de volgende fasen worden onderscheiden: - doelstellingsfase; - programmeerfase; - voorlopige ontwerpfase; - definitieve ontwerpfase; - besteksfase; - aanbestedingsfase; - realisatie fase; - gebruiksfase.

Deze fasegewijze aanpak is o.m. gekozen om tot een gestruktureerd be-sluitvormingsproces te komen, dat voor de bewoners aangrijpingspunten biedt voor participatie en dat de mogelijkheid schept, dat vanaf het aller-eerste begin kostenkonsekwenties kunnen worden aangegeven.

Men onderscheidt per fase een drietal aspekten, te weten het opstellen van een programma van eisen (programmeren), het ontwerpen en de kostenbe-geleiding. Deze aspekten komen in de meeste fasen voor, steeds in een ver-dergevorderd stadium: de ontwikkeling loopt per fase en per aspekt van glo-baal naar specifiek.

Om het proces goed te doen funktioneren zal aan een aantal voorwaarden moeten worden voldaan:

- open besluitvorming en tijdige, adekwate voorlichting aan de participe-rende bewoners (bewonerskoördinator);

- gebudgetteerd ontwerpen; open begroting, zodat bij elke keuze de kos-tenkonsekwenties in de beschouwing worden betrokken (dit geldt m.n. ook voor de grondkosten);

- zeer systematische werkwijze en strakke planning, zodat alle

betrokke-(1) De relatie tussen het werkburo en het lokaal bouwteam wordt

onder-houden door een OC-adviseur, ressorterend onder BC, NCIV of NWR. Deze OC-adv iseur

- draagt doelstellingen van de ontwikkelingscyclus uit en zorgt, dat de centrale spelregels van de oe in het lokale/regionale bouwteam tijdens het gehele proces worden toegepast en gehandhaafd;

- geeft gegevens van het werkburo door aan het lokale bouwteam t.a.v. woningontwerp, woonomgeving, konstruktie en details, installaties, kosten en uitvoering en inbouwpakket;

- speelt de geselekteerde gegevens van het lokale bouwteam op elk ge-bied en in elke fase door naar het werkburo;

(24)

, _ _ , e _ f t-, _ _ t - a " e e r _ f t n-e-"

nen weten waaraan zij toe zijn;

- positieve instelling van alle betrokkenen m.b.t. de filosofie van de ont-wikkelingscyclus laagbouw.

Belangrijk aspekt van deze hele benadering is de specifikatie van dokumen-ten waarmee elk van de aangegeven fasen wordt afgeslodokumen-ten. De ontwikke-lingscyclus Laagbouw is daarom te zien als een van de eerste pogingen om de informatiestromen tijdens het ontwerp- en bouwproces te struktureren.

De praktijk

Via navraag bij het NCIV bleek dat er enkele projekten gerealiseerd zijn in het kader van de ontwikkelingscyclus laagbouw. Genoemd werden Mierlo-Hout, Purmerend en Ede.

Voor zover bekend is er van een bewonersevaluatie na het gereedkomen van

de plannen nooit iets terechtgekomen. Wel is in het kader van het vol~en

van proefprojekten "Modulaire koördinatie" een aantal projekten, die oók gerealiseerd zijn in het kader van de ontwikkelingscyclus, gedokumenteerd door de SAR (in opdracht van het Ministerie van VRO).

De dokumentatie is echter met name gericht op de ervaringen met modu-laire koördinatie, zodat hieruit weinig konklusies ten aanzien van de ont-wikkelingscyclus zijn te trekken.

Van het plan Maandereng Ede is iets bekend uit een lezing die door de in-spraak-koördinator (NWR) werd gehouden vlak voordat de woningen opgele-verd werden.

In dit plan moest aan de fasering van het planontwikkelingsproces van de

oe

laagbouw gesleuteld worden.

De koördinator zei hierover in zijn lezing:

"Het lag in de bedoeling het grof-fijn proces dat deskundigen in de plan-voorbereiding doorlopen, om te keren voor de insprekers. Dat wil zeggen: er zou een poging gedaan worden om met de betrokken toekomstige bewoners zoveel mogelijk van huis uit de buurt in te denken. Deze struktuur van het inspraakproces (van fijn naar grof) heeft veel vruchten afgeworpen. Het be-langrijkste knelpunt dat opgelost moet worden om in zo'n struktuur vrucht-baar te kunnen werken wil ik kort aanstippen.

De hoeveelheid informatie die, in een soort van leerproces, bij stukjes en beetjes moet worden overgebracht, is zo omvangrijk dat gauw irritatie ont-staat bij de betrokken bewoners. Wanneer namelijk de opbouw van de infor-matie van fijn naar grof verloopt, komt men snel in een konfliktsituatie met het besluitvormingsproces onder "deskundigen". Deze laatsten verlang-den al vlug uitspraken op bijvoorbeeld stedebouwkundig niveau. Als je met de bewoners begint met de funkties van vertrekken en van daaruit via de woningplattegrond op de straat, het hofje of erf uit wilt komen, dan moet je dus een heel eind op de "deskundigen" vooruit lopen.

Wat was nu het geval in Ede? De gemeente had de architekten het stede-bouwkundige werk opgedragen en te kennen gegeven dat op het stedebouw-kundig werk ingesproken moest worden. D us wachtte het projektteam een paar maanden na de start van de inspraak op een verkavelingsplan, passend binnen de randvoorwaarden van het globale bestemmingsplan.

Toen de verkavelingsopzet er eenmaal was, wachtten de insprekers op de beslissingen van het projektteam. Naar hun idee namelijk was de zaak rond. De konsencieuze manier waarop de inspraakbegeleiding elke kleine wijzi-ging in het plan terugkoppelde naar de insprekers gaf velen het gevoel:

14

-I

I I I I

I

(25)

'over sommige zaken beslissen de voorschriften, over andere beslist de ge-meente; er blijft weinig voor ons over'.

Uit het voorgaande zal gebleken zijn dat de besluitvormingsprocedure voor de Maandereng is afgeweken van de ontwikkelingscyclusgang. Dat wil niet zeggen dat van een minder geslaagd aC-projekt sprake is. Integendeel, veel van de ideeën uit het handboek OCW zijn in Ede toegepast en worden als vanzelfsprekend door de Nationale Woningraad bij haar projektbegeleiding ingebracht.

Evaluatie van de ontwikkelingscyclus

De ontwikkelingscyclus moet worden bezien in het kader van de naoorlogse woningbouw. Het streven naar efficiencyvergroting in de massale woning-bouw leidde in eerste instantie tot veel aandacht voor het systematiseren van het woningbouwplan (ARO, 1985). In deze periode paste het streven naar 'standaardplattegronden'.

Vanaf ongeveer de tweede helft van de jaren zestig komt er meer aksent te liggen op de diversiteit in de woningbouw. De ontwikkelingscyclus sluit hier in zoverre op aan, dat zij zich meer richt op het stroomlijnen van procedu-res om tot het ontwerp te komen, en minder op het daadwerkelijke ont-werp. Divergerende bewonersbelangen en de noodzaak van een toenemende industrialisatie zijn immers slechts verenigbaar in een algemeen kader, dat per projekt een specifieke invulling kan krijgen. In de ontwikkelingscyclus is, voorzover bekend, uitsluitend gewerkt met de SAR-methodiek. Of ook andere methodieken zijn gebruikt of mogelijk zijn, is niet onderzocht. Binnen deze kontekst lijkt het erop dat een fasering van het bouwproces op zich belangrijker is dan de preciese afbakening en volgorde van de te door-lopen fasen. In de praktijk blijkt het stringent doorvoeren van de fasering zoals die in de ontwikkelingscyclus-gedachte wordt voorgeschreven vooral voor kleinere projekten hinderlijk lang te duren. Het belang van het strikt volgen van de procedures van de ontwikkelingscyclus voor met name de op-drachtgevende partij is niet goed duidelijk. Dit kan mede zijn terug te voe-ren op het zware aksent dat werd gelegd op de inbvoe-reng vanuit de 'OC-des-kundige'.

Gevolg van dit alles lijkt te zijn dat het belang van de ontwikkelingscyclus vooral gezocht moet worden in het bijdragen aan de bewustwording van een noodzaak tot fasering van het bouwproces. Er zijn wel plannen in de geest van de ontwikkelingscyclus ontwikkeld, maar de OC-gedachte wordt niet naar de letter gevolgd. Een expliciete evaluatie van de ontwikkelingscyclus gedachte en de toepassing ervan is nooit gemaakt. Het is dan ook niet mo-gelijk om aan te geven welke invloed de fasering van het bouwproces heeft (gehad) op programma, ontwerp en kosten.

4.2. Modulaire koördinatie Inleiding

Modulaire Koördinatie is een systeem van maatafstemming bij het bouwen, waarbij de maten die bepalend zijn voor het bouwplan en voor het passend verwerken van bouwelementen, worden gebaseerd op veelvouden van een overeengekomen lengtemaat, de moduul.

Onder bouwelementen worden verstaan zowel bouwmaterialen van een be-paalde vorm en maat zoals stenen, blokken, tegels, balken als ook

(26)

samen-gestelde elementen zoals kozijnen, deuren, v loerelementen, trappen, kasten enz.

Met de Modulaire Koördinatie werd vooral beoogd de rationalisatie in de bouwnijverheid te bevorderen.

Hoewel maatsystematieken zo oud zijn als het bouwen werd voor de modu-laire koördinatie zoals wij die nu kennen, de basis gelegd direkt na de Tweede Wereldoorlog, mede op grond van de wederopbouw gedachte. Hier-toe werd ondermeer opgericht de International Organisation for Standard-isation (ISO).

Via kom missies, werkgroepen en diskussies tussen de bij het bouwproces be-trokken disciplines ontstonden hieruit normen als NEN 5700 (1965), NEN 2880 (1977), NEN 2883 (1981) en NEN 6000 (1986).

Een volledige modulaire koördinatie betekent, dat het gebouw zó ontworpen is, dat de dikten van muren, vloeren e.d. modulair zijn én dat alle kompo-nenten modulair zijn, dat wil zeggen dat zij algemeen koördinerende afme-tingen hebben. Algemeen koördinerende afmeafme-tingen zijn die afmeafme-tingen, welke in het algemeen de koördinatie met andere elementen bepalen. Spe-ciaal gekoördineerde afmetingen zijn die, welke de koördinatie met spe-ciale elementen bepalen. Voor een kozijn b.v., zijn de buitenmaten alge-meen gekoördineerde afmetingen, daar zij moeten aansluiten aan verschil-lende soorten elementen, terwijl de binnenmaten speciaal gekoördineerde afmetingen zijn, daar zij alleen maar betrekking hebben op de deur of het raam in dat kozijn; een koördinatie, die kan worden uitgevoerd zonder een moduul te hanteren. Zodoende dient de modulaire koördinatie als gids voor fabrikanten en ontwerpers, omdat zij aan de industrie een serie gekoördi-neerde voorkeurmaten verschaft en omdat zij de ontwerpers passende ont-werpmodulen verschaft.

Alle grotere modulaire maten dienen een (hele) veelvoud van de basismo-duul te zijn (nM). De basismobasismo-duul M is vastgesteld op 10 cm.

Dient een grotere modulaire maat als maateenheid van het modulaire sys-teem, dan wordt dit een meervoudige moduul genoemd (n.(n.M.». Veelvuldig wordt van de meervoudige moduul 3M gebruik gemaakt, als kleinste maat-eenheid van het modulaire systeem o.a. in de Skandinavische landen.

Op grond van de moduul wordt een modulair basisrooster vastgelegd. Het moduulrooster kan diverse funkties verv ullen, het kan b.v. de stramien-travee-, struktuur- of de konstruktiemaat aangeven maar het kan ook als basis in het ontwerprooster dienen.

Om een volledige maatkoördinatie te bereiken, moeten alle elementen mo-dulair zijn, d.w.z. zowel het gebouw zelf als de draagkonstruktie, de in-richting, enz. Dit is echter niet altijd mogelijk of ekonomisch verantwoord. Daarom moet ook worden gerekend op het werken met niet-modulaire

ele-menten d.w.z. een element, dat één of meer koördinerende maten heeft, die niet modulair zijn, in kombinatie met volledige modulaire elementen. Hiervoor zijn verschillende oplossingen denkbaar, waarop in dit rapport niet verder wordt ingegaan.

De eerste ervaringen

In de herziene Voorschriften en Wenken voor het ontwerpen van woningen (1965) van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is voor de gesubsidieerde woningbouw de verplichting om modulair te ontwer-pen neergelegd. Deze verplichting betekende niet alleen dat de architekten zich de modulaire maatbepaling moesten eigen maken, maar ook dat de

(27)

-brikanten zich opnieuw moesten beraden over de afmetingen van hun pro-dukten.

Al snel bleek dat de (verplichting tot) modulaire koördinatie niet voldeed. In de normen NEN 5700 en 5701 wordt modulaire koördinatie veelal opgevat als een regelsysteem voor maatstandaardisatie van bouwprodukten. Men meende dat hiermee alle voorwaarden waren geschapen voor een praktisch toepasbare methode, waardoor een koördinerend systeem van aansluitende maten was gewaarborgd.

Uit de praktijkervaringen bleek dat de konklusie m.b.t. het gebruik van modulaire koördinatie als uitsluitend 'maatkoördinatiesysteem' eigenlijk

moet luiden, dat alleen indien alle 'elementsystemen' binnen een gebouw

door één bedrijf worden gefabriceerd en gemonteerd, een juiste maataf-stemming of koördinatie te verwachten valt. Maar aan deze gesloten sys-temen blijken in het algemeen weer andere bezwaren te kleven.

In 1972 trok de Stichting Architecten Research (SAR) aan de bel. De SAR erkende de noodzaak van verdere standaardisatie, maar konstateerde dat de normen uit de V en W van 1965 weinig tot geen weerklank hadden gevonden in de bouwpraktijk. Er werden voorstellen gedaan ter aanpassing van het stelsel van modulaire koördinatie. De essentie van deze voorstellen is dat de SAR het modulaire rooster meer wil hanteren als maatbepaling voor ruimten, minder als plaatsbepaling van materiaal.

NEN 2880 en 2883

Door deze ervaringen is men langzamerhand tot het besef gekomen dat, wil men werkelijk tot een ekonomisch zinvolle industrialisatie komen die niet de bezwaren voor een gesloten systeem heeft, een andere methodiek, een andere vorm van 'modulaire koördinatie' noodzakelijk is.

Mede gestimuleerd door internationale ontwikkelingen op het gebied van de

normalisatie van modulaire koördinatie waarbij ook multimodulen werden geïntroduceerd en door ontwerpstudies van o.a. de Stichting Architekten Research is aan de modulaire koördinatie een belangrijke stoot tot verdere ontwikkelingen gegeven. Dit heeft geleid tot nieuwe studies op het gebied van de modulaire koördinatie. Het resultaat hiervan is vastgelegd in de vorm van het ontwerp-normblad NEN 2880 (1977).

Modulaire koördinatie is in het nieuwe ontwerp-normblad NEN 2880

gedefi-nieerd als: 'Plaats- en maatstafstemming van bouwprodukten. Hierbij

wor-den regels gehanteerd die uitgaan van band roosters, waaraan de basismo-duul ten grondslag ligt.'

De basismoduul is hierbij de kleinste eenheid van lengte, die als grondslag

voor de plaats- en maatbepaling wordt gebruikt (M = 100 mm).

Bandroosters zijn hierbij modulaire roosters bestaande uit banden waarbin-nen het materiaal geplaatst dient te worden. De hartlijwaarbin-nen van deze banden

vormen een modulair lijnrooster, waarvan de lijnen een modulaire afstand

tot elkaar hebben.

De regels zijn gebaseerd op een groot aantal definities van begrippen die binnen de modulaire koördinatie belangrijk zijn.

Op basis van de in NEN 2880 ontwikkelde methodiek is een uitwerking voor de Woningbouw ontstaan: NEN 2883: Regels voor gekontrakteerde experi-menten met modulaire koërdinatie in de woningbouw.

(28)

moe-ten wachmoe-ten of veelvuldig met elkaar moemoe-ten overleggen. Ieder kan nu een aantal beslissingen onafhankelijk nemen, die hij vroeger met anderen samen moest nemen. Zo kan de architekt in beginsel onafhankelijk van de gede-tailleerde keuze van materialen, beslissingen over ruimten nemen.

De norm NEN 2883 onderscheidt daarom het ruimteplan van het materiaal-plan en de bouwdeelmateriaal-plannen. Het ruimtemateriaal-plan geeft globaal de plaats en de maten van ruimten en materiaal weer op een 3M-rooster, de maten zijn af-gerond op een veelvoud van 3M.

In het materiaalplan wordt het ruimteplan verder uitgewerkt. De bouwdelen worden daarin getekend met hun nominale maten. Die wijken dikwijls af van de maten uit het ruimteplan, maar die verschillen zijn geregeld met de koppelmaten. Zo zijn de mogelijke afwijkingen bekend, zodat opdrachtgever en overheid dit nog niet helemaal uitgewerkte plan al zouden kunnen goed-keuren. Kennis van die koppelmaten is ook voor fabrikanten nodig om hun produkten te kunnen ontwikkelen.

Deze drie ontwerpfasen: - ruimteplan;

- materiaalplan;

- gedetailleerd materiaalplan.

worden in het volgende summier aangegeven.

Het ruimteplan bestaat uit ruimten en ruimtescheidingen. De ruimten wor

-den ontworpen op basis van funktiegebie-den.

In het materiaalplan is het projekt uitgewerkt tot een ontwerp op het ni-veau van nominale maten. Dit houdt in dat de materialen bekend zijn en de opdeling van een bouwdeel in bouwelementen (produkten). In de fase van het gedetailleerde materiaalplan worden de nominale maten vertaald in streefmaten en in konstruktiedetails. In feite komt het er op neer dat het globale ontwerp op het detail rooster zo wordt uitgedetailleerd dat er een goede afstemming ontstaat tussen detaillering en uitvoering en produktie. Toepassing en Evaluatie NEN 2883

In 1982 zijn er proefprojekten modulaire koördinatie gestart om de NEN 2883 aan de praktijk te toetsen. Eind 1984 werd deze proefperiode afgerond met een evaluatie. Voornaamste bevindingen van deze evaluatie zijn (Pro-gres Expres, 1985):

a) Ten aanzien van de hanteerbaarheid van NEN 2883 wordt gesteld dat deze ernstig wordt belemmerd door een gebrekkige afstemming van goedkeuringsprocedures en voorschriften op de ontwerpnorm, en door-dat men niet gewend is gefaseerd te beslissen.

b) De belangrijkste procesimplikaties van de norm zijn:

• er is een betere strukturering van beslissingen mogelijk, zodat het bouwproces beter beheersbaar wordt;

• het wordt in principe mogelijk om specifieke beslissingen m.b.t. ma-terialen uit te stellen;

• het ontwerpen op roosters bevordert in het algemeen de kommunika-tie tijdens het bouwproces;

• het uitwerken van details op roosters verbetert de afstemming tus-sen ontwerp en uitvoering.

c) Het gebruik van de norm heeft verschillende implikaties voor het uit-eindelijk op te leveren produkt.

De overall konklusie luidt dat de ad a) gesignaleerde knelpunten voor een

18 -[

I

\ I

I

I

I

I

r

I

)

i

I

I

I

I

I

I

I

I

(29)

belangrijk deel zijn toe te schrijven aan het feit dat in de NEN 2883 direkt wordt gericht op vrij vergaande (maat)standaardisatie. Om op korte termijn tot een min of meer algemeen aanvaardbare modulaire koördinatie-norm te komen zal een vergaande maatstandaardisatie als direkt gevolg van de re-gelgeving als uitgangspunt moeten worden verlaten. In plaats daarvan kan een sterk vereenvoudigde norm meer indirekt een uitstekende basis bieden voor produktstandaardisatie. Op langere termijn kan eventueel een meer ambitieuze regeling bereikt worden.

Naar aanleiding van de evaluatie is door het ministerie van VROM op ini-tiatief van de Overleggroep Proefprojekten Modulaire Koördinatie een Con-sensusgroep Modulaire Koördinatie ingesteld. De Consensusgroep heeft in december 1984 haar aanbevelingen gepresenteerd.

Aanbevelingen van de Consensusgroep Modulaire Koördinatie

De consensusgroep heeft basisprincipes voor een consensusmodel ontwik-keld en uitgewerkt in een aantal punten, die hier summier worden weerge-geven:

• Het onderscheid van planfasen als processtrukturerend hulpmiddel wordt gehandhaafd, waarbij tenminste een onderscheid wordt gemaakt tussen - ruimteplan (hoofdmatenplan);

- materiaalboxenplan; - streefmatenplan.

• De potentie tot symmetrisch ontwerpen wordt gehandhaafd.

• Voorschriften voor het gebruik van de moduul in de verschillende plan-fasen worden op verschillende punten aangepast.

• Ten behoeve van het materiaalboxenplan wordt een zogenaamd 'klikroos-ter' geintroduceerd, met als doel een referentie te geven voor aansluit-situaties. Hierdoor worden de potenties voor bouwbedrijven en toeleve-ranciers versterkt om te komen tot een meer projektgebonden produkt-ontwikkeling, o.a. te koppelen aan een systeem van kwaliteitsomschrij-vingen en garanties.

• Aanbevelingen ter bevordering van een konsistent roostergebruik.

Naast deze inhoudelijke aanbevelingen wordt ook aandacht besteed aan de meer organisatorische aspekten, die noodzakelijk zijn voor een verbreiding van de toepassing van modulaire koördinatie. Deze zijn als volgt samen te vatten:

• Aanbevolen wordt dat het NNI een werkgroep instelt om te komen tot een bijgestelde norm.

• Er wordt gepleit om de toepassing van Modulaire Koördinatie op te ne-men in het Rijksbouwbesluit. Er wordt in dit verband overigens niet ge-dacht aan eisen die direkt betrekking hebben op de afmeting van bouwde-len. Het gaat er meer om dat de toepassing van de Modulaire Koördinatie gedachte een globaal kader kreëert.

• Er wordt aanbevolen om onderzoek naar produktontwikkeling {inkl. aan-sluittechnologie) in verband met Modulaire Koördinatie te bevorderen. Aan dit aspekt was nog nauwelijks aandacht besteed.

• Aanbevolen wordt, mede gelet op het noodzakelijke maatschappelijke draagvlak, zeer veel aandacht te schenken aan de kennisoverdracht in brede kring.

In 1986 worden de gewenste wijzigingen t.o.v. de NEN 2883 aangebracht in een nieuwe norm, NEN 6000. In deze sterk vereenvoudigde norm zijn alleen

(30)

19-de essentiële aspekten voor modulaire koördinatie gehandhaafd. Dit tenein-de een zo breed mogelijk draagvlak te kreëren voor tenein-de plaats- en maataf-stemming van gebouwdelen. De nadruk is gelegd op koördinatie, zoals in de zin van proceskoördinatie als van plaatskoördinatie met behulp van roos-ters.

Deze norm biedt een instrumentarium voor een gekoördineerd procesver-loop 'van globaal naar specifiek', overigens zonder dat zij dwingend leidt tot één bepaalde procesvorm. De norm geeft bovendien uitgangspunten voor de niet aan projekten gebonden produktontwikkeling waarbij de toepassing van traditionele bouwprodukten niet wordt belemmerd.

Realisatie van de overige aanbevelingen van de Consensusgroep is nog niet in zicht. Opname van de verplichting tot modulaire koördinatie in het Bouwbesluit lijkt weinig waarschijnlijk. De overheid stelt zich, in deze tijd van deregulering, wat dit betreft op het standpunt dat de bedrijfstak een en ander maar zelf moet regelen. Het onderzoek naar produktontwikkeling en aktiv iteiten om het maatschappelijk draagv lak te verbreden zijn nog niet goed van de grond gekomen.

Evaluatie modulaire koördinatie

Zoals blijkt kent de modulaire koördinatiegedachte een lange geschiedenis. Mede vanwege maatschappelijke trends en ontwikkelingen in de bedrijfstak is een verschuiving in de aandacht dan het logische gevolg. In de beginpe-riode heeft een zwaar aksent gelegen op het ontwikkelen van inhoudelijke normen. In de loop van de tijd is een verschuiving waar te nemen in de richting van een raamwerkfunktie: de MC gedachte biedt een kader waar binnen partijen per projekt tot oplossingen kunnen komen (zie ook paragraaf 4.4.).

Gekonkludeerd kan worden dat het verkrijgen van het noodzakelijke draag-vlak in de bouwpraktijk moeizaam verloopt. Afdwingen van de norm in het

Bouwbesluit lijkt voorlopig niet haalbaar, en de voorlichtende funktie komt slecht van de grond. Wellicht hangt dit samen met een wat centralistische benadering, waarbij veel aksent wordt gelegd bij de inhoud van de normen, maar de partijen in de bouwpraktijk te weinig worden overtuigd van de voordelen van het gebruik.

4.3. Standaardbestek en Klassifikatie; rol van het UGCB

Een belangrijk dokument in de hele procesgang van de bouw is het bestek met bijbehorende bestektekeningen. Het belang van het bestek is onder an-dere gelegen in de juridisch bindende werking ervan, alsmede de centrale plaats die het inneemt in de informatie-overdracht. Vanwege de betekenis van het bestek voor de vervolgfase, is een goede informatie-overdracht juist hier essentieel.

Vanwege het kruciale belang van een goede informatie-overdracht in de be-stekfase, is aan deze problematiek een apart deelrapport gewijd. In deze paragraaf wordt slechts kort ingegaan op de belangrijkste ervaringen rond standaardbestekken en klassifikatie. Voor een ruimer kader en een uitge-breide behandeling van deze materie wordt verwezen naar het desbetref-fende deelrapport (Swets, 1987b).

Het bestek vormt vanuit het oogpunt van informatie-overdracht het kom-munikatiemiddel tussen opdrachtgever en aannemer. Al in een ver verleden

(31)

20-'. 'N

is getracht door middel van algemene voorwaarden, standaardbepalingen

enz. enige struktuur in de besteksinhoud te brengen. Sinds ongeveer 1964 gaan er stemmen op om door middel van een standaardbestek de wildgroei in besteksbepalingen en indelingsvarianten te beperken. Een SBR-studie-commissie "Eisen standaardbestek" komt in 1974 met een pleidooi voor een standaardbestekindeling.

Na 1974 wordt voor de gesubsidieerde woningbouw onder leiding van het DGVH van het Ministerie van VROM, het SRW (Standaard Referentiebestek Woningbouw) ontwikkeld. Het SR W is in 1980 voor de gesubsidieerde wo-ningbouw verplicht gesteld. We kunnen hier dus spreken van het opleggen van een standaard door een dominante marktpartij.

In 1976 is de Stichting Standaardbestek Burger- en Utiliteitsbouw (ST ABU)

opgericht. Een en ander is gebeurd onder auspiciën van de Vereniging voor

de Ontwikkeling van Uniforme Grondslagen en Coördinatie van Informatie-verzorging in het Bouwwezen, het UGCB.

Het in 1974 opgerichte UGCB heeft tot doel de informatie-uitwisseling in de bouw te verbeteren. Men richt zich met name op het stimuleren van een

noodzakelijke ordening van informatie.

Trefwoorden zijn: - terminologie;

- indeling en ordening;

- samenhang van informatie;

- automatisering; - (standaard}bestekken;

kosteninformatie.

Statutair weerspiegelt het UGCB alle in het bouwproces voorkomende

dis-ciplines. Binnen het UGCB werkt een aantal uit deskundigen samengestelde commissies.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het STABU-bestek is een afzonderlij-ke stichting opgericht, de Stichting Standaardbestek voor de Burger- en Utiliteitsbouw. Hierin participeren MVROM, AVBB, BNA en ONRI. Het ST ABU-bestek is in 1986 ge introduceerde

Naast het SR W en het ST AB U bestek is er het RA W standaardbestek (grond-, weg- en waterbouw). Daarnaast is nog het SROW voor het woning-onderhoud in ontwikkeling.

Klassifikatie

Een belangrijk punt bij de standaardbestekken is de keuze van het klassi-fikatiesysteem, het ordeningsprincipe. De informatie in het bestek kan van-uit verschillende invalshoeken geklassificeerd worden. De vraag welke

klas-sifikatie het meest gewenst is, hangt met name af van de fase in het

bouw-proces. Een klassifikatiesystematiek moet het dan mogelijk maken om de informatie uit het bestek op konsistente wijze naar de invalshoek van ver-schillende gebruikers te rangschikken. Het gaat niet om de keuze van een invalshoek, maar om het systematisch aan elkaar relateren van verschillen-de invalshoeken.

In Nederland bestaat nog geen algemeen aanvaarde bouwklassifikatie. Met name het UGCB heeft zich sterk gemaakt voor een klassifikatie naar ana-logie van het SfB-systeem. De Nederlandse SfB kode, NL-SfB, is ontwikkeld en wordt bewaakt door de Stichting Bouwcentrum. Deze klassifikatie kent een ordening van de informatie over gebouwen en hun omgeving naar de facetten elementen, konstrukties en produktiemiddelen (Stichting

Cytaty

Powiązane dokumenty

Autor wskazuje rów­ nież na wady porozumień regionalnych w zakresie utrzymania bezpieczeństwa i pokoju: nie są one bezstronne w podejmowaniu decyzji w przypadku konfliktu, są

Our work aims to provide efficient and easy access to data in the EGEE Grid from the GridSpace Virtual Laboratory and to minimize the learning curve involved in accesing LCG

W uzasadnieniu do projektu założeń podkreśla się potrzebę powrotu do rozwiązań z przeszłości (nowa propozycja nawiązuje bowiem do zasad, które obowiązywały

Wywiązując się z zadania przesłania zobowiązanemu upomnienia, wierzyciel uświadamia go o konsekwencjach niezrealizowania obowiąz- ku. Upomnienie zaś nie ma za zadanie

Jak już nadmieniano, wśród ogółu mieszkańców gminy, 1555 osób pośrednio lub bezpośrednio związanych z rolnictwem, nie było źródłem utrzymania, przy czym więcej kobiet niż

essentiel qui permet la mise en emprise de la violence, car « l’enjeu de la violence,.. Arrivée en France et installée dans l’appartement qu’Y. a préparé pour elle, Marie se

However, we notice that all essential features for these samples, such as small magnitude of the effect, sinusoidal phase depen- dence, positive sign, and the long high

Jednocześnie był bezw zględny w dom aganiu się ści­ słości m yślenia, rozum ow ania i form ułow ania sądów... Dowodem niesłabnących sił