• Nie Znaleziono Wyników

De ontwikkeling van de onderwatersuppleties Ter Heijde, Noordwijk en Katwijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling van de onderwatersuppleties Ter Heijde, Noordwijk en Katwijk"

Copied!
120
0
0

Pełen tekst

(1)

Bos

Witteveen

water

/

Opdrachtgever

Rijkswaterstaat

RIKZ

infrastructuur milieu bouw

De ontwikkeling

van

de

onderwatersuppleties

Ter Heijde,

(2)

=-

Bos

Witteveen

water

/

Infrastructuur milieu bouw WIlleveen+Bos van Twlckelostraat 2 postbus 233 7400 Mi. Deventer telefoon 0570697911 telefax 0570 69 73 44

Opdrachtgever

Rijkswaterstaat

RIKZ

De ontwikkeling

van de

onderwatersuppleties

Ter Heijde,

Noordwijk en Katwijk

referentie projectcode status RWI472·3/zutd/013 RW1472·3 definitief projectleider projectdirecteur datum

S.vander Biezen H.E.Nieboer 27november 2006

autorisatie naam

goedgekeurd S.T.Pwa/M.J.Koster

Het kwalileitsmanagementsysteem van WlUeveen+Bos Is gecerti· flceerd volgens ISO 9001 : 2000

ccWlUeveen+Bos

(3)

INHOUDSOPGAVE blz. 1. INLEIDING 1

1.1.

Aanleiding

1

1.2.

Opdracht en onderzoeksvragen

1

1.3.

Aanpak en werkwijze

2

1.4.

Leeswijzer

3

2.

DATA 4

2.1.

Algemeen 4

2.2.

Bodem

5

2.3.

Volumes

5

2.4.

Kentallen: strandbreedte

7

2.5.

Hydrodynamische en meteorologische gegevens

7

2.6.

Leeswijzer figuren en animaties in bijlagen

8

3.

TER HEIJDE

9

3.1.

Algemeen

9

3.2.

Morfologische beschrijving

10

3.3.

Volumeontwikkelingen en zandbalans

13

3.3.1.

Algemeen

13

3.3.2.

Zandbalans op kustvak- en raainiveau

15

3.3.3.

Zandbalans op zone-niveau

22

3.4.

Invloed hydrodynamische condities

24

3.4.1.

Invloed hydrodynamische condities op stand breedte

24

3.4.2.

Invloed hydrodynamische condities op volumina

24

3.4.3.

Invloed hydrodynamische condities op morfologische ontwikkeling

onderwatersuppleties

25

3.4.4.

Conclusies hydrodynamica

25

3.5.

Strandbreedte en dieptelijnen

26

3.6.

Duin ontwikkeling

27

4. KATWIJK

29

4.1.

Algemeen

29

4.2.

Morfologische beschrijving

31

4.3.

Volumeontwikkelingen en zandbalans

38

4.3.1.

Zandbalans op kustvakniveau

38

4.3.2.

Zandbalans op zone-niveau

45

4.4.

Invloed hydrodynamische condities

46

4.4.1.

Invloed hydrodynamische condities op standbreedte

46

4.4.2.

Invloed hydrodynamische condities op volumina

46

4.4.3.

Invloed hydrodynamische condities op morfologische ontwikkeling

onderwatersuppleties

48

4.4.4.

Conclusies hydrodynamica

48

4.5.

Strandbreedte en dieptelijnen

48

4.6.

Duinontwikkelingen

52

5.

NOORDWIJK

55

5.1.

Algemeen

55

5.2.

Morfologische beschrijving

56

5.3.

Volumeontwikkelingen en zandbalans

61

5.3.1.

Zandbalans op kustvakniveau

61

5.3.2.

Zandbalans op zone-niveau

68

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(4)

5.4. Invloed hydrodynamische condities

5.4.1. Invloed hydrodynamische condities op stand breedte 5.4.2. Invloed hydrodynamische condities op volumina

5.4.3. Invloed hydrodynamische condities op morfologische onderwatersuppleties 5.4.4. Conclusies hydrodynamica Strandbreedte en dieptelijnen Duinontwikkelingen 5.5. 5.6. 6. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 6.1. Inleiding 6.2. Morfologisch ontwikkelingen 6.3. Volumes en zandbalansen

6.4. Kentallen strandbreedte en duinen 6.5. Invloed hydrodynamische condities

6.6. Aanbevelingen voor suppletiebeleid en -uitvoering 6.7. Aanbevelingen voor verder onderzoek

LITERATUURLIJST

laatste bladzijde

bijlagen

A Afbeeldingen

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

RW1472..JDeontwikkeling van de onderwatersupplstles Ter HeiJde,Noordwijk en KatwtJk definitief d.d. 27 november 2006

(5)

1. INLEIDING 1.1. Aanleiding

Het onderhoud aan de Nederlandse kust vindt sinds 1990 voornamelijk plaats middels zandsuppleties.

Er wordt gesuppleerd als er sprake is van structurele kustachteruitgang. De maat voor besluitvorming is een landwaartse overschrijding van de Basiskustlijn. Verder dienen de suppleties vanaf 2001 ook voor het op peil houden van het zogenoemde kustfundament.

Strandsuppleties veroorzaken hinder voor strand recreatie. Een minder hinderlijk en daardoor veiliger alternatief is de onderwatersuppletie. Bovendien kunnen deze kostentechnisch aantrekkelijker zijn dan strandsuppleties. Sinds 1997 zijn er structureel onderwatersuppleties uitgevoerd langs de Nederlandse kust. De ontwikkeling van deze suppleties wordt door RIKZ gevolgd, om de effectiviteit ervan te evalue-ren. Een interim evaluatie van enkele Zuid-Hollandse onderwatersuppleties, uitgevoerd in 2002, con-cludeert dat onderwatersuppleties een positief effect hebben op de kust, afgemeten aan de positie van de momentane kustlijn en aan de duinvoetpositie.

In 2005 is er voorts een tweetal studies uitgevoerd waarbij meer in detail is ingegaan op de effectiviteit van onderwatersuppleties, respectievelijk langs de Waddenkust en langs de Hollandse kust. Deze ef-fectiviteit is vooral onderzocht op basis van kentallen. Deze studies vormen de aanleiding en ook het vertrekpunt van het onderzoek dat in het voorliggend rapport is vervat. Met name in het eerdere onder-zoek naar de suppleties langs de Hollandse kust is behoefte ontstaan aan een diepgaand onderzoek op basis van andere parameters dan de kentallen die gerelateerd zijn aan de BKL. In het voorliggend onderzoek wordt ingegaan op volumina, veranderende bodemgeometrie en hydrodynamische condi-ties. Verder wordt hier bestudeerd of concepten over de werking van onderwatersuppleties uit het vori-ge onderzoek door data ondersteund worden.

Om de ontwikkeling in de tijd van onderwatersuppleties en de invloed van de natuurlijke omstandighe-den hierop beter te begrijpen, is het van belang suppleties te onderzoeken die zo min mogelijk door an-dere suppleties worden verstoord. Dit is het geval voor de onderwatersuppleties bij Ter Heijde (1997),

Noordwijk (1998) en Katwijk (1999). Het onderzoek is daarom voor deze suppleties uitgevoerd.

1.2. Opdracht en onderzoeksvragen

Op 11 augustus 2006 heeft RIKZ aan de combinatie Witteveen+Bos / Koster Engineering opdracht verleend tot het uitvoeren van een evaluatie voor de onderwatersuppleties bij Ter Heijde, Noordwijk en Katwijk. De studie is begeleid door de heren AC. de Kruif, R. Spanhoff (RIKZ) enAJ.F. van der Spek

(TNO).

De evaluatie heeft uit de volgende werkzaamheden bestaan:

het analyseren van de morfologische ontwikkelingen van een drietal onderwatersuppleties, te weten

de suppleties bij Ter Heijde, Noordwijk en Katwijk, alsmede het analyseren van de interactie tussen

de onderwateroeversuppleties bij Katwijk en Noordwijk;

het betrekken van het duinmassief in de morfologische analyses en zandbalansen;

het analyseren van relaties tussen meteorologische en hydraulische condities en de eerder

ge-noemde ontwikkelingen, waarbij extra aandacht dient te worden geschonken aan de

laag-frequente, hoogenergetische condities;

het onderzoeken van de relatie tussen zandbankmigraties en de zandvolumeveranderingen binnen

het kustvak om vast te stellen of er sprake is van netto zandtransporten (in dwarsrichting) door

de-ze migraties.

De werkzaamheden dienen ervoor om licht te werpen op de volgende onderzoeksvragen die voort

-vloeien uit voornoemde eerder uitgevoerde onderzoeken:

(i) waar gaat het gesuppleerde zand naartoe, hoe snel en welke ruimtelijke patronen zijn daarbij te

onderkennen;

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(6)

(ii) om hoeveel zand gaat het en zijn de gevonden ruimtelijke volumevariaties het gevolg van vormveranderingen in het profiel (geen netto transport) ofis er sprake van een netto toe- of af-name van de volumes;

(iii) in hoeverre is de waargenomen ontwikkeling beïnvloed door opgetreden stormen.

Het doel van de analyses is om een verdere aanzet te geven tot ontwerprichtlijnen voor onderwater-suppleties. Hierbij vormt het werkdocument 'Voorlopige richtlijnen monitoring en ontwerp onderwater-suppleties' van Rijkswaterstaat uit 2001 (Iit [2]) de basis.

1.3. Aanpak en werkwijze

Als eerste is geïnventariseerd aan de hand van welke data (parameters) de onderzoeksvragen het best beantwoord kunnen worden en naar welke relaties gezocht dient te worden. Hierbij is gebruik gemaakt van de bevindingen, de inzichten en de overblijvende onderzoeksvragen uit het vorige onderzoek naar onderwatersuppleties in Zuid-Holland en Noord-Holland (Iit [1]).

De keuze van de kentallen en de definitie van de vakgrenzen voor volumeberekeningen is met RIKZ afgestemd. Verder is inzicht verworven in de wijze van presenteren van deze data; aan de hand hier-van zijn de figuren en grafieken gedefinieerd en gegenereerd. Voor ruimtelijke en temporale verbanden is veel gewerkt met figuren waarin volumes en volumeveranderingen aan de hand van kleurclassifica-ties zijn weergegeven. Kentallen zijn berekend en zandbalansen opgesteld. Informatie over volume- en bodemontwikkelingen is gecombineerd met meteorologische en hydrodynamische gegevens.

In een volgende stap zijn ten behoeve van de onderzoeksvragen voor elk van de onderzochte onder-watersuppieties de volgende analyses uitgevoerd:

analyse van de 3D-bodemontwikkelingen en van het dwarsprofiel, zowel op basis van de Jarkus-gegevens als die van de monitoring-Jarkus-gegevens. De monitoring heeft altijd plaatsgevonden maanden tot jaren nadat de onderwatersuppletie is uitgevoerd. Accent in deze analyse lag op de ontwikkeling van het ruimtelijk patroon van de zeebodem en brekerbankenstelsel, en op de invloed hierop van onderwatersuppleties. Dit laatste gold voor het patroon in zowel het suppletievak als de naastgele-gen kustvakken. De ontwikkelinnaastgele-gen in het (dwars)kustprofiel zijn aan de hand van animaties bestu-deerd;

analyse van de volume en de ontwikkelingen hiervan in de tijd. Hierbij is wederom gebruik makend van zowel de Jarkus-gegevens als de gegevens van de monitoring. Er is gewerkt met verschillende kuberingsvakken, variërend van cellen (van 200 m x 250 m) en zones (van 200 m in dwarsrichting en over de gehele breedte van het kustvak) tot volledige kustvakken (vakken van meerdere kilo-meters kustlangs en 1400 m kustdwars). Ook het duin is in de beschouwingen meegenomen. Er zijn meerdere zandbalansen opgesteld waaronder:

zandbalansen op raai- en kustvakniveau om met name de ontwikkeling in het gesuppleerde kustvak te beschouwen en inzicht te verwerven in hoe het suppletiezand kustlangs wordt ge-distribueerd. Het gaat om ontwikkelingen tussen 2 opeenvolgende opnames als de meer trendmatige over meerdere jaren;

zandbalansen meer op celniveau om vooral de kustdwarse ontwikkelingen te analyseren. Cen-traal staat de vraag of en op welke wijze de suppletie ten goede komt aan de kustlijn, het strand en de duinen. Bij de interpretatie van de volumeontwikkelingen in de cellen zijn nauwlettend de ontwikkelingen van het kustprofiel in de gaten gehouden (aan de hand van de animaties); op deze wijze worden volumeveranderingen in een cel op de juiste wijze geïnterpreteerd;

analyse van de ontwikkelingen van de strandbreedte, het duinvolume en enkele karakteristieke dieptelijnen (kentallen);

analyse van relaties tussen hydrodynamische condities en zandvolumes van Jarkus-raaien en kustvakken.

Aan de hand van de analyses is getracht antwoord te geven op de onderzoeksvragen. De hieruit voort-vloeiende inzichten in het gedrag van onderwatersuppleties en de respons van de kust hierop,vormen

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(7)

tenslotte de basis voor de richtlijnen ten aanzien van de uitvoering van onderwatersuppleties alsmede

voor de aanbevelingen voor verder onderzoek.

1.4. Leeswijzer

De rapportage begint in hoofdstuk 2 met een uiteenzetting van de data die ontwikkeld en gebruikt is.

Vervolgens vindt rapportage per suppletie(locatie) plaats. In hoofdstuk 3 wordt gestart met Ter Heijde.

De kust is hier van een ander type dan bij de andere twee locaties; het bankenstelsel is hier van be

-scheiden omvang. Ter Heijde geeft dus de mogelijkheid om 'zuiverder' (gevrijwaard van de complexe

banksysteem) naar de ontwikkeling (gedrag) van een onderwatersuppletie te kijken. Vervolgens zal

Katwijk (hoofdstuk 4) worden behandeld. De kust van Katwijk, zowel autonoom als onder invloed van

de suppletie in 1998, laten duidelijke trends en ruimtelijke patronen zien (ervaring uit het voorgaande

onderzoek). Tot slot wordt in hoofdstuk 5 de onderwatersuppletie van Noordwijk besproken. Dit is

rede-lijk vergerede-lijkbaar met Katwijk, de rapportage van het onderzoek naar de suppletie van Noordwijk is

daarom korter en bondig gehouden. In hoofdstuk 3 tot en met 5 zijn de beschrijvingen van de

verschil-lende analyses (morfologische en volumebeschouwingen) op zichzelf staand. De samenhang tussen

de verschillende analyses (morfologische ontwikkelingen en volumes) wordt in hoofdstuk 6 beschreven.

De samenhang komt aan de orde in een beschouwing die alle drie onderzochte suppleties omvat; op

deze wijze kunnen overeenkomsten en de generieke elementen worden onderscheiden. Dit hoofdstuk bevat ook de conclusies en wordt afgesloten met de aanbevelingen. Hierbij hebben wij aanbevelingen

ten aanzien van het suppletiebeleid en -uitvoering onderscheiden van aanbevelingen voor verder on

-derzoek.

WIlteveen+Bos I Koster Englneertng

(8)

2. DATA

2.1. Algemeen

In dit hoofdstuk wordt nadere informatie gegeven over de data die zijn gebruikt bij de analyses. In

we-zen betreffen deze de bodemligging en golfmetingen. Alle andere data zijn afgeleide van met name de

bodemligging. Er zijn hierbij twee bronnen gebruikt: de Jarkus-metingen en de monitoring gegevens.

De eerste geeft informatie over zeg de eerste 700 m vanaf de RSP-lijn over een periode van 1967tlm

2006, de andere zijn opnames tot soms 1400 m vanaf de RSP lijn, beginnende vanaf een en soms

twee jaar na de suppletie. Met de laatste informatiebron kan het gedrag van de suppletie beter bestu-deerd worden, en met de eerstgenoemde bron de autonome gedrag van het natuurlijk systeem. Een verder toelichting op deze gegevensbronnen wordt gegeven in het onderstaande tekstkader. Ten op-zichte van andere eerder uitgevoerde onderzoeken onderscheidt deze data-analyse zich in het accent dat gelegd is op de monitoringgegevens.

De lodingen zijn tot 2000 ingewonnen met gebruikmaking van waterstandscorrectie.Vanaf 2000 is overgegaan op een andere meettechniek (LRK) voor het opnemen van zowel monitormetingen als de jaar1ijks kustmetingen (JARKUS).In Zuid-Holland bleek bij vergelijking van de twee meettechnieken (waterstandscorrectieversus LRK) een verschil in bodemligging op te treden.

De jaar1ijksekustmetingen worden in raaien langs de kust gemeten met een onder1ingeafstand van 200 à 250m. De jaar1ijkse kustmetingen zijn aan de landzijde verder landinwaarts gemeten dan de projectmetingen,voorbij de eerste duinregel.

De correctie voor het gemeten verschil bij de overgang naar een ander inwinsysteem is niet uitgevoerd op de jaar1ijksekustmetin-gen.Door RIKZ zijn de jaar1ijksekustmetingen na het jaar 2000 dan ook niet bij de evaluaties gebruikt.

Na uitgebreide afweging binnen de begeleidingsgroep is besloten om gebruik te maken van ongecorrigeerde gegevens (voor alle datasets). Dit houdt in dat niet gecorrigeerd zal worden voor een discontinuïteit in de datasets die wordt veroorzaakt door een om-schakeling naar een andere meetmethode in het jaar 2000.

De belangrijkste reden om deze correctie niet mee te nemen, is dat de betrouwbaarheid van de correctie op zich niet zeker is,

waardoor bij toepassing van de correctie nog steeds niet is uitgesloten dat er een ongewenste discontinuïteit aanwezig is,terwijl het corrigeren wel tot meer handelingen leidt. Gevolg is wél dat er bij de interpretatie van de data rekening moet worden gehouden met een kunstmatige sprong in de datasets.

In eerste instantie is uitgegaan van de afspraak de JARKUS metingen niet te combineren met de monitormetingen.Echter gaande het project is gebleken dat een goede analyse dan niet mogelijk is:

Ten eerste is gebleken dat een inpeiling vlak voor het uitvoeren van de onderwatersuppletie ontbreekt. In dat geval is het voor sommige analyses noodzakelijk toch een keuze te maken voor een JARKUS meting voorafgaand aan de suppletie als inpei-ling. Deze JARKUS meting is dan met behulp van eerdere JARKUS metingen en met monitoropnamen van latere datum aan zeezijde (verder dan circa 800 m zeewaarts van het raainulpunt) aangevuld.

Ten tweede is gebleken dat de periode tussen de"JARKUS inpeiling"en de eerst beschikbare monitoropname soms enkele ja-ren is.Het kustsysteem reageert relatief snel op een onderwatersuppletie, in de eerste twee jaar gebeurt een hele hoop. Ge-start is met de locatie Katwijk,waarbij geen JARKUS metingen zijn meegenomen (behalve de inpeiling) in de analyse samen met de monitoropnamen.Aan de hand van de resultaten is in de begeleidingsgroep besloten de analyses voor Noordwijk en Ter Heijde wel uit te voeren door in de periode tussen de"JARKUSinpeiling"en de eerste monitoropname dan toch maar de JARKUS opnamen te gebruiken. Deze zijn echter niet aan zeezijde verder aangevuld zoals dat wel gedaan is bij de"JARKUS inpeiling",deze opnamen gaan dus tot circa 800m uit het raainulpunt. Met deze informatie kan toch betrouwbaar genoeg ge

-achte volumeberekeningen worden uitgevoerd, alsmede dieptelijnen en strandbreedtes.

De data die uiteindelijk zijn geanalyseerd, betreffen: bodemligging (en diverse afgeleiden hiervan); volumes aan de hand van kuberingen;

strand breedte en dieptelijnen;

Wltteveen+Bos I Koster engineering

(9)

golfklimaat.

In het navolgende wordt op elke type gegevens verder ingegaan.

2.2. Bodem

De Jarkus-metingen zijn in de eerste plaats in animaties geplaatst, hierdoor is de ontwikkeling van het dwarsprofiel van elke Jarkusraai als een animatie afte draaien.

Voor de bodemontwikkelingen wordt verder uitgegaan van de aangeleverde vergridde gegevens. Het gaat hierbij om asci-grids van zowel de Jarkus opnamen als de monitoringsopnamen. Met behulp van Matlab is de bodemligging geïnterpoleerd op de Jarkusraaien. Deze vergridde en geïnterpoleerde data is vervolgens gebruikt om de afbeeldingen te maken:

(i) bodemligging plaatjes: weergave van de bodemligging als functie van afstand tot RSP en

RSP-nummer;

(ii) bodemveranderingplaatjes: lopend verschil (tn-tn-1)in bodemligging als functie van afstand tot

RSP en RSP-nummer;

(iii) migratie plaatjes: verschil bodemligging ten opzichte van de gemiddelde bodemligging over de

periode 1964-1997.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven.

variabele coördinaten

hoogte t.o.v, 1. NAP

2. meerjarig gemiddelde

hoogteverschil t.o.v. vorige opname

z(X,Y)t

Z' t=Zt -Zgem dz, =Zt - Zt-1

weergave in tijd en ruimte verschijnsel

dwarsprofielen

bodemliggingplaaljes (3D waarbij Z

in kleur weergegeven) per opname

ontwikkelingen kustprofiel in de tijd

(animaties)

ruimtelijke patronen

interactie suppletie met bankensys-teem

bankengedrag, ontwikkeling in de tijd: omhoog of omlaag

migratieplaatjes z'(x), migratie van banken/ bankengedrag

Z(X)t

Z(X,Y)t

bodemverschilplaatjes dztx.y),

Tabel 2.2.1 Overzicht onderzochte variabelen voor bodemligging

2.3. Volumes

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van alle variabelen die zijn gerelateerd aan volumes (inhoud) van de kust. Deze variabelen zijn afgeleiden van de metingen van de bodemligging. De varia-belen zijn uitgezet in tijd en/of ruimte. De volumes zijn op 4 niveaus bepaald: cellen, zones, raaien en kustvakken (zie figuur 2.3.1). De positie van de cellen en zones in het dwarsprofiel liggen vast (zie tabel 2.3.2) waarbij het nulpunt is gedefinieerd op de positie van de meest zeewaartse ligging van de duin-voet die is waargenomen. Deze celindeling en de codering van de cellen zijn voor alle locaties gelijk gehouden.

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(10)

variabelen coordinaten

volume

volumeverschil t.o.v. 1) vorige opname

2) vast tijdstip. bijv

laat-ste jaar voor de supple-tie bijv 1998 3) meerjarig gemiddelde V

ev,

V

t -

V

t-1 Vt - Vt=1998 grafieken

weergave in tijd en ruimte

mozaiken V Vt - Vt-1 Vt - Vt=1998 Vt - Vt-1 Vt - Vt=1998

volumeveranderingen in tijd verlopen. op

verschillende niveaus

volumeveranderingen in tijd verlopen. op

verschillende niveaus Tabel 2.3.1 Overzicht onderzochte variabelen voor volumes

cel 1000 800 600 400 200 0 raai 1000 800 600 400 200 0 zone 1000 800 600 400 200 0 kustvak 1000 800 600 400 200 0

figuur 2.3.1 Definitie cel, zone, raai en kustvak

Wltteveen+Bos I Koster Englneertng

(11)

cel bereik to.v. x=O(= DV/NAP+3m op meest zeewaartsepositie) 1 0-200

m

2 200-400

m

3 400-600

m

4 600-800

m

5 800-1000

m

6 1000-1200

m

Tabel 2.3.2 Definitie van cellen en zones in het dwarsprofiel 2.4. Kentallen: strand breedte

De volgende drie strand breedtes zijn onderzocht:

de afstand tussen de duinvoet en de gemiddeld hoogwaterlijn (DVT tot GHW);

de afstand tussen de duinvoet en de N.A.P. lijn (DVT tot NAP);

de afstand tussen de duinvoet en de gemiddeld laagwaterlijn (DVT tot GLW).

De duinvoet is gedefinieerd op het niveau van NAP. + 3 m. De gemiddeld hoogwaterlijn ligt op het niveau van N.A.P.+1,00 m. De gemiddeld laagwaterlijn ligt op het niveau van N.A.P. -0,70 m.

De drie onderzochte strand breedtes staan voor een minimale, een gemiddelde en een maximale strandbreedte in de getijcyclus (tijdens gemiddelde omstandigheden).

Elk van genoemde niveaus snijden het profiel in één of meerdere snijpunten. Als meerdere snijpunten bestaan, dan is als uitgangspunt gekozen voor het meest zeewaartse snijpunt. De strandbreedte is de horizontale afstand tussen de gevonden snijpunten.

De strandzone is niet recht en (minimale) zandbulten of dalen zijn aanwezig en verplaatsen zich in ruimte en tijd. Daardoor is het mogelijk dat de snijpunten van één van de niveaus het ene jaar plotseling afwijken ten opzichte van een volgend jaar, om het jaar daarop weer terug te vallen tot de oude ligging. Dit is een puur rekentechnisch probleem als gevolg van hoe men de strandbreedte precies definieert.

Zo kan het strand volgens de berekening opeens 20 m breder zijn terwijl men op het strand dit hel e-maal niet zo ervaart en een zandbult toevallig slechts één millimeter lager is geworden. Bij de interpre-tatie van de figuren moet met dit fenomeen rekening worden gehouden. Het gaat dan niet alleen om de afwijking van slechts één punt in de grafieken, het is de grote lijn waarnaar men moet kijken.

De berekeningen zijn per raai uitgevoerd voor de twee soorten van profielopnamen:

de monitormetingen;

de jaarlijkse kustopnamen (JARKUS) vanaf 1965tlm 2006.

De monitoropnamen zijn gebruikt om de invloeden van seizoen en van hydraulische condities te onder-zoeken. De jaarlijkse kustopnamen zijn gebruikt voor het verkrijgen van een algemener beeld en ter vergelijking met de situatie van voor het aanbrengen van de onderwatersuppleties. In het volgende is daarom gebruik gemaakt van deze sets van berekeningen.

2.5. Hydrodynamische en meteorologische gegevens

Ten behoeve van de correlatie tussen hydrodynamica en kust zijn de beschikbare golfgegevens ge-analyseerd en geplot als functie van de tijd. De analyse van de golfgegevens heeft bestaan uit de vol-gende onderdelen:

(i) verzamelen van beschikbare golfgegevens van www.golfklimaat.nl enwww.waterbase.nl. Van

-wege de data beschikbaarheid, is voor de analyse van de meerjarige Jarkus gegevens gebruik gemaakt van de gegevens van www.golfklimaat.nl (beschikbaar van 1979 tot 2002). Voor de analyse van de monitoringgegevens is gebruik gemaakt van de gegevens van

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(12)

www.waterbase.nl (1997-2006). Voor beide datasets is gebruik gemaakt van golfgegevens zo-als gemeten bij het Europlatform;

(ii) vaststellen van golfhoogten welke 50 %,25 %,10 % en 5 % van de tijd tussen een tweetal Jar

-kus/monitoringsopnames wordt overschreden. De resulterende golfhoogten zijn een maat voor

de zwaarte van het stormseizoen (hoeveel hoge golven zijn er geweest);

(iii) vaststellen van de langste stormperiode met een golfhoogte van 2, 3, 4 of 5 meter gedurende

de periode tussen twee Jarkus/monitoringsopnames;

(iv) vaststellen van de gemiddelde golfrichting tussen de opeenvolgende

Jar-kuslmonitoringsopnames;

(v) vaststellen van het percentage tijd dat golven uit zuidwestelijke (180-2700N) of uit

noordweste-lijke (270-3600N) richting komen gedurende de periode tussen twee opeenvolgende

Jar-kus/monitoringsopnames;

(vi) vaststellen van de golfrichting behorende bij de grootste golfperiode tussen twee

opeenvolgen-de Jarkus/monitoringsopnames;

(vii) vaststellen van vergelijkbare eigenschappen van het wind klimaat tussen twee opeenvolgende

Jarkus/monitoringsopnames (Iet op: data beschikbaarheid is van 1983tlm2006).

Deze figuren waar in de tekst naar verwezen wordt, zijn in de bijlage A van dit rapport opgenomen.

Hierbij kunnen 2 groepen van afbeeldingen worden onderscheiden: correlatie afbeeldingen:

Parameters zijn tegen elkaar geplot, waarbij volumeveranderingen op de y-as staan voor de onder-ste rij met afbeeldingen of op de x-as voor de laatonder-ste kolom met afbeeldingen

migratieplaatjes:

eerste kolom geeft de 50 %, 25 %, 10 % en 5 % overschreden golfhoogte weer;

tweede kolom geeft de maximaal aaneengesloten tijd van een overschrijding van een

golf-hoogte van 2, 3, 4,5 meter weer;

derde kolom geeft het percentage tijd dat de wind uit zuidwestelijke of noordwestelijke

richtin-gen komt weer;

vierde kolom: migratie zoals bovenstaand beschreven.

2.6. Leeswijzer figuren en animaties in bijlagen

In de bijgevoegde DVD zijn de afbeeldingen opgenomen van de verschillende data bewerkingen.

Wltteveen+BosIKoster Engineering

(13)

3. TER HEIJDE 3.1. Algemeen

In de onderstaande tabel 3.1.1 zijn de belangrijkste kenmerken van de suppletie bij Ter Heijde

opge-nomen. Tevens is de indeling weergegeven van de kustvakken waarvoor balansen zijn opgesteld; hier

zal in de volgende hoofdstukken verder op worden ingegaan. In tabel 3.1.2 zijn andere relevante

sup-pleties in het suppletievak van Ter Heijde vermeld. In figuur 3.1.1 is de suppletie afgebeeld ten opzichte

van de RSP,in figuur 3.1.2 zijn de twee onderwateroeversuppleties van 1998 en 2002 in het kusttraject

van Ter Heijde op de zeebodemkaart afgebeeld.

Uitvoering suppl vanaf tlm lengte suppl

begin eind [mi [km] [km] [m]

aug-97 nov-97 1.028.950 113.150 114.850 1700 605

Tabel 3.1.1 Data onderwatersuppletie Ter Heijde 1997

verdere strandlonderwatersuppleties 1986:km 113.19tlm114.85,406 m3/m (strand) 1993:km 114.00tlm118.75, 97 m3/m (strand) 1995:km 113.15tlm114.50, 131 m3/m (strand) 1997:km 107.50tlm112.56, 167 m3/m (strand) 2000: km 108.00tlm112.0,200 m3/m (strand) 2001: km 107.40tlm112.50, 702 m3/m (onderwatersuppletie) 2003: km 113.15tlm113.19, 229 m3/m (strand) 2004: km 113.15tlm113.19. 211 m3/m (strand) 2005:km 10800 tlm112.82: 200 m3/m (onderwatersuppletie)

Tabel 3.1.2 Data andere suppleties in en nabij Ter Heijde

Figuur 3.1.1 Positie onderwatersuppletie kust bij Ter Heijde

Wltteveen+BosIKosterEngineering

(14)

1998

• tel'hc!yde1monitoring"1gggo7

"0

2002

-5 -10 1500 1000 500 1500 1000 500 AbtandtotRSP(ml "'''tand tolRSP[mi

Figuur 3.1.2 Overzicht uitgevoerde onderwatersuppleties kust bij Ter Heijde:

links onderzochte suppletie van 1998, rechts ander onderwatersuppletie van

2001; bodemligging in [m] t.O.V.NAP

3.2. Morfologische beschrijving

Het gedrag van de banken en reactie op onderwatersuppletie is in de eerdere studie lit [1] onderzocht.

Aan de basis hiervan stonden' bodem ligging plaatjes' en' verschilplaatjes' ,alsmede bewerkte figuren

waarin de bankmigraties onderscheiden konden worden. Deze figuren zijn geanalyseerd, hetgeen heeft

geleid tot de navolgende morfologie beschrijving. De afbeeldingen zijn op de bijgevoegde DVD

opge-nomen. Hetzelfde geldt voor de kustprofielen die in een animatie film zijn weergegeven en waarmee de

ontwikkelingen in de tijd goed kunnen worden waargenomen.

Uit de bodemligging en dwarsprofielen is de vorming van een bank uit de suppletie (suppletiebank) met

een (diepe) trog aan landwaartse zijde waar te nemen (figuur 3.2.1a). De grootste veranderingen

spe-len zich in het stormseizoen af. De suppletiebank en trog bewegen zich landwaarts. De trog wordt

ge-prononceerd door de aanwezigheid van de strandhoofden. De suppletiebank en trog blijven tot en met

2003 goed zichtbaar (figuur 3.2.1b). Na 2003 worden de suppletietrog en de bank langzaam kleiner

(fi-guur 3.2.1c). De suppletiebank trekt verder landwaarts en vult langzaam verder de trog. Hierdoor

ver-vlakt de zeebodem. Vanaf de opnames vanaf 2004 is eigenlijk van het suppletielichaam weinig over.

De suppletie heeft vanaf 1996 circa 7 tot 8 jaar bestaan.

Wltteveen+BosIKoster Engineering

(15)

PROFIEL OPNAMEN Kustvak: Ter Heljde

De zogenoemde migratieplaatjes geven verhelderend inzicht in deze bodemveranderingen (zie figuur

3.2.2.) en blijken zich uitstekend te lenen om banken patronen en trendveranderingen aan het licht te brengen. Hierin is het volgende op te merken:

-- raai:1139<1jaar:1998dabJma:V07 2707-- raai:11394iaar:2000 datums:2103 2103

:[0 .5_, ..: ..;-2 z ; -3 S-4 " ~-5 Z_" -7 _., -9

~~~~~--~~~~~~~~

- ~ ~ ~ ~ ~ ~ • ~ ~ 1~ ~ 1~ Positiet.o.V.hetraainulpunt In [m]

Figuur 3.2.1a Ter Heijde, km 113.94: profiel 1998 en 2000 PROFIEL OPNAMEN

Kustvak:Ter Heljde

-- raai:11394jaar:2000dabJm.:2103 2103--ni_i: 11394jaar: 2003datums:10-4104

:[0 .5.1 ..: ei-2 Z ~-3 ,!3-4. " j-5 Z_., -7 -_., -9

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

RW1472-3 De ontwikkeling van de onderwatersuppleties Ter Heijde, Noordwijk en Katwijk definitief d.d.27 november 2006

- ~ ~ ~ ~ ~ ~ • ~ • i~ 1~ ~

Positie t.o.v. het raainulpunt In [m]

Figuur 3.2.1b Ter Heijde, km 113.94: profiel 2000 en 2003

Niv! ea u 0 t·Q.1 Y. N.-2

:

:-3

in~ [m_~ -S -7 -S -9 PROFIEL OPNAMEN Kustvak: Ter Heijde

1---raai: 11394jaar: 2003daturr.:104104 -- raaI:11394jaar:2006datuma:205205

..._-~---,_-- - _- -~- -- --1"----

-~---100 200 300 400 500 600 700 800 Positie Lo.v.het raainulpunt in Cm]

Figuur 3.2.1c Ter Heijde, km 113.94: profiel 2003 en 2006

(16)

het kustsysteem heeft van nature een matig ontwikkeld brekerbankstelsel (cirkel 2 in figuur 3.2.2).

Het ontstaan van het banksysteem valt samen met de (omvangrijke) strandsuppletie van 1986. Het

lijkt wel of de strandsuppletie een -dynamisch- brekerbanksysteem heeft geïnitieerd. De banken en

troggen zijn niet zo geprononceerd als in Katwijk en Noordwijk, en zijn voor 1985 niet waar te

ne-men,zie figuur 3.2.2. Het patroon van bankmigratie is ook minder duidelijk;

in vergelijking met de onderwatersuppletie op de andere twee onderzoekslocaties dringt de

supple-tiebank verder door richting kust. Bij de voortplanting richting kust,wordt een trog ontwikkeld op

cir-ca 400 m, zie voor dit proces cirkels 3a en 3b in figuur 3.2.2. In de loop van de tijd wordt de geul

(trog) verder richting kust geduwd (circa 50 tot 100 m) en tegelijkertijd opgevuld door de verder

richting kust oprukkende suppletiebank. De bank zakt verder uit, en in de opname van 2005 zijn

zowel de geul als de bank veel minder geprononceerd geworden;

verder is te zien dat vrijwel direct de kust over de eerste 250 m (strand en eerste deel van de bran-dingszone) profiteert van de suppletie (cirkeI3c);

opmerkelijk is verder dat het erop lijkt dat het de suppletiebank landwaarts verplaatst tot 350 muit

de kust. Dit is aanmerkelijk verder dan bij de andere onderzochte locaties; bij Katwijk reikte de

sup-pletiebank bijvoorbeeld tot circa 600 m van de kust (de aanwezigheid van bestaande banken

ver-klaart dit overigens, zie hoofdstuk 4). Bij Ter Heijde is de vraag hoever de suppletiebank verder

kustwaarts zou zijn doorgedrongen als er geen strandhoofden en diepe tussenliggende trog

aan-wezig zouden zijn;

de landwaartse migratie is aan landzijde begrensd. De migratie stopt ter hoogte van de geul op

cir-ca 350 m (vanaf duinvoet). Deze geul werd langzaam opgevuld tot een niveau van NAP-4,5 m

het-geen overeenkomt met de diepte die de bodem in de autonome situatie op deze positie vaak heeft. Er is in zekere zin sprake van een evenwichtsdiepte die hier weer is bereikt;

opgemerkt wordt dat in figuur 3.2.2 in 1974 een bank op dieper water kan worden onderscheiden (zie cirkel 1). Het betreft echter een incidentele gebeurtenis, en op de daarop volgende opname is de bank weer verdwenen. Er is hier niet met zekerheid een verklaring voor te geven. Wel doet het fenomeen zich voor in de periode direct na de aanleg van de Dixhoorn Driehoek waarbij mogelijk

zand vrij is gekomen dat richting het noorden is getransporteerd;

een mogelijk effect van de suppletie kan worden waargenomen op het naastgelegen kustvak in het zuiden. Dicht grenzende aan het suppletievak is een duidelijk overgang te onderscheiden van de

periode voor de suppletie naar de periode na de suppletie (zie figuur 3.2.3); met name in zone 3

(400 m - 600 m) zakt de bodem. Mogelijk kan dit ook worden verklaard als zijnde dat de bank in dit kustvak zijn kritische zeewaartse positie heeft bereikt en in het stadium van afsterven bevindt. in het noorden lijkt de belangrijkste trendwijziging de sterke verhoging van de bodem over de eerste

250 m. Dit wijst op een mogelijke aanvoer van grote hoeveelheden zand uit het suppletievak.

Ver-der is er een bank op 500 m (die overigens kort voor de suppletie al kon worden waargenomen) die na de suppletie zich redelijk handhaaft.

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(17)

Fluctuaties tevgemiddelde bodem-raai·11:l!'14

~5~"""""""~"

3

b

zoeo 1995 1990 <= ~

.,

E1985 -0 t= 1980

1975

1970

1965 1500 1000 500 AfstandIn meters o

figuur 3.2.2 Migratie plaatje raai km 113.94 (bodemligging in [m] t.o.v. meerjarig gemiddelde)

figuur 3.2.3 Migratieplaatje; raai km 112.56 ten noorden (links) en raai km 115.36 ten zuiden (rechts) van suppletievak (bodemligging in [m] t.o.v. meerjarig gemiddelde)

3.3. Volumeontwikkelingen en zandbalans

3.3.1. Algemeen

Zandbalansen zijn uitgevoerd voor de twee onderzoeksvragen:

waar gaat het zand van de suppletie naar toe. Blijft het binnen het suppletievak of verdwijnt het in de zandrivier;

is het voedingsbankmodel van toepassing? Vindt netto zandtransport richting kust plaats. Zo niet,is het golfbrekersmodel van toepassing? Een uiteenzetting van deze twee conceptuele modellen is in onderstaande tekstkader gegeven.

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(18)

conceptuele modellen

De fysische verklaring vande bodemontwikkelingeninhetkustvak kan met de volgende 2 conceptuelemodellen

overde werking van de onderwatersuppletieworden beschreven:

het golfbrekerconcept waarbij met de suppletie op de gradiênteninhet sedimenttransportlangs de kust wordt in

-gespeeld.De suppletie mitigeert de hydraulische condities inhet suppletievak zodanig dat detransportcapaciteit

hier afneemt. Detoename van zandvolume wordt dan toegeschreven aan deze beïnvloeding van hetlangstrans

-portsysteem(zandvang).Verder zullen de gemitigeerd golfconditiesin de schaduwzoneleiden tot kleinerduina

f-slagen en,bijbankensystemen,toteen gematigder offshore migratie bijstormen.

de onderwatersuppletie als voedingsbank.In dit geval gaat het om beschikbaarheid van sediment en transporten

dwars op de kust. Door landwaartse dwarstransporten voedt de suppletie de kust in de MKL-zone (rechtstreeks)

met suppletiezand.

Opgemerkt wordt dat de concepten elkaar niet hoeven uit te sluiten maar ook tegelijkertijd kunnen optreden:de

sup-pletie voedt de kust met zand en bewerkstelligt tegelijk een invang van sediment uit het langstransport.In beide

ge-vallen neemt de inhoud van de kust toe.

In het voedingsbankmodelis de dwarsrichting de belangrijkste dimensie.In het golfbrekermodelwordt zand gevan

-gen uit het langstransportsysteem,de belangrijkste dimensieis dan de langsrichting.In het onderzoek zijn hierover

stellingen geponeerd.Met de gegevens van destijds,vooral kengetallen,is reeds onderzoek hiernaar verricht. De

hier uitgevoerd volumeberekeningen per cel biedt nu nieuwe mogelijkheden om het inzicht hierinverder te vergroten.

Er is in dit onderzoek gekeken naar het volumeverschil tussen 2 opeenvolgende opnamen:toe- en afname.Het gaat

om de volume van een cel. Centraal in de beschouwing staat dan vooral de ruimtelijke verdelingen patronen van de

toenames en afnames. In het brekerbankmodelwordt zand gevangen uit het langstransportsysteem. Dit zou danin

de zandbalans tot uiting moeten komen in een volumetoename in het suppletievak van vooraldemeer landwaarts

gelegen cellen (strand en brandingszone)en een gelijktijdige afname in naastgelegen benedenstroomse kustvak

(uitgaande van een netto transport in noordelijke richting bij de onderzochte suppletiegebieden).Vandaar dat in

kustlangse richting is gekeken naar de volumeontwikkelingen van de naast elkaar gelegen cellenen raaien

Voor de balansen zijn volumes van cellen, zones, raaien en kustvakken beschouwd en de ontwikkeling

hiervan in tijd en ruimte geanalyseerd. In figuur 3.3.1 is de positie van de cellen (en zones) in het

dwarsprofiel van Ter Heijde aangegeven.

Jark."1.1S1967-2006 suppletievak Ter Heijde

Ter Heqde.raai113.114 12 11 I•

I

:

...

.

.;] ~ 2 ~, !i0 ~., ï-2 Z .)-_. ""

~

L_

~

-=__

_l

_1~

~

l_

a

~J:

_ _

~~~

~

~

~

_

5

~~~~

P-odd."••Y.hetrulnulpuntln 1-1) suppletiebank

figuur 3.3.1 Positie cellen in dwarsprofiel Ter Heijde

Wrtteveen+Bos/ Koster Engineering

(19)

Feit is dat naast de suppletie en wat hierna vervolgens ermee gebeurt, ook andere transportprocessen

plaatsvinden (zie figuur 3.3.2). Dat op een bepaald punt over een bepaald tijdsperiode de bodem

om-hoog of omlaag gaat, is de som van al deze (zandverplaatsings)processen. Hierbij zijn sommige pro

-cessen dominant over de andere.

Gebleken is dat twee balansen inzichtelijk zijn voor de onderzoeksvragen:

of het zand gevangen blijft binnen het suppletievak en hoeveel er uiteindelijk verdwijnt, kan aan de

hand van balans op raaien/of kustvak niveau mogelijk worden beantwoord (zandbalans in

langs-richting);

of het suppletiezand richting kust verplaatst, kan voor zover mogelijk het best aan de hand van

zo-nes worden beschouwd (zandbalans in dwarsrichting).

De zandbalansen op cel-niveau zijn opgesteld voor elke overgang van de ene opname naar de andere.

Deze blijken (na het eerste en soms tweede jaar na de suppletie) weinig inzichten te geven. Dit geldt

voor elk van de drie onderzochte onderwatersuppleties. Het oorspronkelijk idee achter de beschouwin

-gen op cel-niveau, was te onderzoeken of het suppletiezand te volgen in dwarsrichting en langsrichting

is.Dit zou dan de waargenomen bathymetrische ontwikkelingen kunnen aanvullen opdat een beter be

-grip in de bankdynamiek en het onderwatersuppletiegedrag ontstond In de praktijk geven de balansen

echter zelden een uniform en gestructureerd beeld. De beschouwing op cel-niveau heeft niet bijgedra

-gen aan het beantwoorden van de twee voornoemde onderzoeksvra-gen. Het warrig beeld bevestigt

al-leen dat andere processen zoals langstransporten, zandgolven en effecten van suppleties elders in de

zandrivier medebepalend zijn voor de uiteindelijke ontwikkelingen van de bodem.

K ustontwikkelingen

I

Effect suppletie

+

I

(autonoom) bankontwikkelingen

+

I

(autonoom) langstransportsysteem

+

I

zandgoh-en

I

+

Invloed van ingrepen elders: andere strand of

onderwatersuppleties. havendammen etc

figuur 3.3.2 Overzicht processen bepalend voor zandtransporten

3.3.2. Zandbalans op kustvak- en raainiveau

Er zijn twee bronnen gebruikt om de balans op te stellen:

A. de monitoringsgegevens voordeel: suppletie ook gemonitoord, hogere meetfrequentie; nadeel:

geen duinmassief;

B. de Jarkus-gegevens; voordeel: incluis duin massief, nadeel: 600 m zeewaarts begrensd, suppletie

heeft daarbuiten plaatsgevonden.

WIlteveen+BosIKoster Engineering

(20)

In onderstaande zijn beide balansen weergegeven. De eerste balans is opgesteld voor een

representa-tieve raai in het gesuppleerd kustvak en de naastgelegen kustvakken. Voor de balans op basis van

Jarkusgegevens zijn de kustvakken alsmede de duinen gekubeerd: alle variaties binnen het kustvak

zijn in deze balans dus vervat.

Beide balansen geven hun eigen inzicht en moeten als complementair worden beschouwd. De

ver-schillende benaderingen sluiten vanzelfsprekend tegenstrijdigheden niet uit.

A. Zand balans op basis van monitoringsgegevens

In de onderstaande figurenreeks 3.3.3 is voor alle raaien binnen het suppletiegebied het verloop in de

tijd van het volumeverschil ten opzichte van het jaar 1997 te zien. Het beeld isvoor alle raaien

onge-veer gelijk. Ter Heljde 1000 900 mndl...bfdeZ,oot . Ë800 200S:221 rrBIm

1

700

=

600 :ë 500

I

'00 ~300 ~200 100

rail 113.19(ligtaanrandvanhetsuppletiegebied) 1__ 0 tm 1.00mI

suppMtiegllgll_n.:ca 805m3Jm .naf,..lIan 113.15totlun114.85 ulMt.ring:18-08-,9871m 30-11-'897

Ter Heljde raaI113.&6 (ligtinhetsuppletiegebied)

1997 1998 1999 2000 2001 2002 f003 fo04 2005 2006 2007

datum

Ter Heijde raaI113.&6

(ligtin het suppletiegebied) I__ O.m1.00mI 1000~'~U~••

~

.~

~

~

~

g'

~

W

~

M

~

.

~

~

~

~

m

~

~

~

m

~---~--~~~

900

.M

"

..

lkm113.15tDtlDntt4.85 Ë800

î

700 -= 600 :i: 500

I

400 ~ 300 ~ 200 100

O~

~

~--~--~

--

~

--

~

--

~--~--~--~~

1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 datum Ter Heljde

raai 113.76(ligtinhetsuppletiegebied)

Wltteveen+BosJKoster Engineering 16

RW1472-3 De ontwikkeling van de onderwatersuppleties Ter Heljde,Noordwijk en Katwijk definitief d.d.27 november 2006 I__ O.m ,.00m I

1000

900 luppiefiegegeVllnWIIn.,,..itm It3.:.t5totkmCII805 m31m114.85 Ë800 uiM.ring:18-0 Im3Q..11·1e97

i

700

=

600

I

500 .00 ~300 ~200 100 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 datum

Ter Heijde raal113.94 (ligtin het suppletiegebied)

1__ 0 tm"OOmI 1000 900 ! 800 !.700 " 600 :ë 500 ~400 ~300 ~200 100 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 datum datum 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 20Q.4 2005 2006 2007 I--O.m ,.00m I 1000 900 Ë 800

l

700 " 600 :ë SOO Ë .00 ~300 ~ ~200 100 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 datum

Ter HeiJde raal114.12 (ligtinhetsuppletiegebied)

(21)

TerHoijdol

raai 114.31 (ligtin het suppletiegebied) TorHeijdeI raai114.60 (ligtinhetsuppletiegebied) 1...0tm"oom 1 1__ 0tm1400m1

1000 1000

900 s.,.,.upi)M".."gegeWl,.ian 113.1:5tocjt605bn 114m!Jkn..15 900 Wll.up~nagegewf,..ilan 113":CII805m.15tDtklll13IRI t• .aS

Ê800 uillloeting:11-()1..1887n»1t-1Hl Ê800 vlwlMrmg;18-08-1.7 '" 3CJ...11.-'887

i.

700

i.

700 -= 600 -= 600

/

"

500

/

"

SOO

I

400

S

400 ~ 300 ... ~300 ~ ~ ~200 ~200 100 100 0 0 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 dabJm datum Tor Hoijdol

raai114.69 (ligtin het suppletiegebied) TerHeijdol raai114.88 (ligtaanrand van het suppletiegebied)

1... 0tm"OOm1 1--0 tm ,.00m 1

1000 .upp.... o.ge_n:ca 1000

805m3hn

900 r-naf, ..ikm 113.1Stotkm11".e 900

Ê800 uilllDenng:18-08-19971m3Q..l'-1997 Ê800

!

700

i

700 -= 600 -= 600

"

500 1l SOO

I

'00

/

i

400 ~300 ~ § 300 ~ ~200 ~ 200

-:

100 100 0 0 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 datum datum

figuur 3.3.3 Ter Heijde : volumeverschil t.o.v. 1997, alle raaien in suppletievak

In het volgende figuur 3.3.4 is ter illustratie de raai bij km 114.12 gekozen voor een nadere uiteenzet-ting over de volumeontwikkelingen binnen een raai. De raai bij km 114.12 ligt ongeveer in het midden van het suppletiegebied.

Allereerst valt op dat de initiële aangroei tot eind 1998 doorgaat. Als de profielopnamen worden

beke-ken dan blijkt dit te komen omdat de kust over een groot traject omhoog wordt gestuwd. Dit komt ook

tot uiting in de onderste figuur waar te zien is dat alle zones (behoudens de zone het diehts op de kust) min of meer tegelijk reageren.

Na eind 2000 treedt een gestage doorgaande erosie op, maar in 2006 is het zandvolume nog ruim

bo-ven de waarde van vóór de suppletie. De (negatieve) ontwikkeling in de periode na de sterke initiële aangroei roept de vraag op waar het zand dan gebleven is. In het volgende is hier nader op ingegaan.

Na eind 1998 treedt een erosie op tot eind 2000 van ongeveer 350 (m3/m). Ten noorden van het

sup-pletiegebied is in 2001 een onderwatersuppletie aangebracht. In de figuur zien we dat in 2001 de raai

114.12 wat aangroeit, waarschijnlijk is dit zand afkomstig van het kustvak ten noorden waar de

onder-watersuppietie in 2001 is uitgevoerd. In de periode na 2001 treedt voor alle zones erosie op,ook in de verre zeewaartse zones

Wltteveen+BosIKoster Engineering

(22)

Ter Heijde raai 114.12

I

~o

tm 1400m

I

1000~---~----~---, 700

ca

60 m3/m~r erosie ,

--

---/

---lca

350 m3/mrrOSie : !

!

!

In situ 0,8 x 605

=

480 m3lm .E: 600 :.ë

..,

I!!

E

E :::I "0 > 500 400 300 200 100 0 1997 1998

figuur 3.3.4 Ter Heijde : volumeverschil gehele raai (boven) en zones (beneden), raai km 114.12 (suppletievak)

1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007

datum

Om een goede zand balans op te stellen en te onderzoeken waar het zand naar toe gaat is gekozen de profielopname te gebruiken die nog voor de extra onderwatersuppletie van 2001 is gemeten, dat is de profielopname van september 2000. In de volgende figuur 3.3.5 zijn details in dwarsdoorsnede te zien.

Ter Heijde raai 114.12 ~Otm200m __ 200 tm 400m __ 400tm600m __ 600 tm BOOm __ BOOtm1000m 1000 tm 1200m-+-1200 tm1400m 300 250

...

200 .§. .5 150 :c 100

..,

e

GO > 50 GO E ::I 0 "0 > -100 In situ 0,8 x 605

=

480 m3lm 2004 datum

Wltteveen+BosIKoster Engineering

(23)

PROFIEL OPNAMEN

KustvaJc Ter HelJde

I--raai:11412J""r. 1998d"lJm5:12111211 raai:11412j"" 2000 datum5: 14091409•

4 3 2· 1

S

a

~.1 ~·2 Z ,;·3

-!!

.4

= 1.5 > Z ·6 -·7 ·8 ·9 Ó

?? Waar is dit zand dan naartoe gegaan ??

Ij

/

I

Een zandverlies vanca 350 m3/m

aanzanding

200 400 600 800 1000

Positie t.o.v. het raalrulpunt In [nt

1200 1400

figuur 3.3.5 Volumeverandering in raai km 114.12: 1998 - 2000

Een berekening voor alle raaien voor de twee genoemde datums is helaas niet mogelijk omdat de pro-fielopname anno 1998 net niet ver genoeg zeewaarts is gemeten. Daarom is de toevlucht gezocht tot een zone die iets minder ver zeewaarts strekt, namelijk de zone 0 tlm 1200 m.

Het resultaat is in figuur 3.3.6 te zien. Het blijkt dat in het gehele suppletievak erosie is opgetreden en nergens aanzanding. Binnen het suppletiegebied is een grote erosie aanwezig en aan de beide randen veel minder. Ditis een teken dat zand die kanten (noorden en zuiden) is opgegaan.

Verschil Volume als FlTIctie van Raainunmer

Ter Heijje.<Volune[jaar20010928] > nlrus <Volune[jaar 19900727]> Zone Otm 1200 m l~b ...~_'nHI...~I.rA.... 1

I I I I I I I I I I I ~ - - - , - --.- - - T - -- -- - - -r - - - -Î- - -- - - -,-- -,-- -- -- - -- - --1 I ' 1 1 I I ---~---:,---!----Het~A> ..,1iegt~d.. - - - ~ - - - -_-:- - -:- - - .,

-,

,

, ' - - - ï - -, ,

,

,

,

---,---.

--:

' -t;D , __.J _ , , , -,-- -,- -

-

~--

- - -

--, - -" ,

,

, , - - -1- - -,- - - -,-

-:

I

:

:

- r - - - -r- ...J

,

_ - -,- - - , __ I ISD) 113$D IIXiD 11:lSD

IB::,,~I

raai nummtr

IJ.rek.n. _re."volum. ,IA~trekt nlnaftIetmoolllJt Jtrr.t.

v=1.11,.. 1.... h.h,r.hll ...lum•• "'rh.tlW ...~va=V•• mI4dtld .",rh.tku<tltlk

lIt.hollwd kllhk:.nafAilltl.'1mna. Ilieo

figuur 3.3.6 Aanzanding en erosie in kustvakken

In figuur 3.3.7 zijn de volumeontwikkelingen (toenames en afnames tussen twee metingen) weergege

-ven. Het volgende kan hierover worden gezegd:

in het eerste jaar is de volumetoename in het suppletievak groter dan de volume van de suppletie.

Dit is in voorgaande reeds aangegeven. In de aangrenzende kustvakken is nu te zien dat ook hier

Wltteveen+BosIKosterEngineering

(24)

de totale volume is toegenomen, het surplus aan zand in het suppletievak kan dus niet vanuit deze aangrenzende vakken zijn aangevoerd.

na 1999 neemt de volume af. Opmerkelijk is de plotse, tussentijdse opleving in 2001. Het valt sa-men met de grote onderwatersuppletie van iets noordelijker. Het is echter niet zekerheid te zeggen

deze suppletie zo snel en in deze omvang merkbaar zou zijn in het beschouwde suppletievak. Uit

de figuur is verder op te maken dat deze opleving (volumetoename) ogenschijnlijk eerder een ont-wikkeling is die vanuit het zuiden is ingezet dan vanuit het noorden.

100 o sa IlO · I!l • El ·8 4D

·

.

'~'.;.' '~'.;;.'~

·

·

~ 20 ·20 ·80 ·100

figuur 3.3.7 Afname en toename van raaivolumes binnen periode in m3

In de figuur is te zien dat het eerste jaar de ontwikkelingen het hardst zijn gegaan. In dit verband wordt

ook verwezen naar figuur 3.3.10 waarin getalsmatig de volumeafnames en -toenames in de cellen zijn

weergegeven. Hierin zijn de volumeafnames en -toenames in de periode voor de suppletie en de eer-ste opname erna (1998-1997) weergegeven, alsmede tussen de eereer-ste en tweede opname (zomer van

1998). In de zandbalansen zal verder hierop worden ingegaan.

B. Zandbalans met Jarkus-gegevens

Aan de basis van deze zandbalans staan de kuberingen van de cellen. Een zandbalans is opgesteld op

,het niveau van het gehele suppletievak en naastgelegen kustvakken: simpelweg gesteld zijn de

kust-vakken nu een som van de cellen die hierbinnen vallen.

De beschouwde kustvakken in de balans zijn zeewaarts begrensd op circa 600 m van de duinvoet. De praktische reden hiervan is dat de informatie uit het Jarkus-bestand vaak niet verder reikt dan 700 m vanaf de kustlijn, dus ergens halverwege cel 4. Derhalve is de zandbalans opgesteld tot en met cel 3,

de gegevens zijn dan volledig.

Aan de landwaartse zijde zijn de vakken begrensd op 200 m vanaf de duinvoet. Een deel van de pri-maire duin en het duinfront maakt deel uit van de balans. De wijze waarop de volumes hier zijn be-paald, is in paragraaf 3.6 beschreven.

Om te vermijden dat de balans alleen een momentaan beeld geeft, is de balans opgesteld op basis van meerjarig gemiddelde waarden, dat wil zeggen dat gekeken is naar het gemiddelde over de gehele pe-riode vanaf de suppletie. In de onderstaande figuur 3.3.8 is dit weergegeven voor vak 3, het

suppletie-Wltteveen+Bos I Koster Englneertng

(25)

vak (verwezen wordt naar figuur 3.1.1). Het meerjarig gemiddelde ligt hier bijbenadering rond de

waar-de van 2001. Bovendien is in dat jaar de gehele suppletiemassa vrijwel binnen het beschouwde vak

van de eerste 600 m gekomen en derhalve in de kuberingen meegenomen; in de waarden van 2001 is

de suppletie dus ingesloten.

Ter~

\ä<3

(ca17IDntlssEnIm113.19tm114.9l,ht~

I-OlmElDn _-:mlmOn ...-:mlmann

l

- 320

- 240

--- 80

Figuur 3.3.8 Voorbeeld volumebepaling suppletievak (vak 3); volumes in m3/m t.o.v.

referentie-peil 1997

De balans voor Ter Heijde is weergegeven in onderstaande figuur 3.3.9. De suppletie heeft grotendeels

buiten de 600 m plaatsgevonden (cel 4, zie figuur 3.3.3). Circa 5 jaar na de suppletie (2002) is het

sup-pletielichaam landwaarts bewogen en hierbij cel 3 binnengedrongen. De meerjarig gemiddelde ligt bij

benadering vaak rond dit moment, ongeveer 3 jaar na de suppletie.

De na 1997 toegenomen inhoud in de eerste 600 m zone van het beschouwde kustvak bedraagt circa 50 % van de in 1997 aangebrachte volume (rekening houdende met correctiefactor 0.8 om het verschil

tussen de in de beun en die in situ gemeten hoeveelheid te verrekenen, zie tekstkader). Als

veronder-steld wordt dat op dieper water, in cel 4 en verder zeewaarts, de langstransporten klein zijn, dan is

kennelijk circa 35 % via langstransporten afgevoerd naar de naastgelegen kustvakken. Ongeveer 15 % is naar het duin verplaatst.

De aangebrachte hoeveelheid gesuppleerd zandis gemeten in de beun van het baggerschip.Bij het opstellen van een zandbalans

dient men rekening te houden met een correctiefactor op deze hoeveelheid.De reden daarvooris:

In de beun van het schipis de pakkingdichtheid van de zandkorrels anders dan na het aanbrengen ter plekke.

Na verloop van tijd treedt enige klink op van het vers gestorte materiaal.

De fijnere fracties (bijvoorbeeld slib) zullen initieel wegspoelen.

Initiêle verliezen als gevolg van"mors"kunnen onderweg optreden.

Conform diverse rapportages van RIKZisin de voorliggende studie een correctiefactor 0,8 op de gemeten hoeveelheid zand in de

beun van het schip aangenomen en toegepast in de zandbalansen.

Wrtteveen+Bos I Koster Engineering

(26)

500 m 750 m

<:><

:>

I ti k 750 m 500 m

<

><

>

suppie reva 80 m3/m 240 m3/m -200m-0 m 0- 200 m 200 - 400 m 400-600 m 485 m3/m

Figuur 3.3.9 Inhoud kustvak -200 m - 600m in Ter Heijde ; volumes t.o.v. referentiepeil1997

3.3.3. Zandbalans op zone-niveau

De zandbalans is ook opgesteld op zone-niveau. Een zone is een kustlangse aaneenschakeling van

vergelijkbare cellen. Deze balans geeft mogelijk inzicht in de hoeveelheden die gepaard gaan met de voortplanting van de onderwatersuppletie richting kust zoals omschreven in de morfologische

be-schouwingen. In tegenstelling tot de balans op kustvakniveau is deze balans uitgevoerd voor periodes

van de maanden tussen 2 opnames in (in plaats van de tijdschaal van meerdere jaren). Het is gericht

op inzicht verwerven in de migratieprocessen en dwarsrichting, op de onderzoeksvraag of er netto

zandtransport vanaf de suppletie naar de kust optreedt (ondersteuning van het voedingsbankmodel). In onderstaande figuur 3.3.10 is de balans weergegeven voor 2 perioden: vanaf de suppletie tot de

eer-ste opname, en de periode tussen de eerste en tweede opname. In de balansen staan de

volumetoe-name of -afvolumetoe-name in elke periode.

Wltteveen+Bos I Koswr Engineering

(27)

~111ge ~ 'tq, iS'tb -~ -~ "bO "0 -(J03 0_00 0.00 4.80 -11.30 53.23 40.33 0.03 0.00 0.03 15.90 -12.13 79.47 22.00 1c:::::!00 -(J.03 3.06 341.40 80.41 27.ff7 ~ 0.03 0.00 2.60 4.53 -26.27 27.43 41.93 kustvak1 raai11283 kustvak 2 raai 11319

suppletievak(vak

3

:

~ 11488

kustvak 4

raai 11500

2BI07/Ut98

rui11196 <"tb 0q, iS'q, '''bO Yq, ~- 0

4.17 4.50 -5.30 5.27 12.70 25.30 46.33 12.97 38.07 15.BO 28.37 24.10 47.63 30.50

I

<:!!.24 22.45 36.44 -9.04 42.19 95.87 ~ 0.00 29.53 31.60 36.40 56.43 50.60 1.57 kustvak 1 rui11283 kustvak 2 rui 1131~ suppletievak(vak3; raai11488 kustvak 4 raai11580 10111/1998

Figuur 3.3.10 Volumeafname en -toenames kustvakken in m3/m (per strekkende meter kust)

boven: voor de suppletie en 1e opname erna juli 98; onder: tussen juli 98 en nov 98

Uit de balans over de eerste opname periode blijkt dat:

in de eerste opname (1 jaar) na de suppletie circa 500 m3/m van de gesuppleerde 600m3/m terug kan worden gevonden binnen het kustvak;

alle zones in volume zijn toegenomen: zone 2 het minst, zone 1 is van vergelijkbare orde als zone 2. In zone 3 en 4 zien we de groei van suppletie en de landwaartse migratie van de suppletiebank terug.

Uit de balans over de periode tussen de eerste en tweede opname (nog steeds 1998) blijkt dat:

de inhoud met nog eens 200 m3/m is toegenomen. De toename sinds de suppletie overstijgt nu de volume wat met de onderwatersuppletie is aangebracht!

nu zone 2 het sterkst in volume is toegenomen, ook ten opzichte van de omringende zones. Dit is de brandingszone. Tegelijkertijd is nergens elders binnen het suppletievak maar ook uit het aan-grenzende kustvakken zand onttrokken, enkel toegevoegd;

opmerkelijk is verder dat de volumes in de zeewaartse zones voorbij de 1000 m ook zijn toegeno-men, zowel in het suppletiekustvak als de aangrenzende vakken.

WHteveen+BosIKosterEnglneertng

(28)

Vooral de tweede balans zou op een golfbrekereffect kunnen wijzen (zone 2 dat sterk aanzandt nadat offshore een bank zich uit de suppletie heeft gevormd). Vanuit het voedingsbankmodel zou kunnen worden verklaard dat in het eerste jaar de suppletiebank wordt gevormd en van daaruit in het tweede

jaar de ondiepere zones wordt gevoed: de ontstane surplus aan volume kan echter niet volgens dit

concept worden verklaard.

3.4. Invloed hydrodynamische condities

3.4.1. Invloed hydrodynamische condities op standbreedte

Zoals eerder gesteld, is er geen significante impact van de onderwatersuppletie op de kentallen (onder

andere strandbreedte) te zien. Als er geen effect zichtbaar is van een onderwatersuppletie op de

strandbreedte, dan is er ook geen relatie tussen effect onderwatersuppletie, hydrodynamica en strand

-breedte. De invloed van de hydrodynamische condities op de strand breedte is dan ook niet nader

uit-gezocht.

3.4.2. Invloed hydrodynamische condities op volumina

Allereerst is vastgesteld of op basis van de beschikbare Jarkusmetingen en de beschikbare golfgege-vens correlaties vastgesteld konden worden. Deze correlaties zijn onderzocht met behulp van de

volu-mina. De volumina (inhoud op basis van kuberingen) laten in tegenstelling tot de kentallen echter wel

duidelijke effecten zien, dus daar wordt dan ook de hydrodynamische analyse op gestaafd.

Vergelijking met getijslag is niet uitgevoerd omdat deze nagenoeg gelijk wordt verondersteld voor Ter

Heijde, Katwijk en Noordwijk en geen significante fluctuaties kent vanuit het verleden. Vergelijking met

de windopzet is niet uitgevoerd omdat deze informatie op de betreffende locaties niet beschikbaar bleek te zijn.

Zoals gesteld, zijn voor de analyse van de resultaten van de hydrodynamische analyse tegen de be-schikbare volumina geplot. De eerste stap gaat uit van de verschillen in volumina per raai (dus

cumula-tief over alle zones). Het vaststellen van de correlatie geschiedt aan de hand van correlatie plots,waar

-bij verschillende variabelen tegen elkaar worden uitgezet. De tweede stap bestaat uit het analyseren van de volumina voor de verschillende zones (kustdwars). Verder is de correlatie onderzocht op basis van Jarkus-gegevens voor de situatie voor de suppletie, en op basis van monitoringgegevens voor de situatie na de suppletie.

Golfhoogfe

Afbeelding A.1 laat zien dat voor de suppletie er nauwelijks correlatie te zien is tussen het volumever-schil van een raai ten opzichte van de voorgaande opname: de onderste rij met afbeeldingen laat de

correlatie tussen deze volumeverandering (voor alle raaien) en de 50%, 25%, 10% en 5%

overschre-den golfhoogte zien. De correlatie is niet significant. De meest linker afbeelding wekt de indruk dat er sprake is van een trend zodanig dat een hogere gemiddelde golf een afname van het volume in de raai teweeg brengt.

Afbeelding A.2 laat zien wat de correlatie is na aanleg van de suppletie. Deze plot laat zien dat er we-derom geen significante correlatie bestaat tussen de volumeveranderingen en de golfhoogten.

Afbeeldingen A.3 en A.4 is een andere presentatievorm, waarbij de hydrodynamische condities in een

separate afbeelding zijn weergegeven en de volumeverandering per raai per jaar (ten opzichte van het

voorgaande jaar) is weergegeven. Ook in deze afbeeldingen is geen directe relatie te zien tussen de

50%, 25%, 10% en 5% overschreden golfhoogte gedurende de periode tussen twee opnames en de

vastgestelde volumeveranderingen tussen hiervoor genoemde opnames.

De analyse voor volumina op zone-niveau leidde tot vergelijkbare beelden: geen significante correlaties

tussen golfhoogte en volumina. Uitzondering hierop is de zone 200-400, waarbij zwaardere

golfcondi-Wltteveen+Bos IKoster Englneertng

(29)

ties tot een toename van het volume in de betreffende zone leidt (alleen na aanleg van de suppletie), zie afbeelding A5. Een mogelijke verklaring hiervoor is het landwaarts verplaatsen van suppletiezand

uit zone400-600naar zone200-400.

Stormduur

Afbeeldingen A6en A7 laten zien dat er geen correlatie tussen de volume veranderingen en de duur

van de stormen (uitgedrukt in aaneengesloten dagen waarop een drempelwaarde wordt overschreden).

Dit wordt ondersteund door de afbeeldingen A3 enA4. Er is daarnaast geen verschil te zien in gedrag

voor en na aanleg van de suppletie.

Golfperiodelrichting

De afbeeldingen A8 enA9 laten eveneens geen significante relaties zien tussen de golfperiode en de

volumeveranderingen. Er lijkt een beperkte correlatie te zijn tussen de golfrichting en

volumeverande-ringen: hoe meer golven uit het zuidwesten, hoe positiever de volumeverandering (aanzanding) en hoe

meer uit het noordwesten, hoe negatiever de volumeverandering. Deze correlatie is echter te beperkt

om te kwantificeren. Na aanleg van de suppletie is er geen sprake van een correlatie, voor zover er al sprake was van een correlatie voor aanleg.

Windklimaat

Afbeeldingen A1 0enA11 laten de correlatie zien tussen volumeveranderingen en de verschillende

ei-genschappen van het windklimaat gedurende de periode tussen twee opnames. De correlatie tussen

de volume eigenschappen en het windklimaat is nagenoeg nul (voor en na aanleg van de suppletie).

Eventuele bijdrage van het windklimaat aan de volumeveranderingen speelt waarschijnlijk op een klei-nere tijdschaal dan de beschouwde tijdschaal (duur tussen twee opnames).

3.4.3. Invloed hydrodynamische condities op morfologische ontwikkeling onderwatersuppleties De invloed van hydrodynamische condities op de morfologische ontwikkeling van de

onderwatersup-peltie is onderzocht met behulp van de beschikbare migratie afbeeldingen, zie afbeelding A12. Deze

afbeeldingen laten de onderzochte hydrodynamische componenten zien in combinatie met de migratie van brekerbanken.

Afbeelding A12 betreft de migratie van de brekerbanken in de raai in het midden van de suppletie. De

afbeelding laat duidelijk zien dat de onderwateroeversuppletie voor het eerst te zien was in de opname van 1998.De suppletie verplaatst zich langzaam landwaarts en neemt in hoogte af. Dit proces is gelei-delijk en laat geen duigelei-delijke sprongen zien in geval van een periode met zwaardere hydrodynamische condities.

Wat wel opvalt is dat nadat er een periode van zwaardere condities is opgetreden, de binnenste bre-kerbank in hoogte is toegenomen. Of andersom: bij een rustiger hydrodynamische periode is de hoogte van de binnenste brekerbank lager dan na een periode met zwaardere hydrodynamische condities.

Verder wordt er geconstateerd dat in2001zwaardere condities zijn opgetreden, en dat tegelijkertijd de

landwaartse migratie van de suppletie tot stilstand lijkt te zijn gekomen. Dit komt overeen met beschik-bare kennis: zwaardere golfcondities leiden tot meer zeewaartse migratie van brekerbanken.

Afbeeldingen juist ten noorden en ten zuiden van de suppletie geven ook geen indicatie dat er een sterke relatie is met de hydrodynamische condities.

3.4.4. Conclusies hydrodynamica

AI met al wordt geconcludeerd dat het effect van de hydrodynamica en meteorologie op de vastgestel-de volumina in een raai beperkt is. Dit lijkt tegenstrijdig met vastgestel-de beschikbare kennis ten aanzien van vastgestel-de invloed van hydrodynamica op de kust, maar kan worden verklaard door het feit dat (i) de natuurlijke variatie in volumina groter is dan de variatie ten gevolge van hydrodynamica en (ii) eventuele effecten van hydrodynamica zijn reeds afgenomen ten tijde van de inmeting/monitoring van de bodem.

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

(30)

Eventuele bijdrage van het wind klimaat aan de volumeveranderingen speelt waarschijnlijk op een klei

-nere tijdschaal dan de beschouwde tijdschaal (duur tussen twee opnames).

Een analyse van de hydrodynamica en de morfologische ontwikkelingen (middels de migratie plaatjes)

leidt tot de conclusie dat de migratie van de suppletie alsmede de afname van de suppletie niet tot nauwelijks beïnvloed worden door de hydrodynamische condities.

3.5. Strandbreedte en dieptelijnen

Ter Heijde is wat kustontwikkeling betreft duidelijk anders dan Noordwijk en Katwijk. Het grenst aan een kustvak met een grote positieve kustontwikkeling.

In tegenstelling tot Katwijk en Noordwijk reageert de duinvoetligging minder op de onderwatersuppletie. Eigenlijk is aan de onderstaande figuren 3.5.1 vrij weinig te zien. Ook zijn geen negatieve ontwikkelin-gen waar te nemen aan weerszijden van het suppletievak. Bedacht moet echter worden dat het gebied frequent met strandsuppleties wordt gesuppleerd en ook andere onderwatersuppleties in de buurt zijn uitgevoerd. Het enige opzienbarende is te zien in de voorbeeld figuur. De strandbreedtes nemen initieel iets toe om later weer terug te vallen naar het oude niveau.

Strandbr•• dte al.Functievan Tijd Ter Heljd••r••I:11394

___________

~I==~

~

~

~

I

~

m

~

G

~

HW

~===~

D~

~

w

~I~

~

~

p

==

_=::

_,

~

~

~~

'OI

~

G

~

LW

~.

200-r

l.o. berekeningmetjaarlijkse kustopnamen

'80'70 Suppletiegegevens: '60 vanaf raai km113.15trn114.85 uitvoering:ca29-û8-1997tm30-11-1997 '50 ..,'40 ""30

t

"I

~g

80 70 00. 50 40 30 20 10 ~

0'~'986:o::-:-,:":' eeëë8~'.:'::70::OO:'::':.72::"':':'.:'::7'-':::'.7=oë'.:'::78::OO:,:::'9a=0· ~'98:'::2::oo:,:::'... ::ëë, ...· ~· ,:::'eee:::--::,.:'::90:--·,:7."=2ë,.:':: ..:-",:7....t:_.l·'998S:::::-:2=000=200:'::2:-:2::::004~2008=C2:-:::!008

tiJdIn jaren

t

Dieptelijnen als Functie van Tijd Ter Heijde.raai:

11394-soortdieptelijn:(0)- .erste landwaartsvan Xp;(1)- e.rste ze.waarts van Xp Xp-2000.00 ["11

1--- (0) OVT=3.00 [m]NAP•

:: berekeningmetjaarlijkse kustopnanen aanvang

,

suppletie.

,,

.

I I

,

,

,

.

I

,

,

figuur 3.5.1 Strand breedte en dieptelijnen; raai km 113.94 (suppletievak)

Suppletiegegevens: vanafraai km 113.15trn114.85 uitvoering:ca29-08-1997tm30-11-1997

strandsuppletiesbijdezeraai: 1986:A06m3/m

1995:131m3/m

Witteveen+Bos I Koster Engineering

RW1472-3Deontwikkeling van de onderwatersuppleties Ter HelJde, Noordwijk en Katwijk definitief d.d. 27 november 2006

-20

~t

·

~

:;::;:~~~~~~~~;:

l-

-':~~

__

~~

~

~

__

~~~_J

-19661968 1970-1972197.4197619781980 -19821984-198619aa1990 1992 1994 1996 1·998200020022~ 20062008

tiJdinj.ren

t

(31)

3.6. Duin ontwikkeling

Ten zuiden van het suppletievak ligt een natuurlijke aangroei zone. Ten noorden is in 2001 ook een

on-derwatersuppletie uitgevoerd. Het is daarom' lastig' en' niet eerlijk' om een vergelijking te maken van

het onderwatersuppletie vakdeel met de vakken ernaast.. De aangroei in de periode na de onderwater

-suppietie bedraagt circa 20 (m3/m/jaar). Opvallend is verder dat het kustvak van de

onderwatersupple-tie anno 2001 (ten noorden) een bijzonder grote duinaangroei laat zien, tot circa 50 (m3/m/jaar)

• ...,pletloegewllS:ca1105m3ln .1Id .. 1IIon 113.11totkm 11".a u""""g:18.·1107 til1O-1t-1807

zone

I

Ter

HeIjd.

1

trend van deduInaangroei, periode 1998 tm 2006

-+-0- ~ ...0-1OOm ___ 0-15lm -O-200m 702 m3.tn suppleliev"

Ot-~~~~~~~~~~~

~t-

-11ero 115JO 114ll 113Xl 11200 11100 raainumm ...

figuur 3.6.1 Duinaangroei Ter Heijde

In de periode na de onderwatersuppletie is de duinvoet ongeveer de helft zoveel vooruitgegaan als in

de periode vanaf 1965tlm 1997. Rekening houdend met de tijdsduur betekent dit dat de duinvoet

on-geveer 1,8 maal zo snel vooruitgegaan is in de periode na de onderwatersuppletie. Het gebied ten

zui-den groeit ongeveer net zo snel aan, maar dit was reeds voor de suppletie een aangroeigebied. In het

gebied ten noorden zijn zowel strandsuppleties als een onderwatersuppletie uitgevoerd, dit verklaart de

grote duinvoetvooruitgang (zie groene cirkel in figuur 3.6.2).

Ter Htljd., po. •van dedUlnva.t(NAP.+3nl1

- .91'- I.S-ItQ -.lIP -111111-1911-1112-'97l -1914-1975 191&-U11 •HIT8 1919 1980

- 1911 ItB2-l.' -1918.-1915

-

1.

-1U7-1181..lieg-.990..t191-'"2 '"19n-la. -1995 1998-1'197 ooi", 1", 200D...1ftG1-2OOl-lOO3-1OO" -'lt)M-2'0ft8

figuur 3.6.2 Dieptelijnen en strandbreedte Ter Heijde

Wltteveen+Bos I Koster Engineering

Cytaty

Powiązane dokumenty

trując strukturę handlu żywnością LDCs w układzie regionów geografi cznych, moż- na stwierdzić, że dominującą rolę w eksporcie artykułów żywnościowych krajów

For SQUIDs with a small loop inductance the domi- nant source of asymmetry arises due to unequal values of critical current in the two JJs (i.e., I cl 6= I cr , see SQUID schematic

Метод монтажа в изображении города «Монтаж» можно трактовать как способ освоения городского пространства челове- ком, отражения современной мозаичной

Jeśli jednak papież był spokojny o rzetelność przeprowadzonych wyborów, starał się w nie sam już nie ingerować. wyraził swoją postawę wynikającą, jak to określił,

NB.: okładka tłoczona i zdobiona radełkiem, pierwotnie na górnym bloku znajdowała się plakieta. Brak drewnianych okładzin, zniszczona skóra koloru brązowego, całkowicie odeszła

ZUBIK M ałgorzata: Zła passa trw a: zw olnienia w toruńskich zakładach.. W oj­ ciech Rom

A teraz niechaj przemówi sam Wasilewski. Winienem Ci zdać sprawę z pierwszego wystawienia »Żydów« Korzeniowskiego. Jako dramatowi jest do zarzucenia wiele osób i

Podwójna mo- tywacja jest stale obecna w ksi #ce Czarneckiej, tropiona homotekstualno!&#34; nie tyle bywa w niej wspomagana biografi Lechonia, ile s%u#y odk%amaniu jego