• Nie Znaleziono Wyników

Kleurrijke wijken; multi-etniciteit als opgave en uitdaging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kleurrijke wijken; multi-etniciteit als opgave en uitdaging"

Copied!
67
0
0

Pełen tekst

(1)

WERKDOCUMENT

"

..

-

--.I.--Kleurrijke wijken:

multi-etniciteit als opgave en uitdaging

Redactie:

H. Priemus

l.S. Smid

95-07

(2)

" 1.. l., ',., '

KLEURRIJKE WIJKEN; MULTI-ETNICITEIT ALS

OPGAVE EN UITDAGING

Bibliotheek TU Delft

1~llm~'\II\IU

C Oi8li13!75

2414

485

9

(3)

OTB-WERKDOCUMENT

Onderzoeksinstituut OTB

Bureau Opleidingen en Kennisoverdracht Technische Universiteit Delft

Thijsseweg 11 2629 JA Delft tel. 015-783005

(4)

KLEURRIJKE WIJKEN; MULTI-ETNICITEIT ALS

OPGA VE EN UITDAGING

Redactie: H. Priemus l.S. Smid Bijdragen: V.J.M. Smit H. Priemus en J. KulIberg W.D. van Leeuwen R.A.H. Vos 1. Akel en M. Oukbih R. Grotendorst A.A.J. Huiskens R. van der Linden F.Ph. Bijdendijk L. Kortenhorst

(5)

De werkdocumenten van het Onderzoeksinstituut OTB worden uitgegeven door de: Delftse Universitaire Pers

Stevinweg 1 2628 CN Delft tel. 015-783254 In opdracht van: Onderzoeksinstituut OTB Thijsseweg 11 2629 JA Delft

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Kleurrijke

Kleurrijke wijken; multi-etniciteit als opgave en uitdaging / red.: H. Priemus, l.S. Smid ; bijdragen: V.J.M. Smit ... [et al.] - Delft: Delftse Universitaire Pers. -(Werkdocument / Onderzoeksinstituut OTB ; 95-07).

Verslag van de gelijknamige OTB-studiedag op 9 februari 1995. ISBN 90-407-1114-3

NUGI 655

Trefw: multi-culturele samenleving; Nederland / woonmilieu ; migranten Copyright 1995 by Delft University Press, Delft, The Netherlands.

No part of this book may he reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means without written permis sion from the publisher: Delft University Press.

(6)

INHOUDSOPGA VE

1 INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1

H. Priemus en l.S. Smid, Onderzoeksinstituut OTB 2 DYNAMIEK ALS CONSTANTE FACTOR: ETNISCHE MINDER-HEDEN OP DE WONINGMARKT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

V.J.M. Smit, Dienst Stedebouw en Volkshuisvesting Rotterdam 3 2.1 Inleiding . . . .. . . .. . .. .. . 3

2.2 Etnische minderheden en de grote stad . . . . . . . . . . . 3

2.3 De recente geschiedenis . ... .. . . ... .. . .. .. . . . 6

2.4 De situatie in Rotterdam . .. .. . . . .. . .. . ... .. . . .. . . . 7

2.5 Beleid ... ... .. . .. . . .. . . .. . . . .. . . 10

2.5.1 Nieuwbouw en doorstroming . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 10

2.5.2 Tegengaan van ongewenste segregatie . . . .. . . .. . . 10

2.5.3 Openheid in de woonruimteverdeling . . . . . . . . . . .. 11

2.5.4 Aandacht voor woning- en wijkbeheer . . . . . . . . . . .. 11

2.6 Literatuur... . . ... . . .. . . 11

ZIJN CONCENTRATIES VAN MIGRANTEN IN EEN BUURT OF WIJK EEN PROBLEEM EN VOOR WIE? . . .. . . .. .. . . 13

H. Priemus en J. Kullberg, Onderzoeksinstituut OTB 3. 1 Inleiding... . . ... . .... ... . .. .... .. . . 13

3.2 Te veel buitenlanders? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 13

3.3 Problematische concentraties van migranten . . . . . . . . . . . 14

3.4 Oplossingen in de sfeer van de volkshuisvesting ... .. . . .. 16

3.5 Literatuur . ... . .. . .. .... . . ... .. ... . . .. .. .. .. 18

4 HOE KAN IN EEN MULTI-ETNISCHE WIJK EEN STABIEL WOONMILIEU WORDEN GECREËERD? . . . . . . . . . . . . . 19

W.D. van Leeuwen, NCIV koepel voor woningcorporaties 4.1 Inleiding .. ... ... . . . .. .. . . ... . .. ... ... 19

4.2 De partijen . . . . .. . . .... ... . . .. . . .. . . . 19

4.3 De voorwaarden . . . . .. . . .. . . .. . . . .. .. . .. .. . 20

4.4 De uitwerking . . . .. .. .. . . ... .. . .. . . .. . . 20

(7)

5 IS HET WENSELUK EN GEOORLOOFD DE

BEVOLKINGSSA-MENSTELLING VANEEN BUURT TE MANIPULEREN? . . . . .. 23

R.A.H. Vos, ministerie van VROM 5.1 Inleiding . . . ... .. .. . . 23

5.2 Invloed van VROM op het volkshuisvestingsbeleid neemt af . . .. 23

5.3 VROM-standpunten . . . ... . .. .. . . 25

5.4 Differentiatie van wijken . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 26

5.5 Tot slot. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 29

5.6 Literatuur . . . .. .. ... . . ... . 29

6 VORMEN CONCENTRATIES VAN MIGRANTEN IN WOON-BUURTEN EEN PROBLEEM? . .. . . .. . . 31

I. Akel en M. Oukbih, Nederlands Centrum Buitenlanders 6.1 Waarom concentreren migranten zich in bepaalde wijken? . . . 31

6.2 Wat vinden de migranten zelf? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 32

6.3 Conclusie.. . ... . .. . . .. . . . 32

7 ZIJN ER POSITIEVE KANTEN AAN GROTE CONCENTRA TIES VAN ALLOCHTONEN IN EEN WOK? . . . . . . . . . . . .. 35

R. Grotendorst, Woningcorporatie Nieuw Amsterdam 7.1 Inleiding. . . ... . . 35

7.2 Norm . . . 35

7.3 De Bijlmer . . . 35

7.4 Stellingen ... .. . .. . . .. . . ... .. .. .. . . 36

7.5 Positieve kanten .. ... . .. .. . .. . . .. . . .. . 37

8 VOOR WIE ZIJN CONCENTRATIES ALLOCHTONEN EEN PROBLEEM? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 39

A.A.J. Huiskens, Stichting Rotterdam-West 8.1 Een probleem voor wie? .. . . ... . .. .. ... .. . . 39

8.2 De kikker die sprong en de kikker die zwom . . . 40

8.3 Mijn stand van zaken . . . 40

9 HOE KAN IN EEN MULTI-CULTUREEL SAMENGESTELDE BUURT EEN STABIEL WOONMILIEU IN STAND WORDEN GEHOUDEN? . . . 43

R. van der Linden, Stadsdeel Osdorp Amsterdam 9.1 Inleiding... . . 43

9.2 Demografische ontwikkelingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43

9.3 Uitgangspunten. ... .. . . .. .. 46

9.4 Stuurgroep Westelijke Tuinsteden . . . . . . . . . . . . . . . .. 47

9.5 Neon-West . . . ... ... . 47

(8)

10 KLEURRIJKE WIJKEN, STABIELE WOONMILIEUS . . . . . 51 F.Ph. Bijdendijk

10.1 Inleiding. . . .. . . .. . . 51 10.2 Bredere context: migrantenprobleem of samenlevingsprobleem? 52

10.3 Keuzevrijheid staat voorop . . 53

10.4 Zorg voor de woonomgeving 53

10.5 Contact heelt ... .. . . 54

11 DE ORGANISATIE VAN EEN STABIEL WOONMILIEU . 57

L. Kortenhorst, Stichting Raster

11.1 Inleiding . . . .. . . .. . . 57 11.2 Situatieschets Deventer . . . 57 11.3 Betere contacten als voorwaarde voor een stabiel woon- en

leefklimaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 11.4 Intercultureel werken. Doel, praktijkvoorbeelden en

methodiekont-wikkeling .. .. . . .. . . .. .. . . 59 11.5 De organisatie van een stabiel woon- en leefmilieu. Een

ver-nieuwde samenwerking tussen overheid, burgers en instellingen.

Als voorbeeld de wijkaanpak . 61

(9)

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

I

1

INLEIDING

H. Priemus en l.s. Smid Onderzoeksinstituut OTB

Volgens schattingen van het CBS is ruim 7% van de Nederlandse bevolking mo-menteel 'allochtoon'. In de grotere gemeenten maken mensen van Surinaamse, Turk-se, AntilliaanTurk-se, Marokkaanse en andere buitenlandse origine, ongeveer een kwart van de bevolking uit. Voor het jaar 2010 kan voorzichtig worden gerekend op een verdubbeling, door natuurlijke aanwas en verdere immigratie. Tegen die tijd zal het begrip 'allochtoon' wel aan betekenis hebben ingeboet. In Nederland opgegroeide nakomelingen van migranten zullen zich door een volledige beheersing van het Nederlands en door hun Nederlandse opleiding, cultureel niet sterk meer onderschei-den van de gevestigonderschei-den. Maar zo ver is het nog niet.

Vooralsnog staat de 'inburgering' van nieuwkomers hoog op de maatschappelijke agenda. De discrepantie tussen vraag en aanbod van werk groeit en laaggeschoolden, waaronder veel migranten, raken daarbij tussen wal en schip. Onder invloed van de toegenomen werkloosheid en voortdurende berichten over asielzoekers en andere immigranten, lijkt het draagvlak en begrip voor nieuwkomers tanende. Ook migran-ten en hun gezinnen die al jaren in Nederland wonen, kunnen hieronder lijden. Het woonmilieu is de arena waar spanningen tot uiting kunnen komen. Vooralsnog gebeurt dat vooral in de oude en vroeg-naoorlogse wijken. Met de groei van het aantal allochtonen, zullen meer wijken een gemengde bevolking gaan kennen.

Lokale volkshuisvestingspartijen zijn de getuigen van spanningen die tussen leden van bevolkingsgroepen kunnen optreden. Het kan gaan om 'leefstijlverschillen' maar ook om angst voor de onbekende ander. Aan corporatiemedewerkers, gemeentelijke functionarissen en bewonersgroepen de taak om het samenleven in buurten in goede banen te leiden en gespannen situaties te voorkomen. Diverse wegen worden daartoe bewandeld. De rijksoverheid geeft aan wat zij ethisch en juridisch verantwoord acht en wat niet. Bij de lokale partijen ligt ook de uitdaging om van de multi-etnische buurt iets moois te maken. Ook daarvan bestaan inspirerende voorbeelden.

Dit vormde de basis voor de OTB-studiedag Kleurrijke wijken; multi-etniciteit als opgave en uitdaging op 9 februari 1995. Dit boekje bevat de inleidingen die de sprekers op de studiedag hebben uitgesproken.

(10)

a l '

In hoofdstuk 2 schetst Smit (dienst Stedebouw en Volkshuisvesting Rotterdam) het kader rondom de vestigingspatronen van migranten. Rotterdam is hierbij als voor-beeld genomen. Priemus en Kullberg (hoofdstuk 3) gaan in op de vraag of concen-traties van migranten een probleem vormen en zo ja, voor wie zij een probleem vormen. In hoofdstuk 4 gaat Van Leeuwen (NCIV) in op de methoden die er zijn om een stabiel woonmilieu te creëren. De ochtendsessie werd afgesloten met een bijdrage van Vos (ministerie van VROM) dat het volgende thema meekreeg: Is het wenselijk en geoorloofd om de bewonerssamenstelling van een buurt te manipuleren? De deelnemers konden in de middag kiezen uit twee parallelsessie. De bijdragen van Akel en Oukbih, Nederlands Centrum Buitenlanders (hoofdstuk 6), Grotendorst, Woningbouwvereniging Nieuw Amsterdam (hoofdstuk 7) en Huiskens, Stichting Rotterdam-West (hoofdstuk 8) concentreren zich rond de vraag of concentraties van migranten in woonbuurten een probleem vormen. Centrale vragen zijn voor wie dit een probleem is en of er ook voordelen zijn van multi-culturele buurten. Ook komt hier de vraag aan de orde of het vestigingspatroon van bevolkingsgroepen via het woonruimtebeleid gemanipuleerd moet of mag worden.

In de tweede parallelsessie stonden praktijkvoorbeelden centraal, waarin wordt geprobeerd om stabiele, multi-etnische woonbuurten te creëren of in stand te houden. De bijdragen van Van der Linden uit het stadsdeel Osdorp (hoofdstuk 9), Bijdendijk van Woningcorporatie Het Oosten (hoofdstuk 10) en mw. Kortenhorst, Stichting Raster (hoofdstuk 11) putten uit eigen ervaringen.

Voor sommigen vormen kleurrijke wijken een probleem, voor velen een fantastische uitdaging.

(11)

2

DYNAMIEK ALS CONSTANTE FACTOR:

ETNI-SCHE MINDERHEDEN

OP

DE WONINGMARKT

V.I.M. Smit

Gemeente Rotterdam, Dienst Stedebouw en Volkshuisvesting

2.1 Inleiding

In 1993 beschikte in Rotterdam één op de zeven allochtone gezinnen niet over zelfstandige woonruimte. Bij de overige bevolking was dit bij één op de 26 gezinnen het geval. De hoge inwoning van allochtone gezinnen komt voort uit een grote toename van de allochtone bevolking. Tussen 1988 en 1993 nam de bevolking van Rotterdam met 4% toe. Deze toename was een resultante van een groei van 36% bij de etnische minderheden en een afname van 3% bij de overige bevolking (COS, 1995).

Bij de vraag "Waar wonen migranten en waarom wonen zij daar?" moeten we veel aandacht schenken aan de dynamiek van de bevolking. Een grote toename heeft immers grote invloed op de bestaande kleurrijke wijken. Het werken aan een goed woon- en leefklimaat in multi-etnische buurten is bepaald anders bij grote vertrek- en vestigingscijfers .

Ik zal in het kort ingaan op de vraag hoe de vestigingspatronen van allochtonen zich ontwikkeld hebben en welke factoren op de woningmarkt daarbij een rol hebben gespeeld. Ook zal ik iets meer zeggen over de recente ontwikkelingen hierin en op de perspectieven die allochtonen op de woningmarkt hebben.

Ik zal in het vervolg spreken van 'etnische minderheden' conform de 'officiële

definitie' van de rijksoverheid. We praten dan over ongeveer 1 miljoen personen; 6% van de bevolking in Nederland.

2.2 Etnische minderheden en de grote stad

Minderheden wonen geconcentreerd en niet zo'n beetje ook. Ongeveer 45% van de 1 miljoen etnische minderheden woont in één van de vier grote steden, terwijl dit

van de totale bevolking 13% is (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1995). Daar-naast woont 17 % in de overige gemeenten met méér dan 100.000 inwoners (van de

gehele bevolking 14 %). Zie tabel 2.1 a en 2.1 b.

(12)

• •

-

'

--

wa

-Tabel 2.1a Aandeel etnische minderheden (personen) op bevolking in Neder-land (1992).

vier grote gemeenten

overige gemeenten boven 100.000 inwoners rest van het land

Nederland totaal % etnische minderheden 22 7 4 6 aantal personen 430.000 175.000 395.000 1.000.000 Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau, Ruimtelijke spreiding van allochtonen: ontwikkelingen,

achtergronden, gevolgen. Den Haag 1995, p. 39-42.

Tabel2.1b Verdeling etnische minderheden over Nederland (1992)

vier grote gemeenten

overige gemeenten boven 100.000 inwoners rest van het land

Nederland totaal etnische minderheden 44 17 39 100 % woonachtig in totale bevolking 13 14 73 100 Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau, Ruimtelijke spreiding van allochtonen: ontwikkelingen,

achtergronden, gevolgen. Den Haag 1995, p. 39-42.

In gebieden met een omvangrijke bevolking bestaan dus hoge percentages en in gebieden met een kleinere bevolking zijn de percentages van etnische minderheden lager. Als ook buiten de vier grote gemeenten zo'n 20% van de bevolking uit etnische minderheden zou bestaan, zouden er niet 1 miljoen maar 3 miljoen etnische minderheden in Nederland wonen.

In de steden komen sinds jaar en dag concentraties van etnische minderheden voor.

De binnenstedelijke concentraties van etnische minderheden verschillen per gemeen-te. Tal van factoren zijn van invloed op deze verschillen: eigendomsverhouding, stadsvernieuwing, rol van de woonruimteverdeling enzovoort. Op deze plaats zal ik

hierop niet nader ingaan, maar laten zien hoe de concentratie van etnische minderhe-den in Rotterdam zich voordoet.

In figuur 2.1 is het patroon van 1993 aangegeven. Thans zijn er veertien wijken waarin 40 % of meer van de bevolking uit etnische minderheden bestaat. In 1988 waren dat er nog acht. Het aantal wijken waarin 10% of minder van de bevolking uit etnische minderheden bestaat is met drie afgenomen, maar het gaat nog wel om

32 wijken. Bijna 80% van de etnische bevolking woont in een gebied waar 40% van de totale Rotterdamse bevolking woont (COS, 1995).

Ook twintig jaar geleden woonden de etnische minderheden geconcentreerd. Veel aandacht trok het beleid om door middel van het weigeren van een woonvergunning

(13)

tegen te gaan dat de concentraties van minderheden hoger dan 5 % werden. Dit Rotterdamse spreidingsbeleid is wel heel bekend geworden, maar is nooit geliefd en effectief geweest. Velen willen er niet meer aan herinnerd worden.

Figuur 2.1 Minderheden in Rotterdam 1993, aandeel in de bevolking per wijk

% Minderheden

20-29%

D

0-4%

30-39%

5-9%

40% of meer

10-19%

0

niet in de analyse

Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau, Ruimtelijke spreiding van allochtonen: ontwikkelingen, achtergronden, gevolgen. Den Haag 1995, p. 46.

(14)

ti te:Ja • .-I lJ] • • _

,--

_

te

A _ !

Tabel 2.2 Minderheden in de woningvoorraad van de vier grote gemeenten

eigendom vooral sociale huur, weinig koop type flats zonder lift, weinig eengezinswoning grootte drie-vier kamers, weinig vijf kamers huurprijs veel onder goedkoop-grens f 600

kwaliteit gemiddeld lager, maar ook stadsvemieuwingswoningen

bouwjaar woning/wijk oudere woningen, al of niet verbeterd; vroeg naoorlogse woningen Bron: Sociaal en Cultureel Planbureau, Ruimtelijke spreiding van allochtonen: ontwikkelingen,

achtergronden, gevolgen. Den Haag 1995 (bewerking).

Etnische minderheden blijken vooral aangewezen te zijn op goedkope meergezinswo-ningen in de sociale-huursector. Zie tabel 2.2.

2.3 De recente geschiedenis

In de jaren zestig en zeventig vond veel arbeidsmigratie plaats uit de landen rond de Middellandse Zee. De onafhankelijkheid van Suriname in 1975 lokte een grote migratie van Surinamers naar de Bijlmermeer uit. Met het op gang komen van de gezinshereniging en (later) de gezinsvorming nam ook de druk toe op gemeenten en woningcorporaties om de deur voor migranten te openen. Dit ging niet vanzelf. Eerst gingen de deuren van de gemeentelijk woningbedrijven open, later volgden de woningcorporaties. Veel minderheden vestigden zich in woningen die vrij kwamen door de zojuist op gang gekomen stadsvernieuwing en in woningen die door het verlaten van de stad door Nederlandse bewoners vrij kwamen. Almere en Spijkenisse maakten in Amsterdam en in Rotterdam heel wat woningen vrij. Men zou kunnen

stellen dat etnische minderheden achter in de trein van suburbanisatie en stadsver-nieuwing konden stappen.

In de stadsvernieuwing in de jaren tachtig werden in toenemende mate de etnische minderheden erkend als rechthebbende bewoners en ook voor hen werd een inspan-ning geleverd om de woinspan-ning en wijk te verbeteren. Niet alleen doorstroming maar ook een directe aanpak (bouwen voor de buurt) was het devies.

Feitelijk trad er toen een normalisering van de etnische minderheden als kandidaat-bewoners op. Door de toegenomen verblijfsduur en door de grote aantallen was niet meer de vraag voor sociale verhuurders óf etnische minderheden gehuisvest moesten worden, maar de vraag was waar en hoe.

Deze erkenning van etnische minderheden als normale bewoners is een belangrijk feit. De openstelling van sociale-huurwoningen voor etnische minderheden was evenwel op veel plaatsen nogal selectief. Ook aan de vraagzijde bestond onvoldoende

(15)

I

-,. ,

..

inzicht in de mogelijkheden op de markt. Tal van situaties van laag inzetten aan de vraagzijde en laag inzetten aan de aanbodzijde deden zich voor.

Sinds het einde van de jaren tachtig doet zich een nieuwe situatie voor:

a) de vraag van de etnische minderheden neemt sterk toe door de toename van de

bevolking door migratie.

b) de vraag richt zich op grote woningen door de toegenomen

huishoudensom-vang.

c) door veranderingen in het rijksbeleid staat de directe aanpak onder druk en

wordt een sterkere wissel op doorstroming getrokken.

d) daarnaast zijn er veel signalen dat er bij etnische minderheden een toenemende

vraag is naar doorstroming naar betere woningen en naar woningen die in

andere wijken gelegen zijn.

2.4 De situatie in Rotterdam

De vier hierbovengenoemde punten laten zich in Rotterdam als volgt illustreren. In

tabel 2.3 is de stijging van de vraag van etnische minderheden naar een woning duidelijk zichtbaar.

Tabel 2.3 Toename van de vraag van etnische minderheden, Rotterdam

1985-1993

etnische minderheden huishoudens ingeschreven aandeel

1985 23.851 8.251 35%

1993 45.112 22.584 50%

1985-1993 21.261 (89%) 14.333 (174%) 67 %

Bron: - DROS Woonruimtezaken, Etnische minderheden op de Rotterdamse woningmarkt 84-85. Rotterdam, 1986, tabel 1/21.

- COS De woningmarktpositie van etnische minderheden in Rotterdam, 1992. Rotterdam, 1993, p.45-51 (onbekenden buiten beschouwing)

- COS Prognose etnische minderheden Rotterdam 2008, p. 29.

Stond in 1985 nog één-derde van de etnische huishoudens als woningzoekende

ingeschreven (bij alle huishoudens, was dit 11 %), in 1993 is dit opgelopen tot de helft! (bij alle huishoudens 25 %). Bij de etnische minderheden is de groei van de vraag dus veel sterker dan de groei van het aantal huishoudens. Tevens is de groei

van het aantal huishoudens uit etnische minderheden vele malen sterker dan bij

autochtone huishoudens het geval is (89% bij minderheden, 9% bij alle

huishou-dens).

(16)

.. I

'W_" ••

"_.,

-Mil _ . ' " ,

Hoe is met de stijgende vraag omgesprongen? In de jaren tachtig zijn er veel onderzoeksrapporten en signalen verschenen waaruit naar voren kwam dat etnische minderheden niet evenredig aan de bak kwamen op de woningmarktl . Op een aantal plaatsen vond directe en indirecte achterstelling bij de woningtoewijzing plaats,

bijvoorbeeld:

in de eerste jaren van de stadsvernieuwing van Rotterdam werd aan wijkbewo-ners op basis van woonduur toegewezen;

een corporatie blokkeerde een woningruil als daardoor een Turks huishouden in een straat kwam te wonen waar de norm van drie buitenlandse huishoudens overschreden werd;

een corporatie wees een woning naast een hoekwoning nooit toe aan een buitenlands gezin: het Nederlandse huishouden in de hoekwoning zou zo 'geblokkeerd' worden.

Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig nam de druk op de corporaties toe om in termen van evenredigheid te gaan denken bij de woningtoewijzing. Anders gezegd: als minderheden 25 % uit maken van de vraag, dan hoort dit bij de woningtoewijzing ook zo te zijn. Zie tabel 2.4.

Tabel 2.4 Woonruimteverdeling in Rotterdam 1985-1992

vraag aanbod

1985: Nederlanders 78 82

1985: Etnische minderheden 22 18

1992: Nederlanders 67 70

1992: Etnische minderheden 33 30

Bron: - DROS Woonruimtezaken, Etnische minderheden op de Rotterdamse woningmarkt 84-85.

- COS

Rotterdam, 1986, tabel 1/21.

De woningmarktpositie van etnische minderheden in Rotterdam, 1992. Rotter-dam, 1993, p.45-51 (onbekenden buiten beschouwing)

In Rotterdam is gepoogd dit evenredigheidsdenken te vertalen in beleid. In 1992 werd een prestatie-afspraak gemaakt tussen de gemeente en de woningcorporaties waarin voor etnische minderheden de evenredigheid tussen vraag en aanbod, vooral voor naoorlogse wijken werd vastgelegd. Hoewel in 1992 de kloof op de gehele markt nog niet gedicht is, is dit in de sociale sector in naoorlogse woonwijken in toenemende mate het geval. De tijd dat minderheden alleen in een stadsvernieu-wingswijk een woning kregen, is gelukkig voorbij.

I Voorbeelden zijn te vinden in Ekkers (1984), Fleischeuer (1984), Aelbers e.a. (1990), Smit

(17)

Met alleen een evenredigheid in de woonruimteverdeling is de zaak nog niet geklaard. De concrete situatie van woningbezetting en doorstroming biedt reden tot zorg:

1. De gemiddelde woningbezetting in de Rotterdamse stadsvernieuwingswijken loopt fors op. Door de natuurlijke aanwas en door migratie groeit juist in deze wijken de bevolking sterk. De uitstroom uit deze wijken van etnische minder-heden is beperkt. In naoorlogse woonwijken daalt de woningbezetting juist en worden in toenemende mate grote woningen bewoond door kleine huishoudens.

De inwoning van gezinnen nam in de stad toe met 40% in vijf jaar.

2. De verhuisprocessen worden sterk bepaald door de sterke migratie vanuit het buitenland. In 1992 hebben de verhuisbewegingen geleid tot een versterking van de bestaande concentratie van etnische minderheden in de stadsvernieu-wingsgebieden (ook wel eerste- en tweede-ringsgebieden genoemd). Zie tabel 2.5.

Tabel 2.5 Verhuissaldi Rotterdam, etnische minderheden 1992 (personen)

BINNENLAND 131 338 147

-t

360 4932 BUITENLAND Rotterdam

Bron: COS, Verhuisanalyse Rotterdamse deelgebieden 1992. Tussen haakjes vermeld het aantal inwoners per 1-1-1992.

Ring 1 + 2: stadsvernieuwingswijken, voor 1930 gebouwd; Ring 3 +4: wijken gebouwd tussen

1930 en 1960; Ring 5+6: wijken van na 1960.

(18)

We zien het hoge migratiesaldo dat vanuit het buitenland in Rotterdam aankomt. Op elke zeven buitenlandse migranten komt er per saldo één in Rotterdam terecht. Rotterdam krijgt elk jaar de allochtone populatie van een stad als Deventer erbij. Van de verhuisstroom van de eerste en tweede ring naar de vijfde en zesde ring maken minderheden bijna een kwart uit, terwijl zij van de verhuizingen binnen de eerste- en tweede-ringsgebieden meer dan de helft uitmaken. Twee zaken zijn dus van belang:

a. de hoge buitenlandse vestiging komt in zeer ruime mate in de eerste- en tweede-ringsgebieden terecht;

b. in de verhuizingen uit de eerste- en tweede-ringsgebieden naar andere delen van de stad hebben etnische minderheden een laag aandeel.

2.5 Beleid

2.5.1 Nieuwbouw en doorstroming

Het Rijk mikt op toevoegingen aan de woningvoorraad van vooral duurdere wonin-gen ('strategische nieuwbouw'). Hierdoor, zo is de redenering, wordt doorstroming in de bestaande woningvoorraad opgewekt en komen er goedkope woningen vrij. Deze woningen moeten door een stringent woonruimteverdelingsbeleid aan de aandachtsgroepen van beleid en dus ook aan etnische minderheden ten goede komen. Bestrijding van de scheefheid zou dus goed zijn voor de minderheden (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1995). Nu wonen etnische minderheden inderdaad veel minder vaak scheef dan Nederlanders (Priemus e.a., 1995), maar inmiddels zijn er twee zaken duidelijk geworden.

Ten eerste leidt een verstrakking van de huur-inkomenstoets bij de woonruimtever-deling in bepaalde gebieden tot ongewenste situaties. Met name in stadsvernieu-wingsgebieden met veel goedkope woningen wordt zo als het ware de segregatie beleidsmatig georganiseerd. In Rotterdam is daarom gezocht naar varianten waarin de huur-inkomenstoets verschilt naar wijk.

Ten tweede leidt de situatie dat een kwart van de huurwoningen bewoond wordt door huishoudens die behoren tot de betere inkomensgroepen (stelt u zich daar niet al te veel van voor: het gaat om eenpersoonshuishoudens die meer dan 1900 gulden netto per maand krijgen en meerpersoonshuishoudens die 2500 gulden netto of meer ontvangen) nog niet bepaald tot omvangrijke verhuiswensen naar dure woningen. Niet elke scheefwoner hunkert naar een dure woning2

Het is dus erg riskant om een zware wissel te trekken op doorstroming van scheef-wonenden. De groepen die door hun sociaal-economische positie sterk zijn aangewe-zen op de bestaande voorraad, nu nieuwbouw zo duur geworden is, kunnen zo niet vooruit. Minderheden zijn zo de gegijzelden van de scheefwoners die zich niet massaal op de dure VINEX-locaties zullen storten. Zoals bekend wenst de

Rijks-2 zie ook Ministerie VROM, Rapportage Woningmarktmonitor 1992/1993, Den Haag 1995;

(19)

I

\

overheid dat 70% van de nieuwe woningen hier bestaat uit marktwoningen en 30% uit sociale-huurwoningen. Deze nieuwbouwlocaties zullen ook in het duurdere segment zeker wel een afnemer vinden: de vraag naar woningen is zo groot dat de markt voorlopig nog vooruit kan. We moeten echter rekening houden met 'slecht weer': de doorstroming naar de VINEX stagneert, de produktie loopt door afzetrisi-co's terug en het woningtekort loopt op. Als één-derde van de sociale woningen in de VINEX aan etnische minderheden wordt toegewezen, dan zal er een wijk met ongeveer 10% etnische minderheden zijn naast wijken met een aandeel van 40-50%. 2.5.2 Tegengaan van ongewenste segregatie

In veel gemeenten wordt in het volkshuisvestingsbeleid een sterker accent gelegd op het tegengaan van segregatie. Voor de positie van etnische minderheden is dit een belangwekkende ontwikkeling. Als door een anti-segregatiebeleid meer ruimte voor minderheden op de markt wordt gecreëerd, als er hierdoor versterking van de toegankelijkheid van buurten aan de stadsrand en in buurgemeenten van de regio optreedt, dan is er een kans dat de toename van de etnische bevolking en de etnische woningvraag niet alleen in een beperkt aantal wijken wordt opgelost.

Als een anti-segregatiebeleid zich echter beperkt tot het toevoegen van duurdere woningbouw in oude stadswijken en niet aan de andere kant goedkope woningen realiseert in wijken aan de rand van de stad, dan is er per saldo een verlies aan goedkope woningen. Gezien de inkomensposite van etnische minderheden betekent dit laatste een inperking van de ruimte op de markt voor etnische minderheden. 2.5.3 Openheid in de woonruimteverdeling

Nu er ook in de woonruimteverdeling meer aandacht komt voor de keuze van de woningzoekende en minder gemakkelijk allerlei quoteringsregels bij de toewijzing inzake etniciteit geaccepteerd worden, kan ook in de woonruimteverdeling gewerkt worden aan het verder openen van de gehele regionale woningmarkt voor de woningvraag van etnische minderheden. Maar ook over tien jaar zullen er zeker nog sterke concentraties van etnische minderheden in de stedelijke gebieden bestaan. De bevolkingsgroei maakt discussie over spreiden of concentreren van etnische minder-heden zinloos. Meer ruimte voor de woningvraag van minderheden op de markt is van direct belang voor de WOOn- en leefsituatie in wijken waar thans veel migranten WOnen.

2.5.4 Aandacht voor woning- en wijkbeheer

Tenslotte is de sterke toename van de aandacht voor woning- en wijkbeheer bemoe-digend. Het vertrekpunt 'met deze bewoners zullen we het samenleven moeten klaren' is veel vruchtbaarder dan verhalen dat de bevolkingssamenstelling van een bepaalde wijk of straat niet helemaal evenwichtig is en dat hieraan nodig gesleuteld moet worden. Zo kan de draai gemaakt worden van probleem naar potentie en van een (dreigend) getto naar een kleurrijke wijk. En daar gaat het om.

11

(20)

~--2.6 Literatuur

Aelbers, 0., J. Smeets en H. van der Ven, Op hun plaats? Allochtonen en moeilijk verhuurbare woningcomplexen, Eindhoven/Delft 1990.

CEBEON, De plaats door verdeling. Etnische minderheden en de woonruimte-verdeling, Amsterdam 1993.

Ekkers, P., 1984, Toewijzers en woningzoekenden: een case-studie naar de aard en dimensies van het proces van woonruimteverdeling in Nijmegen, Nijmegen.

Fleischeuer, S., 1984, Buitenstaanders? : een rapport over de deelname van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen aan de stadsvernieuwing in Rotterdam, Rotterdam.

Gemeente Rotterdam, DROS, Woonruimtezaken, 1986, Etnische minderheden op de Rotterdamse woningmarkt 84-85, Rotterdam.

Gemeente Rotterdam, 1993, De woningmarktpositie van etnische minderheden in Rotterdam, 1992. Rotterdam (Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS». Gemeente Rotterdam, 1994, Verhuisanalyse Rotterdamse deelgebieden 1992, Rotterdam (Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS)).

Gemeente Rotterdam, 1995, Prognose etnische minderhed,-n Rotterdam 2008, Rotterdam (Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS)).

Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1995, Jaaroverzicht Integratiebeleid etnische minderheden 1995, Den Haag.

Ministerie van VROM, 1995, Rapportage Woningmarktmonitor 1992/1993. Den Haag.

Priemus H., F. Wassenberg en B. van Rosmalen, 1995, Mozaïek Woningmarkt Stadsregio Rotterdam, deel 1: Hoofdrapport, Delft (Delftse Universitaire Pers). Smit V, 1991, De verdeling van woningen: een kwestie van onderhandelen,

Eindhoven (Technische Universiteit, Faculteit Bouwkunde).

Sociaal en Cultureel Planbureau, 1995, Ruimtelijke spreiding van allochtonen: ontwikkelingen, achtergronden, gevolgen, Den Haag.

(21)

I 11 _

3

ZIJN CONCENTRATIES VAN MIGRANTEN IN

EEN BUURT OF WIJK EEN PROBLEEM EN

VOOR WIE?

H. Priemus en J. Kullberg Onderzoeksinstituut OTB

3.1 Inleiding

Op 27 januari 1995 promoveerde de rechtsfilosoof Labuschagne aan de Rijksuniver-siteit Leiden op het proefschrift Godsdienstvrijheid en niet-gevestigde religies. Hij bepleit daarin een ruimere tolerantie voor het belijden van niet-christelijke godsdien-sten in Nederland.

Onlangs kregen Hindoestanen in Den Haag geen toestemming om het Lichtfeest op het Binnenhof te vieren. Dat zou toch prachtig zijn geweest, aldus Labuschange. Als je zoiets zou toestaan, geef je de mensen het gevoel erbij te horen.

Mag een Hindoestaan een wateroffer brengen of is dat verontreiniging van het oppervlaktewater? Mogen moskeeën dagelijks gelovigen vanaf de minaret oproepen tot gebed of is dat strijdig met de Hinderwet of de Wet Geluidhinder? En mag een oud-Hollands hotel een chasseur ontslaan, omdat hij Sikh is geworden, zijn haren niet meer knipt en een tulband draagt? Een tulband bakken: geen bezwaar, maar een tulband dragen, is dat andere koek? Labuschagne pleit voor een ruimere tolerantie jegens 'vreemde' godsdiensten.

B&W van Heerenveen verleende onlangs een vergunning aan moslims om dagelijks gedurende vijf minuten op te roepen tot gebed, en op vrijdag twee maal. Het schijnt voor het eerst te zijn dat in Nederland moslims zo hun godsdienst kunnen belijden. Een pleidooi voor meer tolerantie lijkt me geen overbodig advies. Maar daarmee is het thema van deze inleiding nog niet afgedaan.

3.2 Te veel buitenlanders?

Dat er problemen worden gepercipieerd inzake concentraties van buitenlanders, wordt geïllustreerd door de uitkomsten van een recent OTB-onderzoek in de stadsregio Rotterdam. Een enquête werd gehouden onder bewoners van de sociale-huursector in het Rijnmondgebied. Ongeveer 34.000 respondenten deden aan de enquête mee. Gevraagd naar het belangrijkste probleem inzake de samenstelling van de bevolking, antwoordde 59% geen problemen te ervaren. Tien procent klaagt over te veel 'asocialen' en 23% noemt 'te veel buitenlanders' als het grootste probleem. 13

(22)

Zeer lage percentages scoorden de antwoordalternatieven 'te veel werklozen', 'te veel ouderen', 'te veel jongeren' en 'te veel Nederlanders'.

Er blijkt een duidelijk verband te zijn tussen het aandeel bewoners dat 'te veel buitenlanders' als belangrijkste probleem noemt en het type woonomgeving. Relatief lage percentages treffen we aan in dorpen (5%), nieuwe eengezinswoningen (9%), eengezinswoningen gebouwd na 1940 (12%) en hoogbouw langs de rivier (18%).

Relatief hoog zijn de percentages in naoorlogse etagebouw (29%), het centrum (30%) en vooral: in de vooroorlogse etagebouw (45%).

Vele bewoners in de oudere delen van de stad, met name in etagewoningen, hebben problemen met het (hoge) aandeel buitenlanders. Die klacht treffen we niet alleen aan bij Nederlandse respondenten maar ook bij menig buitenlandse respondent. Deze problemen moeten niet worden gebagatelliseerd. De uitslag van de Rotterdamse gemeenteraadsverkiezingen en het succes van extreem-rechts spreken boekdelen. Ik maak onderscheid tussen overlastproblematiek (kleurloos) versus problemen in de communicatie tussen personen van verschillende culturele origine. Communicatie tussen groepen, angst voor het onbekende, onveiligheidsgevoelens en omgaan met heterogeniteit is het eerste onderwerp. Het tweede (en spannendste) onderwerp is het schetsen onder welke condities gemengde buurten 'kleurrijk' en leuk zijn geworden en wanneer een wijk of buurt met eenzelfde soort bewonerssamenstelling eerder grauwen perspectiefloos is. Voorbeelden van het eerste: Lombok (Utrecht) en het Oude Westen (Rotterdam). Voorbeeld van het laatste: Utrecht-Noord.

Misschien is enige aandacht voor de oorzaak-gevolg-knoop ten aanzien van de relatie tussen overlast en migranten op zijn plaats. Concentraties van migranten doen zich vooralsnog voor in bepaalde wijken: goedkoop enJof met een slechte prijs-kwaliteit verhouding. Dergelijke wijken worden vaak geconfronteerd met problemen die ten dele op de gebouwde omgeving en ten dele op de sociale en economische positie van de bewoners zijn terug te voeren.

3.3 Problematische concentraties van migranten

Wat is nu problematisch aan concentraties migranten en voor wie? Voor de migranten en Nederlanders:

1. De 'parallelle' problemen in de buurten waarom het gaat: hoge dichtheden, gehorigheid van de woningen, vocht, tocht, ruimtegebrek, veel semi-publieke ruimten, beperkte sociale controle, hoge werkloosheid dus voor velen is het moeilijk om een zinvolle dagbesteding te hebben, lage inkomens, financiële moeilijkheden, criminaliteit juist in deze buurten door onevemedige aanwe-zigheid marginale groepen (drugs!) en door minder sociale controle vanwege de aard van de gebouwde omgeving en de omloopsnelheid van de woningen.

De IJzeren wet van de woningmarkt draait hier op volle toeren, ondanks het af dempend effect van de stadsvernieuwing en individuele huursubsidie: een laag inkomen gaat vaak samen met een relatief slechte woningkwaliteit.

(23)

2. Scholenproblematiek. Door grote verschillen tussen de leerlingen en een groot aantal anderstalige kinderen kunnen de onderwijskansen slechter zijn. Dit hoeft niet per se, mede dankzij extra middelen die voor 'zwarte scholen' worden ingezet. Er zijn sterke verschillen tussen scholen, ongeacht de overheersende kleur.

3. Risico van stigmatisering van de buurt.

4. Meestal hebben noch migranten noch Nederlanders vrijwillig voor het wonen in de slechte wijk gekozen. Ze hadden geen alternatief.

(achterblijvende) Nederlanders:

1. Verandering van het karakter van 'hun' buurt: aanpassingen zijn vereist: voorzieningen veranderen, omgangsvormen veranderen. Die aanpassing wordt gevraagd van mensen die maatschappelijk niet (meer) tot de voorhoede behoren (nl. 'achterblijvers' in oude wijken: veelal ouderen en uitkeringsgerechtigden), dus die wellicht minder flexibel zijn dan de sociaal-economische voorhoede. Dit is overigens betrekkelijk: zie de reacties op asielzoekerscentra in plaatsen als Wassenaar. In het algemeen zijn weerstanden het grootst waar de verande-ring zich snel voltrekt (Van Hoorn, 1987). Dit werpt ook enig licht op de 'no win' situatie inzake de 'spreiding' van migranten, immers: of de concentratie in oude en vroeg-naoorlogse buurten wordt groter, of de spreiding over andere buurten neemt toe en dit wekt evenzeer weerstanden bij zittende bewoners.

Waarschijnlijker doen beide zich voor (Smit, 1994).

Een uitspraak van Rabbae (ruim 10 jaar geleden) over aanpassen van 'min-derheden' geldt wellicht evenzeer voor Nederlanders in buurten met veel buitenlanders. "De meeste migranten willen integreren maar zelfs als je een bejaarde een paar Nikes geeft loop hij nog geen maraton", met andere woor-den: ze kunnen niet vlugger. Evenzo hebben Nederlanders (veel) tijd nodig om te wennen.

2. Zij moeten onder ogen zien dat men (definitief) tot de economische achter-hoede behoort, immers: economisch sterkeren vertrekken.

3. Onder de autochtone achterblijvers zijn veel ouderen, onder de nieuw gevestig-de migranten veel gezinnen met kingevestig-deren. Ougevestig-deren moeten met gevestig-de jeugd kunnen omgaan. Er kan een versterkend effect van een generatiekloof op optreden.

Migranten:

1. Rem op integratie door beperkte enlof a-typische autochtone populatie; weinig autochtone kinderen dus vooral ook onder kinderen vertraagde integratie. 2. Sterke sociale controle.

Voordelen van concentratie voor migranten: 1. Contacten.

2. Eigen voorzieningen.

3. Opvang in eigen kring.

(24)

Voordelen voor Nederlanders: 1. Exotische leuke sfeer.

2. Aantrekkelijk assortiment van winkels.

De meeste problemen van concentratie van migranten zijn dus in feite gemeenschap-pelijke problemen van Nederlanders en buitenlanders. Daarnaast zijn er enkele specifieke problemen die specifiek zijn voor Nederlanders of buitenlanders.

Een interessant aspect is voorts de gelaagdheid in migrantenpopulatie (zie ook de bijdrage van Grotendorst, hoofdstuk 7). Wanneer is iemand migrant-af? Belangente-genstellingen treden ook binnen migrantengroepen op: oude generaties versus nieuwkomers (zoals vluchtelingen; zie ook rapport van het Nederlands Centrum Buitenlanders over tolerantie). Binnen een groep (zoals de Turken) zien we genera

-ties met verschillende wensen en belangen.

Op wijkniveau zullen Nederlanders en buitenlanders er actief aan moeten werken om op een plezierige wijze met elkaar samen te wonen. Kortenhorst geeft daarvan in

haar bijdrage inspirerende voorbeelden in Deventer. Afspraken zullen moeten

worden gemaakt tussen gemeente, corporatie en maatschappelijke organisaties van Nederlanders en buitenlanders.

Dit samenlevingsperspectief moet niet alleen door een roze bril worden gezien. Soms spelen ernstige bedreigende factoren een storende rol. Bekend is de excessief hoge criminaliteit onder Marokkaanse jongeren. Hoe moet je daarmee in de praktijk omgaan? Hier ligt de taak primair bij een effectieve criminaliteitsbestrijding. Kleine en grote criminaliteit onder zowel Nederlanders en buitenlanders zal met kracht moeten worden aangepakt. Hoe beter dat lukt, des te groter de kansen op een harmonieuze multi-culturele samenleving op buurt- en wijkniveau.

3.4 Oplossingen in de sfeer van de volkshuisvesting

Kleurrijke wijken stellen uitdagingen op het terrein van de werkgelegenheid, het onderwijs, de criminaliteitsbestrijding, en niet in de laatste plaats de volkshuisves-ting.

Het adequaat uitvoeren van volkshuisvestingstaken kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan het plezierig multi-cultureel samenwonen. Deze take zijn:

1. Bestrijd de woningnood door het bouwen van voldoende aantallen woningen.

Als dat in onvoldoende mate gebeurt (zoals thans het geval is), lopen de wachttijden op en komen zwakke bewonersgroepen zoals vele buitenlanders in de verdrukking.

2. Voer géén spreidings- of concentratiebeleid. Zoiets is in strijd met de Grond-wet. Het middel is vele malen erger dan de veronderstelde kwaal.

3. Ga zowel voor Nederlanders als buitenlanders zoveel mogelijk uit van de preferenties van woningzoekenden. Hierbij mag etniciteit geen rol spelen.

4. Probeer allereerst de condities te verbeteren waaronder Nederlanders en buitenlanders op de woningmarkt moeten opereren.

(25)

Dus: - wees ZUInIg op de individuele huursubsidie, want dit instrument vergroot de keuzevrijheid van huishoudens met een laag inkomen; - pas op met een te uitbundige scheefheidsbestrijding, want dat kan

leiden tot eenzijdig samengestelde wijken en ondermijnt de keuze-vrijheid van huurders;

- interpreteer het begrip 'passendheid' volgens de Huisvestingswet

niet eenzijdig als een gewenste vaste verhouding tussen huur en inkomen, maar kijk ook naar de relatie tussen woninggrootte en huishoudensgrootte. Pas op met het vaak verhullende begrip 'leef-stijl' ;

- verbeter de woningmarktinformatie aan gegadigden voor een

sociale-huurwoning aanzienlijk; denk daarbij ook aan betrouwbare en actuele schriftelijke informatie.

5. Probeer het veranderingstempo in sommige wijken te temperen door selectief

woningen te verkopen, woningen te verbeteren en de woonomgeving te verbeteren zodat er minder pushfactoren zijn om uit de wijken te verhuizen.

6. Nederland heeft een omvangrijke, gevarieerde sociale-huursector waarop

andere landen jaloers zijn. Dat moeten we zo houden. Concentraties van slechte en goedkope woningen leiden al gauw tot grote concentraties van armen. Dit kan worden vermeden door de verkoop van sommige woningen en door selectieve investeringen waardoor meer variatie ontstaat. Inkomens-wijken passen niet in de tradities van de Nederlandse volkshuisvesting.

7. De woning en de woonomgeving zullen aan redelijke minimum eisen moeten

voldoen, terwijl de betaaibaarheid wordt zekergesteld. Denk hierbij aan de

verbetering van de geluidsisolatie, de warmte-isolatie, vocht en tocht. Binnen de woning moet de privacy worden gewaarborgd. Buiten de woning dient de sociale controle voldoende te worden verzekerd (huismeesters, stadswachten, informele sociale controle).

8. Op VINEX-Iocaties dient een eenzijdige samenstelling van de voorraad

(alleen dure woningen) te worden voorkomen. Hetzelfde geldt voor vele

naoorlogse wijken met veel sociale-huurwoningen (alleen goedkope wonin-gen).

9. Woningcorporaties dienen steeds te worden aangesproken op hun taak om

primair de doelgroepen van beleid te huisvesten (BBSH 1993). Hiertoe behoren zeer vele asielzoekers, statushouders en andere buitenlanders.

10. De afbraak van het stadsvemieuwingsfonds is fnuikend voor het

investerings-klimaat in oudere en vroeg-naoorlogse stadswijken. Het grote-stedenbeleid

van Kohnstamm zal tijdig voor een tegenbeweging moeten zorgen. Aan het

bevorderen van de leefbaarheid in multi-culturele wijken zal een hoge priori-teit moeten worden gegeven.

Men zal zich moeten realiseren dat in het begin van de 21ste eeuw in een deel van de steden meer buitenlanders dan Nederlanders zullen wonen. Multi-etniciteit in steden zal dan een vanzelfsprekendheid zijn. In het perspectief van deze structurele trends is een spreidingsnorm zoals het criterium van 5 % in Rotterdam in de jaren 17

(26)

zeventig potsierlijk. Het perspectief van een 'melting pot' van volledige integratie is voor de meeste groepen waarschijnlijk een illusie. Interessanter en realistischer is het perspectief van het stedelijk mozaïek, waarbij verschillende groepen een aantal culturele kenmerken behouden en tegelijkertijd samen een harmonieus geheel vormen. Zo vormen etnische groepen samen een stad. Zo zullen landen samen een Europese Unie vormen.

3.5 Literatuur

Hoorn, P.J.J.H., 1987, Onder anderen. Effekten van de vestiging van Mediterra-nen in naoorlogse woonwijken, Utrecht (Geografisch Instituut).

Labuschagne, 1995, Godsdienstvrijheid en niet-gevestigde religies, Groningen (Wolters-Noordhoft).

Nederlands Centrum Buitenlanders, 1995, Allochtonen over Nederland(ers), Utrecht (Nederlands Centrum Buitenlanders).

Smit, V., 1994, Openheid en toegankelijkheid in de woonruimteverdeling , Rooilij n, 27, 6, p. 273-277.

18

(27)

4

HOE KAN IN EEN MULTI-ETNISCHE WIJK EEN

STABIEL WOONMILIEU WORDEN GECRE-

..

EERD?

W. D. van Leeuwen

directeur NCIV koepel voor woningcorporaties

4.1 Inleiding

In deze bijdrage komen de volgende onderwerpen aan de orde:

De partijen (paragraaf 4.2);

De voorwaarden (in de organisatie van de corporatie en daarbuiten) (paragraaf 4.3); De uitwerking (paragraaf 4.4);

We ronden het betoog af met een korte slotbeschouwing (paragraaf 4.5).

4.2 De partijen

Als we spreken over een stabiel woonmilieu en kijken naar een wijk, zijn er altijd meerdere betrokkenen. In de eerste plaats zijn dat de bewoners van de. wijk. Zij leven in die wijk en zijn de rechtstreekse belanghebbenden. Vervolgens zijn dat de gemeente en haar verschillende diensten als hoeder van het meer algemeen belang van "welbevinden" van haar bewoners, de eigenaren van woningen (particuliere en sociale verhuurders) en de verschillende welzijnsinstellingen. De praktijk leert dat maar al te vaak de laatstgenoemden elkaar vinden, met elkaar spreken over de door

hen gesignaleerde problemen in een wijk. De bewoners zijn daarbij niet altijd in

beeld. Maar het creëren van een stabiel woonklimaat begint bij de bewoners. Hun

beleving van de wijk staat voorop. Hun visie kan afwijken van de voorstelling van

de andere omringende partijen (met hun verschillende belangen). Om iets te kunnen

doen aan eventuele problemen op het gebied van het woonmilieu is het essentieel hoe de bewoners zelf tegen hun wijk aankijken. Gaat het om de woning, om de winkel-en andere voorziwinkel-eningwinkel-en in de wijk, om het huisvuil, om de speelplaats, de crimina-liteit, de vervuiling of over de straatverlichting. Het onderzoeken van die visie is daarom een eerste noodzakelijke stap om te kunnen komen tot het creëren van een stabiel woonmilieu.

(28)

4.3 De voorwaarden

Een tweede belangrijke stap die na het onderzoek moet worden gezet is een afstem-ming en coördinatie van de acties die de verschillende partijen gaan ondernemen. Bij de door de bewoners aangegeven problemen moeten concrete oplossingen worden

aangegeven en vervolgens dienen de initiatieven te worden verdeeld; dus wie pakt

wat op. Sociale verhuurders kunnen het initiatief nemen om een

woonbelevingson-derzoek te doen en een projectorganisatie op te zetten. Voor de verdere uitwerking

en invulling is daarbij de inzet van de anderen uiteraard noodzakelijk. In deze fase moeten zaken bespreekbaar worden gemaakt. De communicatie staat centraal. Een derde belangrijke stap is het afstemmen en het coördineren van de te ondernemen

concrete acties. Het werk moet worden verdeeld en iedere partij moet zijn deel

daarbij nemen. De gemeente kan in de coördinatie een centrale rol spelen. Het

terugkoppelen naar bewoners mag niet uit het oog worden verloren. Dat betekent

onder meer dat eenmaal afgesproken zaken ook moeten worden nagekomen.

Om als sociale verhuurder hier goed op te kunnen inspelen, is het niet alleen nodig

om het een en ander te organiseren buiten de organisatie. Nee, ook binnen de

werkorganisatie zullen enkele voorwaarden moeten worden ingevuld. De

medewer-kers die belast zijn met de zorg voor de betreffende wijk, zullen met mandaat

moeten kunnen werken. Dat bevordert niet alleen de betrokkenheid maar ook de efficiëntie en de flexibiliteit. Een tweede punt is kleine teams te maken in de organisatie met medewerkers van verschillende disciplines. Dat bevordert

uitwisse-ling van opvattingen en geeft kans op een meer integraal beleid. Zij zullen immers

in de wijk die beslissingen moeten kunnen nemen die zij op grond van hun inzicht,

kennis en afspraken nodig achten. Bij dat mandaat moet niet alleen worden gedacht

aan het kunnen nemen van beslissingen maar ook bijvoorbeeld aan een budget. In deze situatie kan een projectmatige manier van werken met andere deelnemers leiden tot snelle concrete resultaten.

4.4 De uitwerking

Naast de randvoorwaarden en het streven naar concrete resultaten keert ook de volgende vraag regelmatig terug als we spreken over multi-etniciteit en stabiel woonklimaat.

Waar wel en niet op sturen?

Social engineering. Sturen op culturele verschillen of etniciteit? De sociale

verhuur-der zal moeten streven naar een evenwicht. Vooral in woningen waar alle bewoners

van een gemeenschappelijke toegang, bijvoorbeeld een trap of galerij, gebruik

moeten maken, kunnen verschillen tussen bewoners in de omgang gemakkelijker tot irritaties leiden. Je eigen ruimte als bewoners bij het betreden van je woning is kleiner. Soms zul je daar als sociale verhuurder rekening mee moeten houden. Dat

wil zeggen dat het voor kan komen dat je woningzoekenden hierover informeert. Bij

20

I

i

~I

(29)

de tegenwoordige aanbodsystemen (advertenties) maken woningzoekenden zelf de keus om wel of niet op een woning te reageren.

Het is theorie om met dergelijke weerstanden geen rekening te houden. Met onrust of escalatie is niemand gediend. Wel is diezelfde verhuurder gehouden altijd te kijken naar de effecten die deze sturing heeft op de verschillende doelgroepen op de markt. Een dergelijk beleid mag niet tot systematische achterstelling leiden.

Ook een ander aspect mag niet uit het oog worden verloren. De corporatie heeft de taak wel serieus op signalen, klachten uit een wijk of buurt in te gaan. Bewoners die het gevoel hebben niet serieus te worden genomen, zullen in hun standpunten kunnen verharden. We moeten gewoon vaststellen dat er een spanning is tussen autochtonen in de naoorlogse woningen, die aantrekkelijk zijn geprijsd en de multi-culturele doelgroep die daarop is aangewezen. De sociale verhuurder zal in ieder geval in gesprek moeten komen en blijven met de bewoners. Dat kan door huisbezoek (ook bij incidenten) maar ook door avondbijeenkomsten.

Spreek niet in termen van oplossingen, maar van beheersbaarheid. Wijken die intensief worden bewoond vergen een intensief beheer. Zulke wijken zullen er altijd zijn. Wat de buitenwacht van dergelijke wijken vindt, is minder relevant. Hoe de bewoners een en ander ervaren, daar gaat het om. Wel moeten er kansen worden aangeboden aan bewoners die een multi-etnische wijk willen verlaten. Sociale verhuurders hebben de taak die kansen te bieden (behoud goedkope woningvoor-raad).

4.5 Een taboe

Een discussie rond dit thema levert in Nederland het beeld op van een taboe. Praten over etniciteit en over verschillen tussen mensen wordt meteen in de sfeer van discriminatie getrokken. Dat leidt tot een sfeer van onbespreekbaarheid in het algemeen en van eventuele groeperingen in het bijzonder. Uiteraard moet het aspect van discriminatie worden bewaakt. Maar de praktijk vraag wel een minder zwart/wit benadering dan nu vaak mogelijk is. Met zwarte pieten kom je niet zo ver. Daarmee wil ik zeggen dat het aanvaardbaar kan zijn om in hele bijzondere situaties wel te sturen op bewonerssamenstelling in een straat of complex. Dat is echter alleen aanvaardbaar indien dat voortvloeit uit een bijzondere probleemsituatie, het beleid is

geclausuleerd, wordt verbonden aan een bepaalde periode en de effecten worden gemeten en geëvalueerd. Het bereiken van een gevarieerde bevolkingsopbouw dient bij voorkeur niet via de keuze voor een woonruimteverdelingssysteem plaats te vinden maar, door het realiseren van wijken met een gevarieerd woningaanbod.

21

(30)

5

IS HET WENSELIJK EN GEOORLOOFD DE

BEVOLKINGSSAMENSTELLING VAN EEN

BUURT TE MANIPULEREN?

R.A.H. Vos

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directoraat-Generaal van de Volkshuisvesting

5.1 Inleiding

Ik begin met het maken van twee opmerkingen vooraf:

1. "Is het wenselijk en geoorloofd de bevolkingssamenstelling van een buurt te

manipuleren?". Ongetwijfeld heeft OTB die vraag bewust zo geformuleerd om te prikkelen en niet om mij de kans te geven gelijk al twee keer NEE te kunnen zeggen, omdat manipuleren ook betekent: "goochelen met minder gepaste middelen". Die variant kunnen we vandaag maar beter niet uitprobe-ren. Ik zal dat woord dan ook zelf niet gebruiken.

2. Van de vier thema's van het ochtendprogramma is dat van mij het enige

zonder verwijzing naar etniciteit. Ook dat zal wel geen toeval zijn, maar het komt mij goed uit. Want in en rond wijken en buurten is wel wat méér aan de orde dan kleur alleen. In mijn inleiding zit zeker ook kleur, maar die staat echter niet voorop.

5.2 Invloed van VROM op het volkshuisvestingsbeleid neemt af

Waarom zou u, anno 1995, nu de tijd dat het lokale volkshuisvestingsbeleid vanuit

Zoetermeer of Den Haag werd gedirigeerd nagenoeg achter ons ligt, toch nog van VROM willen horen of het wenselijk en geoorloofd is iets te doen met de bevol-kingssamenstelling van een buurt? En op welk antwoord hoopt u dan? Een verlos-send 'ja', zodat u gelegitimeerd aan de slag kunt? Of juist een verlosverlos-send 'nee', zodat u gelegitimeerd niets hoeft te doen? Of gaat het eigenlijk om rijksrichtlijnen of om rijksoplossingen voor de problemen die achter die vraag schuilgaan?

In het algemeen mag u verwachten dat het Rijk beleid van mede-overheden dat op gespannen voet staat met rijksbeleid vroeg of laat bestempelt als onwenselijk of zelfs ongeoorloofd en op zijn minst zal proberen die overheden op andere gedachten te brengen. Op het terrein van de volkshuisvesting is dat in beginsel niet anders. Maar de lokale beleidsruimte is dáár inmiddels aanmerkelijk groter dan op veel andere beleidsterreinen. In het proces van decentralisatie, ontkokering, ontschotting en

23

(31)

~~_-verzelfstandiging zijn de afgelopen jaren een groot aantal verantwoordelijkheden en

bevoegdheden overgedragen aan de lokale volkshuisvestingspartijen. Daardoor heeft

u in tal van opzichten véél meer ruimte gekregen om zelf invulling te geven aan het lokale en regionale volkshuisvestingsbeleid en daar zelf het gewenste maatwerk te leveren.

Die ingrijpende herverkaveling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden impliceert niet dat u uw gang kunt gaan en dat u zich niets meer aan VROM gelegen hoeft laten liggen. Omgekeerd betekent het evenmin dat het Rijk geen medespeler meer is in de volkshuisvesting of daarin geen eigen verantwoordelijkheden meer zou hebben.

En dus kunt u als gemeente, corporatie of provincie óók in de nieuwe verhoudingen toch nog wel met rijksinterventie te maken krijgen, als u:

volkshuisvestingsmiddelen aanwendt voor iets geheel anders; de VINEX -afspraken niet zou nakomen;

het BBSH aan uw laars lapt;

gaat speculeren met gemeenschapsgeld;

een geheel eigen invulling geeft aan de kernthema's: bereikbaarheid, betaaI-baarheid en kwaliteit;

andere grenzen hanteert dan die de Huisvestingswet stelt.

In ieder geval komt u het Rijk - wellicht zelfs de strafrechter! - tegen als u sommi-gen van uw inwoners of huurders anders behandelt dan anderen, op grond van

geloof, nationaliteit of ras. De Grondwet, het Wetboek van Strafrecht, de Algemene

Wet Gelijke Behandeling en de desbetreffende jurisprudentie zijn daarover helder. Beleidsmatige sortering van ingezetenen, woningzoekenden of huurders op kleur is in strijd met de wet en met internationale verdragen. Maar dàt weet u al jaren, zeker sedert de VROM-circulaire Huisvesting Minderheden van 1983.

Helder is ook de uitspraak van de toenmalige staatssecretaris van VROM uit 1993 over plaatsingsbeleid dat voorbijgaat aan de woonwensen van etnische ingezetenen en dat gebaseerd is op subjectieve maatstaven inzake leefstijlen, woonculturen en andere veronderstelde collectieve kenmerken van bevolkingsgroepen. Helder is ook diens uitspraak dat het begrip 'evenwichtige verdeling van woonruimte' uit de Huisvestingswet niet misbruikt mag worden als rechtvaardiging voor concentratie of spreiding op basis van etnische kenmerken.

Daarmee is de vraag naar de geoorloofdheid van het sturen op de bevolkingssamen-stelling van een buurt of wijk afdoende - en niet voor de eerste keer! - beantwoord, althans voor zover het zou gaan om een sturing op kleur. En als sturen op kleur niet geoorloofd is, is de vraag of dat wenselijk is hooguit theoretisch nog aan de orde in

een traject gericht op wijziging van de anti-discriminatiewetgeving. Maar ik heb

geen enkele reden aan te nemen dat u dàt zou willen bepleiten.

(32)

I

5.3 VROM-standpunten

Waar moeten we de focus dan wèl op richten? De etnische component is er onmis-kenbaar, maar het gaat om een palet met aanmerkelijk méér ingrediënten dan alleen kleuren en culturen. Waar we het over hebben en moeten hebben is:

de bevolkingssamenstelling in relatie tot feitelijke en veronderstelde ontwik-kelingen van ruimtelijke en maatschappelijke segregatie, inkomenswijken en stedelijke tweedeling, en over leefbaarheid;

over de positionering van de volkshuisvesting en andere beleidssectoren daarin en;

over de rol die overheden, verhuurders, bewoners en andere participanten daarin feitelijk spelen, kunnen spelen of zouden moeten spelen.

Heeft VROM daarover even duidelijke standpunten en visies als over sortering op kleur? Bij de behandeling van de VROM-begroting 1995, begin november 1994, zei staatssecretaris Tommel over deze onderwerpen onder meer het volgende:

"Volkshuisvesting heeft ook alles te maken met de leefbaarheid in sociale zin .... (met) samenleven met de buren, in de buurt en veiligheid op straat .... Ik zie het als een van mijn taken die andere aspecten van de volkshuisvesting te herwaarderen en de samenhang met de andere terreinen - milieu, welzijn, sociale zekerheid en veiligheid - te versterken".

"Het probleem van de dreigende segregatie, de dreigende inkomenswijken erken ik. Ik vind het dan ook heel wezenlijk dat de aan de gang zijnde scheefheidsbestrijding niet leidt tot een scheefheid nul. Er moet ruimte zijn om mensen met hogere en lagere inkomens in dezelfde wijk te laten wonen .... " .

"Toch moet worden geconstateerd, met zorg, dat in een aantal stadsvernieuwingswij-ken veel onvrede heerst over het woon- en leefklimaat.... Het is duidelijk geworden dat goede woningen alleen geen waarborg zijn voor een prettige leefomgeving .... Als wij het volle rendement willen halen uit de miljarden die wij.... in de volkshuis-vesting hebben gestoken, dan moeten wij ook serieus werk maken van de niet-fysieke leefomgeving".

"Er is een samenhangende aanpak nodig, zowel op het lokale en regionale niveau, alsook op rijksniveau. Ik zeg daar meteen bij dat ik vind dat de leefbaarheid van buurten en wijken uiteraard in de eerste plaats een zaak is van de mensen zelf en in de tweede plaats van de gemeentebesturen. Het Rijk kan de problemen niet oplossen. Het Rijk kan wel voorwaarden scheppen of proberen om eventuele belemmeringen, bijvoorbeeld in de eigen regelgeving, op te heffen" .

In termen van betrokkenheid, ambitie en optiek laten deze uitspraken helder zien waar en hoe VROM zich positioneert in relatie tot deze thema's. Ze geven aan dat de volkshuisvesting niet buiten spel staat, maar evenmin de aanvoerdersrol speelt. Het spel moet gespeeld worden met alle spelers in het veld. Ze geven globaal richtingen aan, maar nog geen concrete invulling. Daar wordt wel hard aan gewerkt, op dit moment allereerst in het kader van het project grote-stedenbeleid. Kernthe-ma's daarvan zijn: werkgelegenheid, veiligheid en leefbaarheid. Kernwoorden:

25

(33)

-;---~--:--integrale aanpak, gezamenlijke verantwoordelijkheid en ontkokerd beleid. Op korte termijn zal nader blijken hoe daaraan concrete invulling wordt gegeven.

Wat u in die uitspraken niet aantreft, is groen licht voor het manipuleren met de

bevolkingssamenstelling van buurten en wijken, wel de opvatting dat er ruimte moet zijn voor gemengde wijken via differentiatie van de woningvoorraad. Wat nièt aan de orde is, zijn nadere rijksrichtlijnen voor wat nu wel mag en wat niet en evenmin kant-en-klare rijksoplossingen. Lokaal volkshuisvestingsbeleid blijft lokale verant-woordelijkheid.

Ik heb geprobeerd enig licht te laten schijnen op hetgeen er aan de kant van het Rijk duidelijk is en een indicatie gegeven van de richting waarin de neuzen momenteel staan. Vervolgens wil ik stilstaan bij enkele aspecten met betrekking tot minderhe-den, wijken en buurten, segregatie en leefbaarheid. Het zijn uitdrukkelijk geen rijksstandpunten of -zienswijzen, maar overwegingen en observaties die een rol kunnen spelen in de verdere gedachtenvorming, niet alleen bij VROM, maar naar ik aanneem ook bij u. De volgorde waarin ik ze de revue laten passeren duidt niet op enige rangorde.

5.4 Differentiatie van wijken

Er lijkt zich een communis opinio af te tekenen rond de wenselijkheid van differenti-atie van wijken, oude zowel als nieuwe. Dat geeft in ieder geval de richting aan die we met zijn allen willen inslaan. Daarmee is echter nog geenszins helder wanneer en in hoeverre een bestaande wijk gedifferentieerd moet worden. Of er een kritische segregatiegrens is, wanneer die bereikt is of waar die ligt en wie dat uitmaakt. Evenmin is daarmee helder op welke mix van de woningvoorraad we zouden moeten aankoersen, in bestaande wijken en in nieuwe. Of: welke mate van finetuning in het spanningsveld tussen een evenwichtiger verdeling van de woningvoorraad en wijkdifferentiatie gewenst of nodig is. En welk deel van elk probleem je via wijkdifferentiatie kunt oplossen. Of hoe preventief een optimale mix anno nu op termijn van pakweg 25 jaar zal zijn en op welke wijze stede bouwkundig ontwerpers daarmee rekening zouden moeten houden.

Raken sommige wijken op den duur dan hun slechte imago kwijt of zit je dan met meer wijken met een slechter imago dan ze eerst hadden? En als je op termijn de wijken dan wat meer gemixt hebt, zijn er dan problemen opgelost of zijn die dan ook alleen maar gemixt? Wat levert x% sociale nieuwbouw in de uitleggebieden méér op dan x % lage inkomens met een betere woning en een betere leefomgeving dan ze daarvoor hadden? Voorkomt dat botsende leefstijlen? Biedt dat meer uitzicht op werk, beter onderwijs en integratie?

Anders geformuleerd luidt de vraag die mij gesteld is eigenlijk: waarom zou je de bevolkingssamenstelling van een buurt eigenlijk willen - of moeten willen - beïnvloe-den en in welke richting dan? Of nog anders: wat wil wie daarmee bereiken, voor

Cytaty

Powiązane dokumenty

Wpływ wysiłku fi zycznego na wybrane aspekty koordynacji. ruchowej –

‘Building with nature’: the new Dutch approach to coastal and river works de Vriend, van Koningsveld and

Zależność między ilością oraz jakością oferowanych towarów i/lub usług a kon- kurencyjnością przedsiębiorstwa jest wprost proporcjonalna, a więc im więcej dóbr

W ysiłek tego tw órcy podporządko­ w any jest jednem u celowi: by rzeczy przedstaw ione w jego dzie­ łach istn iały same przez się, „nieskażone” niczym

В это время творчество советского поэта оказало сильное воздействие таких поэтов, как Ласло Геребеша, Ернё Л.Тиханя и других, пре- образив не только

- Pre-payment mobile services: mobile services that require payment before consuming the goods or services, for example in the case of plane or train tickets, or when mobile

Reading Rilke (1999) Williama Howarda Gassa i Rilke poetów polskich (2004) autorstwa Katarzyny Kuczyńskiej-Koschany są obecnie postrzegane jako fi lary literatury krytycznej