Rapport no.. 38T.
LABORATORIUM VOOR
SCH:EEPSBOUWKUNDE
TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT
ZEILPRESTÄTIES VAN EEN VOLLENHOVESE BOL
HYDRODYNAMISCHE EIGENSCHAPPEN VAN ZEEZWAARDEN
door
L.H. Brozius c)
J. Gerritsma )
M.A. de Groot )G. Möeyes 3cc)
) student scheepsbouwkunde TH Deift
c) hoogieraar-beheerder Lab. voor Scheepsbouwkunde
Inhoud
Paragraaf blz.
Voorwoord
.1. Vergeiijking van vorm ri hoofdafmetingen van een platbo4em- en
3
kielj acht
Het krachtenspei op een zeilend jacht
5
2.1.
Hêt krachtenspei vÖôr-de-windzejiend5
2.2.
Het krachtenspei aan-de-vind zeLLend5 Modelexperimenten 7 31. Algemene modeiwetten 7
3.2.
Modelopstefling 83.3.
Modelsimulatie van een voor-de-wind zeilend jacht 93.14.
Modeisimulatie van een aan-de-wind zéllend jacht 93.5.
Verder uitgevoerdemodelexperimenten 1014 Zeil'prestaties van de Volienhovese bol
il
14.1.
Snelheid-voor-de-wjnd11
14.2.
Snélheid-jn-de-wjnd 12Dwarskracht en weerstand van zwaarden., romp en roer 114
5.
1. Algemeen114
5.2.
Door de zwaarden geleverde dwarskracht17
5.3.
Door de romp geleverde dwarskracht20
5.14.
Door het roer geleverdedwarskrach.t20
5.5.
Het samenstellen van de door romp, zwaard en roer gelevbrde 21dwarskrachten
5.6.
Door de zwaarden ondervonden weerstand23
5.7.
Door de romp ondervonden weerstand23
5.8.
Door het roer ondërvonden weerstand 214Konklusies
25
Tabellen ..26
Figuren 33Voorwoord
Het onderzoek naar de zeileigenschappen van een platbodemjacht, waarvan het onder-havige rapport de weers.lag is,. was nieuw voor het Laboratorium, voor Scheepsbouw-kunde te Deift. Tot dusver waren, .wat jachten betreft, aleen: analyses van
scherpe kieljachten uitgevoerd.
Bij modelonderzoek van schepen zijn variaties in vorm en verhoudingen van
hoofdafmetingen interessant, omdat de eigenschappen van het schip daar uiteraard
nauw verband mee houden.. Juist het verzoek orn een Voilenhovese bol ondér de loupe te nemen was welkom, want een piatbodem wij!kt aan:zienlijk af van het ge-thiddeide kieljacht. Het beioofde dus afwijkend.e en interessante resultaten op te leyeren.
Na lezing van dit rapport zal blijken dat het utßevoerdé onderzoek geenszins volledig is, vooral met betrekking tot de onderzochte zwaa-rdvormen. Die vo]-ledigheid is ook niet nagestreefd, mede omdat de daarvoor benodigde tijd èn man-kracht in de sleeptank niet beschikbaar is. Dat desondanks deze eerste aanzet reeds vrij omvangrijk kon zijn is niet in de iaatste plaats te danken aan de medewerking van twee studenten, de Heren Brozius en De Groot, die enige maanden werkten aan de uitvoering en uitwerking van de metingen.
Dit rapport bevat ruwweg de stof die in een drietal lezingen gepresenteerd is
voor een groep belangsteilenden op de verf van Kooijman en De Vries Jachtbouw B.V.., de werf, die ook het model ter beschikking stélde,. De hçterogene samenstefling van
het gehoor was er de oorzaak van dat het gehele experiment vanaf opzet en begin beschreven moest worden. Dit rapport voigt diê opzet geheel, zodat het voor velen weilicht reeds bekende stof' zal bevatten.
De uitgevoerde metingen laten een meer uitgebreide analyse toe dan in de lezing-en is gepreslezing-enteerd. Indilezing-en de mogeiijkhedlezing-en hiertoe gevondlezing-en kunnlezing-en wordlezing-en zullen ook deze nadere gegevens in de toekomst gepubliceerd worden.
De Hoogleraar-Beheerder van hèt Laboratorium voor Scheepsbouwkunde
F- ---
-1. Vergelijking van vorm en hoofdafmetingen van een piatbodem_ en kieljacht. De beiangrijkste afmetingen en gegevens van de onderzochte Vollenhovese bol
zijn gegeven in tabel I. De vergelij'king van de vomi van dit schip met die
van een kieljacht moet op basis van n van de hoofdgegevens geschieden. In tabel TI is daarvoor de lengte gekozen. Het geseiekteerde kieljacht heeft
bij:na dezelfde lengte als de bol, zowel over alles aiLs op de vaterlijn.
Daar-hij is ook de maximum breedte vrijwel glìjk. In de grootste waterlijnbreedte manifesteert zich het eerste verschil. Vanaf het dek naar beneden wordt de
romp van het kieijacht snel smaller, de bol blijlft vat buikiger. Het
kiel-jacht behoort tot de z.g. "light displacement" t pen, zodat ook de diepgang
-van de romp zell' (zonder kiel) wat kleiner is dan die -van de bol.Het belang-rij'kste verschil tussen platbodem en scherp jacht is echter de waterver-plaatsing. ij vrijwei geiijke hoofdafmetingen is die van de piatbodem bijna twee maal zo groot 'als die van het scherpe jacht. Datzelfdê verschil wordt uitgedrukt door de biokcoeffic lent en de siankheidsgraad, eveneens gegeven
in tabel TI. De biockcoefficient is de verhouding van het door het onderwater-schip ingenomen volume tot het volume van een rechthoekig blok met zijden ge-iijk aan de waterlijnlengte, de grootste waterlijnbreedte en de grootste diepgang van de romp. De slankheidsgraad is de lengte gedeeld door de derde-machts-wortei van het volume van het onderwaterschip en geeft dus aanhoeveei
waterverpiaats Ing een schip heeft met b trekking tot zijn lengte. In tabel II
geven de grotere blokcoefficient en de kleinere slankheidsgraad van de bol duideiijk de veel voilere vorm aan.
De verdeling van de waterverplaatsing over de scheepsiengte, die voor de bol
in dimensie]ìoze vorm gegeven is in figuur 1, vordt grotendeels vastgeiegd
door twee grootheden, de prismatische coefficient en de relatieve ligging van het drukkingspunt. Deprismatischecoefficient is de verhouding van het
volume van het onderwaterschip tot het volume van een cilinder met een lengte
gelijk aan de waterlijnlengte en een doorsnede gelijk aan d'e grootspantdoor-snede van het schip (zie figuur 2). De prismatische coefficient geeft de spreiding van de waterverplaatsing over de emden aan; hoe groter de coeff-cient, des te voiler zijn de scheepseinden.
De prismatische coefficienten in tabel II tonen duide]iijk het essentiele
ver-schil in vorm tussen een rond' en een scherp jacht aan.
Of de meeste waterverplaatsing in het voorschip of :achtersch±p is ondergebracht
wordt aangégeven door de rçlatieve ligging van het drukkingspunt, dit is het volumezwaartepunt van het onderwaterschipo Ligt het drukkingspünt v66r het
midden van de waterlijnlengte., zoals bij de bol,, dan betekent dit dat het
voor-schip voller is danhet achtervoor-schip. Bij het kleijacht is dit juist andersom.
Ondanks het grote verschil in vaterverpiaatsìng is de hoeveeiheid zell die
beide schepen aan-de-wind voeren niet sterk verschiliend. Het zeilopperviak in relatie tot de waterverpiaatsing (SA/21) geeft voor bol en kieij acht dan ook
vers chillen
Resuinerend kan gezegd worden dt piathodem en kielj acht bij vrijwei gelijke
leng-te, breedte en diepgang'alleeneen groot verschil vert.onen in vaterverplaatsing. Qua rompvorm Is de piatbodem veel voiler in dê inden,, met name In het voorschip.
Ht sprêekt voor zieh dat deze verschlllen invloed he'bben op de hydrodynamische
eigenschappen. Waar nodig zal dit in de volgende paragrafen aangeduid worden.
2. Het krachtenspel op een zelijacht
2.1. Het krachtenspei voor-de-wind zeilend
Ais het schip recht voor-de-wind vaart en de zeilen zijn goed gesteld, dan ondervindt het tuig een zeiikracht FL die recht ,naar voren, in de
vaart-richting, werkt (figuur 3). Bij een konstante windsnelheid neemt de scheeps-snelheid toe tot. de weerstand R die het schip In het water ondervindt precies geii.jk is aan de zelikracht. Er is dan een evenwìchtstoestand ontstaan, waarbij de scheepssneiheid niet 'verde.r toe zal nemen zolang de .windsterkte geii3k
blijft. Zeilkracht en weerstand vorinen samen een koppel dat het schip voor-over zal doen trimmen. Dit gebeurt inderdaad, tot een hoek aarbij het iangsscheeps s.tabiliteitsmoment geiijk is aan het vertrinunend koppel .
-(figuur 3). Ais aangenomen wordt dat. de zeilvoering zodanig is dat de zell-kracht precies op hart schip aangrijpt zullen geen verde.re krachten en koppeis optredèn. Het schip vaart dan met voliedig opgehaalde zwaarden zonder helling, zonder drifthoek, en met het roer in de middenstand.
2.2.. Het krachtenspel aan-de-wind zeilend.
Ais het schip aan-de-wind vaart ontstaat een zeilkracht die verondersteld
wordt ]Loodrecht op de mast te staan.
In achteraanzicht (f iguur 14) zijn de dwarskomponent FD en vertikale komponent
Fv van de zeilkracht zichtbaar. In dwarsrichting moet FD evenwicht maken met. een dwarskracht Y, die door het onderwaterschip, vooral door hét zwaard, ge-ieverd moet worden. Deze dwarskracht Y kan alleen ontstaan als schip en/of zwaard scheef door het water aangestroomd worden, dus aïs het schip een drift-hoek heeft enlof als het zwaard toespoor (een drift-hoek tussen de hartlijn van het schip en de basislijn van bet zwaard, ontstaan door "opsnijden" van de
zwaardkiamp) heeft. De vertikale koniponent F van de zeiikracht veroorzaakt
dat het schip vat dieper inzinkt en daardoor vat meer waterverplaatsing krijgt.
De zeiiLkracht en de kracht op het onderwaterechip vormen ook in dwars-richting een koppel, dat het schip doet heilen. De heiling vordt zo groot
dat het heilend moment gelijk is aan het dwarsscheeps stabiliteitsmoment. Dit laatste wordt gevormd door het gewicht van bet. schip, aangrijpend in het ge-wichtszwaartepunt G., en de opwaartse kracht van de waterverplaatsing,
In de vaartrichting maakt de voortstuwende komponent FL evenwicht met de totale weerstand R (figuur 5). Evenals voor-de-wind vormen ze. een koppel dat en kleine
vertrimming veroorzaakt.
Het .bovenaanz.i.cht (figuur
6)
toont aleen. dè komponenten in de vaartrichting enloodrecht daarop.
De zeilkrachtkomponenten FL en ED maken evenwicht met respektievélijk de
veer-stand R en dwarskracht Y.
In figuur 6 is de zeiik'racht ook op een andere manier ontbonden, namelijk in een
komponent in de richting van de schijnbare wind:1
een w.eerstandD,enineen
komponent loodrecht daarop, de iiftkracht L van het. zell. Meetkundig is te be-wij zen dat de hoek 3 tussen vaartrichting en schijnbare wind geiijk is aan de
som vari de hoeken i en 2 (figuur
6).
Hoe kleiner dezesom, des. te hoger vaarthet schip aan-de-wind. Hoek i en 2 afzonderlijk worden bepaald door de lift-weerstand verhouding, respektieelì5k van onderwaterschip en zeilen. Hoe groter deze verhoudingen,des te kleiner worden de hoeken 11,2 en dus 3. Een keinere weerstand, zowel van de zeilen als van het onderwaterschip, heeft
daarom aÏtijd tot gevoig dat het schip hoger aan-de-wind vaart.
-3. Mode'iLexperimenteri
3. 1. Aigemene niodelwetten
Bij modelonderzoek moet geIijkvormigheid
bestaan tussen werkelijkheid en
models ituatie.,
Aliereerst wordt geometrische gelij'kvormighe.jd
vereist; het model moet precies
op schaái zijn. 'Neemt het schip een heIling, aan of vertrimt het
over een
zekere hoek, dan 'moeten heiling en vertrimining bìj
'het model precies gèiijk
zijn.
Ten tweede moet dynamische. .gelijkvormigheid
bestaan, dat vil zeggen
:,alle
bij de modeiproef optredende krachten moeten 'in een vaste.verhouding tot
overeenkomstige krachten in de verkelijkheid staan.
Hie dit doorwerkt in de 'modelsimulatie
van de zeiÏkrachten vordt in de
volgende .paragrafen bes chreven.
'Omdat de golfweerstandeen kracht is,, moet oak d'eze
voor model en 'schip aan
de gegeven verhouding voidoen. Dit is het 'geval als het golfprofiel rond het
model ,geiijkvormig is
aan dat rond het. schip.. Het wordt bereikt als
aan de
wet van Froude voldaan wordt, d.w.z. ais het Froudegetal,
F, voor de
situatie hij model 'en schip een gelijke vaarde heeft.
F =
.
(3.1.1)
waarin y = snelheid in rn/s.
g = versnelling van de zwaartekracht in' 'rn/sec2 ('9.81 rn/n2)
L = waterlijnlengte in rn.
Ais bij voor.beeid de mo1schaai 1:14 is, dus ais de.
modeiiengte
14keer za klein'
is als de scheepsiengte, betekent
een geiijk Froudegetal dat de rnodeisñelheid
V2 keer za kiein' moet zijn
ais 'de scheepssneiheid orn een gelij'kvormig
golf-profiel en een goifweerstand "op schaal" te krijgen.
Behaive de golfweerstand zou ook de wrijvingsweerstand
van het model "op
'schaal" moeten zij;n
.Dit zou betekenen dt het geta]i
van Reynolds, R, voor
model en :schip gelijk inoet zijn.
8
n V
(3.1.2.)
waarin : y snelheid in rn/s.
L lengte in m..
y kinematische viskositeit (stroperigheid, taaiheid) van de. vloeistof.
Bij een modeiproef' zijn modellengte en sneiheid al vastgelegd door de
model-schaal en het Froudegetal. Dit betekent dat, orn toch in de modelsituatie en de werkelijkheid een overeenkomstig getal van Reynolds te verkrijgen, de viskosi-teit (taaiheid) van de vloeistof bij model en schip verschillend moet zi.j.n, zeifs inaanzienlijke mate. In de praktijk is hetmoeilijkeen sleeptank b.v. met kwik
te vullen., zodat op praktische gronden niet aan de eis van een gèlijk getal vn
Reynolds voldaan kon worden, ais tegelijkertijd al aan de wet van Froude voldaan wordt. Dit houdt in dat bij modeiproeven de golfweerstand wel, maar de wrijvings-weerstand niet "op schaal" is. Omdat men toch uit modelproeven. de weerstand van. het echte schip wil voorspellen, moet bij deze voorspelling voor het wrijvings-gedeelte een kbrrektie toegepast worden.
3.2. Modelopstelling
Figuur 7 geeft een vereenvoudigde schets van de ophanging eninrichting van het model. Het model is in twee punten door kogelscharnieren via een uitgebalanceerd
steisel van hefbomen, de z.g. trimapparaten, aan de sleepwagen bevestigd
Door deze apparatuur is het model vrij orn te trimmen, in te zinken en te hellen. Alleen in dwarsrichting wordt het vastgehouden. De. krachten in dwarsrichting kunnen gemeten iorden. Door het achterste trirnapparaat in dwarsrichting te ver-plaatsen krijgt het model een drifthoek. Het wordt voortgesieept aan een draad,
bevestigd aan een dynarnorneter op de sieepwagen. De gemeten trekkracht in deze
draad is gelijk aan de weerstand van het model. Ren hoekmeter mt waterpas dient
orn tijdens een meting te kontroleren of het model de .juiste hélling aanneemt
Verder is een gewicht aangebracht dat zowel in langs- als in dwarsrichting ver-schuifbaar is. Door een verschuivng worden momenten aangebracht die voor een juiste simulatie van het krachtenspel noodzakelìjk zijñ (zie volgende paragrafen). Op hart schip, onder bet effektieve zeilpunt is ter hoogte van de kogelscharnieren
een schaaltje opgehangen voor het aanbrengen van extrá gewichten. Deze dienen eveneens ter simulatie van het krachtenspel op het schip.
3.3. Modeisimulatie van een voor-de-wind zeilend: jacht.
Aangenomen wordt dat voor..-de-wïnd zeilend de drifthoek en roerhoek nul zijn.
Op het model zijn de zwaarden voliedig opgehaaid. De weerstand R van schip en model grijpt in hetzeifde punt (op schaai) aan. De voorwaarts gerichte zeil-kracht FL,die op het schip ergens hoog in het tuig aangrijpt, wordt op het model uitgeoefend door de trekkracht in de draad, die in het scharnierpunt S aangrijpt (figuur 3) Het door zeiikracht en weerstand uitgeoefende voorover trimmende moment is op het model düs reiatief kleiner dan op het werkelijke
schip. in de modeisituatie wordt, orn de vertrimmende momenten weer "op schaal" te maken, een extra korrektiemoment uitgeoefend, door een gewicht in het schip
voorwaarts te verschuiven (zie figuur 3).
De meting wordt uitgevoerd door.de sieepwagenmet model een sneIheid te geven
en de weerstand te meten.
34. Modelsimuiatje van een aan-de-vjnd zeilend Jacht.
Als de aan-de-wjndse vaart van het schip gesimuleerd moet:worden , wordt ook op het model het zwaard neergelaten. Omdat de voorwaarts gerichte komponent
FLvan de zeiikracht o.p het model niet "op schaal" aangrijpt (figuur 5) vordt ook mi een extra vertrimmend korrektieniomen-t op het model aangebracht door een gewicht
iangsscheeps te verschuiven. De vertikale komponent Fv van de zeilkracht op het schip, wordt op het model uitgeoefend doör een berekend gewicht op het schaaitje
te eggen (figuu'r 4 en 5). De stioming rond het onderwaterschip is bij
het
model en in werkelijkheid geiijk, zodat de dwarskracht Y op schaal in hetzeifde punt aangrijpt. De dwarskomponent FD van de zeilkracht op het schip wrdt in de modelsituatie gesimuleerd door de kracht waarmee de trimapparaten in de
schar-nierpunten het model in Ztfl juiste stand houden. Figuur 14 toont dat degehele
"zeilkracht" op het model in de scharnierpunten wordt uitgeoefend, in plaats van ergens hoger in bet "tuig", zoals op het schip. Dit betekent dat het heilend moment, gevormd door de zeilkracht en de op het onderwaterschip uitgeoefénde
kracht, op bet model relatiefte klein is. Dit wordt gekompenseerd door op het model een extra heilend moment uit te oefenen met een dwarsscheepse verschuiving van een bekend gewicht. Eventuele verschilien in het stabiiìteitsmoment van schip (op schaai) en model worden eveneens in een dwarsscheepse verschuiving van dit gewicht verwerkt
De proef wordt utgevoerd door met vooraf ingesteide korrektiemomenten bij een
gegeven sneiheid te gaan varen.
De drifthoek .wordt dan zodanig ingesteld dat de heiling de gewenste waarde krijgt.
Gemeten worden de weerstand, de dwarskracht en de uiteindeiijk ingesteide
drift-hoek. De meting wordt herhaaid voor verschiliende heIiingshoeken,, modeisneiheden en drifthoeken.
Voiledige series van bovenstaande metingen zijn uitgevoerd met het oorspronkeiijk ontworpen zwaard, zowei met een toespoor van 1 graad ais van 6 graden.,
Eveneens js een serie metingen uitgevoerd waarbij het oorspronkeiijke zwaard
vervangen is door een nieuw. Dit heeft een gelijké diepgang ais het
oorspronke-iijke, maar is in dikte en breedterichting 1 keer vergroot (zie figuur 8)'.'
3.5.
Verdér u±tgevoerde modeliexperimentenNaast de sirnulatie van de vaàrt voor-de-wind en aan-de-wind, die in het
Laboratorium voor Scheepsbouwkunde tot de standaardprestatiemetiñg van een zeiijacht behoren , zijn met deVolienhoveseböl extra proeven uitgevoerd. Deze
dienden orn inzicht te verkrijgen in de verdeling van de dwarskracht over romp,
zwaard en roer en bestonden uit de voigende series
1.. Meting van de dwarskracht en veerstand op de romp zonder zwaard, waarbij de romp dezeifde kombinaties van heliing,, drifthoek en sneiheid heeft ais bij de
in paragraaf beschreven proeven. Hierbij is de romp behaive in z'n oorspronkeiijke toestand ookgesieept nadat een ioefbijter was aangebracht, waarvan de vorm gegeven is in figuur
8.
Meting van de dwarskracht die doOr de rompzonder zwaard wordt opgewekt ais deze met een drifthoek nui en met roerhoeken van
5,
10, 15, enz t/m 30 graden gesleept wordt.Meting van de dwarskracht en weerstand op de zwaarden ais deze onder
ver-schiiiende heli±ngs-, invais- en pijihoeken (voor definiities :zíe paragraaf
5.1.
en figuur 15) vastgekiernd zijn onder de sieepwagen. 00k de sneiheid. is hierbij gevarieerd.14 Zeliprestaties
14, i Sneiheid voor-de-wirid
De weerstand van de romp met opgetrokken zwaarden,, rechtop en zonder drift-hoek en roerdrift-hoek, is gegeven in figuur 9 en tabel III. in figüur 9 is
even-eens aangegeven het met de ITTC-extrapolatiemethode herekende wrijvingsdeel
van de totale weerstand. Het blijkt dat al bîj lage sneiheid de golfweer-stand groter wördt dan de wrijvingsveergolfweer-stand. Figuur 10 toont d'at de totale
weerstand van 'het in paragraaf i genoemde kieljacht ongeveer de helft van
die van de bol is. De weerstand perton waterverplaatsìng (tabel Iv,).
ver-schilt voor beide schepen weinig,, zodat het grote verschil in
waterverplaat-sing de hoofdoorzaak van het grote verschil in weerstand is. Andere, groot-heden zoals de prismatische coefficient en de relatieve ligging van het drukkingspunt hebben ten opzichte van de waterverplaatsing lechts een se-kundaire invloed op de weerstand. 'Omdat, 'met bet'rekking tot de lengte, grote
waterverplaatsing een essentieel kenmerk is van een piatbodemj acht, zal dit schip altijd een anzienlijk grotere weerstand hebben dan een kieljacht van
ongeveer gelijke hoofdafmetingen.
Uit de metingen is bij iedere scheepssnelheid de weerstand, dus ook de voortstuwende zeiikracht, bekend. In formulevorm is deze uit te' drukken als
R=FLCD. 2PAVawSAd
'(14.1.1)waarin : R = weerstand in' kg
FL= voortstuwende zeilkracht in kg CD weerstandscoeffjcient van het zeil
A= soortelijke massa van lucht (o. 125 kgrn2/s) vaw= snelheid van de schijnbare wind in rn/s SAed= effekti'ef zeilopperviak voor de wind.
In formule ('14.i.i) zijn
A en CD konstanten, vaarvan CD ùit
wind'tunnel-proeven .bepaald is. Het effektieve zeilopperviak SAd kan uit het zeilplan berekend worden, terwiji d'e weez'stand R, dus ook de zeiikracht FL uit de
metingen bekend is. De sñelheid van de schijnbare wind,
v, is dus te
berekenen. Met de scheepssneiheid die bij de ingevoerde weerstand behoort is
Zo toont figuur 11 de snel'hei.d in meters per sekonde eh in knopen, die voor de Voilenhovesebol voor-de-wind haalbaar ±s bij een gegeven wind'sneJIe.id of
wind-kracht. Tabel V geeft Hj standaardwindsneiheden van 3.5, 7.0 en lOoO rn/s onder
andere de sneiheid-voor-de-wind vari bol.' en kieljacht, zowel in absolute vaarde
als dimensieloos geinaakt in' de vorm, van .een Froudegetal '(zie uitdrukking 3.1.1:).
Het blijkt dat het ongeveer even lange kieljacht beduidend hcgere snelbeden be-haalt dan de bol,. Dit dankt het niet aÏieen aan de rnogelijkheid orn met een spin-naker het zeilopperviak te vergroten,, maar in beiangrijker mate aan de kleinere weerstand.. Met behuip van uitdrukking (11.1.1) is in te zien dat de bol zijn bijna twee keer zo grote weerstand ten opzichte vab het kielja'cht pas goed kan maken
met een twee keer zo groot zeiloppervlak. De grote waterverplaatsing, die de
bron is van de .grote weerstand, is inhearent aan het pIatbodemtype. Zolang het
zeilopperviak van eenplatbod'em, door welke hulpmiddelen dan ook, niet aanzien-lijk vergroot kan worden, zal een dergelijik schì.p dus altijd langzamer zijn dan
een ongeveer even lang moden kieljacht.
1.2. Sneiheid-in- de-wind
Onder helling en met drifthoeken varend neemt de weerstand' va'n hetschip toe.
De' toenarne, die voor' hellingshoeken van 10, i!5 en 20 graden bij' verschillende
snelheden weergegeven is in figuur
9,
is vrijwel even groot als 'de w'rijvings-weerstand van het, schip. Het loont dus door verbeteringen aan hetonde.rwáter-schip dit gedeelte van de. totale veerstand te verminderen.
Zoals in het voJgend'e hoofdstuk ter sprake zal komen is genoemd'e weerstands-toename voor :een groot gedeelte het gevólg van de produkti'e van dwarskracht.
-Gebeurt dit met effektiee. middelen zàais een goed .gevormd zvaard dan is de veer-s;tandstoename relatief gerIng.
Met standaardzeilcoefficïenten (kracht per m2 zeiloppervlak) en het berekende effekti'eve zeiloppervlak aan-de-wind worden de' metingen van dwarskracht en veerstand uitgewerkt tot 'de optimale snelheid-in-de-vind. Dit is de maximale
snelheid waarmee het schip in de wind op kan werken bi een gegeven windsnelheid
(figuur 12). De snelheid-in-de-wind van de Vollenhovese bol is 'in figuur 13
ge-geven met drie zwaardkonfiguraties
het oorspronkeijke, smaIle,zwaard met een toespoor van het smalle zwaard met.' 60 toespoor
het verbrede' zwaard met toespoor.
Uit figuur 1.3' en tabel V 'blijkt dat de berekende snelheid..in-dè-windvoor de drie konfigui'aties slechts weinig verschilt.
-De zeilcoef'icienten waarmee de snelheid-jn-de-wind
berekend is .zin echter
on-afhankelijk van de drifthoek verondersteid. in verkelijkheid zal dit niet juist
zij'n, wat geillustreerd wordt in f iguur 1.. De beide sche]en leyeren bij gelij'ke sneiheid precies ,d'ezeifde dwarskracht en ondervinden gelijke weerstand. Ais de zeilcoefficienten in beide.. gevallen geiijk zij.n zullen ze precies even hoog
aan-de-wind varen en een gelijke snelheid-in-aan-de-wind hebben. Othdat schip B door
ver-.groting van het toespoor een kleinere, drifthoek heeft is de. invaishöek van het
zeil van dit schip groter dan die van schip A. Lit betekent dat. schip B meer
mogelijkheden heeft. zijn zeilen optirnaal in te stellen.. De zeilcoefficien.ten van sch.ip B zullen dus in werkelijkheid "beter't kunnen zìjn d'arì dié van schip A. Volgens tabel. V geven een groter toespoor en een breder zwaard een vermindering van de drifthoek, het. eerste zeifs in aanzieríïijke mate.
Wordt dit gegeven::gekombineer,d met de. kromme in f iguur' 13 d'an. kan gekonklud'eerd
worden dat een vergroting van het toepoor of een geringe. verbreding van het
zwaard, zodanig. dat de. drifthok van de romp verminderd'wordt, wellicht een ver-betering van de snelhe.id-in-de-wind geeft.. Dit geIdt in algemene zin voor aile
maatregeien die een drifthoekvermindering geven. zonder een beduidene
veer-standaverhoging,. Het geven van een roerhoek kan dus .00k een gunst.ig. effekt
sor-teren.
In tabel.V is de hereikbare sneihe.id-in-de--wind zowel in, absöluté. waarde aïs dimensieloos als Froudegetal, vergeleken met de'zeifde grootheden van het
kiel-jacht. Ook aan-de-wind. biijkt de platbodem beduidend iangzamer, ondanks zijn 'voor dwarskrachtprothiktie .zeer effektieve. zwaard. De hoofdoorzaak hiervan is,,
evenals bij de vaart. voor-de-vind,, de bijna dubbel zo grote waterver.plaatsing en dito weerstand van de bol.
5.
Dwarskracht en weerstand van zwaarden,
romp en roer.
5.1. Aigemeen
Voigens paragraaf 2.2. moet, aan-de-wind zeilend door het onderwaterschip
een dwarskracht geleverd worden orn het evenwicht met de dwarsscheepse
kompo-nent van de zeiìkracht te herstellen. Beide krachten
samen vormen een heilend
moment dat geiLijk moet zijn aan het stabiliteitsmoment. Omdat het
stabiliteits-moment afhanke].ijk is van de helling, en de zeilkracht van de windsterkte,
be-staat er in de optimale konditie een eendüidigverband tussen windsterkte,
hei-iing en dwarskracht. Zo neemt b.v. bij vindsnelheden
van ongeveer
5, 7
en
9rn/s de Voilenhovese bol een heiling
aan van respekt±evelijk 1O,
15oen
200.
De dwarskrachten die daarbij geleverd worden zJnrespektievelijk
132 kg,
- 201 kg en 2
kg. Mn' de dwarskracht produktie riemen
romp, zwaard en roer in
verschillende mate deel en ond'ervinden daarbij in verschi'llende mate
weer-stand. leder onderdeel is dus:, evenals een viiegtuigvleugel
en een zel, te
beschouwen ais een draagviak, hoewel dit voor de romp moei'iijk voorstelbaar
is. Aivorens in de volgende paragrafen.
op de rnetingen aan romp:, zwaard en
roer in te gaan zullen enige theoretische eigenschappen van draagvlakken
be-sproken worden.
In figuu.r 15 zijn de beÏangrijkste d'efiniti,es van
een draagvlak aangegeven,
waarvoor als voorbeeld het zwaard gekozen is. Vaak zal de doorsnede
van een
zwaard asymmetrisch zijn; de binrienkant is hoi, de ibuitenkant bol. De' lijn
die alle punten op de halve dikte verbindt is de veivingslijn.
De maximale
boiling van de welvingslijn heet de welving.. Ai
de doorsnede symmetrisch is','
zoals bij het roer, is de welvingsiijn een rechte i'ijn
en de welvi'ng nil. De
invaishoek wordt gedefinieerd áis de hoek tussen de aanstroomrichting
van het
water en de basisiijn, de rechte iijn tussen begin
en eindpunt van de
wel-vingsiijn. Het quotient van spanwijdte en gerniddelde koorde is'
de
'aspektver-houding of siankheid. Voormp:, zwaard en roer is de spanvijdte gelijk
aan de'
reapectieveiijke diepgang. De koorde wördt in deze gevallen horizontaal, in
het hasisviak gemeten (zie aanzicht en doorsned.e in figuur
15)en over de
spanwijdte gemiddeid. 'Een rond boeierzwaard heeft een kleine
aspektver-houding,, een smal, völledig neergelateri schok'kerzwaard daarentegen een grote
aspektverhouding. Bij de Vollenhovese bol is de aspektverhouding'
van de romp
zeer klein, n.i. 0.09', die van'roer 'en zwaard is groter, respektieveiijk
Ais een draagviak aangeströomd wordt kan de ondervonden kracht ontbonden worden in een komponent ioodrecht op de stroomrichting, de lift, én een komponent in de stroomrichting, de weerstand. In het geval van de gehelde romp, zwaard of roer
is de dwarskracht de horizontale komponent van de lift. De .ge]!everde
dwars-kracht is te schrijven ais
Y=C.
(5.1.1)waarin : Y = dwarskracht in kg
C dwarskrachtcoefficient, in waarde afhankelijk van de Ìnvaishoek
= soorteiijke massa van water in kgs Im (voor zoet water is voor zout water p1Ol)
y = aanstroomsnelhejd in rn/s
A = geprojekteerd opperviak van het draagviak in m2.
Een asymmetrisch draagviak levert bij een invaishoek nui nog een dwarskracht.
De dwarskracht is pas nihil bij een van nul verschillende invaishoek., die de
nuliifthoek genoemd wordt (zie ok paragraaf 5.2.). Bij kleine invaishoeken is de dwarskrachtcoefficjent evénredig aan de effektieve invalshoek, het ver-schil van geometrische invalshoek en nuiiïfthoek.
waarin
dC dC
C = =
__L
(ctcz.Y dei e da o
dC
= heiling van de krornine van dwarskrachtcoefficienten
ci = effektieve invaishoek
e
ci = geometrische invaishoek ci = nuflifthoek
o
Met uitdrukking (5.1.2) is de dwarskracht bij kleine invaishoeken te schrijven
ais
De dwarskracht heet dan lineair afhankelijk van de invaishoek en kwadratisch
af-dCy
hankelijik van de sneiheid y te zijn.. De helling .a_van de kromme van
dwarskracht-coefficienten bepaalt de toename van de dwarskracht per graad toeflaine van de
in-vaishoek. Hoe groter de aspektverhouding van het draagviak, des te groter is deze toename. Inhet aigemeen zal er naar gestreefd worden met een zo klein mogeijke
invaishoek een zo groot mogeIijke dwarskracht te kreeëren.
dC
Y = j 2
.;-. (ct-cz).2p.v
De effektiviteit van eeri draagviak zal dus toenemen naarmate dè
aspektver-houding' of slankheid groter wordt.in de voigende paragrafen zal dit
gedemon-streerd worden. De romp van een platbodem is als dwarskrachtproducent bijzonder
ine.ffektief. Het smalIe zeezwaard is daarentegen
zeer effektief, ook vergeleken
met de kielen van moderne jachten, die een aspektverhouding van oñgeveer i
heb-ben.
Bij de metingen aan een draagviak ais het zwaard, de romp of het roer kan 6f
de invaishoek
a, 6f de. sneiheid y gevarieerd worden.Als dan de gemeten
dwars-kracht Y in een grafiek ge.zet wördt op basis van respektieiielijkof y2, kan
de geldigheid van uitdrukking (5.1.3) nagegaan worden. Als de gemeten punten
op
een rechte iijn ìiggen voidoet de uirukking. Bovendien kunnen uit deze
gra-f'ieken de experimenteie vaarden van. -Len
da
a
bepaaId worden. Het bovenstaande
O
zal in de voigende paragrafen geiilustreerd.worden.
De totale weerstand is de som van profieiweerstand en geindticeerde weerstand.
D = D +D.
01
(5.1.14)
waarin D
totale weerstand
D= profielweerstand
D1geinduceerde weerstand.
De profielweerstand bestaat grotendeels uit wrijvingsweerstand, afhankeiij'k
van
snelheid en. nat opperviak, en verder uit vörmweerstand en, indien het
water-oppervlak dborsnêden wordt, uit golfweerstand.. De profielweerstand is bij
een
gegeven draagvlak siechts afhankeiijk van de sneiheid. De geinduceerde weerstand
ontstaat door energieverlies tengçvoige
van de omstroming van de hoge- naar
de lage drlikzijde aan d'e tip van het draagvlak. De omstroming neemt toe ais het
drukverschil toeneemt. Aangezien dit iaatste tevens een verhoging van de lift
geeft
dit dat de geinduceerde weerstand toenèemt bij toenemende
dwars-kracht (lift). Bij geiijke dwarsdwars-kracht kan de geinduceerde weerstand verminderd
worden door een draagvlak met een grotere slankheid of aspektverhouding te
kiezen. De omstroming aan de tip krijgt dan relatief minder betêkenis.
Na een theoretische beschouwing is de geinduceerde weerstand bij kleine in
als-hoeken te schrijven als
2 .2
D.0
i
D..p .A.v .a
we
vaarin
: CD= konstante
= soorteiijke massa van water
A
= geprojekteerd opperviak van het draagvlak
y
= aanstroomsnelhejd
= effektieve invaishoek
e
Bij de proeven zijn invaishoek en sneiheid gevarieerd en is de weerstand
ge-2
2.
meten.. Door deze respektieveiijktegen
a
of y
uit te zetten kan, zoals dit
bij de liftkracht gebeurd is, de geidigheid
van uitd.rukking ('5.1.5) nagegaan
worden. Eveneens is voor romp, roer
en zwaard de waarde van CD
te bepalen..
In de voigende paragrafen wordt dit nader besproken,.
i
5.2.. Door de zwaarden geleverde dwarskracht
In figuur 16 is de: dwarskrachtproduktj.e'van:het 'smalie en'brede'zwaard'van de
.bol gegeven. De .waarden, gelden
voor een sne'iheisd van L8. kn en een pijihoek en
. o . o
heliingshoek van O
.Opvallend is dat bij een ina1shoek
van O
toch nog een
dwarskracht gemeten wördt. Dit vindt zijn oorzaak in de asymmetrie, de veiving
van het zwaard. De hoek waarbij geen dwarskracht geleverd
wordt, de nullìfthoek,
is voor de beschouwde zwaarden _30
Hoe groter de weiving van het zwaard,,
des te verder zal de nulIifthoek
naar negatieve waarden schuiven. Bij kleine.
invalshoeken neemt de dwarskracht regelinatig (lineair)' toe met de invalshoek, en
voidoet hierbij dus aan 'betrekking (5.1.3). De toenainezet zieh voort tot een
hoek berei'kt wordt vaar de stroniing niet
meer het profiel voigt maar losscheurt.
Het zwaard wordt dan "overtrokken"
en levert relatief weinig dwarskracht bij een,
voigens paragraaf 5.5., hoge weerstand. In de praktijk is
overtrekken waar te
nemen aan de vele wervelingen die aan de lage-drukzijde (binnenkant) van het
zwaard ontstaan. Bij het zeilen kamt overtrekken voor als het schip met weinig
sneiheid door de wind gaat of bi'j
een harde wind in veel golven te haag aan de
wind vaart.
BÎj de lage sneiheden die in deze gevalien
voorkomen kan het zwaard
zeif's bij grate iniaishoeken zijn vereiste aandee]. in
de dwarskracht niet
leyeren, zodat het schip sterk verlijert. De tekortkomingen
van het overtrokken
zwaard moeten dan gekompenseerd worden door de
romp en het roer. De hoek van
overtrekken is bij het brede
zwaard., met de kleinere aspektverhouding, groter
dan bij het slanke zwaard (respektieveiijk bijna 200
en ruim
1.00).
BÍj een flog breder en ronder, minder slank, zwaard treedt overtrekken pas bij nag
grotere hoeken op. Hoewel het brede zwaard
een 1
keer grater opperviak heeft dan
het smalie, is de dwarskracht in het lineaire gebied, bij kleine
invaishoeken
minder dan
i'keer za groat.
-De 'dwarskracht per m2 opperviakte, waarvoor de
17)
een inaat is,, neemt bij kleinê invaishoekenaspektverhouding of slankheid minder wordt. De
van de kromine van dwarskrachtcoèfficienten bij
de nullifthoek, voor beide zwaarden gegeven in
Voor draagvlakken met kleine aspektverhouding, is door L. Foiger Whicker en
L.F. Fehiner in "Free stream characteristics of a family of low aspect-ratio,
ali movable control surfaces for application to ship design" (report 933,
Naval Ship Research and Development Center, 1958) op grond van theoretische
af-ie.idingen en experirnentele resuli aten een formule opgésteid voor de berekening
dC
van , de heiling van de kromme van iiftcoefficienten:
18
-dwarskrachtcoefficjent (figuur dus duidelijk af naarmate de experimenteel bepaalde helling kleine invalshoeken is, evenals tabei VII!
1.8+cosA/a ¿/cosL4A+I
e
waarin : ae = effektieve aspektverhouding (voor draagviakken met ecu goede
eindplaat is deze gelijk an 2 keer de geometrische aspektver-houding, voor draagakken die het wateroppervlak doorsnijen
1.6 2.0 keêr) = pijihoek
Voor de beide zwaarden is met (5.2.1) de helling van de kromme van dwarskracht-.
coefficienten berekend, waarbij ais effektieve aspektverhouding de dubbele,
geometrische aspektverhouding gebruikt is. De resultaten, weergegeven in tabel
VII, vertonen kwaiitatief een goede overeenkomst met de experimenten. De
kwantitatieve overeenkomst is zodanig dat formule (5.2.1) vooriopig alleen voor
benaderende berekeningen gebruikt kan worden. Opgemerkt moet, worden dat de
over-eenkomst bij gebruik voor kleIen van scherpe jachten zeer goed gebieken is.
Bij de bovenbeschreven metingen zijn de zwaarden kunstmatig voorzien van een weinig ruwe opperviakte orn de stroming in overeenstemming met de werkelijkheid te brengen. Daarnaast zij:n de metingen gedeeltelijk herhaaid met een volkomen glad zwaardopperviak. Bij kleine irivaishoeken bleek de dwarskracht hier
nauwe-lijks door beinvioed te worden. De hoek waarbij overtrekken optreedt is bij het gladde zwaard echter naar grotere hocken verschoven, waardoor het lineaire
ge-bled van de dwarskrachtenkromme langer is en de maximale dwarskracht hoger (zie
figuur 17). Het verdient dus aanbeveiing het zwaard glad af te werken, vooral aan de voorkant. De doorsnede van de: neus moet parabolisch of afgerond zijn.
dcY
0. lac
Slecht gemonteerde ijzeren beschermingsbanden en hoekige kanten zijn daar uit den boze. De achterrand kan beter niet afgerond zijn, maar spits uitlopen of,
nog beter, recht afgehakt zijn (zie de doorsnede in. figuur 15).
De vertikale ligging van het aangrijpingspunt van de dwarskracht is eveneens g
meten. Dit blijkt ongeveer halverwege de diepgang van het zwaard te zijn. De horizontale ligging is niet gemeten, maar uit windtunneiproeven met andere draagvlakken is bekend dat dit op de kwart-koordelijn is.
De invloed van de sneiheid op de dwarskracht is gedemonstreerd in figuur 18. Met de methode aangegeven in paragraaf 5.1. is gekontroleerd dat de.
dwarskracht-produktie rede.lijk voidoet aan betrekking (5.1o3.),dat vil zéggen dat de dwars-. kracht kwadratis,ch afhankelijk is van de. snêlheid. Bij ge.Iijke invaishoek geeft
een 2 keer zo grote sneiheid ruwweg een 2x2 keer zo grote dwarskracht, en
verder. Wel wordt er bij hogere sneiheden enige invloed ondervondenvan het
golf-da]. dat aan het wateropperviak ontstaat en waardoor zowel het oppervlak aals de aspektverhouding enigszmns afnenien. De dwarskracht (lift-.) coefficient (zie
uit-drukking (5 1 3))wordt dan ook in het hoge-snelheidsgebied ongeveer 10% kleiner
Het aangrijpingspunt van de dwarskracht blijft zieh, vrijwel onafhankeiijk van de snelheid, bevinden op ongeveer de halve diepgang van het zwaard.
Als het schip gaat hellen wordt het ondergedompelde opperviak van het lijzwaard groter. De richting van de opgewekte liftkracht gaat echter steeds verder af-.vijken van de horizontaal, waardoor de horizontale komponent van de lift., de
dwarskracht, kleiner vordt. Zoals uit figuur 19 blijkt heffen beide effekten
eikaar ruwweg op zodat de geproduceerde dwarskracht bij gelijke invaishoek
vrij-wel onafhankelij'k van de .helling van het schip is.
Als het zwaard verder opgehaaId wordt, dus ais de. pijihoek vergroot wordt, wordt
het ondergedompelde oppervlak kleiner. Bovendien neemt de verhouding tussen
diepgang (spanwijdte) en koorde, de aspektverhouding, af waardoor de dwarskracht
per m2 opperviak eveneens kleiner wordt. Gezameniijk geven deze effekten bij een
toename van de pijlhoek een sterke afname van de dwarskracht, zoals getoond is
in figuur 20. B1j een smal zwaard blijft ook b±j :gedeelteiijk ophalen het
aan-grijpingspunt ongeveer halvervege de momentane diepgang.
-5.3. Door de romp geleverde dwarskracht
Bij: een konstante heliing is bij gevarleerde drifthoeken de: door de romp
ge-ieverdedwarskracht gemeten (figuur 21).. Bij een drifthoek nul vordt nog een dwarskracht gemetén omdat het schip een heiling heeft. Het onderwaterschip is
dan asymmetrisch waardoor de romp werkt ais een gewelfd draagviak. Hoewel het iateraaioppervlak van de romp veel groter is dan dat van het zwaard is de dwars-krachtprodtktie veei kleiner. De oorzaak hiervan is de zeer kleine
aspektver-houding en de bijzonder ineffeklieve vorm van, de: romp als draagviak Door de
afgeronde zijden vindt gemakkeiijk omstroming ván de hoge- naar de
lagedruk-zij,de plaats. De krommé van dwarskrachtcoeffic±enten is in figuur 17 'vergeleken
met die van de beide zwaarden. Het versehil in effektiviteit is hiermee
gede-monstreerd. De gerneten dwarskracht blijkt lineair afhankelijk van de drïfthoelç
te zijn (zie figuur 21), zodat voor hot beschouwdegebied van drifthoeken (tot bijna .;1,00) betrekking (5.1.2.) geldig is.. De experimenteel bepaalde waarde. van
dC
Y is ,gegeven in tabel VII..
dc*
In figuur 21 .j opvallend dat door het aanbrengen van een ioefbijter,, waarvan de vorm gege.ven is. in figuur
8,
,de dwarskracht bijna verdubbelt, terwiji de ver-groting van hot lateraaioppe.rvlak van de romp siechts gering is. De ioefbij:ter, die als draagviak een relatief. gunstige vorm heeft en in een door deromp nog vrijweiL ongestoordstromingsveldwerkt, levert zeif een dwarskracht, maar heeft bovendien een gunstïge jnvioed op de effektiviteit van d'e eigenlijke romp door het tegengaan. van de omstroming.
Dat voor de dwarskrachtproduktie van de romp vooral het voorschip- van belang is wordt gedemonstreerd. door de ligging van het :aangrijpingSpUflt. Zonder loefbijter
ugt dit punt op ongeveer 2i% van de wateriijniengte voör het midden; met
loef-bijter schuift het naar voren tot ongeveer 28% voor he.t midden van de testwater-lijno Te grote uijgie.righeid van een schip kan dus gemakkeiijk door het aanbouwen
van een loefbijter tegengegaan worden.
5.14 Door het roer geleverdé dwarskracht
Door het roer een uitsiag te geven word.t een extra dwarskracht door de kombiina-tie van romp en roer .uitgeoe.fénd. Deze kracht is gemeten door de kombinakombiina-tie ond'er verschiflende hellingshoeken met een drifthoek nul, met gevárieerde
snel-heden en roerhoeken te siepen. De zwaarden zijn opgetrokken. Een keuze uit de
Vooral bij grate roerhoeken en een hoge sneiheid biijken grate krachten
uitge-oefend te, kunnen worden. Dit valt des te meer op ais men in aanmerking neemt dat het roer in heUt ongunstige stromingsveld van het zog geplaatst is. Eenvissend
roer, waarvan het gedeelte ander het viak door een vrijwelongestoordestroming getroffen wordt, zal waarschijnlijk beduidend effektiever zijn.
Het experimenteel bepaalde aangri.jpingspunt van de dwarskracht ugt op het roer.
Dit wil zeggen dat de dwarskracht ontstaat door drukfluktuaties alleen .aan wèers-zijden van het roerbiad. Het roer werkt dus, waarschijnlijk door het ópen
schroefraam voor het roer, als een zeifstandige eenheid én niet als een flap aan de romp. In het. laatste geval zou door een roeruitsiag het drUkveld random de
romp eeneens
beinvloed worden en zou de door de kombinatie geleverde dwars-kracht waarschijnIij;k ergens op het. achterschip aangrijpen.Bovengenoemdeeigen-schap rechtvaard±gt uit de metingen de berekening van de dwarskrachtcoefficienten
(zie uitdrukking So 1.1) op basis van het..lateraaloppervlak van het roer alleen. Na analyse blijrkt betrekking (5.1.1) geldig te zijn.; de dwrskracht is dus kwa-dratisch afhankeiijk van de snelheid. Bovendien is de door het roer ge]ieverde dwarskracht, zeker tot uitslagen van 30°, .vrijwel lineair afhankeiijk van de roerhoek., zodat uitdrukking (5.1.2) eveneens geldig is. De waarde van
dOE
is gegeven in tabel VII.
Ter vergelijking zijn de dwarskrachtcoefficienten van het roer opgenomen in
figuur 17. Hierin wordt duideiijk de invloed gedemonstreerd van, de
aspektver-houding (slankheid) op de helling van de kroinme en de invalshoek warbij over-trekken plaats vindt. (zie oak paragraaf 5.2.)
5.5.
Het samenstellen van de door romp, zwaard. en roer geleverde dwarskrachten.In de voorgaande paragrafen zijn de dwarskrachteigenschappen van romp, zwaard en
roer afzonderlijk besproken. Als van het sainengestelde geheel de invalshoeken be-kend zijn zou met de gegevens uit tabe]. VII d dwarskrachtproduktie van de
af-zonderlijke delen berekend kunnen worden. De sam van deze komponenten.biijkt echter niet gelijk te zijn aan de bi het samengesteide geheel gemeten dwars-kracht, omdat er iriteraktie tussen de komponenten bestaat. Dit wil zeggen dat
het zwaard door de aanwezigheid van de romp andere eigenschappen heeft dan alleen;
en omgekeerd. Figuur 2h geeft hiervan een illustratie. Als de Vollenhovese bol een helling van 150
heeft kan de gewenste dwarskracht van 201 kg door verschillen-de koinbinaties van drifthoek en sneìheid geleverd worverschillen-den, overeenkomstig het in
(5.1.1) gegeven verband.
-Deze kombinaties zijn experimenteel lepaaid, waarna eveneens de dwarskrachtpro-duktie van romp en zwaard afzonderiijk bepaald is in identieke
geoetr±sche
Situaties. De dwarskrachten die zo aari de afzonderiijke delen gemeten zijn, zijn
in figuur 2I ais percentage. van de totaal gewenste dwarskracht van 201 kg
ge-geven. Er blijkt dan een restant te zijn wat aan interaitie toegeschreyen inoet worden. De onderlinge beinvioeding van romp en zwaard kan verkìaard worden door de sneiheidsverandering van het water naast de romp. Als het schip geeil
drift-hoek heeft treedt een oversneihejd op, die in de praktijk waargenomen kn worden en ,zoais bij een kieijachtgemeten is, tot 110% van de scheepssneiheid -kan be-dragen, Als de drifthoek van de romp groter wordt neemt de oversnelheid ter plaatse van het lijzwaard steeds meer af orn tenslotte waarschijnhijk in een
ondersneiheid te veranderen. Aan de loefzijde wordt de oversnelheid juist grote. In figuur 23 is dit geillustreerd. Een oversneiheid geef.t een vergroting vande
dwarskrachtprodulctie, dus een gunstige vorm van de nteraktie, een ondersnelheïd
het tegenovergestelde.. .
Figuur 21 demonstreert dat bij een kombinatie van grote sneiheid en kleine drift-hoek de dwarskrachtbijdrage ten gevolge van interaktie groot is.. Bij afnemende sneiheid, en daardoor toenemende drifthoek, wordt de positieve uitwerking van de interaktie minder orn tensiotte zeifs negatief te worden. Waarschijniijk bestaat het grootste gedeelte. van de interaktieverschijnselen uit de bovenbschreven
in-vloed van de romp op de dwarskrachtproduktie van he.t zwaard. De invloed van
zwaard op romp wordt veel kleiner verondersteid.. Dè ond.erlinge beiniloeding van
zwaard en roer wordt anwege de grote afstànd verwaarloosd, terwijl die van romp
en roer al in de meetresuitaten verwerkt is omdat ze in kombinatie beproefd zijn.
Het kan voordelig zijn gebruik te maken van de positieve uitwerking van interak-tieverschijnselen. Aan-de-wind varend is het daarom beter de snelheid hoog te houden., ogenschijnlijk ten koste van een veriles aan hoogte,, dan te laag. De
grote drifthoek die blj een te lage sneiheid optreedt wordt meestal onderschat, zodat het hoog aan-de-wind varen siechtssuggestie biijkt te zijn. De invioed
van de drifthoek op de effekti.viteit van de zeilen, zoals die in paragraaf 1.2. besproken en in figuur 114 geillustreerd is, moet hierbij tevens beschouwd worden.
-5.6.
Door de zwaarden ondervonden weerstand.Figuur
25
toont de weerstarid die door de beide zwaarden ondervonden wordt, uitde modelexperimenten berekend vo.or de Vollenhovese bol. De kleinstè weerstand wordt gemeten ais de invaishoek bijna nul is. Dit is de prof±elweerstand (zie ook paragraaf 5.1). Naarmate de invaishoek, dus cok de geleverde dwarskracht,
toeneemt wordt de totale, weerstand groter. De toenarne is de geinduceerde weer-stand. Na een analyse volgens de methode die in paragraaf 5.1. beschreven
is
blijkt de geinduceerde weerstand kwadratisch afhankelijk te zijn van de sneiheid en de effektieve invalshoek, mits het zwaard niet "overtrokken1' wordt. De ge-induceerde weerstand voldoet in dat gebied. aan betrekking (5.1.5), waarvoor de
waarde van de geinduceerde_weerstandscoeffjj gegeven is in tabel VII. Als hetzwaard overtrokken wordt neemt de weeratand ook relatiefsterk toe. Voor
dit gebied van' invalshoeken., bij het smallezwaard.boven ongeveer15°, bijhet
brede boyen 200, is uitdrukking (5.1.5) niet meer geidig.
Bij verandering van sneiheid of heiling verandert de weerstandscoeffjcient nauwe-lijks. De verhouding tussen dwarskracht en weerstand blijft dus praktisch konstant. Als het zwaard opgehaald wordt, dus als de pijlhoek groter en daarmee de aspekt-verhouding kleiner wordt, neemt de geinduceerde_weerstandscoeffjj bij toe-nemende pijihoeken af, bij' pijihoeken groter dan ongeveer 300 echter minder
dan. de dwarskrachtcoefficient. Als het zwaard te ver opgehaáld wordt, wordt de
verhouding tussen weerstand en dwarskracht groter, d..w.z. ongunstiger. Bij
aan-de-wind varen moet het zwaard dus voldoende steil staan. Als dan het schip te loefgierig wordt is het uit rendementsoverwegingen beter de zwaardbout naar
achteren te verplaatsen of een grotere roerhoek (met grotere roerkracht) te
geven, dan het zwaard te' ver op te halen. 5.7. Door de romp ondervonden weerstand.
Omdat de dwarskracht die door de romp zonder zwaard geleverd wordt gering is, is cok de absolute waarde van de geinduceerde weerstand niet groot', zeker niet ten opzichte van de tprcfieìweerstandI van de romp (de vrijvings-, vorm- en golf-weerstand). Uit een analyse van de geinduceerde weerstand volgens de 'in
para-graaf 5.1. beschreven methode biijkt voor kleinere, drifthoeken (zeker beneden
loo)
bij benadering formule (5.1.5) geldig te zijn. De experimenteel 'bepaalde
waarde van de coefficient is gegeven in tabel VII, zowel
voor de romp
zonder als met lcefbijter. Herbij is opvaliend dat door het 'aanbrengen van
een
De geinduceerdè weersband is echter een fraktie van de totale weerstand zodat
de verhouding van dwarskracht tot totale weerstand wi toeneemt. Omdat juisft
deze
verhouding voor het zeilen aan-de-wind beiangrijk is kan het gunstig zijn
een
platbodem te voorzien van een loefbijter. Hi'erbij moet opgêmerkt worden dat.
de
wrijvings- en golfweersitand van het schip door
een loefbijter niet meetbaar
toe-nemen.
5.8.. Door het roer oridervonden weers'tand
De geinduceerde weerstand vän het
roer blijkt na analyse bij de gemeten
roer-hoeken (300
of kleiner) goed te voldoen aan uitdruicking (5:.
1 ¡:5 ).Hoewel de
exper±menteel bepaalde waarde van
CDin geringe, mate afhankelijk blijkt tè
zijn van de s'cheepssnelheid ende helingshoek, is in tabei.
VII
naárde ge-'
ge.ven die voor. algeme.en. gebruik goed.geacht wordt
Omdat de: geinduceerde
w.eer-stand kadratisch afhankelijk is van dè roerhöek neemt. d'eze:bij
grotere
roer-hoeken onevenredig snel toe. E.ij, een, roerhoek
van b.v. 2Ó°' en een schee.pssneiheid
van
5kn betekent bij de Voilenhovese bol de geinduceerde
weerstand êen toename
van ongeveer
5%van de scheepweerstand. Âan-de-wind zeilend moet ht schip
0._
Odus zo getrirnd worden dat de roerhoeken niet groter dan
5a 10
zijn
Is dit
niet mogelijk zonder dat de goede insteiling
van zwaard en zeilen geweld
aange-'
daan wordt dan moeten konstruktieve veranderingen
van het schi'p overwogen worden
6.
KonkiusiesDe beiangrijkste konklusies die uit het onerzoek aan de VollenhoveSe
bol
ge-trokken kunnen. worden z.ijn:-Ret beiangrijkste verschil in geometrie tussen een rond en een scherp jacht
van gelijke lengte is de volle vorm en de veel grotere waterverpiaatsing van
het ronde jacht.
-De 'absolute waarde van de weerstand van een rond jacht is hoog vanwege de
grote waterverplaatsing. .
--Door de . hoge weerstand. en he relatief geringe zeiloppérviak ìs de
sneIheid-voor-de-wind van d'e. VöI]ienhovese.íbo± :matìg..
-Door bovengenoemde oorzaken IS: de snelheid-In-de-wind evenmin hoog.
-De dwarskrachtprodukt.ie van zwaarden, romp en roer is lineair afhankel±jk van de invaishoek en kwadratisch afhankeiijk van d'e sneiheid.
2
-Hoe sianker het zwaard, des te groter is de dwarskracht per rn opperviak,.
'Ret zeezwaard is ais dwarskrachtleverancier zeer effektief.
-De dwarslçrachtprodtilttie van de rompis gering. Door het aanbrengen van een loefbij'ter kan deze sterk vergroot worden, aardoôr tevens het
aangrijpings-punt (lateraalaangrijpings-punt) naar voren .vers.chuift,.
-Er bestaat een sterke. onderlinge beinvioeding (interaktie) van romp ên zwaard
die zowel een positieve als negatieve uitwerking op de dwarskrachtieverantie
kan hebben.
-De geinduceerde weerstand van zwaarden, romp en roer is kwadratisch
afhanke-lijk. van de sneÏheid en de invaishoek.
-Aan de wind' zeilend is 'bij een bepaalde vereiste dwarskracht de weerstand
minimaal bij roe]hoeken van 50 1O° en een to.êspoor van het zwaard van
2°
5 De optimale hoeken zijn athankeiìjk van de windsneiheid en de vorm enafmetingen van roer en' zwaar. Bij veinig wind behoren de hoeken het kieinst te zijn.
-25-Tabel I Vollenhovese bol elangrijkste gegevens van schip en mOdel.
(i) modelschaal 1:5
(2) + is v56r het idden - is achter het midden
Synibö1 ömschrijving eenheid
ship
iodeÇ1)
LOA lengte over alles
m
8.50 1.7Ô0lengte op testwateriijn (onder stevens) rn 7.00 1.10O
BM maximum bréedte romp (zonder berghout) m 2.90 0.580
B maxo breedte op testwatelijn
in 2.60 0.520
TH
diepgang vati
de romp (zonder sòheg en stevens) rnO58
0.ii6T maximale diepgang met zvaard neer
in
165
O.33Òdeplacement romp (zonder roer,scheg,zwaard en stevens) 1Q00 kg 6ii
4)4.888
kgdeplacement totaaÏ (zonder zwaard) . 1000 kg 5.680 45.4)40 kg
LCBH ligging drukkingspunt romp in lengte toy midden testwaterlijn in +0 166(2) 0 033
Lr/HhI3
lengte-deplacement verhouth.ng 394
B/TH
breedte-diepgang verhouding4.li.8
LCBH/LL
relatieve liggingdrulckingspi2nt
2.37
(2)C prismatische coefficient van d romp
Q.69
S totaal nat oppervlak (zondér zwaard)
¿
20.9 0.837
ligging gewichtszwaartepurit toy testaterlijn Ò.20
SA:b
efféktief zei1opperv1akaan-deiiid .2.
38
SAed
effektief zeilopperviak oor-de-wind in234 4
ZCE
e
Tabel II
Vollenhovese bol vergeiijking van de belangrijkste gegevens met, die van een
kielj acht.
oms'chrijving bol Ri eijacht
JLengte over alles 8.:50m 8.140m.
Ïengte op waterlijn
. 7.00,m '1.00 m
maximum breedte romp 2.90 rn 2.81
-maximth breedte waterIijn . 2.60 rn 2.22 rn
diepgang romp alleen. 0.58 rn . 0.44 rn
maximum.die.pgang
165 m
1.58.m totale waterverplaatsing-blokcoefficient romp 5.68 ton 0.53 3.03 ton 0.1414 (slankheidsgraad) 3.9 4.9 prisinatische coefficient . . . o.69 - 0.58.relatieve ligging drukkingspunt 2.14% v66r 3.8% achter
effektief zeilopperviak 33 rn2 28 m2
SAb/(reiatie.f zeiioppervlak)
10:.2 13.3verhouding effektief zeiJìoppervlak/'
nat opperviak . .
Tabel 111
Vollenhovese bol : veerstand rechtop en .zonder drift.
-
28-y (mis)
(i)
Fn
scheepssneTheid .wêerstand Froudegetaji:
y H 'T
F(1)
RT/H
rn/s :kn kg, kg/ton 1.31422.61
*
0.162
1.6
1.565
3.014i2.,3
0.189
2.2
1.789
3.14816.8
H0.216
3.0
3o91
:23;6
:0.2143 14.22.236
14.35 314.60.270.
6.2
2.3148
'14.56 142.1o.283
7.5
'.2.1460
H14.'8
51.2
.0..297
9.1'
2.571
H5.00
61.2
0.310
10.9
2.683
5.22
72.9
0.321413.0
2.795
H 5.14385.5
0.337
H15.2
2.907
5M
' 100.140.351
17.9
30i9
5.87
.115.2
03614
20.5
3.130
6.08
'i'ai.14
H.0.378
23.14 3.2142. 3.35146.30
6.52'
1.51.1175:7
H0.391
. 0.140526.9
31.3
3.1466, 6.714.6.96
205.8
2140:.8o.14t8
0.1432 .36.7
142.93.690
7.17
280.14 0: 1414550.0
3.801
7.39
325.6
0.145958.0
Tabel IV
Vollenhovese bol : Vergelijking van de weerstarid per ton waterverplaatsing
van de romp.
29
-Froudegetal
n
kg/tonVoll., bol kieljacht
L=7 .O
0.20 2.:5 3.8 0.25 b..66.1
0.30 9.5 9.5.35
17. 15.5 0. 10 29.6
3.1 . OTabel V
Vollenhovese bol : Prestaties bij standaard windsnelheden
Vd = sneiheid voor-de-wind in rn/s
y = sneiheid in-de-wind in rn/s
mg
v = scrieepssnelheid in in/s bij zeilen aan-de-wind
4) = hellingshoek in graden, aan-de-wind
= drifthoek in graden, aan-de-wind
g = versnelling van de zwaartekracht in rn/s2
LL = effektieve lengte testwaterlijn in rn (voor beide schepen 7.00rn).
windsnelheid grootheid Vollenhovese bol kieljacht
smal zw. o toesp. 1.5 smal zw. ,-o toesp.c breed zw. o toesp.1.5 3.5 rn/s Vd 1.147 1.147 1.147 1.88 6.8 kn
v//gL
0.177 0.177 0.177 0.227 y mg 1.23 1.27 1.18 1.61Vg//L
0.1149 0.153 0.1143 0.1914v//L
0.226 0.218 0.222 0.258 4) 6.1 6.3 5.8 8.9 - -0.1 - 2.9 7.0 rn/s Vd 2.148 2.148 2.148 3.23 13.6 kn v/v'gL 0.299 0.299 0.299 0.390 y mg 1.88 1.814 1.8 2.27Vmg//L
0.226 0.222 0.226 0.2714 0.2914 0.2914 0.281 0.339 4) 114.14 lli..8 114.8 21.2 5.2 1.6 3.7 10.0 rn/s Vd 3.08 3.08 3.08 -19.14 knv//gL
0.372 0.372 0.372 -y mg 2.014 2.12 2.03 2.36 y /IgL mg TWL 0.2146 0.256 0.2145 0.2814v//gL
0.3147 0.331 0.3145 0.353 4) 22.6 23.0 22.3 29.9 2.9 3.1 7.1Tabel Vi
Vollenhovese bol Gezeilde tijd op een standaardbaan (i)'
(i) : De baan is 10 mijl l'ang en wordtheen en' terug gevaren. Dé windrichting
is evenwijdig7 aan de baan..
31 -schip . gezeilde tijd in uur/min/s
vt3.5 rn/s
vW.O rn/s
v=iO.O ni/s Vollenhovese bol 7/140/05 14/149/1114/11/33
-(1):
A
= geprojekteerd opperviak in m2(2):Zie uitdrukking (5.1.3);ci in graden
(3):Zie uitdrukking (5.1.5);a in graden, y in rn/s
o
(14):De gegeven waarden gelden voor een helling van de romp van 15 . Bij hei-lingen van loo en 200 zijri de coefficienten niet signifikant verschillend.
De metingen zijn uitgevoerd met het roer aangehangen in de middenstand (5):De coefficienten zijn gemeten met het roer aan de romp onder een helling
van 150. Bij andere heilingshoeken verschillen
ze niet noemenswaard.
Voor de berekening is het lateraaloppervlak van het roer gebruikt (zie paragraaf 5..)
32
-Tabel VII
Vollenhovese bol : Dwarskracht- en weerstandseigenschappen
van zwaard, romp en roer afzonderlijk.
onderdeel A(i)
¶Y(2)
a(2)
CD m graden experimenteel bepaaid smal zwaard : 0.83 0.070 _3,1 0.00081 breed zwaard 1.214 0.055 -14.1 0.00077
romp zonder loefbijter(14) 4.146 0.006 +1.3
0.00008 romp met loefbijter(14) 4.80 0.008 +0.9 0.00011
roer aan romp (5) 0.64 0.028 - 0.00032
berekend
smal zwaard 0.83 0.077 -
-Figuren
1.Vorm testwaterlijn en kromme van spantopperviakken 2.Illustratie prismatische coefficient
3.Krachtenspel op een voor-de-vind varend jacht en model
14.Krachtenspel op een aan-de-vind varend jacht en model (achtèraanzicht) 5.Krachtenspel op een aan-de-vind varend jacht en model (zijaanzicht) 6.Krachtenspel op een aan-de-vind varend jacht (bovenaanzicht)
1.Geschematiseerde inrichting en bevestiging van het model 8.Beproefde zwaarden en loefbijter
9.Weerstand schip, varend onder helling en met drift
1O.Vergelijking van de veerstand van Vollenhovese bol en kleijacht, rechtopvarend
zonder drift
11 .Snelheid-voor-de-wind
12.Snelheidsdiagram van een aan-de-wind varend jacht 13.Optimale sneiheid-in-de-wind
1.Inv1oed van de drifthoek op de invalshoek van het zell
15.Geometrische definities van het zwaard
16.Door zvaard geleverde dwarskracht bij gevarieerde invaishoek 17.Dwarskrachtcoefficienten van zwaarden, romp en roer
18.Door zwaard geleverde dwarskracht bij variabele sneiheid 19.Door zwaard geleverde dwarskracht bij variabele hellingshoek 20.Door zwaard geleverde dwarskracht bij variabele pijlhoek
21.Door de romp geleverde dwarskracht bij een variabele drifthoek
22.Door roer aan romp geleverde dwarskrachtbij een variabele roerhoek
23.Snelheidsveld naast de romp, zonder en. met een gröte drifthoek 214.Bijdrage van romp en zwaard aan de totaal vereiste dwarskracht. 25.Door zwaard ondervonden weerstand bij variabele invaishoek.
100
50
O,
OAPP
spantoppervlakken
spantopperviakken
waterlijn
watertijn
(A)
¿[(B)
ligging drukkingspunt romp in
tengte
tigging waterlijnzwaartepunt
¡n
Lengte
Fig. 1: Vorm testwatertijn en kromme van spantoppervtakken
10
FPP
3
6
7
8
g
prismatische coefficient
woterverptaatsing
oppervtakte
x LTWL
MODEL
M'(=
'.-
--S' (7s. verplaatsing
...'schuifgewicht
verpiaatsing,
schuifgewicht
J
I____________
/
-MODEL
ewicht
s= scharnier
uF
verptaat sing
schuifgewicht
Fig. 5 Krachtenspel op een aan -de-wind
varend Jacht en model (zijaanzicht)
Y
FD
R
=FL
hoek 3
hoek i + hoek 2
L
Fig. 6 : Krachtenspel op een aan-de-wind varend Jacht (:bovenaanzicht)
schijnbare wind
drifthoek
/
'.7
J)
/
f
-
r
f
r /t"
I--,"
.
/
/
/
/
/
/
/
ÇY
'J
t/
Fig. 7 : Geschematiseerde inrichting en bevestiging van een model
f
//
//
/
/
_.-)
/
/
/
'I
J //
f
/
/
/
/
J //
/
i
I
C
.Loefbijter
200
150
;100
50
o
schip rechtop
smal zwaard
toespoor 1.5°
helting
10!-
15°-20°
we erst andstoenam e
door heWng en drift.
> golf weerstand.
wrijvingsweerstand.
kn.
Hg. 9
: Weerstand schip, varend ander beiJing en met drift0
3
5
6
7
0
2
3
o
VoLLen hove se bot
snetheid, schip
rn/s.
3
4
5.
6
7
- knoop.
ig. 10 : Vergel ljking van de weerstand van Volienhovese bo) èfl kIe11jacht,
rechtop varend zonder drift
4-a