• Nie Znaleziono Wyników

Widok Vlaamse dagboekexperimenten en de jaren 1960 en daarna. Enkele zijdelingse bedenkingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Widok Vlaamse dagboekexperimenten en de jaren 1960 en daarna. Enkele zijdelingse bedenkingen"

Copied!
11
0
0

Pełen tekst

(1)

Wrocław 2011

Matthieu SERGIER (Facultés universitaires Saint-Louis Bruxelles / Université catholique de Louvain)

Vlaamse dagboekexperimenten en de jaren 1960 (en daarna). Enkele zijdelingse bedenkingen

Abstract

Most of the Flemish authors who are traditionally associated with the so-called experimental move- ment published diaries in the late 1960s and the 1970s. This article provides some explanation for this generation’s predilection for the diary genre, a proclivity that can also be noticed in the United States of America and Canada. Starting from a discussion on the definition of the diary genre, I use three theses to shed light on this phenomenon. First of all, the fact that the diary genre has histori- cally been considered as a subgenre. Secondly, the diary is a place of freedom and allows a lot of li- terary experimentation. Finally, the diary is a genre that powerfully defies history and its linearity.

Inleiding

Wie een blik werpt op de Vlaamse dagboeken die in Vlaanderen op het einde van de jaren zestig en in de jaren zeventig gepubliceerd werden, komt tot de vast- stelling dat veel beoefenaars van het zogenaamde experimenterende proza1 zich aan het dagboek hebben gewaagd en dat naar die voorliefde voor het genre nauwe- lijks onderzoek werd gevoerd.2 Vertrouwde namen zijn uiteraard Ivo Michiels (1923) met zijn al in 1959 verschenen Ikjes sprokkelen. Journal brut en Paul de Wispelaere (1928) wiens Paul-tegenpaul in 1970 op de markt kwam. Beiden hebben het daar niet bij gelaten. Michiels’ Journal brut gaf aanleiding tot een gelijknamige cyclus die tien delen zou tellen3 en in 1992 verscheen van Paul de Wispelaere Het verkoolde alfabet. Dagboek 1990–1991. Aan die twee kun- nen verder een hele resem andere namen toegevoegd worden: Jan Emiel Daele

1 Zie in dat verband Hugo Brems (2006: 287 e.v.).

2 Ik gebruik bewust het woord ‘nauwelijks’ gezien de wetenschappelijke belangstelling van Hans Vandevoorde voor het fenomeen (2009 & 2011).

3 Op deze cyclus volgde in 2011 nog Mag ik spreken? Journal Brut — een reconstructie.

(2)

(1942–1978), René Gysen (1927–1969), Marc Insingel (1935), Daniël Robbe- rechts (1937–1992), Willy Roggeman (1934), Julien Weverbergh (1930) en Jan Walravens (1920–1965). Dat die tendens zich echter niet uitsluitend tot Vlaamse schrijvers heeft beperkt, laat bijvoorbeeld Jeroen Brouwers’ toenmalige literaire productie zien4 alsook Jacq Firmin Vogelaar (1944) en zijn driedelige reeks ‘Ope- raties’.5 Die dagboeken zijn bewuste constructies, gearrangeerde en gestileerde teksten die “in hoge mate een reflectie op het schrijven zelf bevatten”, om Hans Vandevoordes (2011: 206) termen te gebruiken. Vaak is die tekstmanipulatie zo- danig indringend dat de dagboekvorm an sich erdoor geproblematiseerd wordt.

Die publicaties bestaan niet enkel uit dagboekfragmenten. Zij staan open voor andere genres en uitdagingen op vormelijk en inhoudelijk vlak. Hans Vandevoor- de aarzelt dan ook niet om van ‘nouveau journal’ te spreken6, of voor sommige gevallen van “encyclopedisch dagboek”. “[D]oor de verschillende, hybride tekst- soorten die het incorporeert [creëert het] een soort menggenre, dat we als ‘en- cyclopedisch’ zouden kunnen bestempelen” (2009: 43). Waarom net encyclope- disch? Zo een dagboek probeert volgens Hans Vandevoorde “een summum te zijn van de ervaringen en kennis die een auteur tijdens een bepaalde periode heeft opgedaan. [Het] is een mengsel van zelfbeschouwing, reflectie over het schrijven, lectuurnotities, beschrijvingen, aforismen, brieven en ook fictionele fragmenten”

(2009: 50).

In wat volgt wil ik aan de hand van een korte reflectie over het dagboek- genre een bescheiden poging ondernemen om uitleg te bieden voor de vatbaarheid van de late jaren zestig en de jaren zeventig voor het dagboekgenre. Wat voor voordelen had het dagboek aan deze schrijvers te bieden? Wat waren de poëti- cale troeven van het dagboek, in die specifieke culturele context, waarover andere genres niet beschikten? Al die beoefenaars van het experiment gingen weliswaar niet plotseling nog enkel dagboeken uitgeven, maar die plotse voorliefde voor het genre kan toch niet over het hoofd gezien worden.

Een genre omschrijven

Er bestaan zeer uiteenlopende definities van het dagboekgenre.7 Een vaak voorko- mend element uit die definities is de ordening van het dagboek die op de dagen be-

4 Ik denk hier meer bepaald aan Groetjes uit Brussel, Ansichtkarten, over liefde, literatuur en dood (1969), Zonder trommels en trompetten (1973), Zachtjes knetteren de letteren (1975), Mijn Vlaamse jaren (1978) en Kladboek (1979).

5 Kaleidiafragmenten. Operaties 1 (1970), Raadsels van het rund. Operaties 2 (1978), Alles vlees. Operaties 3 (1980).

6 Vandevoorde (2009 & 2011).

7 Voor pogingen tot definitie van het genre verwijs ik naar Braud (2006: 9), Caerter (2002: 6), Corrado (2000: 67), Didier (1976: 9 e.v.), Gilot (1978: 1), Girard (1963: 34), Kagle (1979: 15),

neerlandica.indb 148

neerlandica.indb 148 2012-06-18 15:27:252012-06-18 15:27:25

Neerlandica Wratislaviensia 20, 2011

© for this edition by CNS

(3)

rust.8 Daarmee wordt niet bedoeld dat er iedere dag opnieuw een gedateerde notitie wordt toegevoegd, maar wel dat de structuur van het boek door de indelingen in da- gen wordt bepaald. Toch fungeert die specifieke vormgeving niet als een element dat op om het even welk dagboek van toepassing zou zijn. Regelmatig verschijnen dagboeken waarvan de structuur niet door de dagen maar wel door de maanden wordt bepaald, zoals Paul de Wispelaeres Het verkoolde alfabet (1992) bijvoorbeeld. Wel bijzonder singulariserend is de definitie die de Franse theoretici Philippe Lejeune en Catherine Bogaert (2003: 8) hanteren: “Le journal intime est une série de tra- ces datées” — een reeks gedateerde sporen. Die combinatie van data en opeenvol- ging volstaat inderdaad om het dagboek niet te verwarren met zijn meest verwante genres zoals ‘cahiers’, ‘gedachten’, ‘memoires’, ‘notities’ of nog ‘aantekeningen’.

Daarenboven kan die minimale definitie daarna nog aangevuld worden met een hele reeks andere vaak voorkomende vormelijke en inhoudelijke kenmerken (zonder dat tussen vorm en inhoud een al te strakke grens wordt getrokken) die in de andere definities aan het dagboek worden toegekend. Met een dergelijke aanpak van het genre sluit ik aan bij de cognitieve genrebenadering die Lars Bernaerts (2013: 5) voorstelt in zijn artikel ‘Schrijven als gebeurtenis’: genres worden er beschouwd als “een vage (fuzzy) cluster van kenmerken en als een systeem van semantische, syntactische en pragmatische voorkeuren (priority systems met preference rules, die uitmonden in prototypes)”. Al deze kenmerken samen geven uiting aan een prototypisch dagboek, ook al bestaan de individuele verschijningsvormen van het dagboek in grote mate slechts uit een selectie van die kenmerken. Bovendien, voegt Bernaerts daar nog aan toe, “ondergaan individuele teksten die tot een bepaald gen- re behoren, verdere modificaties”: het genre staat altijd open voor verdere innovatie door middel van variaties, transformaties en originele combinaties.

Waaruit zou zo een prototypisch dagboek bestaan? Ik begin met de meest voorkomende vormelijke kenmerken. Het dagboek wordt ten eerste gekenmerkt door zijn discontinuïteit.9 Het bestaat uit een reeks fragmenten die elkaar op vor- melijk (maar ook op inhoudelijk) vlak op een zowel logische als onlogische ma- nier kunnen aflossen. Een logisch verband tussen de notities hoeft er inderdaad niet te zijn. Wat in het dagboek opgenomen wordt, is toch in grote mate bepaald door de contingentie van de werkelijkheid. Het dagboek mag dan wel als een geheugensteun dienen, de vorm ervan verplicht de auteur helemaal niet om er een strak georganiseerd geheugen van te maken. Het tweede vaak voorkomende kenmerk is het respect voor de kalender. Nog anders uitgedrukt: het dagboek be- antwoordt aan een chronologische opstelling.10 Derde kenmerk: de afwezigheid

Lejeune & Bogaert (2003: 8), Martinson (2003: 5), Nussbaum (1988:130), Podnieks (2000: 43), Rannaud (1978: 285), Rosenwald (1988: 5).

8 Dat element komt inderdaad voor bij Braud, Caerter, Corrado, Gilot, Girard, Nussbaum, Podnieks en Rannaud,

9 Braud (2006: 177), Didier (1976: 9 e.v.), Rannaud (1978: 285), Rosenwald (1988: 5).

10 Podnieks (2000: 43), Rosenwald (1988: 5).

(4)

van einde. Het kan gebeuren dat het dagboek zijn beginpunt ter sprake brengt (denk aan het dagboek van Anne Frank), maar zeer zelden wordt het einde van het dagboek als zodanig vermeld (denk opnieuw aan het dagboek van Anne Frank).11 Het laatste vaak voorkomende vormelijke kenmerk is de overeenstemming tussen schrijver, verteller en personage.12 Dat laatste kenmerk is echter voor om het even welke traditionele autobiografische tekst van toepassing.

Wat voor inhoudelijke kenmerken worden er traditiegetrouw aan het dagboek toegekend? Ten eerste, het dagboek bevat gebeurtenissen en gedachten die berus- ten op de persoonlijke ervaring van de auteur.13 Die gebeurtenissen en gedachten kunnen betrekking hebben zowel op een heel bestaan als op een korte periode.

Ten tweede, het kan tot op zekere hoogte beschouwd worden als een kroniek van de periode waarin de auteur leeft.14 Een derde kenmerk dat doorgaans aan het dagboek wordt toegekend is zijn intiem karakter.15 Sommige vooraanstaande the- oretici van het dagboek, zoals Philippe Lejeune, tekenen wel bezwaar aan tegen de associatie tussen dagboek en intimiteit. Dat is vooral het geval in de francofo- nie, waar het dagboek de naam ‘journal intime’ draagt. Philippe Lejeune spreekt dan ook liever van ‘journal personnel’. Want het dagboek hoeft nu eenmaal niet zo intiem te zijn, laat de literatuurgeschiedenis zien. En wat onze casus betreft:

hoe intiem is een dagboek wanneer het voor publicatie bedoeld is? Dat probleem stelt zich ook voor zeer traditionele dagboeken: wie iets neerschrijft, zelfs zijn intiemste gedachten, loopt sowieso het gevaar om gelezen te worden. Bovendien komt het heel zelden voor dat een auteur zijn dagboeken vernietigt, zelfs wanneer hij zijn einde voelt naderen. En waarom geeft de auteur in zijn testament soms instructies over wat er na zijn dood met zijn dagboek moet gebeuren?16 In een zekere mate is ieder dagboek dus tegelijkertijd intiem en ‘extiem’: het onthult iets over het innerlijke leven van de schrijver, iets dat allicht door de maatschappij niet gezien zou mogen worden, was het maar voor een deel. Maar tegelijkertijd zorgt het geschreven karakter van het dagboek ervoor dat er gespeeld wordt met (het gevaar van) de zichtbaarheid voor de andere, alsof het geschrevene slechts door middel van die specifieke zichtbaarheid voor anderen geauthentificeerd kon wor- den.17 Vierde inhoudelijk kenmerk: het dagboek bevat een tekstueel zelfbeeld van zijn auteur, een ‘ethos’.18 In dat opzicht hoeft de auteur zich in zijn zelfbe-

11 Braud (2006: 178), Lejeune (2000: 209211), Podnieks (2000: 43).

12 Corrado (2000: 67), Podnieks (2000: 43), Rosenwald (1988: 5).

13 Braud (2006: 9), Carter (2002: 6), Corrado (2000: 7), Girard (1963: 34), Nussbaum (1988:130), Podnieks (2000: 43), Rosenwald (1988: 5). Uiteraard houdt dit kenmerk geen rekening met de fictionele dagboeken bijvoorbeeld, waarin het leven van iemand anders wordt verteld.

14 Braud (2006: 9), Kagle (1979: 15), Podnieks (2000: 43).

15 Braud (2006: 9), Didier (1976: 9).

16 Zie in verband met de toekomstige lezer van het dagboek onder meer Braud (2006: 221 e.v.).

17 Zie in dat verband: Derrida (2006: 8699 & 9394), Braud (2006: 74) & Simonet-Tenant (2004: 19).

18 In dat verband verwijs ik naar Amossy (1999 & 2009); Maingueneau (2004: 203221);

Meizoz (2007 & 2009); Vandevoorde (2009).

neerlandica.indb 150

neerlandica.indb 150 2012-06-18 15:27:262012-06-18 15:27:26

Neerlandica Wratislaviensia 20, 2011

© for this edition by CNS

(5)

schrijving niet aan de waarheid te houden. Het kan voor hem een mooie gelegen- heid zijn om zich op een of andere manier opnieuw uit te vinden en aan de wereld te tonen.19 Ten vijfde: het dagboek is retrospectief, maar de afstand tussen het gebeuren en het schrijven van dat gebeuren blijft redelijk kort.20 Wat die tijds- spanne tussen het gebeuren en het schriftelijk relaas van dat gebeuren betreft, valt er een opmerkelijk verschil met andere autobiografische genres aan te duiden.

De korte afstand tussen het feit en het schriftelijk relaas ervan laat minder ruimte voor de diepgaande interpretatie van het verleden. Natuurlijk kan de auteur, in zijn bewerkt dagboek, inspelen op het effect van de directe weergave van de werke- lijkheid, alsof het een stilistisch procedé was. Laatste kenmerk: het dagboek bevat het idee van een traject dat afgelegd wordt, waarin niet de bestemming van belang is, maar wel het parcours an sich. Gérald Rannaud (1978: 285) beschrijft het dag- boek als “écriture spécifique dont les caractères seraient la quotidienneté, quelque chose aussi comme la continuité du discontinu et une intention d’itinéraire, qu’il soit spirituel, intellectuel ou autre. […] Il pourra même s’agir d’une marche vers rien où l’enjeu n’est pas le but à atteindre mais le voyage à faire.”

De Sixties, hun impact en het dagboek

Hoe merkwaardig dat ook kan lijken, is het volgens mij niet aan de hand van die kenmerken (of maar in een zeer geringe mate) dat de voorkeur van de ex- perimentelen voor het dagboekgenre in de late jaren zestig en in de jaren zeventig verklaard kan worden. Voor die specifieke generische gevoeligheid kan volgens mij een driedubbele uitleg gegeven worden.

Ten eerste is er het feit dat het dagboek historisch gezien als een tweederangs genre wordt beschouwd. “[L]a critique, en général, depuis deux siècles, dénie tou- te valeur artistique au journal. Elle le relègue au rôle de document historique ou littéraire, quand elle ne voit pas en lui l’un des symptômes les moins équivoques de la décadence de la sensibilité artistique”, beweert Michel Braud.21 En dat is zo gebleven tot er op academisch niveau en op een grotere schaal onderzoek naar werd gevoerd. Ik denk meer bepaald aan het werk van mensen als Philippe Le- jeune en Béatrice Didier in de jaren zeventig van de vorige eeuw.

Voor de Franse theoreticus Maurice Blanchot (1959: 229) zou de biografische auteur veel te gemakkelijk herkenbaar blijven in de tekst om voor enig literair ge- halte borg te staan. Wat Roland Barthes (1984) betreft, hij vindt dat het dagboek

19 Zie in dat verband Braud (2006: 255256), Didier (1976: 55), Kagle & Gramegna (1996:

39), Knapp (1987: 224), Kunz-Westerhoff (2005: 16) & Porter Abbott (1984: 48; 49).

20 Carter (2002: 6) & Didier (1976: 9 e.v.).

21 Michel Braud (2006: 260). In het tweede deel van het citaat verwijst Braud naar Roger Caillois, ‘Journaux d’écrivains’, in: Chroniques de Babel, Paris, Denoël-Gonthier, 1981, p. 96. Voor een gelijkaardige vaststelling maar dan met betrekking op de Angelsaksische wereld verwijs ik naar Cynthia Huff (1989: 6).

(6)

te zeer beïnvloed wordt door de contingentie van de alledaagse realiteit om een noemenswaardig harmonisch — en vandaar “literair” — geheel op te leveren.

Ook de afwezigheid van welomschreven regels of interne logica behoort volgens Barthes tot de minpunten van het genre.

Kritiek vanuit Nederlandstalige hoek staat in W.F. Hermans’‘Opmars der dagboekaniers’ (1979: 343–378) te lezen. Voor Hermans bestaan er drie soorten dagboeken: teksten die interesse wekken vanwege hun beschrijvend gehalte (denk aan reisdagboeken), dagboeken geschreven door figuren die zodanig belangwek- kend zijn dat ze de nieuwsgierigheid van de lezer prikkelen, en ten derde dagboe- ken die niets te vertellen hebben, gewoon omdat de auteur nooit iets noemens- waardigs uitgevoerd heeft. Het is wel opmerkelijk dat in alle drie de gevallen het aandeel van het genre gezocht wordt in zijn vermogen om als spiegel van de rea- liteit op te treden, of die realiteit nu bestaat uit de beschrijving van een leven of van een (wetenschappelijke, historische) ruimte maakt niet uit. En als Hermans zich iets verder subjectiever gaat uitdrukken, is alle literair respect voor het genre verdwenen: “Ik heb zelf ook een dagboek. Ik zie niet in waarom ik het publiceren zou. ´t Is voor een deel alleen maar de tegenhanger van een agenda. Je gaat toch ook je agenda niet laten drukken?” (353). Hermans’ strenge kritiek wordt door Hans Warren (zelf een verwoed dagboekschrijver) in diens Het dagboek als kunst- vorm (1987) getemperd. Daarin maakt Warren duidelijk dat Nederland en Vlaan- deren wel over een dagboektraditie beschikken, dat dergelijke egodocumenten ook op een trouw lezerspubliek mogen rekenen en dat aan het genre zelfs een zekere literaire waarde gehecht kan worden — hoewel Warren kunst en kwaliteit uitsluitend lijkt te verbinden met het vakmanschap waarmee het oorspronkelijke dagboek bewerkt wordt tot een publiceerbaar document.

Om terug te komen tot het dagboek en de jaren zestig: mijn oordeel is dat de contestatiegeest van de jaren zestig, waarin de literatuur, met een grote ‘L’, zelf op losse schroeven werd gezet, uiteraard bijzonder ontvankelijk was voor zwarte schapen als het dagboekgenre. Het kaft van Daniël Robberechts’ De gro- te schaamlippen (1969) laat bijvoorbeeld een handgeschreven tekst zien waarin de auteur meldt dat hij een “ongeromanceerd introspectief” genre bedrijft terwijl hij eigenlijk wel weet dat hij leeft in een maatschappij die dergelijke geschriften

“voor onvergefelijk onzedig houdt”.

Verder wordt het dagboekgenre regelmatig omschreven als een subversief genre, als een dreiging voor het literaire establishment. En dat past uiteraard op- nieuw zeer goed bij die contestatiegeest van de jaren 1960. Waarom subversief?

Vanwege het feit dat het, vanuit een sociaal en historisch standpunt, een genre is dat door onderdrukte bevolkingsgroepen wordt bedreven. Een mooi voorbeeld daarvan is het onderzoek van Elizabeth Podnieks naar het dagboek van modernis- tische dagboekschrijfsters. Figuren als Virginia Woolf, Antonia White, Elizabeth Smart en Anaïs Nin, beweert Podnieks, hielden een dagboek bij met de heimelijke bedoeling dat op een dag te publiceren, ondanks het feit, of misschien wel net

neerlandica.indb 152

neerlandica.indb 152 2012-06-18 15:27:262012-06-18 15:27:26

Neerlandica Wratislaviensia 20, 2011

© for this edition by CNS

(7)

omwille van het feit dat die boeken vol intimistische gedachten stonden die niet strookten met de toenmalige maatschappelijke beeldvorming rond de vrouw22:

“Women’s inscriptions of taboo experiences, coupled with their ‘shaping’ of sto- ries within diaries intended for audiences, underscore my argument that women’s diaries are subversive spaces” (Podnieks 2000: 6–7). Het genre vertoont met an- dere woorden de neiging om clandestien te zijn, in zichzelf gekeerd; het lijkt wel een onzichtbare macht die des te dreigender is daar van meet af aan ook het gevaar bestaat dat het plotseling openbaar wordt.

Een andere troef van het dagboekgenre is uiteraard de vrijheid die het gen- re toelaat om allerhande experimenten uit te voeren. Het discontinue karakter en de datering zijn in feite de twee enige regels waaraan de dagboekschrijver geacht wordt zich te houden. In de secundaire literatuur wordt het dagboek regel- matig beschreven als een vormloos genre zonder verplichtingen, louter creativi- teit, een genre waar je echt alles aan kwijt kunt. In dat opzicht kan het dagboek als een uitdaging aan de literatuur beschouwd worden, “[e]t c’est par ce défi qu’il prétend être littéraire” (Braud 2006: 271).23 De auteur wordt een maximum aan vrijheid gelaten en die vrijheid past uiteraard zeer goed bij de jaren 1960, een tijdperk “où il est interdit d’interdire” en “où il faut jouir sans entrave”, om en- kele Franse revolutionaire spandoeklijfspreuken te citeren. Merkwaardig daarbij is dat die plotse interesse voor het dagboekgenre geen geïsoleerd geval is. Veel van de vooraanstaande vertegenwoordigers van de Amerikaanse ‘beat generation’

waren dagboekschrijvers. In haar artikel ‘Journal as genre and published text: beat avant-garde writing practices’ (2004) gaat Jane E. Falk in op de dagboekpraktijken van Jack Kerouac (1922–1969), Gary Snyder (1930), Allen Ginsberg (1926–1997) en van de dichteres Joanne Kyger (1934). Ik citeer hier een deel van haar conclu- sie: “[T]heir particular journal practice also embodied various theoretical stances evident in the experimental nature of their writing […]. Publication of these jour- nals was therefore important for the movement because they were a medium that departed from the existing mainstream”. Onder invloed van de Franse Nouveau Roman werd ook in Quebec in de jaren zestig aan dagboekexperimenten gedaan, staat bij Valérie Raoul (1993: 10) te lezen. Het zou uiteraard interessant zijn om na te gaan of in Frankrijk zelf de Nouveau Roman een zekere invloed heeft uitgeoe- fend op het dagboekschrijven.

Ook mijn derde hypothese is verbonden met de tijdsgeest van de jaren zes- tig, een periode die gekenmerkt wordt door een bijzonder grote ontevredenheid

22 In dat verband schrijft Judy Simons: “In an age when silence was generally considered to be a female virtue, and modesty a characteristic young girls were encouraged to develop, it was to their journals that women turned, when other channels of communication were closed to them. For some, even the act of writing a diary was considered to be subversive, with its emphasis on self-agrandisse- ment and its invitation at articulate clandestine thoughts” (Simons, 1990: 3).

23 Zie verder: Brolsma (1982: 16); Bunkers (2001: 19; 1996: 1); Carter (2002: 6); Corrado (2000: 6); Didier (1976: 78; 1920; 140); Falk (1987: 183); Girard (1963: 598).

(8)

met de richting die de geschiedenis aan het opgaan is. Volgens mij is het dagboek het genre bij uitstek om de lineaire tijd, en dus ook de geschiedenis, uit te dagen.

De dagboekschrijver moet respect tonen voor de kalendertijd, tegelijkertijd geeft hij een welbepaalde vorm aan de tijd, een vorm die de kalender, en dus de ge- schiedenis ook geweld kan aandoen. Het genre plakt zodanig aan de geschie- denis dat het meteen ook de literaire vormgeving is waarmee die tijdsopvatting uitgedaagd kan worden. Hoe komt dat ongenoegen dan concreet tot uitdrukking?

Dat kan gewoon letterlijk gebeuren. In De goddelijke hagedisjes (1969) verde- digt Willy Roggeman, door Nietzsche geïnspireerd, de stelling dat een lineaire geschiedenisopvatting gewoon onhoudbaar is: “Er is geen evolutie, geen ketting.

Er is alleen de sprong in het niets die ons de kans geeft op het alles” (120). Nog zo een voorbeeld waarin letterlijk in opstand wordt getreden tegen de tijdbalk staat op bladzijde 51 van Robberechts’ De grote schaamlippen:

Aanvankelijk is het schrijven wellicht een protest tegen het leven, de vergoeding van een ge- mis. […] Zodat het genot van de vormgeving wellicht niets anders is dan het genot om het le- ven de les te spellen, het te hervormen, het eens een niet ontgoochelende realiteit tegenover te stellen. En dat de verrijzenis van het vlees daardoor in elke schrijver aanwezig is als het begin van het leven waar eindelijk eens alles zal gebeuren zoals het altijd al behoorde te gebeuren.

Hier wordt tegenover de ontgoochelende historische realiteit als het ware een godgelijke schrijver gesteld, die het mogelijk maakt om opnieuw te beginnen. Dat laatste geeft me de gelegenheid om over te gaan naar de tweede manier waarop dat misnoegen tekstueel tot uitdrukking komt, en dat is het cyclische karakter van deze dagboeken. Op theoretisch vlak put ik hier mijn inspiratie uit Jean-Fran- çois Hamels boek Revenances de l’histoire (2006) over het motief van de herha- ling en de cyclus in de literatuur. Beide geven volgens Hamel uitdrukking aan een ongenoegen met de lineaire tijdsopvatting. Preciezer uitgedrukt: die motieven la- ten zien in hoeverre een lineaire tijdsopvatting het onmogelijk maakt om trauma’s uit het verleden op een efficiënte manier te verwerken. In wat volgt worden en- kele dagboeken genoemd uit het einde van de jaren zestig of uit de jaren zeventig die op basis van hun cyclisch karakter uitdrukking geven aan een dergelijk onbe- hagen. Ivo Michiels’ Journal brut. Ikjes sprokkelen eindigt met een doorverwij- zing naar het incipit. Datzelfde boek gaat over de verwerking van een verleden dat maar blijft voortspoken, of ‘voortstinken’. De grote schaamlippen van Daniël Robberechts besluit op een cyclische manier met een terugkeer naar de kinderti- jd en gaat over de schrijvers ontevredenheid met zijn persoonlijke geschiedenis.

Paul- tegenpaul, van Paul de Wispelaere, eindigt met het idee van wedergeboorte en de opkomst van de lente. Een gelijkaardige cyclische dynamiek valt trouwens in De Wispelaeres tweede dagboek, Het verkoolde alfabet, te bespeuren. Daar gaat het ongenoegen met de lineaire tijd hand in hand met een cyclische opvatting van het bestaan:

neerlandica.indb 154

neerlandica.indb 154 2012-06-18 15:27:262012-06-18 15:27:26

Neerlandica Wratislaviensia 20, 2011

© for this edition by CNS

(9)

Iemands jeugd is het ergste wat hij kan verliezen, en wie die volledig kwijt is, kan zich geen jaloezie meer veroorloven. Ik heb vannacht een vreemde droom gehad. Ik was heel oud gewor- den en zag mezelf in een houding als op die laatste foto van Chaplin, die ik ergens in een boek beschreven heb. En jij [zijn vrouw, Ilse] zat naast mij, maar in het gezelschap van een andere, veel jongere man. Je rechterhand lag op mijn voorhoofd, en hij hield je linkerhand vast. Hij leek op een goede vriend van ons, en daar was ik diep gelukkig om. Ik wist dat je niet alleen zou zijn, en keek hem dankbaar aan. (311)

Conclusie

In deze bijdrage heb ik de vinger willen leggen op een fenomeen dat tot op heden onderbelicht is gebleven in de Nederlandse letterkunde, met name de voorliefde van de experimenterende letterkunde uit het einde van de jaren 1960 en de jaren 1970 voor het dagboekgenre. Die voorkeur is in die tijd ook buiten de grenzen van het Nederlandse taalgebied zichtbaar. Om de verhouding tussen die gevoe- ligheid en de tijdsgeest te belichten werd nader ingegaan op enkele raakvlakken die merkwaardig genoeg niet overeenstemmen met prototypische kenmerken van het genre maar wel met de socioculturele en filosofische functies die aan het genre toegekend kunnen worden. Zo werd aangenomen dat het dagboek en de periode in kwestie elkaar ontmoeten in de contestatiegeest, de vrijheids- drang en de uitdaging van de geschiedenis. Die voorkeur voor het dagboek vergt uiteraard nog verder onderzoek en nuancering, zowel vanuit een tekstanalytische invalshoek als vanuit het oogpunt van de literatuurgeschiedenis en de literatuurso- ciologie. Ik hoop dan ook dat deze bescheiden bijdrage op een stimulerende wijze de aandacht heeft kunnen vestigen op een binnen de neerlandistiek vrij miskend gebleven genre.

Literatuuropgave

Amossy Ruth, 1999. Images de soi dans le discours: la construction de l’ethos, Lausanne, Dela- chaux & Niestlé.

Amossy Ruth, 2009. “La double nature de l’image d’auteur”, in Argumentation & analyse du dis- cours, 3, 2009; geraadpleegd 12 augustus 2010 op http://aad.revues.org/index662.html.

Barthes Roland, 1984. Le Bruissement de la langue, Paris, Seuil.

Bernaerts Lars, 2013. “Schrijven als gebeurtenis. De omwerking van het dagboek in Ivo Michiels’

Journal brut”, in Interférences littéraires / Literaire interferenties, 10, 2013. (te verschijnen) Blanchot Maurice, 1959. Le Livre à venir, Paris, Gallimard.

Braud Michel, 2006. La forme des jours: pour une poétique du journal personnel, Paris, Seuil.

Brems Hugo, 2006. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse litera- tuur 1945–2005, Amsterdam, Bert Bakker.

Brouwers Jeroen, 1969. Groetjes uit Brussel, Ansichtkarten, over liefde, literatuur en dood, Brussel, Manteau.

Brouwers Jeroen, 1973. Zonder trommels en trompetten, Brussel, Manteau.

(10)

Brouwers Jeroen, 1975. Zachtjes knetteren de letteren, Amsterdam, De Arbeiderspers.

Brouwers Jeroen, 1978. Mijn Vlaamse jaren, Amsterdam, De Arbeiderspers.

Brouwers Jeroen, 1979. Kladboek, Amsterdam, Arbeiderspers.

Burssens Gaston, 1945. Fabula Rasa. Proeve van objectief dagboek, Antwerpen, De Sikkel.

Carter Kathryn, 2002. The Small Details of Life. Twenty Diaries by Women in Canada, 1830–1996, Toronto/ Buffalo/ London, University of Toronto Press.

Corrado Danielle, 2000. Le journal intime en Espagne, Aix-en-Provence, Publications de l’Université de Provence.

Derrida Jacques, 2006. “Dialogue entre Jacques Derrida, Philippe Lacoue-Labarthe et Jean-Luc Nancy”, in Rue Descartes, 52 (2), 2006, p. 86–99, p. 93–94.

De Wispelaere Paul, 1970. Paul- tegenpaul, Den Haag, Nijgh & Van Ditmar.

De Wispelaere Paul, 1992. Het verkoolde alfabet. Dagboek 1990–1991, Amsterdam, De Arbeiders- pers.

Didier Béatrice, 1976. Le journal intime, Paris, P.U.F.

Falk Jane E., 2004. “Journal as genre and published text: beat avant-garde writing practices”, in University of Toronto quarterly: a Canadian journal of the humanities, jg. 73, nr. 4, pp.

991–1002.

Gilliams Maurice, 1943. De man voor het venster. Aantekeningen, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel.

Gilot Michel, 1978. “Quelques pas vers le journal intime”, in Del Litto Victor, 1978. Le journal intime et ses formes littéraires, Actes du Colloque de septembre 1975 (Grenoble), Genève, Droz, pp. 1–17.

Girard Alain, 1963. Le journal intime, Paris, P.U.F.

Hamel Jean-François, 2006. Revenances de l’histoire. Répétition, narrativité, modernité, Paris, Les éditions de minuit.

Hermans Willem Frederik, 1979. Houten leeuwen en leeuwen van goud, Amsterdam, De Bezige Bij.

Kagle Steven, 1979. American diary literature. 1620–1799, Boston, Twayne Publisher.

Lejeune Philippe, 2000. “Comment finissent les journaux”, in Genèses du “je”. Manuscrits et autobio- graphie. Sous la direction de Philippe Lejeune et Catherine Viollet, CNRS, Paris, pp. 209–238.

Lejeune Philippe & Bogaert Catherine, 2003. Un journal à soi. Histoire d’une pratique, Paris. Textuel.

Maingueneau Dominique, 2004. Le discours littéraire: paratopie et scène d’énonciation, Paris, Ar- mand Colin.

Martinson Deborah, 2003. In the presence of audience: The self in diaries and fiction, Columbus, Ohio State University Press.

Meizoz Jerôme, 2007. Postures littéraires. Mises en scène modernes de l’auteur. Essai, Genève, Slatkine érudition.

Meizoz Jérôme, 2009. « Ce que l’on fait dire au silence: posture, ethos, image d’auteur » in Ar- gumentation & analyse du discours, nr. 3, [Online], gepubliceerd op 15 oktober 2009. URL:

http://aad.revues.org/index667.html. Geraadpleegd op 12 augustus 2010.

Michiels Ivo, 1958. Ikjes sprokkelen. Journal brut, Antwerpen, Ontwikkeling.

Michiels Ivo, 2011. Mag ik spreken? Journal Brut — een reconstructie, Amsterdam, De Bezige Bij.

Nussbaum Felicity. A, 1988. “Toward Conceptualizing Diary”, in Olney James [ed.], Studies in Au- tobiography, Oxford, Oxford Univ. Press, pp. 128–140.

Podnieks Elizabeth, 2000. Daily Modernism: The Literary Diaries of Virginia Woolf, Antonia White, Elizabeth Smart, and Anais Nin, Montreal / Kingston, McGill-Queens University Press.

Rannaud Gérald, 1978. “Le journal intime: de la rédaction à la publication. Essai d’approche socio- logique d’un genre littéraire”, in Del Litto Victor (ed.), 1978. Le journal intime et ses formes littéraires, Actes du Colloque de septembre 1975 (Grenoble), Genève, Droz, pp. 277–287.

Raoul Valerie, 1993. Distinctly narcissistic: Diary fiction in Quebec, Toronto, Toronto University Press.

neerlandica.indb 156

neerlandica.indb 156 2012-06-18 15:27:262012-06-18 15:27:26

Neerlandica Wratislaviensia 20, 2011

© for this edition by CNS

(11)

Robberechts Daniël, 1969. De grote schaamlippen. Een dynamische zelfbeschrijving, Den Haag/

Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar.

Rosenwald Lawrence, 1988. Emerson and the Art of the Diary, New York/ Oxford, Oxford Univer- sity Press.

Simonet-Tenant Françoise, 2004. Le Journal intime. Genre littéraire et écriture ordinaire. Avant- propos de Philippe Lejeune, Paris, Teraedre.

Vandevoorde Hans, 2009. “Le nouveau journal in de Nederlandse literatuur. De experimentele ency- clopedische roman: tussen archief en autofictie”, in Studia Germanica Gandensia Libri, Gent, Academia Press, pp. 43–56.

Vandevoorde Hans, 2011. “Het leven is niet goed’. Jan Biorix als exponent van ‘le nouveau jour- nal’”, in Bernaerts Lars, Vandevoorde Hans & Vervaeck Bart (ed.), Jan

Walravens en het experiment, Gent, Ginkgo/Academia Press, pp. 199–213 (SEL-reeks nr. 1).

Vogelaar Jacq Firmin, 1970. Kaleidiafragmenten. Operaties 1, Amsterdam, Meulenhoff.

Vogelaar Jacq Firmin, 1978. Raadsels van het rund. Operaties 2, Amsterdam, De Bezige Bij.

Vogelaar Jacq Firmin, 1980. Alles vlees. Operaties 3, Amsterdam, De Bezige Bij.

Warren Hans, 1987. Het dagboek als kunstvorm, Amsterdam, Bert Bakker.

Cytaty

Powiązane dokumenty

In both conventional and airborne wind energy land used can be divided into the whole area usually determining power (in MW)/land (in km²) ratio for a farm of machines, and the ar-

At the same time, this encyclical challenges conventional applications of these concepts in local and global affairs, offering an ethics perspective with minimal palatability in

próbek zgrzewów wykonanych w warunkach minimal- nych i maksymalnych do dopuszczalnej wartości naprę- żeń wzdłużnych w ściance rury polietylenowej poddanej działaniu

New minimum remuneration for foreigners has been in effect since 21 December 2013 that is required for the granting of a limited time residence permit in order to work in

Przede wszystkim więc niech czerpie się ją z czytania i roz- ważania Pisma Świętego, ale także karmi się przez studium świętych ojców i doktorów Kościoła oraz

Augustynem, którego życie i dzieło (słynne jest jego tłumaczenie Wyznań, New York 1991) poznał na tyle, by stać się kompetentnym jego znawcą.. Obecne wydanie, jest

De trommelkoeler met luchtdoorvoer wordt niet gekozen omdat de vereiste koeling gemakkelijk met een trommel zonder deze lucht- doorvoer gerealiseerd kan worden. De

Grounded in the extrapolation of various competition theories in the economic literature this paper thus presents a holistic approach of how to assess (1) the competitiveness of