d i j k "
A-75.030
Centrum voor Onderzoek Waterkeringen O ktober 1979
- 1 -
Grondwaterstroming Lekdi j k hmp. 108,5 1. Inleiding
Bij de berekening van de verbetering van de L e k d i j k van de Prinses Irenesluis t o t de Beusichemse veerstoep i s onder
meer
de opdruk- potentiaal nabij de binnenteen bepaald. Dit in verband met opbarsten. N a b i j hmp. 108,5 gaf deze berekening aan d a t er een berm benodigd was om het opdrukken tegen t e gaan.Teneinde deze berekeningswi j z e , waarbij twee stromingsbeelden op e l kaar gesuperponeerd z i j n
,
t e control eren,i s de s i t u a t i e , n a b i j hmp. 108,5, nagerekend m.b.v. de "ELNAG". ELNAG i s een e l e c t r i sch netwerkanalogon waarmee twee-dimensionale g rondwa
te
rs
t romi ng wordt ges imu
1 ee rd.
Zowel stationai re als t i jdsafhankel i jke randvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in een netwerk van weerstanden en condensatoren.
Op bijlage 1 i s een geschematiseerd dwarsprofiel t e r plaatse
van
hmp. 108,5 weergegeven zoals dat ook berekend i smet
de theorie van Turnball. De uiterwaard i s ca. 700 m l a n g en voor het achterland i s , in e e r s t e i n s t a n t i e , ca. 750m
aangehouden,Uit de doorlatendheden van de verschillende lagen b l i j k t dat de zand- tussenlaag ( k = 5,O m/etm.) zeer doorlatend i s ten opzichte van de andere lagen. Het grondwaterstromingsbeeld zal dan ook voornamelijk bepaald worden door deze zandtussenlaag, mede doordat de eronder liggende laag IV vrijwel d i c h t i s ( k = 0,0075 m/etm.) ten opzichte
van
de andere lagen.Opgemerkt dient nog t e worden d a t de horizontale
en
v e r t i c a l e schalen p l a a t s e l i j k veranderen zodat het beeld van bijlage 1 wat o n j u i s t overkomt. Dit vooral met betrekking t o t de lengten van uiterwaard en achterland en t o t de d i k t evan
laag V ,een
zégr doorlatend zand- pakket van ca. 40 m dikte.Aangezien de rivierbodem door laag IV s n i j d t i s
t e
verwachten d a t e r in laag V vrijwel horizontale stroming zal ontstaan vanwege de zeer beperkte afvoer naar bovenliggende lagen.Op bijlage 1 z i j n tevens de plaatsen aangegeven waar in het ELNAG- model de potentiaal gemeten i s .
Het
model in de ELNAG i s gebouwd t o t ca. 1500 m u i t de r i v i e r (ca. 750m ,
achterland) waarna het achterland eenvoudig nog schematisch verlengd kan worden door zuiver horizontale stroming
aan
t e nemen.Bij de verschillende metingen i s de lengte van het achterland ge- varieërd en b i j elke lengte
van
het achterland zijn twee metingen verricht waarbij a l c verticale randvoorwaarde in h e t achterland(einde van het model) òf een stroomlijn Ò f een potentiaallijn met een waarde van NAP
+
4,50 m (polderpeil) i s aangebracht.Teneinde een eventuele invloed
van
het A'dam-Rijnkanaalna
t e gaan i s e r een serie metingen gedaan waarbij op de zandtussenlaag een verticale randvoorwaardevan
NAP t 0,OO m g e d r u k t i s ; d i t a l s zijnde de meest extreme s i t u a t i e waarbij het al dam-Ri jnkanaal direct i n verbinding s t a a t met de zandtussenlaag.Een schematisch overzicht van de metingen s t a a t op bijlage 2. Als MHW i s NAP t 9,OO
m
aangehouden.2 . De metingen
Op bijlage 3 zijn de resultaten
van
meting 2 (meting 1 i s een controle- meting) weergegeven waarbij tevens een zeer globaal potentiaallijnen-beeld geschetst i s d a t enigszins discutabel i s gezien het beperkt aantal meetpunten. Niettemin zal het beeld een j u i s t e i n d r u k omtrent de grondwaterstroming geven.
Duidelijk b l i j k t de vrijwel horizontale stroming in de diepe zandlaag en u i t stromingsmetingen bleek een geringe afvoer naar boven (via
l a a g IV) t e bestaan.
Opvallend i s het enorme verval t e r plaatse van de binnenteen i n de zandtussenlaag; d i t komt waarschijnlijk door de verbreding
van
het, r e l a t i e f , goed doorlatende pakket (ook laag I i s v r i j doorlatend). Ter plaatse van de binnenteen i s een potentiaal aan de bovenkant van de zandtussenlaag gemeten van NAP t 4,80m
2 NAP+
5,OOm.
Bij meting 2 s t r e k t het achterland zich u i t t o t x = 2500 m ( r i v i e r i s x = O ) en op de verticale rand van het model i s polderpeil gedrukt. Meting 3 (verticale randvoorwaarde verwijderd) geeft een identiek beeld, alleen zijn de potentialen in de diepe zandlaag wat lager. I n de zandtussenlaag veranderd e r niets.
Ook b i j een model t o t x = 3500 m en x = 1500 veranderen de potentialen in de zandtussenlaag nauwe1 i jks (metingen 4 t / m 7).
Bij meting 8 en 9 i s de diepe zandlaag losgekoppeld van het model b i j
x
= 3500 m respectievelijkx
= 1500 m; ooknu
bleef het beeld van de zandtussenl aag vrijwel gel i j k , hetgeeneen
bevestiging i svan
de idee d a t door l a a g IV vrijwel niets stroomt.- 3 -
NAP t 0,OO
m
gedrukt; ook d i t heeft geen i n v l o e d op de stroming i nde zandtussenlaag.
De metingen 6 , 7 en 10 z i j n herhaald
voor een
model d a t zich u i t - s t r e k t t o t x = 1200m
(metingen 11, 1 2en
13) en daarna nog eens voor x = 1000m
(metingen 14, 15 en 1 6 ) .Alle metingen gaven vrijwel hetzelfde r e s u l t a a t i n de zandtussenlaag. Tot s l o t i s meting 1 7 gedaan; b i j x = 1000 m i s de zandondergrond losgekoppeld wat wederom geen invloed had.
3. Conclusies
De diepe zandlaag heeft vrijwel geen invloed op de grondwaterstroming i n de zandtussenlaag.
Ook de lengte van het achterland heeft geen grote invloed op de grootte van de stijghoogte i n de zandtussenlaag b i j de binnenteen.
Een verticale randvoorwaarde
van
NAP+
0,OOm
op de zandtussenlaag aan het eind van het model (invloed A'dam-Rijnkanaal) geeft evenmin verander in
gen.De stijghoogte i n de zandtussenlaag bedraagt tussen de NAP
+
4,80m
centra Ie technische afdelingen
a-
utrechtseweg 62 postbus I 53 telefoon telex zeist 3700AD zeist 030-76791 1 70279
grontmij
briefnu m mer
Centrum voor Onderzoek Waterkeringen .BenH 10642
Hooftskade 1, ‘s-GRAVENHAGE. ordernummer .7 4 / 8 8 19-4 O doorkiesnummer 0767449 Zeist, 1979.11.23 Ref.Pl/PvL
- Betreft: Onderzoek Verbetering Lekdijk
-
trajekt HM 108 tlm 140---
...
Bijgaand ontvangt u 1 exemplaar van het Eindrapport met betrekking tot bovengenoemd onderzoek.
Wij vertrouwen erop u hiermee van dienst te zijn. Hoogachtend, - Grontmij n.v. Ir. J.H. Pool, afd. Bodemkunde en Hydrogeologie. Bijl. 1 hoofdkantoor de holle bilt 22 de bilt telefoon 030-76791 I telex 47947 giro I 56222 handelsregister utrecht no. 29428 1 0123
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
U
I
I
I
C
I
I
I
I
I
GRONTMIJn.v.
De
B i l t . W A T E R S C H A P " K R O M M E R I J N "ONDERZOEK VERBETERING LEKDIJK
TRAJEKT HM 108 TOT HM 141
PRINSES IRENESLUIS
-
BEUSICHEMSE VEERSTOEP 4e FASE-
ADVIES EINDONTWERPAfdeling Bodemkunde
en
Hydrogeologie.INHOUD - 1 - PAG I NA 1. INLEIDING
I -
I
2. WERKZAAMHEDEN 4e FASE 3.4. VERGELIJKING HUIDIGE EN TOEKOMSTIGE DIJKHOOGTE 5. BODEMONDERZOEK
6. BESCHRIJVING BODEMOPBOUW
DE GEOMETRIE VAN DE BESTAANDE DIJK
6.1 Algemeen 6.2 Dijklichaam 6.3 Achterland 6.4 Binnenteen 6.5 Bui tenteen 6.6 Voorland 6.7 Zandtussenl agen 7 . 1 In1 eidi ng
7.2 Vol umegewi chten
7.3 Sterkte-eigenschappen 8.1 Inleiding
8.2
Het
watervoerend vermogen . 8.3 De hydraulische weerstand 8.4 9.1 Inleiding 9.2 Benodigde zandaanberming 9.3 10.1 Hydrologische berekeningen 10.1.1 Inleiding 10.1.2 Schematisering 10.1.3 Resultaten
10.2.1 Inleiding 10.2.2 Schematisering
10.2.3 Veiligheid tegen afschuiven
van
het bi nnental ud10.2.4 Verweking van het binnentalud door uittredend
water
10.2.5
De
standzekerheidvan
het buitentalud 7. GRONDMECHANISCHE SCHEMATISERING8. HYDROLOGISCHE SCHEMATISERING
Invloed
van
kleiwinning in de uiterwaard 9. MAATREGELEN TEGEN OPDRUKKENKeuze
van
dwarsprofielen voor detailonderzoek 10. DETAILONDERZOEK BOVENSTROOMS DWARSPROFIEL10.2 Grondmechanische berekeningen
11. DETAILONDERZOEK BENEDENSTROOMS DWARSPROFIEL 11.1 Hydrologische berekeningen 11.1.1 Inleiding 11.1.2 Schemati seri ng 11.1.3 Resultaten 3 4 8 11 13 1 5 15 15 1 5 16 1 8 19 19 23 23 23 24 26 26 26 27 29 31 3 1 3 1 33 35 35 35 35 36 38 38 38 38 41 42 43 43 43 43 44
11.2 Grondmechanische berekeningen 46
11.2.1 I n l e i d i n g 46
11.2.2 Schematisering 46
11.2.3 V e i l i g h e i d tegen a f s c h u i v e n van h e t
b i nnental ud 46
11.2.4 Verweki ng van h e t b i nnental ud door
u i t t r e d e n d water 49
11.2.5 De standzekerheid van h e t b u i t e n t a l u d 50
12. DETAILONDERZOEK VAN DIJK BIJ KOLK 5 1
12.1 Algemeen 12.2 Benodigde aanpassingen 12.3 Hydrologische berekeningen 12.3.1 I n l e i d i n g 12.3.2 Schematisering 12.3.3 R e s u l t a t e n 51 5 1 52 52 53 53
12.4 Grondmechani sche berekeni ngen 54
12.4.1 I n l e i d i n g 54
12.4.2 Schematisering 55
12.4.3 S t a b i 1 i t e i t van de onderwaterberm 55
12.4.4 V e i l i g h e i d tegen a f s c h u i v e n van h e t
b i n n e n t a l ud 56
12.4.5 Verweking van h e t b i n n e n t a l u d door
u i t t r e d e n d w a t e r 57 12.4.6 De standzekerheid van h e t b u i t e n t a l u d 57
13. ADVIES EINDONTWERP 59
14. BRONVERMELDING 65
APPENDIX I : BEPALING VOLUMEGEWICHTEN APPENDIX I 1 : TRIAXIAALPROEVEN
APPENDIX I I I : BEPALING DOORLAATFAKTOREN
APPENDIX I V : HET OPDRUKGEVAAR VAN BINNENDIJKSE DEKLAGEN
APPENDIX V : INVOERGEGEVENS EN RESULTATEN VAN DE GLOBALE HYDROLOGISCHE BEREKENINGEN
BIJLAGEN
1. S i t u a t i e t e k e n i n g
2. L e n g t e p r o f i e l e n met r e s u l t a t e n bodemonderzoek 3. R e s u l t a t e n bodemonderzoek b i j k o l k
4. B1 ad 1 : Ver1 oop zandtussenl agen B l a d 2: Kenmerkende d w a r s p r o f i e l e n
5. D i k t e en h y d r a u l i s c h e weerstand d e k l aag
6. B1 ad 1 : Verloop hydraul i sche weerstand dekl aag B l a d 2: Idem
7. D e t a i londerzoek bovenstrooms dwarsprof i e l
8 . D e t a i 1 onderzoek benedenstrooms dwarsprof i e l 9. Detailonderzoek van d i j k b i j k o l k
V e r k l a r i ngsbl Uden b o o r p r o f i e l tekens en geo-el e k t r i s c h e i n t e r p r e t a t i e
- 3 -
1. INLEIDING.
I n
opdracht van het waterschap "Kromme
R i j n "i s door Grontmij
n.v. een onderzoek ingesteld naar de noodzakelijke verbeteringen
van de Lekdijk tussen de Prinses Irenesluis en de Beusichemse
Veerstoep.
Dit d i j k v a k ,ter lengte van circa
3 , 2 km, l o o p tvan
HM 108 t o t HM 141
en i s aangegeven
ophet overzichtskaartje
van
F i g u u r 1.I n
het kader van
d i tonderzoek
z i j nt o t
nu toe de volgende
rap-porten uitgebracht:
-
Verslaggeving
leFase: april
1975 [l]'-
Verslaggeving
2eFase:
j u l i 1975 [2]-
Verslaggeving
3eFase: april 1976
[3]Naar
aan1eidi
ngvan het
1aatstgenoemde rapport, waarin
,
a ls
a f - rondingvan
het onderzoek, de resultaten van een grondmechani-
sche en hydrologische studie
z i j nopgenomen, i s besloten
i neen
4e
Fase aanvullende gegevens t e verzamelen en enige parameters
aan
een nader onderzoek t e onderwerpen. De
omvangen
aardvan
de-
ze werkzaamheden
z i j n g l o b a a lvastgesteld
i n eenbespreking tus-
sen vertegenwoordigers
vande opdrachtgever,
?WS, RWS, COWen
Grontmij
n . v . ,
die gehouden i s
o p 10november 1976.
Een nadere detaillering
vande aktiviteiten heeft plaatsgehad
i n
aansluitende besprekingen tussen vertegenwoordigers
vanket
COW
en
Grontmijn.v.
'
Het onderhavige rapport bevat, naast een samenvatting van de
i nde genoemde besprekingen voorgestelde werkzaamheden
,
de resul t a -
ten
vanhet
aanvullendonderzoek en een herwaardering
v a nde be-
l a n g r i j kste
grondmechanische
enhydrologische parameters.
Daar-naast worden de uitkomsten van globale
engedetai
11eerde
hydrolo-
gische analyses en grondmechanische berekeningen vermeld,
opbasis
waarvan
tenslotte het advies voor
hetei ndontwerp
voor de verbe-
tering
van het onderhavige
d i j k v a k wordtgegeven.
- 4 -
2. WERKZAAMHEDEN 4e FASE.
Aan de hand van h e t v e r s l a g van de bespreking op 23 november 1976, kunnen de i n h e t kader van de 4e Fase v o o r g e s t e l d e werkzaamheden a l s v o l g t worden samengevat: A. AANVULLINGEN
...
OP TEKST 3e FASE-
RAPPORT1. Aangeven d a t t e r p l a a t s e van de k o l k een o v e r l a a t - k o n s t r u k t i e i n de kwelkade aangebracht d i e n t t e worden.
2. De u i t v o e r i n g s w i j z e van h e t o n d e r w a t e r t a l u d i n de k o l k nader s p e c i f i c e r e n .
3. Konklusie t r e k k e n o m t r e n t de v e i l i g h e i d tegen a f s c h u i - ven van h e t bestaande b i n n e n t a l u d .
4. B i j de b e s c h r i j v i n g van de bodemgesteldheid ook i n f o r - matie, i n d i e n beschikbaar, van h e t a a n s l u i t e n d e d i j k v a k
(benedenstrooms
HM
140) verwerken.B. AANVULLEND VELDWERK
---
1. Boringen t e r p l a a t s e van de binnenteen van de d i j k met a l s voornaamste doel een b e t e r i n z i c h t i n h e t v e r l o o p van zandtussenl agen t e v e r k r i j g e n .
2. Boringen i n de u i t e r w a a r d t e r v e r k r i j g i n g van .een meer. v o l l e d i g b e e l d van de omvang en aard van de b u i t e n d i j k s e k l e i - a f d e k k i n g .
C . BESCHRIJVING
...
BODEMOPBOUW1. Aan de hand van a l l e t o t
nu
toe verzamelde gegevens een schematisering van de bodemopbouw i n en onder de d i j k en i n het voor- en achterland maken.1. De beschikbare gegevens over de doorlatend- heid van de diverse materialen opnieuw analy- seren.
2 . De voor de berekeningen benodigde parameters, zoals de hydraulische weerstand van de deklaag, de breedte van de deklaag en de afstand t o t de r i v i e r opnieuw vaststel 1 en.
3 . De waterspanningen onder de deklaag en in zandtussen- lagen berekenen ten behoeve van de analyse van het op- drukgevaar. Hierbij met een zandberm a l s maatregel te- gen opdrukken rekening houden.
4 . De recul t a t e n van de e l e k t r i s c h e analogons kontroleren en het verloop van de waterspanningen in de d i j k en de deklaag gedetailleerd vaststel1 en.
E. HERBESCHOUWING GRONDMECHANISCHE
...
BEREKENINGEN1. De beschikbare gegevens over de volumegewichten en sterkte-eigenschappen van de diverse materialen analy-
seren en deze parameters voor de grondmechanische bere- keni ngen opnieuw vaststel 1 en.
I
R
I
I
- 6 -
2 . Met b e h u l p van de
resultaten
van dehydrologische
berekeningen
hetopdrukgevaar en het daarmee samen-
hangende gevaar voor interne erosie
( p i p i n g ) analy-seren en de mogelijke tegentiiaatregelen
aangeven.3.
Met behulp
vande opnieuw vastgestelde sterkte-para-
meters en de gedetailleerde gegevens over de waterspan-
ningen
i nen onder
d e d i j k aanvul 1ende stabi
1 itei tsbere-
keni ngen
u itvoeren. Hier
.in
met name de gevoel
i ghei
dvoor variaties
i nde sterkte-eigenschappen
nagaan.F. KONKLUSIES
...
EINDONTWERP
1.
De resultaten
vande opnieuw uitgevoerde hydrologische
en grondmechani sche berekeningen rapporteren.
2 .
Konklusies trekken omtrent de
voorde verbetering
vanhet
d i j k v a kbenodigde maatregelen
i nde vorm van een
def
i n i t ief ontwerp.
De
h iervoor omschreven
onderzoekswerkzaamheden,behorend t o t de
4e
Fase, dienen t e worden beschouwd als een
a a n v u l l i n g open
een verfijning van eerdere aktiviteiten, met name van die, welke
i n
de
3eFase
z i j ngerapporteerd. Hiertoe werd besloten
na de
bespreking van het 3e-Fase-rapport
i nde Technische Werkgroep,
bestaande
u i tvertegenwoordigers
van het waterschap "Kromme
R i j n " , RWS, COWen
PWS.Met name dienden enige, reeds
globaalonder-
zochte aspekten, meer gedetailleerd te worden beschouwd, zoals
het
verloopvan zandtussenlagen onder de
d i j ken de uitgestrekt-
heid van weerstandbi edende
k l ei 1agen
i nde
u iterwaard, met
inbe-
g r i p
van de effekten
van eventuele toekomstige kleiwinningen.
Daarnaast
was het wenselijk, mede
op grondhiervan, de
aant e
houden waarden voor de hydraulische weerstand, alsmede het ver-
loop
ervan evenwijdig aan en loodrecht
opde
d i j k , opnieuwvast
te stellen en tevens
i n d eberekeningen met een zekere spreiding
Dit
laatste aspekt
g o l d ook voorde grondmechanische berekeningen,
hoewel daar met name een
rolspeelde, dat nieuwe inzichten
om-t r e n t
deinterpretatie
enverwerki
ng van tri axi aalproef resul
t a -ten, onder meer ontwikkeld
b i jhet
COW,ingebouwd moesten worden,
waarvan ten t i j d e
van eerdere fasen
noggeen sprake was.
Met behulp
vande nieuwe en reeds beschi kbare berekeni ngsresul-
taten diende tenslotte een advies
voor het eindontwerp t e worden
opgesteld.
- a -
hA
NAP
8
3 . DE GEOMETRIE VAN DE BESTAANDE DIJK.
h B hC hD h E hF
v
-v
- Y-
v
-v
Uit de beschikbare dwarsprofielen zijn de volgende geometrische gegevens van de dijk in de bestaande toestand bepaald:
hA = Globale hoogteligging buitenmaaiveld
hB = Niveau buitenteen
hC = Kruinhoogte
hD = Niveau
van
de over-naar berm
g bi nent 1 ud
hE = Niveau bermteen ( = binnenteen d i j k ) hF = Globale hoogteligging binnenmaaiveld b = Kruinbreedte
B = Breedte
van
d i j k z a t eï : a = Helling buitentalud
l:P = Helling binnentalud boven berm l : y = Helling berm
( m t . o . v .
N.A.P.)(m
t . o . v . N.A.P.)( m
t . o . v .
N . A . P . ) (mt . o . v .
N . A . P . )( m
t . o . v . N.A.P.)( m
t.o.v.
N.A.P.)( m )
(m)Bovenstaande symbol en z i j n t e r verduidel ijking aangegeven i
n
Figuur 2.
m 47 50 48 49 48 49 52 51 49 B a 2.75 2.95 2.85 3.00 3.20 3.00 3.00 3.00 2.90
hA
m+NAP 4.10 3.50 3.50 4.00 4 .O0 3.40 3.50 3i20 3.20 f3 2.65 2.40 2.45 2.45 2.70 2.20 2.30 2.30 2.15 Y 9.40 8.20 6.80 6.40 7.30 6.80 6.20 6.00 5.60-
I
hF
n+NAP 4.40 3.50 3.50 k o l k 3.80 3.40 2.20 2.50 2.20 n+NAP m+NAP$
bm
7.00 7.00 7.00 7.50 7.00 7.50 7.50 7.50 7.50h D
m+MAP 6.10 108.0 109.0 114.5 116.5 118.5 120i5 124.0 130.0 138.0 3.60I
9.60I
5.85 109.0 114.5 116.5 118.5 120.5 124.0 130.0 138.0 141.0 4.20 4.20 4.70 4.004.00
4.00 3.80 9.60 9.60 9.60 9.60 9.60 9.50 9.50 5.85 6.00 6.20 5.80 5.40 5.40 5.30h E
m+NAP 4.40 3.90 3.50 4.50 4.00 3.45 2.50 2.50 2.45 “ Y l-t u2 rD i I W I-
10-
I n p r i n c i p e z i j n 2 t r a j e k t e n met m i n o f meer overeenkomstige geometrische kenmerken t e onderscheiden, namel i j k :
1. Bovenstrooms t r a j e k t van HM 108.5 t / m 124 (met u i t z o n d e r i n g van de k o l k tussen HM 116.5 en 118.5): hB = t 4.05 m =
+
5.90 m hE = t 3.80 m = t 3.45 m = t 3.65 m a = 1 : 3.0 fl = 1 : 2.4 = t 9.60 m7
= 1 : 7.5 hA hC hD hF 2. Benedenstrooms t r a j e k t van HM 125 t / m 140.5: hA = t 3.30 m a = 1 : 3.0 =+
9.55 m y = 1 : 6.0 = t 5.40 m hE = t 2.50 m = t 2.50 m hB = t 3.95 m p = 1 : 2.3 hC hD hF4. VERGELIJKING H U I D I G E EN TOEKOMSTIGE DIJKHOOGTE.
Tabel 2 bevat de waarden voor h e t Maatgevend Hoog Water (MHW),
zoals d i e voor de Lek t e r hoogte van h e t t e verbeteren d i j k v a k z i j n vastgesteld.
Deze waterstanden z i j n gebaseerd op een afvoer van de R i j n b i j 3
L o b i t h t e r g r o o t t e van' 18.000 m
/s
met een geschatte overschri j -dingsfrekwentie van 1 maal per 3333 j a a r .
Door de kruinhoogte van de d i j k i n de bestaande s i t u a t i e ( z i e Tabel 1, onder hC) t e v e r g e l i j k e n met de waarden van MHW, kan een i n d r u k worden gekregen van de beschikbare waakhoogte.
U i t de r e s u l t a t e n hiervan, d i e eveneens z i j n vermeld i n Tabel 2, b l i j k t , d a t 1 angs de gehele d i j k een waakhoogte van 0.70 à 1 .O5 m aanwezig i s , wat a l s voldoende kan worden beschouwd.
Een d i j k v e r h o g i n g behoeft dan
ook
n i e t t e worden uitgevoerd. B i j toepassing van MHW, gebaseerd op de nieuwe 1/1250-norm, o n t s t a a t i n d i t o p z i c h t een nog gunstiger s i t u a t i e ..
Tabel 2
-
Waakhoogte en kerende hoogteT r a j e k t HM t o t
HM
108.0 109.o
114.5 116.5 118.5 120.5 124. O 130.0 138. O 109.0 114.5 116.5 118.5 120.5 124.0 130. O 138.0 141.0 - MHW m+
N.A.P. 9.00 8.90 8.80 8.75 8.70 8.65 8.60 8.50 8.45 hC m+
N.A.P. 9.80 9.60 9.60 9.60 9.60 9.60 9.60 9.50 9.50Waakhoogte Kerende hoogte
m
I!
m
0.80 0.70 O .80 0.85 0.90 O. 95 1 .o0 1 .o0 1.05 4.60 5.40 5.30 5.15 4.90 5.25 6.40 6.00 6.25-
1 2-
B i j het ontwerp van een verbeterd d i j k p r o f i e l s p e e l t de kerende hoogte
een
belangrijke r o l .De waarde hiervan
komt globaalover-
een met het niveauverschil tussen NHEI en het b i n n e n d i j k s gelegen maaiveld ( z i e Tabel 1, onder h F ) .
De
op deze wijzevoor
de v e r s c h i l l w d e trajekten berekende kerende hoogten z i j n ook gegeven i n Tabel 2 .Van
het dijkgedeeltevan
HM
116.5t o t
118.5, waar zich b i n n e n d i j k s de kolk b e v i n d t , is een maximalewaterstand
van
NAP+
3.60m
i n de5, BODEMONDERZOEK
Het uitgevoerde bodemonderzoek
kan a l s vol g tworden omschreven:
le
Fase
---
.
.
Geo-elektrische trenchmeting langs de binnenteen.
7Boringen
i nde binnenteen ten behoeve
vande interpretatie
van het geo-elektrisch onderzoek.
13
Boringen
i nde
uiterwaard opeen afstand
vancirca
50 mvan de dijkteen.
43
Boringen
i nhet achterland
opeen afstand van circa
7 5 mvan de dijkteen.
Boringen
i nen
n a b i jde
k o l ktussen
HM 116.5en
118.5..
.
.
2eFase
---
.
.
.
.
.
3
Sonderingen t e r plaatse van de buitenteen.
7
Sonderingen
en 2boringen
i nde
k r u i nvan de
d i j k . 13Sonderingen
b i jde binnenteen.
Enige verlengingen
vanboringen
u i tde
leFase.
Continu-boringen
i nhet
voor- enachterland en t e r plaatse
van de binnenteen voor het verkrijgen
vanongeroerde monsters
voor
1aboratoriumonderzoek.
.
Aanvullende boringen
i nde binnenteen t e r verkrijging van on-
geroerde monsters voor extra triaxiaalproeven.
4e
---
Fase
.
22Boringen ter plaatse van
debinnenteen
waarvan 1 a l seen
verlenging van een
boring u i tde
leFase.
1
Boring irihet achterland.
20
Boringen
i nde uiterwaard,
waarvan 11als verlengingen
van boringen
u i tde
leFase.
.
.
-
14-
De boor- en sondeerpunten en de meetpunten van het geo-elektrisch onderzoek zijn aangegeven op de Situatietekening
van
Bijlage 1. De boorprofielen en de sondeerdiagrammen, al mede de resultaten van een globäle interpretatievan
het geo-elektrisch onderzoek z i j n verzameld op Bijlage 2.De resultaten van het bodemonderzoek i n en nabij de kolk zijn ge- detail l eerd weergegeven o p Bijl age 3.
Het aanvullend veldwerk i n de 4e Fase i s uitgevoerd om een beter inzicht
t e
verkrijgen in het verloopv a n
zandtussenlagen en de aard en uitgestrektheidvan
afdekkende kleilagen in de uiterwaard.6. BESCHRIJVING BODEMOPBOUW.
6.1
---
Algemeen.---
I
i
I
-I Op basis
van
al l e beschikbareboor-
en
sondeergegevens
,
aange-v u l d met de resultaten van het geo-elektrisch onderzoek, k a n
een
goed beeld worden verkregen van de bodemopbouw t e r plaatsevan
de dijk en i n het voor-en
achterland. In de hiernavolgende beschrijving van de grondgesteldheid worden het materiaal in de bestaande dijk en de aard en omvang van de afdekkende lagen aan de land- en rivierzijdevan
de dijk behandeld.Daarnaast
wordt meer in het bijzonder ingegaan op het verloop van zandtussenla- g e n .6.2
---
Dijklichaam.---
Het dijklichaam bestaat voornamelijk u i t lichte klei en matig
zware
t o t zware zavel, d i e plaatselijk gelaagd kan z i j n .De konusweerstanden hierin variëren van circa 0.8 t o t 1.5 M N / m wijzend op een s t i j f materiaal.
Op enige plaatsen zijn matig dichte zandlenzen i n de d i j k aan- wezi g
.
2
6.3 Achterland.
Figuur 3 bevat een geschematiseerd bodemprofiel van het achterland. Dit i s gebaseerd op de b o r i n g e n , die op een afstand van circa 75
m
van
de d i j k z i j n gemaakt. Op deze afstandvan
de d i j k b l i j k teen
vrij uniforme bodemgesteldheid aanwezig
te
zijn.---
De deklaag, bestaande uit klei en veen varieert in d i k t e van circa 6
t o t
7m ,
behalve b i j het beginpunt van het d i j k v a k (HM 108),waar een
meer
dan 9m
dik pakket aanwezig i s .De veenlaag heeft een praktisch konstante dikte
van
circa 2 m.Onder het klei-veenpakket
k o m t zandvoor,
d a tbovenin
matig f i j n t o t matig grofen overwegend
matigklei-arm i s .
Ter plaatse
van HM 108, 125, 130en 140 bevinden
zichdoorsnij-
dingen
van zandlagen,
a l o fniet afgedekt
doorsterk gelaagde
afzettingen
van
zanden zavel.
6.4 B i
---
nnenteen.
F i g u u r 4
bevat een geschematiseerd bodemprofiel
,
d a tgebaseerd
i s
opde resultaten
vanhet
i nde binnenteen
vande
d i j kuitge-
voerde bodemonderzoek.
Ook
hier
i s ,evenals
i nhet achterland,een deklaag, bestaande
u i t
klei en veen aanwezig, die een
vrijkonstante dikte heeft
van
6 i 7m.
Invergelijking met het achterland i s echter een
grotere variatie
i nde dikte
vanhet veen aanwezig.
Maximaalbe-
d r a a g t
deze dikte
2.5 i 3.0m.
2
De conusweerstanden
i nde deklaag variëren
van
0.4 t o t 0.8 MN/m,
wijzend
opeen
matigs t i j f materiaal.
Daar ter plaatse van de binnenteen een relatief uitgebreid bodem-
onderzoek i s uitgevoerd,
kande bodemopbouw hier meer gedetailleerd
worden beschreven
dan i nde overige raaien. De resultaten
van deze
verdergaande schematisering,
waarbijde textuur en kleur
van het
aangetroffen materiaal en de recul taten
van het geo-elektri
schon-
derzoek
a ls voornaamste richtlijn hebben gediend
s z i j naangegeven
i n F i g u u r 4 .
Bij
de
totstandkoming vandeze laagindel
i n gi s tevens reeds
i nglobale
z i n vande resul-taten
vanhet laboratoriumonderzoek, en
dan
met name de volumegewichtsbepal
i n g e n , g e b r u i kgemaakt.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Laag 1A Laag 16 Laag ZA Laag 2B Laag 2C Laag 3 Laag 4A Laag 46 Laag 5-
17-
: Zware ZAVEL o f l i c h t e KLEI; b r u i n ; bovenin humeus o n t w i k k e l d .
: Zware ZAVEL o f l i c h t e KLEI; b r u i n g r i j s ; bovenin humeus o n t w i k k e l d .
: L i c h t e t o t m a t i g zware KLEI; g r i j s o f b l a u w - g r i j s ; met p l a a t s e l i j k een veenlaagje.
: M a t i g zware t o t zware KLEI; g r i j s o f b l a u w - g r i j s ; m a t i g humeus t o t humusri j k o f venig.
: M a t i g zware t o t zware KLEI; g r i j s o f b l a u w - g r i j s .
: VEEN; b r u i n ; p l a a t s e l i j k k l e i i g .
: L i c h t e t o t m a t i g zware KLEI; b r u i n - g r i j s ; h u m u s r i j k
.
o f venig.
: M a t i g zware ZAVEL t o t l i c h t e KLEI; g r i j s ; p l a a t s e - l i j k zandig gelaagd.
: M a t i g f i j n o f m a t i g g r o f ; zeer k l e i - a r m t o t m a t i g k l e i - a r m ZAND; g r i j s ; m a t i g d i c h t t o t d i c h t .
D o o r s n i j d i n g e n van zandlagen komen voor b i j HM 108, 113, 122, 125 en 139. Het zand h i e r i n i s overwegend m a t i g f i j n en m a t i g k l e i - a r m t o t k l e i i g . Op enkele p l a a t s e n komt e c h t e r m a t i g g r o f en zeer k l e i - a r m t o t m a t i g k l e i - a r m zand voor. De zandlagen hebben een m a t i g d i c h t e pakking.
Verder worden op e n i g e p l a a t s e n i n h e t k l e i - v e e n p a k k e t d o o r s n i j d i n g - en van lagen a a n g e t r o f f e n , d i e bestaan u i t s t e r k zandig gelaagde ma-
-
18-
Tussen HM 116 en 119, waar zich binnendijks een kolk bevindt, komt waarschijnlijk een diskontinuiteit in de veenlaag
voor,
terwijl de bovenkant van de zandondergrond relatief hoog l i g t . De hier beschreven gedetail leerde bodemopbouw
vormt
de basis voor de grondmechanische schematisering, die i n Hoofdstuk 7 aan de orde komt.6.5 Bui tenteen.
Figuur 5 bevat een geschematiseerd bodemprofiel, d a t gebaseerd i s op de resultaten van het in de buitenteen uitgevoerde bodem- onde rzoe k
.
---
De dikte van de afdekkende laag, bestaande u i t klei
en
veen be- d r a a g t circa 8m ,
met uitzonderingvan
het gedeelte tussen HM113 en 123, waar slechts een dikte van circa 6
m
aanwezig i s . Deze reduktie h a n g t samen met de hier relatief hoog. gelegen zand- ondergrond. De veenlaag varieert i n diktevan
circa 0.30 mt o t
2.50
m.
Tussen HM 128 en HM 141 i s het veen sterk samengedrukt door een erop liggende zandlaag. Doorsni jdingen van zandlagen, die zich volledig in de klei bevinden, komen voor tussen HM 109 en 114 en tussen HM 122 en 127.
De zandondergrond heeft dezelfde samenstelling a l s
t e r
plaatsevan
-
19-
I
I
I '
De Figuren 6 en 7 bevatten geschematiseerde bodemprofielen voor 4 raaien door de uiterwaard. De ligging van deze raaien ( I /m IV) i s weergegeven op Bijlage 1.
t
I n raai I , op circa 50 m van de bui tenteen van de dijk, komt de bodemopbouw globaal overeen
met
die t e r plaatse van de buitenteen. Ook h i e r i s over de volle lengte van het dijkvak een 6 ti 8 m dik klei- veenpakket aanwezig a l s deklaag op de zandondergrond. Wel be- vindt zichechter,
over vrijwel de gehele lengte, op hetveen
een
circa 2 à 4 m dikke zandlaag.
Tevens komt, tussen HM 117
en
121, een doorsnijdingvan
een zand- laagvoor,
die zich geheel in de klei bevindt.Het bodemprofiel van raai I 1 t o o n t de afsluiting van de op het veen rustende zandlaag
en
de overgang naar een profiel, waarinde
veenlaag volledig ontbreekt.
Het
zand begint hier al op circa 1.50 m onder het maaiveld en wordt afgedekt door zavel of k l e i , waarin veel zand1 aagjes voorkomen, Een soortgel i j k beeld kan worden waargenomen in de profielenvan
raai I11en raai
IV.Deze
gegevens vormeneen
belangrijk hulpmiddel b i j de hydrologische schematisering, zoals die in Hoofdstuk 8 wordt behandeld.
De bodemprofielen, die in de vorige paragrafen globaal r i j n omschre-
ven,
kunnen,-met betrekking t o t de er a l ofniet
i n voorkomende ondiepe zandlagen, a l s v o l g t worden ingedeeld:TYPE 1 :
Een
zeer dikke zandlaag, die van geringe diepte (ondereen
relatief dun kleidek) doorlooptt o t
aan
de oudere, diepe zandondergrond.TYPE ZA : Een d i k k e zandlaag in het klei-veenpakket.
I
TYPE 26 : Een dunne zandlaag in het klei-veenpakket.TYPE 3 : Een d i k
klei-veenpakket
m;dgr
zandlagen,rustend
op d ediepe zandondergrond.
In
de
volgorde van TYPE 1naar
TYPE 3 ,i s sprake
van eenuitwiggen
v a n
een dikke
zandlaag i nhet klei-veengebied.
De verbrei
d i n g vande genoemde bodemprof iel
en i nhet onderzoeksge-
bied, voor zover deze
o p grondvan het verrichte veldwerk kan
wor-
den vastgesteld i s aangegeven
op Bijlage 4, Blad 1.Enige kenmer-
kende dwarsprofielen
z i j nverzameld
o pBijlage
4, Blad 2 .Hierbij
dient t e worden opgemerkt,
d a t hetsysteem
vanzandlagen als één
geheel i s beschouwd
enniet,
watwellicht meer met
d ewerkelijk-
heid overeenkomt, als een el
kaarrakend en doorsni jdend geheel
van stroomsystemen van verschi
1lende ouderdom. Deze verfijning
wordt i n
het kader van
d i tonderzoek echter
a l sminder relevant
beschouwd.
Het diepe
zand,bestaande
u i tmateriaal,
d a tgedurende het
Pleistoceen is afgezet door een vlechtend rivierensysteem,
isoveral
i nde ondergrond,
ook i nde wijde omgeving van het be-
schouwde
d i j k v a k ,t e vervolgen.
De zandlagen, die voorkomen
i nde profieltypen
1, 2Aen
2B,heb-
ben een beperkte verbreiding. Ze
z i j nvan
holocene ouderdom, even-
als de
kleien het veen, en afgezet door een meanderend rivieren-
systeem, o.a. gekarakteriseerd
dooreen slingerend verloop van
de stroomgeulen, een zandige
o p v u l l i n gvan de beddingen,
m i n ofmeer zandige aan weerszijden hiervan opgebouwde oeverwallen en
lagere, verder
van de rivier
afgelegen komgebieden, waarin het
f i j n s t e
duskleiigste materiaal t o t afzetting
i sgekomen. Geduren-
de periodes met geringe rivieractiviteit
konhier tevens veen
ontstaan.
De zeer dikke doorlopende zandlagen (Type l),komen voor
i ntwee
gebieden
i nhet oosten van het brede deel
vande uiterwaard.
Stroomafwaarts van het zuidel
ijke
van deze twee gebieden i s
i n vrijwel d egehele uiterwaard een dikke zandtussenlaag van Type
ZAt e vervolgen; slechts ter
hoogte van HM 134schijnt deze
laageen
veel geringere dikte te bereiken.
-
2 1-
Rondom het tweede meer noordel i j k gel egen gebied
met
prof i el type 1 wigt het zandaan
weerszijden v r i j snel u i t in het klei-veenpak- ket. Stroomafwaarts i s het echter nog v r i j ver t e vervolgen a l s een dunne zandtussenlaag van Type 2B.Vermoedelijk i s h i e r sprake
van
minstens twee belangrijkestroom-
geulen
van
verschillende ouderdom, welke stroomafwaarts ongeveer sanienvallen.
Opmerkelijk i s , d a t
tussen
beide belangrijke stroomgeulopvullingen i n het brede deelvan
de uiterwaardeen
gebied voorkomt,waar het
ononderbroken klei-veenpakket (Type 3 ) n i e t i’s weggeërodeerd of verstoord door werking van de r i v i e r .
De
d i k k e zandtussenlaag (Type ZA) w i g t z i j d e l i n g s u i t i n de rich- t i n g van de d i j k . Slechts op enkele plaatsen, bijvoorbeeld b i j HM 128,tussen
HM 133en
134 en tussen HM 138en
139, bevindt zich vermoedelijk nog t o t onder de d i j k een d e r g e l i j k e tussenlaag.In dezelfde richting gaat elders de dikke zandtussenlaag over i n een dunne laag (Type 28) om vervolgens helemaal t e verdwijnen. Dit l a a t s t e i s deels het geval aan de
voet
van
de d i j k , bijvoor- beeld b i j HM 109, HM 118 en ingrote
delenvan het
t r a c étussen
HM 124
en
134, terwijlvoor
het overige,op enkele belangrijke u i t - zonderingen na, de zandtussenlaag alvoor
het bereiken van de d i j k -voet
volledig i s verdwenen.Deze uitzonderingen
,
d i evan
groot belang z i j n voor de hydrol o- gische schematisering, komen naar voren u i t een vergelijking van de s i t u a t i e i n het voorlandmet
d i e i n het achterland. Hieruit bl i j k t , d a t verschi 11 endevan
de dunne zandtussenl agen (Type 2B)onder
de d i j kdoor
t i j nt e
vervolgen. Waarschi jnl i j k z i j n d i tzan-
dige opvullingen van geulen, d i e z i j n ontstaan b i j oeverwaldoor- braken u i t d e t i j d vóór de bedijking. Deze kleinere geulopvullin- gen komen voor b i j HM ,108, 113, tussen HM 121 en 1 2 2 , twee tussen HM 123 en 125, b i j HM 128 en t e n s l o t t e tussen HM 138 en 140.
Het l a a t s t e geval ( z i e doorsnede A - A ' op Bijlage 4 , Blad 2 ) i s in
zoverre
bijzonder, d a t de uitwiggende zandlaag hier zeer waarschijn- l i j k i n kontakt s t a a t met een tweede zandlaag van een i e t s andere samenstelling, d i e binnendijks ( i n noordelijke r i c h t i n g ) dikker wordt en die vermoedelijk behoort t o t een oeverwal of overslagaf- z e t t i n g van een meer noordel i j k gel egen stroomrug, mogel i j k beho- rende t o t het Kromme Rijnsysteem.-
23-
7. GRONDMECHANISCHE SCHEMATISERING.
De gedetai 1 leerde beschrijving
van
de bodemopbouw t e r plaatsevan
de binnenteen vormt de grondslagvoor
de grondmechanische schematisering. Deze gelaagdheid kan namelijk i n elk dwarspro- f i e l worden geëxtrapoleerd naar de overige punten, zoals het achter1 and y de bui tenteen en het voor1 and.Voor de toekenning
van
grondmechanische paranieters aan de d i - verse lagen staan de resultaten van l aboratoriumproeven t e r be- schikking.Van enkele lagen blijken geen representat beproefd, zodat van een schatting gebruik den.
Bij de hiernavolgende behandeling van de
eve monsters te zijn gemaakt dient te wor-
rondmechanische para-
.
meters wordt onderscheid gemaakt tussen de vaststellingvan
het verzadigd volumegewicht envan
de sterkte-ei genschappen.z
-1 -!&l
umegewlc-i
te!!:
In het kader van het stabiliteitsonderzoek speelt met name de waarde van het verzadigd volumegewicht
van
het materiaal i n elkel a a g een rol.
De i n eerdere Fasen [ Z ] ,
p]
reeds gerapporteerde gegevens over het veldvochtig en het droog volumegewicht worden hier dan ook b u iten
beschouwi ng gel aten.Appendix I
van
d i t rapport bevat de volledige resultaten van proe- ven t e r bepaling van het verzadigd volumegewicht ( y ) ¶ met een sta- tistische bewerking van:de gegevens. De daaruit resulterende waar- den voor y met een onderschri jdi ngskansvan
5%, die als een onder- grens voor de laageigenschappen kunnen worden beschouwd, zijn ver- zameld i n Tabel 3 . Als een veilige benadering wordt in de s t a b i l i - tei tsberekeningen uitsluitend van deze waarden gebruik gemaakt.Tabel 3
-
Grondmechanische parameters Laag 1A 1B 2A 29 2c 3 4A 48 5 Materiaal KLEI KLEI KLEI KLEI KLEI VEEN KLEI ZAVEL ZAKD Y kN/m3 16.6 18.8 16.3 13.9 17.4 11.2 15.5 19.2 20.0 __ ~. ONDERGRENS-
cp 19.3O 25.7O 19.30 20'. 50 24.20 21.20 20.5O 27.3O 31.8O-
C kN/m2 2.6 2.5 2.6 4.3 3.4 O .4 4.3 1.5 0.0 STEEKPROEF 22.8' 30. Oo 22.8' 24.7O 24.6' 26.6' 24.70 31.8O 36.6'-
kN/m2 5.2 5.0 5.2 5.9 6.8 2.6 5.9 3.0 8.8Aan het materiaal in de zandtussenlagen kan een verzadigd volume- gewicht van 19.0 kN/m worden toegekend, terwijl d a t voor de zandig gelaagde zavel op 18.0 kN/m kan
worden
gesteld.3
3
---
7.3.Sterkte-eigenschaepen.---
---
De
resultatenvan
de triaxiaalproeven, op basis waarvan de effek- tieve sterkte-ei genschappenvan
het rnateri aal in de meeste aange- troffen grondlagen kunnen worden bepaald, zijn gedetai 11 eerd behan- d e l d in Appendix I1 van d i t rapport. De afgeleide waarden voor de effektieve hoekvan
inwendige wrijving(6)
en de kohesie( E ) ,
d i e a l s een ondergrensvoor
de laageigenschappen zijnt e
beschouwen,
evenals de waarden voor
qS
enE,,
die overeenkomen met steekproef- gemiddelden, zijnsamengevat
in Tabel 3.-
25-
Van de lagen
1A
en4 A
zijn geen monsters beproefd, z o d a t de eigenschappenvan
die lagen slechts kunnen worden geschat. Daar l a a glA,
qua textuur en volumegewicht, een grote overeen- komst vertoont met laag ZA worden de sterkte-eigenschappenvan
beide lagen gelijk gesteld. Dit i s waarschijnlijk, met name
voor
de waardevan
de kohesie, een veilige benadering, daar laagU,
meer dan laag 2A,aan fluktuatiesvan
de grondwaterspie- gel onderhevig i s , hetgeen k a n leider)t o t
een zekere matevan
over- konsolidatie, die op zijn beurt een hogere kohesie kan veroorzaken.Ook de overeenkomst i n materiaa? van l a a g 4A en 28 i s zodanig,
d a t
aan
deze lagen dezelfde sterkte-eigenschappen -kunnen worden toegekend. Gezien het volumegewicht van l a a g4 A
ten opzichtev a n
d a t van l a a g 28 kan i n d i t geval waarschijnlijk ook
van
een vei: lige benadering worden gesproken.Bij benadering kân worden gesteld, d a t de sterkte-eigenschappen
van
laag l B ,waarvan
de monsters uit het bestaande dijklichaamter
plaatsevan
de k o l k afkomstig z i j n , ook toepasbaar z i j n voor het dijklichaam i n de rest van het d i j k v a k . Volgens de sondeerre- sultaten z i j n namelijk geen grote variaties i n de opbouw van de bes taande d i j k aanwez i g.
8. HYDROLOGISCHE SCHEMATISERING.
Voor de bepaling van de waterspanningen
i nen onder de
d i j kstaan
meerdere technieken t e r beschikking
,
zoals analytische rekenmetho-
den en
numerieke of elektrische simul atiemodel len. De toepasbaar-
heid
van een bepaalde methode i s afhankel
i j kvan de mogel
i jkehydrologische schematisering en de gewenste nauwkeurigheid.
De voornaamste gegevens
,
die ten behoeve van een hydrologische
schematisering moeten worden verzameld, z i j n :
a. De bodemopbouw
i nhet voor- en achterland.
b .
De geometrie van
de d i j k .c. De Maatgevend Hoog Waterstand.
d .
De afstand tussen
d i j ken r i v i e r .
e. De hydrologische parameters, zoals de hydraulische weerstand
van de deklaag en
het watervoerend vermogen van de zandonder-
grond
o fandere watervoerende pakketten.
- _
De
puntena ,
ben c
z i j nreeds uitvoerig behandeld
i neerdere
Hoofdstukken van
d i trapport, terwijl de gegevens met betrekking
t o t
p u n t d ,de afstand t o t de r i v i e r , kunnen worden afgeleid
u i tde Situatietekening van Bijlage
1.In d i t
Hoofdstuk komt
detoekenning
van d ehydraiogische parame-
t e r s aan de orde. Verder wordt ingegaan op
demogelijke wijzi-
gingen h i e r i n ,
dieeen gevolg z i j n van eventuele toekomstige
k l
ei
w i n n ingen
in de u
iterwaard.
Het watervoerend vermogen van een watervoerend pakket wordt bere-
kend a l s produkt van de doorlaatfaktor
( k )van het materiaal
i n delaag en de dikte
( D )van
delaag en wordt daarom aangeduid a l s
kD-waarde.
Voor
de diepem
'
/
e trnword
en een 1 aagdi kteQ
-
27-
zandondergrond
kan e n
kD-waarde van 2000 aangehouden. Deze waarde recul t e e r t u i tvan 40
m
en een doorlaatfaktor van 50 m/etm voor het overwegend matig grove zand.[l] y [2] y [4] y r5]Op grond van de veldschattingen van de doorlatendheid, waarvan de resultaten z i j n verzameld i n Appendix I11 van d i t rapport,
k a n
aan het materiaal i n de zandtussenlagen t e r plaatse van de d i j k een k-waarde van 5 m/etm worden toegekend. Na aflezing van de d i k t e van deze lagen u i t de geschematiseerde bodemprofielen (Figuur 3 t / m 7 )kan dus het watervoerend vermogen worden bepaald.
De hydraulische weerstand ( C ) van een laag wordt berekend a l s het quotiënt van de laagdikte en de v e r t i k a l e doorlaatfaktor van het materiaal i n de laag. Indien een laag i s samengesteld u i t meerdere. materialen; dienen de C-waarden van elk afzonderlijk laagje t e
wor-
den opgeteld om de hydraulische weerstand van
het
t o t a l e pakket t e verkrijgen.In het kader van de hydrologische berekeningen s p e e l t met name de hydraul ische weerstand van de deklaag
,
overwegend bestaande u i t r e l a t i e f s l e c h t doorlatend materiaal,
een belangrijke r o l .Hierbij i s ook de v a r i a t i e van deze parameter i n de richting
v a n
en . loodrecht 6p de d i j k van belang.
De berekening van de hydraulische weerstand van de deklaag i s in het onderhavige geval gebaseerd op de geschematiseerde bodempro- f i e l e n (Figuur 3
t / m
7 ) voor wat betreft de laagdikten en op de konklusies van Appendix 111, waar het de toekenning van doorlaat- faktoren b e t r e f t . Deze l a a t s t e z i j n gebaseerd op een gekombineer- de evaluatie van resultaten van laboratoriumproeven en veldschattin- gen.De waarden voor de dikte en de hydraulische weerstand van de t o - t a l e deklaag, dus inklusief eventueel aanwezige zandtussenlagen, zijn op Bijlage 5 naast de boorpunten aangegeven. Daarbij kan wor- den opgemerkt, dat de zandtussenl agen een verwaarloosbaar kleine bijdrage
aan
de hydraulische weerstand 1 everen, terwijl verrewegde
grootste bijdragewordt
geleverddoor
het
materiaal,
dat zich dieper dan 4.50 m onder het maaiveld bevindt.Het
verloop van de hydraulische weerstand in de richting van de dijk, langs de raaien, die ook voor de schematisering van de bodemopbouw zijn gebruikt, i s weergegeven op B i j l a g e 6; Hieruit kunnen de volgende konklusies worden getrokken:-
De hydraulische weerstand in het achterland i s betrekkelijk kon- stant. Door de aangenomen variatie i n de grootte van de door- latendheid van het materiaal onder 4.50m
+
maaiveld, resulte- ren een maximumwaarde van circa 500 etm en een minimumwaardevan
circa 250 etm. Relatief lage waarden komenvoor
tussen HM 133 en 139, terwijl relatief hoge waarden aanwezig z i j n tussen HM 110 en 113, HM 119 en 123 en HM 139 en 141.-
De hydraulische weerstand van de deklaag in de overige raaien (binnenteen, bui tenteen en uiterwaard)vertoont
een sterke varia- t i e i n grootte. Dit i s deels het gevolg v a n een groter aantal boorpunten in deze raaien dan in het achterland, waardoor de bo- demschematisering meer gedetailleerd i s . Anderzijds i s e r met name in het voorland een grotere variatie in rivierafzettingen en komen daar plaatselijk afgravingenvoor.
Naast de waarde
van
de hydraulische weerstand van de totale deklaag zijn ook waarden berekend voor de weerstand van het materiaal, d a t zich boven zandtussenlagen bevindt, Dit i s met name gedaan voor die punten langs de d i j k , waar deze lagenvan het
voorlandt o t
in het achterland doorlopen, omdat daar gevaarvoor
het opdrukkenvan
opper- vlakkige afdekkende lagen aanwezig i s . De resultaten van deze bereke- ningen z i j n ook weergegeven in de diagrammen van Bijlage 6 , waarbij de plaatsen o p de lengteprofielen z i j n gebaseerd op het verloop van de zandtussenlagen, zoals d a t op Bijlage 4 i s ingetekend.-
29-
Door
kleiwinning
i nde uiterwaard verandert de hydraulische weer-
stand van het
voorland,waardoor tevens de waterspanningen
i nen
onder de
d i j keen verandering k u n n e n ondergaan.
Omdeze reden i s
nagegaan, wat de praktische mogelijkheden t o t kleiwinning
z i j n(zonder overigens de geschiktheid
vande klei als delfstof
i ndeze
beschouwing t e betrekken) en
opwelke wijze hiermee
i nde
hydrolo- gischeschematisering rekening gehouden moet worden.
Uitgaande
vande praktische
r i c h t l i j n , d a tkleiwinning ekonomisch
niet meer aantrekkelijk i s , wanneer de hoeveelheid terug t e zet-
ten onbruikbare
grondgroter i s
dan dehoeveelheid winbare klei,
kan
het afgraven
van de diepe kleilaag onder het veen buiten be-
schouwing worden gelaten.
Met eenverandering
vande hydraulische
weerstand, die hier een gevolg
van zou
z i j n ,behoeft
dan ookgeen
rekening t e worden gehouden.
I n
vrijwel de gehele uiterwaard
van het onderhavige deel van de
Lekdijk bevindt
zichdirekt
ophet veen een zandtussenlaag. Het
aaneengesloten
klei-zavelp pakket, d a t zichhierboven bevindt,
komt i nprincipe
i naanmerking
voor w i n n i n g .B i j
de bepaling
vande invloed hiervan
opde hydrologische toestand
wordt
echter het uitgangspunt gehanteerd,
d a t i neen zone t e r breed-
t e van
50m,
gerekend
van de buitenteen, geen afgravingen mogen
plaatshebben, overeenkomstig een plaatselijk
i nNederland reeds
gel dende norm. Tevens
wordtervan
u itgegaan,
d a tde teel aarde1
aag,
t e r dikte van tenminste
0.30m,
wordtteruggezet
ophet
zand. Daarverreweg de grootste bijdrage
aan de hydraulische weerstand
v a n
de totale deklaag
wordtgeleverd
doorhet veen en de klei
on-
der de zandtussenl
aag,heeft
hetverwijderen van de oppervlakkige
kleilaag
hieropeen zeer geringe invloed. De verlaging
b l i j k t maxi- maal 5 à 10%t e bedragen.
Als een veilige benadering
wordt i nde hydrologische berekeningen
t e r bepaling van de waterspanningen onder de totale deklaag, echter
rekening gehouden met een reduktie
vande hydraulische weerstand
van 20% i n
het gedeelte
vanhet
voorland, d a tzich verder
dan 50 mv a n de
d i j kbevindt.
De hydraulische weerstand boven de zandtussenlaag
kan doorkleiwin-
ning
worden gereduceerd
t o t circa
1etm.
Door de geringe dikte
vande zandtussenl agen onder de
d i j k ,name1
i j k 1a
2 m,i s de spreidings-
lengte
zo klein,
d a thydrologisch gezien de toestand buiten
10 à 20 mvan de dijkteen geen
rolmeer speelt. Een verandering
opmeer
dan 50m
afstand heeft dus zeker geen invloed, zodat het effekt
van
k leiwi
n n i ng opde waterspanni ngen
in
de zandtussenl agen
b u iten
beschouwing gel aten
kanworden.
-
31-
9. MAATREGELEN TEGEN OPDRUKKEN.
Het opdrukgevaar
van
binnendijkse deklagen speelt een belangrijke rol in het kadervan
de totale s t a b i l i t e i tvan
een d i j k .Ook hebben de eventueel benodigde tegenmaatregelen aanzien1 i j ke konsekwenties ten aanzien van de aan de landzijde benodigde ver- beteringen. Om deze reden wordt d i t Hoofdstuk speciaal gewijd
aan
het opdrukgevaar en komen de overige stabi 1 i tei tsaspekten 1 ater aan de orde.
De
uitgangspuntenvoor
de beoordelingvan
het opdrukgevaar van bin- nendijkse deklagen en de kriteriavoor
de vaststellingvan
deberm-
afmetingen zijn beschreven in Appendix IV
van
d i t rapport.Appendix V bevat de gedetailleerde invoergegevens
en
de basisresul- tatenvan
de hydrologische berekeningen, die ten grondslag liggenaan
de analyse van het opdru kgevaar. De belangrijkste k o n k l usi es worden in de volgende paragrafen behandeld, terwijltevens,
mede op grond van deze konklusies,wordt vastgesteld, welke dwarsprofielen via gedetailleerde berekeningen aan een stabiliteitsonderzoek dienen t e worden onderworpen.Voor
de volledigheid wordt opgemerkt, d a t opdrukgevaar b i j de k o l k nietaan
de orde i s .Uit de in Appendix V gepresenteerde berekeningsresultaten b l i j k t , d a t langs het gehele dijkvak gevaar voor opdrukken
van
de totale dek1 aag aanwezig i s , zodat een bi nnenberm moetworden
toegepast. Tevens kan worden gekonkludeerd, d a t op enige p u n t e n opdrukgevaarvoor
de klei 1 aag boveneen
zandtussenl aag bestaat. De waterspanni n- gen zijn dan echter zodanig, d a tmet
geringere bermafmetingen kan worden volstaan, dan die welke nodig zijnter
voorkoming van het opdrukkenvan
de t o t a l e deklaag.I n de hierna volgende meer g e d e t a i l l e e r d e beschouwing over de ver- e i s t e aanberming wordt dan ook h e t opdrukgevaar van oppervlakkige k l e i lagen bui t e n beschouwi ng gel aten.
Figuur 8 bevat een schematische weergave van h e t bodemprofiel b i j de huidige binnenteen van de d i j k , met de d a a r i n p l a a t s e l i j k voor-
komende, doorlopende zandtussenl agen. Tevens i s i n deze Figuur h e t verloop van de s t i j g h o o g t e van h e t water onder de deklaag i n - getekend, zoals d a t u i t de hydrologische berekeningen voor de meest ongunstige schematiseringen v o l g t . Het verloop van de waterspan- ningen, d i e op grond hiervan kunnen worden berekend, i s weergegeven i n f i g u u r 9a. Ter v e r g e l i j k i n g z i j n tevens i n h e t z e l f d e diagram de waarden van h e t verzadigd gewicht van de deklaag aangegeven, ge- baseerd op de i n Figuur 3 gegeven schematisering en de parameters u i t Tabel 3. Via d e l i n g van deze beide grootheden kan voor e l k punt de v e i l i g h e i d tegen opdrukken b i j de binnenteen, zoals d i e i n de huidige s i t u a t i e bestaat, worden berekend. De r'esulterende
waarden z i j n weergegeven i n Figuur 9b en bevestigen de eerder ge- noemde konklusie over de noodzaak t o t een aanberming, hoewel b i j HM 112 en 119 j u i s t een gemiddelde v e i l i g h e i d van c i r c a 1.2 wordt b e r e i k t .
Met betrekking t o t de v e i l i g h e i d tegen opdrukken kunnen duidel i j k 2 t r a j e k t e n worden onderscheiden, namelijk een bovenstrooms t r a j e k t van HM 108.5 t / m 124 en een benedenstrooms t r a j e k t van HM 125 t / m
140.5. De gemiddelde veiligheden h i e r i n bedragen respektievel i j k c i r c a 1.05 en 0.87. Het v e r s c h i l wordt m e t name veroorzaakt
door
een b e t r e k k e l i j k abrupte w i j z i g i n g i n maaiveldhoogte, en dus i n kerende hoogte,en d i e p t e van de zandondergrond tussen HM 124 en HM 125.De theoretische hoogte van h e t knikpunt, gelegen op 4.00
rn
l a n d i n - waarts van de huidige binnenteen en 15.00 m van de o o r s p r o n k e l i j k e d i j k t e e n , i s aangegeven i n Figuur 8. Ten behoeve van de u i t v o e r i n g kan een zekere l i n e a r i s e r i n g worden toegepast t o t het i n Figuur 8 en op B i j l a g e 2 getekende verloop, d a t gebaseerd i s op de volgende waarden :1
I
i
1
I
Hm 140 135 130 125 120 115 110 i10 m -- -I--I--- - -I--- - -I- - -+5 m N.A.P -5 m -10 rn/
STIJGHOOGTE BEREKENDE HOOGTE KNIKPUNT TOE TE PASSEN HOOCTE KNIKPUNT-I 6 a . . BOVENSTROOMS TRAJEKT . . . . BENEDENSTROOMS TRAJEKT
-- - ---
Achterland ( ca. 7 5 m van binnenteen 1Bodemprof iel
en
stijghoogte
bij binnenteen
figuur 8N
-
[Ioo-
E \ Z Y-
c aJ W c al c c LI c .- .- .- n 50 - rn O O Y aJ U J Z o al rn u rn U 0 W-
c .- I .- !2’
0 - 1.20 cl. 10 al al%
c f .- n 1 .o0:=
13 C al Y Y -0 20.90 Q O C 01 Qi OSC 0 at K rn .--
.- ?0.70 H mb
1: 50 ) 1: I 1 > 1I
I
I
I
i
I
I
I
/
WATERSPANNINGWaterspanning
en
gewicht
bij
binnenteen
figuur 9 aI
I
I
I
115 110I
I
BENEDENSTROOMS TRA JEKT
I I I I 135 130 125 120 115 1