ilieu en derde wereld
JAN M
'
ANSVEL T BEeK
.
.
A~
4 bAby
5
.
DELFTSE UNIVËRSITAIRE PERS
ullllllllllllllllillllllll!llllllllllllllllllllllllllllllJllllllllllil1 ,!lllllllllllljjjllillllllllll:llIlIII'IIIIIIIII!I"jlljli' li ili11lillill 11111111111 Iillililillilllllij 11 111111 i III;JllIl 11111111111 'Iill! 111111111111 illIlIlIllIllllllllllllillllll.I"11 111111 ;1il'1,i11111 111111 I ! 11111111111 111111111111111111111 ! 11111I1I111i 1111111 '
BIBLIOTHEEK TU Delft P 1694 6164
"---.
3.J
J'
b,J::r
?~
lIJ
VERKENNINGEN IN CULTURELE ECOLOGIE
ONDER REDACTIE VAN TJEERD DEELSTRA7
Milieu en
derde wereld
JAN MANSVELT BEeK
1981
.~---~---~
~
© 1981 by DELFT UNIVERSITY PRESS. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission of the publisher.
Voor alle kwesties inzake hetcopiëren van een of meer pagina's van deze uitgave: Stichting Reprorecht, Amsterdam.
ISBN 90 6275 015 X
Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 RT Delft Telefoon: (015) 78 32 54
Vormgeving: Ben Aalbers, Leidschendam Zetwerk: Bestenzet Zoetermeer Druk: Princo B.V. Culemborg
Foto's: Koninklijk Instituut voor de Tropen -Amsterdam Kaart: Jeroen Berkhout -Amsterdam
Figuur IV.2: Dennis Meadows (M.I.T.). Rapport van de Club van Rome. De grenzen aan de groei. Het spectrum N.v., Utrecht! Antwerpen, 1972
Figuur IV.3 en IV.S: Drs. Dick A. Leurdijk, Eén wereld -één toekomst; kiezen voor delen? Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1976
VOORWOORD
Om te beginnen een waarschuwing: wie van dit boek een compleet overzicht van alle milieuproblemen in de Derde Wereld verwacht, zal niet aan zijn trekken komen. Immers, dit boek behandelt slechts enige aspecten van de veelsoortige vraagstukken op dit terrein. Wat ik geprobeerd heb, is te onderzoeken hoe milieu-problemen in ontwikkelingsgebieden worden opgevangen doorde mens. Hierbij heb ik sterk de nadruk gelegd op de onderontwikkelde context waarbinnen de milieuvraagstukken zijn gesitueerd. Ik ben m(j er dan ook van bewust, dat de infor-matie die wordt gegeven over ontwikkelingsproblematiek misschien wat te uit-bundig is voor de uitsluitend in het milieu geïnteresseerde lezer. Degenen die mij voor een nog grotere veronachtzaming van de milieuvraagstukken hebben behoed zijnJörgen Bogerd, Tjeerd Deelstra en Annemieke van Haastrecht. Zij hebben het manuscript gelezen, mij op nieuwe ideeën gebrachten mijn soms watal terijke fantasie beteugeld. Hiervoor ben ik hun veel dank verschuldigd. Daterdesondanks nog het één en ander aan dit boek mankeert ligt niet aan hen.
Zomer 1980,Jan MansveitBeck
INHOUD
VOORWOORD
v
I
.
INLEIDING
11..
.
HET MILIEU TEN TIJDE
VAN COLUMBUS
6Il.O. Inleiding 6
Il.l. Niet-geürbaniseerde samenlevingen 7 11.2. Geürbaniseerde samenlevingen 12 11.3. De tijd van Columbus: een wereld in
stukken IS
lil.
MONDIALISERING
19lIl. 1. Wat is mondialisering? 19
III.2. Mondialisering: vernietigde en intact
gelaten samenlevingen 21
HL3. Mondialisering en structurele vera nde-ringen in de plattelandseconomie 26 1II.4. Mondialisering en verstedelijking 30 Il1.5. Mondialisering en maatschappelijke
ongelijkheid 36
III.6. Enige oorzaken voor de gevarieerde
uitwerking van de mondialisering . 43
IV.
MILIEUPROBLEMEN
51IV.O. Inleiding SI
IV. I. Mondiale milieuvraagstukken 52 IV. l.I. Afhankelijkheid: de achtergrond 52
IY.1.2. De draagkracht van de aarde 55
IV.1.3. Milieudegradatie op internationale
schaal 63
IY.1.4. Grondstofschaarste: een mondiaal
probleem? 66
IV.2. Nationale milieuvraagstukken 71
IV.2.1. Het bevolkingsprobleem 71
IV.2.2. Stad - platteland relaties 75
IV.3. Rurale milieu vraagstukken 79
IV.3.1. Gebieden met een pre-industriële
milieuiJroblematiek 80
IY.3.2. Gebieden met een pseudo-pre-indus
-triële milieu problematiek 83
-.-IV.3.4. De Sahel: de ingewikkeldheid van een
probleem 94
IV.4. Stedelijke milieuproblemen 96
IV.4.l. De achtergrond: formele en informele
sector 97
IV.4.2. Milieuproblemen verbonden met het bestaan van de formele sector 108 IV.4.3. Milieuproblemen verbonden met het
bestaan van de informele sector 110
V
.
MILIEUBELEID-EEN UTOPIE?
122v.O. Inleiding 122
V.l. Naar een mondiaal beleid? 123
V.2. Aspecten van nationaal beleid? 127
V.3. Platteland en beleid 131
V.4. Grote stad en beleid 139
I
LIJST
VAN
GERAADPLEEGDE
I. INLEIDING
Sinds het eind van de zestiger jaren zijn milieuvraagstukken sterk in de aandacht gekomen. Niet verwonderlijk, gezien de ongemakken die wij van een vervuild milieu ondervinden. Velen zullen bij de oorzaken van deze ongemakken denken aan toegenomen industrialisatie en wegtransport, met als gevolgen de verontrei-niging van lucht, bodem en water. De aandacht is hierbij vooral gericht geweest op de milieuproblematiek in de ontwikkelde landen. Daardoor is er weinig belangstelling voor het milieu in de Derde Wereld. Zo halen alleen in het oog springende calamiteiten, zoals massale hongersnoden, het oprukken van de Sahara en de gevolgen van de oorlogen in Zuid-Oost Azië de pers. Daarnaast worden de milieu-aspecten van sommige vraagstukken, zoals het krottenwijk-probleem of de gevolgen van de aanleg van stuwdammen vaak over het hoofd gezien. Nederlandstalige publikatiesover het milieu en de Derde Wereld zijn dan ook schaars. Dit boek is een poging deze leemte enigszins op te vullen.
Getracht wordt op verkennende wijze de relatie mens-milieu in de Derde Wereld in beeld te brengen. Hierbij wordt een probleemgerichte benadering gevolgd, ergo: schadelijke effecten van menselijke activiteiten voor het milieu en nadelige gevolgen van milieuveranderingen voor de mens zullen centraal staan. De wijze waarop milieuproblemen kunnen worden aangepakt krijgt eveneens enige aandacht.
De begrippen milieu en Derde Wereld staan centraal in onze beschouwing. Zij verdienen daarom enige verduidelijking. Onder milieu wordt hier verstaan:
het totaal van stoffelijke en onstoffelijke gegevenheden dat de mens omringt. Stoffelijke gegevenheden omvatten de volgende elementen:
- vaste materie en haar vormenspel, zoals bodem en reliëf en de hierin door de mens aangebrachte veranderingen (verrijkte bodems, gebouwen, wegen, steden, enzovoort),
- hydrosfeer (zeeën, meren, rivieren, kanalen), - atmosfeer (de lucht, het klimaat),
flora en fauna (wild en In cultuur gebracht, respectievelijk
gedomesticeerd).
Stoffelijke gegevenheden zijn dus de natuur en de veranderingen die de mens daarin heeft aangebracht.
Onstoffelijke gegevenheden zijn de door de mens, alscoUectiviteitof als individu, aangebrachte immateriële elementen in zijn omgeving. Deze elementen zijn opgebouwd uit economische, politieke, technologische, sociaal-culturele en psychologische factoren.
Een essentieel kenmerk van het milieu is de grote verwevenheid tussen stoffelijke en onstoffelijke gegevenheden en tussen de elementen waaruit deze
den zijn opgebouwd. De verwevenheid stoffelijk-onstoffelijk is zo groot, omdat de mens in vergelijking met andere organismen een zeer grote invloed kan uitoefenen op de hem omringende stoffelijke gegevenheden. De natuur op haar beurt kan de mens belemmeren of stimuleren in het nemen van beslissingen die materiële en niet-materiële gevolgen kunnen hebben.
Een dergelijke verwevenheid wordt in de natuur- en sociale wetenschappen
veelal een systeem genoemd. In onze optiek kan men de gehele wereld als één groot milieusysteem beschouwen, dat op haar beurt weer onderverdeeld kan
worden in ecosystemen of ecoregio's. Ecosystemen of ecoregio's vormen geen geïsoleerde entiteiten. Met andere woorden: een ecosysteem is geen gesloten
systeem, maar heeft relaties met andere systemen. Wel is het complex van verweven heden binnen het ecosysteem dermate eigen v~n karakter, dat het te
onderscheiden is van in ruimtelijk opzicht aangrenzende ecosystemen.
Een ecos)lsleem wordt hier dan ook omschreven als een tot op zekere hoogte gesloten complex van bepaalde met elkaar in relatie staande stoffelijke en onstoffelijke gegevenheden, dat naar bepaaldheid van de te onderscheiden gegevenheden en naar het n;twerk van relaties tussen deze gegevenheden, ruimtelijk een zodanige eigen aard vertoont, dat het onderscheidbaar
is
van de aangrenzende ruimte.In onze benadering zal de mens centraal staan. Hierbij wordt de menselijke samenleving gezien als onderdeel van het ecosysteem. Wij zullen onderzoeken hoe de mens zijn bestaan vindt in de diverse ecosystemen in de Derde Wereld, welke veranderingen optreden in deze ecosystemen en wat voor gevolgen deze veranderingen hebben voor de menselijke bestaanswijzen. Daarnaast zullen wij trachten na te gaan hoe deze veranderingen kunnen worden verklaard. In de meeste beschouwingen over het milieu is de aandacht gericht op de stoffelijke gegevenheden van ecosystemen. Onze benadering wijkt hiervan af, omdat wij ons vooral richten op de economische, sociale en politieke elementen van het milieu, zonder daarbij de verwevenheid met de materiële milieu-elementen uit het oog te verliezen.
Het begrip Derde Wereld is ontstaan aan het eind van de vijftiger jaren. In deze periode werd de wereld als gevolg van de ideologie van de Koude Oorlog opgedeeld in twee blokken: het kapitalistische Westen en het socialistische Oostblok. De ontwikkelingslanden pasten moeilijk in deze indeling. De Franse demograaf Alfred Sauvy onderkende dit probleem en introduceerde een nieuwe
categorie landen: de Derde Wereld. In het door mensen als Lacoste, Jalée en
Horowitz iater uitgewerkt begrip, omvat de Derde Wereld alle ontwikkelings-landen, de Eerste Wereld alle ontwikkelde kapitalistische landen en de Tweede Wereld alle socialistische landen. Tegen deze driedeling kunnen als bezwaren worden aangevoerd, dat veel arme socialistische landen meer overeenkomsten vertonen met de Derde in plaats van met de Tweede Wereld en dat bepaalde
socialistische landen met een hoog ontwikkelingspeil kapitalistische trekken vertonen. Ondanks de bezwaren zullen wij het begrip Derde Wereld gebruiken,
omdat het is ingeburgerd in onze taal. Om dezelfde reden worden de termen ontwikkelings- of onderontwikkelde landen of gebieden hier gebruikt als
synoniem voor Derde Wereld.
Het is in een kort bestek niet mogelijk alle bestaande omschrijvingen van deze termen te bespreken.' Daarom wordt hier volstaan met het schetsen van enige essentiële kenmerken van ontwikkelingslanden.
In de sfeer van de internationale relaties kenmerken zich de ontwikkelingslanden door economische ondergeschiktheid aan de Eerste, en ook wel de Tweede Wereld. Deze ongelijke economische relaties gaan veelal gepaard met politieke, technologische en culturele afhankelijkheidsrelaties. Zijn de internationale verhoudingen ontwikkeld-onderontwikkeld asymmetrisch, de onderlinge r ela-ties tussen de Derde Wereld landen kenmerken zich dooreen geringe integratie op politiek en economisch gebied.
Naast deze externe (internationale) component onderscheiden wij nog een interne component. De internationale afhankelijkheidsrelaties weerspiegelen zich namelijk binnen de ontwikkelingslanden in asymmetrische verhoudingen tussen kansarmen en kansrijken. Deze asymmetrische verhoudingen zijn in belangrijke mate het gevolg van de internationale afhankelijkheid. Het Habitatrapport2 omschrijft kansarm en kansrijk als respectievelijk minder en meer toegang hebben tot een aantallevensgebieden die essentieel zijn voor de mens, zoals voedselvoorziening, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting en sociaal-economische zekerheid.
Een belangrijke karaktertrek van de Derde Wereld is de relatief grote omvang van de groep kansarmen ten opzichte van de groep kansrijken. De ongelijke verhouding kansarm-kansrijk weerspiegelt zich in de economische sfeer in de asymmetrische relaties tussen enerzijds de informele, meer ambachtelijk georiënteerde sector en anderzijds de formele, of moderne sector die vaak sterk van de ontwikkelde landen afhankelijk is.3
Op sociaal gebied uit zich de massale kansarmoede in de voor velen geringe toegankelijkheid van voorzieningen als
onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en openbare nutsvoorzieningen. De interne ongelijkheid krijgt ruimtelijk gestalte in het netwerk van ce ntrum-periferie relaties tussen de grote stad en het platteland, waarvan de sterke rur aal-urbane migratie een symptoom is. Een dergelijke ongelijkheid is ook terug te vinden binnen de stad en op het platteland. De interne sociaal-economische
ongelijkheid en de ruimtelijke uitingen hiervan wordt mede in stand gehouden door een op alle niveaus aanwezige machtsfactor, namelijk een voor de kansarmen relatief geringe mogelijkheid te participeren in beslissingen die hun eigen ontwikkeling aangaan.
De sociaal geograaf Hinderink stelt ons inziens terecht, dat de ontwikkelin gs-landen zich bevinden in een proces van fragmentarische modernisering.4 De modernisering op economisch, politiek en sociaal gebied vindt namelijk alleen plaats binnen fragmenten van de samenlevingen werkt ontwrichtend op de niet gemoderniseerde delen van de maatschappij. Deze moderniseringsvorm veroor-zaakt niet alleen de massale kansarmoede, maar vorm t tevens de oorzaak van het demografische vraagstuk. Als gevolg van moderniseringen in de gezo ndheids-technologie is het sterftecijfer sterk gedaald, waardoor de bevolkingsaanwas
enorm is toegenomen. Immers het geboortecijfer daalde niet, zoals bij de moderne westerse samenleving geschiedde. De oorzaak voor het wegblijven van de geboortedaling ligt onder meer in de massale kansarmoede die zich uit in een gebrek aan sociale zekerheid. De wens om veel kinderen te krijgen blijft daarom bestaan, want kinderen zorgen voor arbeidskracht en zijn aldus 'de sociale zekerheid van de oude dag'5.
Waar bevindt zich de Derde Wereld? Grofweg kunnen we stellen, dat ontwikkelingslanden zich in het zuiden van de wereld bevinden. In concreto: alle Midden- en Zuidamerikaanse landen, Cuba wellicht uitgezonderd; geheel Afrika behalve Zuid-Afrika; Azië behalve China, Viëtnam, Japan en wellicht Taiwan, Singapore, de beide Korea'sen Koeweit; Oceanië met uitzondering van Australië en Nieuw-Zeeland. De uitzonderingen voldoen niet aan de kenmerken betreffende de externe component van de onderontwikkeling (bijvoorbeeld Zuid-Afrika), of niet aan de interne (bijvoorbeeld Cuba), of niet aan beide componenten (bijvoorbeeld Australië).
Milieusituaties in de Derde Wereld zijn niet van de ene op de andere dag ontstaan. Sommige ecosystemen bestaan al eeuwen, terwijl andere ecosystemen zeer recent van oorsprong zijn. De ontstaansgeschiedenis van ecosystemen in de Derde Wereld vormt de historische basis van dit boek. In hoofdstuk 11 wordt de milieusituatie ten tijde van Columbus behandeld. De veranderingen die optreden als gevolg van het openleggen van de Derde Wereld en enige gevolgen voor het milieu wOJ,'den in hoofdstuk 111 in beeld gebracht. Hoofdstuk IV geeft een globaal overzicht van de milieuvraagstukken. In het laatste hoofdstuk zal een poging worden gedaan uit de daarvoor ter sprake gekomen probleemvelden een aantal prioriteiten voor het ontwikkelingsbeleid te destilleren.
Op mondiaal en regionaal niveau zal worden getracht enige algemene kenmerken te geven van het milieu in de Derde Wereld. Het bezwaar tegen deze wer kwijze is de grote verscheidenheid aan ecosystemen in de Derde Wereld die bij deze generaliserende methode slecht uit de verfkomt. Een tweede bezwaar tegen de te volgen werkwijze is de sociaal-wetenschappelijke benadering van het milieu, terwijl het milieu zich bij uitstek leent voor een multi-disciplinaire aanpak. Tenslotte is het ontbreken van een vergelijkende benadering vatbaar voor kritiek. Hoewel wij het nut inzien vaneen vergelijking van milieuvraagstuk-ken binnen de Derde Wereld met milieuvraagstukmilieuvraagstuk-ken binnen de Eerste en Tweede Wereld, beperken wij ons tot de Derde Wereld.
NOTEN
I. Vooroverzichten van theorieën over onderwontwikkeling zie onder andere: Brookfield, Harold:
'Interdependent Development', London, 1975; Ettema, W.A.: 'Geographersand Development',
Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 70, p.66-74, 1979; Szentes, Tamás: 'The Political Economy ofUnderdevelopment', Budapest, 1976.
2. Bergh, R.R., e.a.: 'Habitat in de Derde Wereld; een pre-advies', IeA, Leiden, 1976 (niet in druk verschenen).
3. De begrippen formeel en informeel zullen in het op één na laatste hoofdstuk worden uitgewerkt. 4. Hinderink,
J
.
:
'Geografie en Onderontwikkeling', in: 'Een Sociaal-Geografisch Spectrum', eds. J. Hinderinken M. deSmidt, p.297-317, Utrecht, 1974; zieookHinderink,J.: 'Géographie, Sous-développement, Modernisation', in Revue Tiers Monde no. 62, p.267-293, 1975. 5. Bergh, R.R., e.a. (noot 2), op. eit., p.8.
11. HET MILIEU TEN TIJDE VAN
COLUMBUS
11.0.
INLEIDING
Waarom is inzicht in de Derde Wereld van 1500 van belang bij de bestudering van het milieu in de Derde Wereld van nu? De ontdekking van Amerika gaf de
stoot tot de opneming van de destijds bestaande ecosystemen in een mondiaal
economisch bestel. Het tijdstip van de ontdekking geeft de uitgangssituatie voor de integratie in dit bestel. De verschillen in uitgangssituatie kunnen, zoals later zal blijken, belangrijk zijn voor de verscheidenheid in het milieu van de huidige
Derde Wereld. Bestaanswijzen die dateren van voor de integratie in het
economische wereldsysteem kunnen zich in niet of nauwelijks gewijzigde vorm
hebben gehandhaafd. Daarnaast kunnen in de wereldeconomie geïntegreerde ecosystemen nog veel elementen bevatten van de oorspronkelijke ecosystemen. Voor de tijd van de ontdekkingsreizen was er nauwelijks sprake van intensieve politieke en economische relaties tussen wat nu wordt genoemd de Derde Wereld en de Europese landen. Bij hun reizen trofTen de ontdekkingsreizigers een rijk geschakeerd patroon aan van menselijke samenlevingen. Naast hoog ontwikkel
-de geürbaniseerde samenlevingen als die van de Inca's, ontdekten zij 'primitieve'
jagers en verzamelaats, zoals de Australische inboorlingen. Wij laten de
milieugeschiedenis van de Derde Wereld beginnen omstreeks 1500. Dat betekent niet, dat er geen belangrijke milieuveranderingen voor die tijd zouden zijn
opgetreden. Verschijnselen als ontbossing, erosie en uitputting van de bodem
waren geenszins onbekend. Sommige bestaanswijzen verdwenen door deze
verschijnselen, andere evolueerden naar complexere en op een hoger tec
hnolo-gisch peil staande samenlevingsvormen I. Toch wordt het jaar 1500 genomen als
het vertrekpunt van onze beschouwing, omdat vanaf dit tijdstip de ecosystemen
in met name economisch opzicht veel meer op elkaar betrokken raken en
uitgroeien tot een mondiaal bestel.
Rond 1500 hadden alle samenlevingen een pre-industrieel karakter. Met deze
samenlevingen, die in het geval van de Derde Wereld ook wel worden betiteld als
pre-koloniaal of pre-columbiaans2
, hebben zich met name archeologen, historici en cultureel antropologen bezig gehouden. De archeologen richten zich vooral op de bestudering van overgebleven artefacten van voorbije samenlevingen en
proberen daaruit sociale, economische en politieke kenmerken van deze
samenlevingen te destilleren. De historici trachten dit te doen door de bestudering van met name schriftelijke bronnen en soms ook artefacten. De
antropologen beschikken over twee belangrijke bronnen. Allereerst trachten zij zich een beeld te vormen van de geschiedenis door onderzoek van de op
mondelinge overlevering gebaseerde geschiedenis van schriftloze culturen. Daarnaast bestuderen zij hedendaagse, nog weinigdoor het 'Westen' beïnvloede samenlevingen, wat informatie kan verschafTen over de opbouw van verdwenen pre-industriële culturen.
Traditioneel maken cultureel antropologen een indeling van samenlevingen in die van verzamelaars en jagers, herdersvolken, lagere landbouwers, en hogere
landbouwers. Voor een adequate typologie van samenlevingen in de Derde Wereld van 1500 dienen de geürbaniseerde maatschappijvormen aan deze indeling te worden toegevoegd. In onze indeling maken wij een onderscheid tussen geürbaniseerde en niet-geürbaniseerde samenlevingen. De eerstge -noemde categorie veronderstelt het bestaan van één ofmeersteden. Onder'stad' wordt hier verstaan: een permanente ruimtelijke concentratie van mensen die voornamelijk bestaan van niet-agrarische activiteiten. In dit hoofdstuk zal worden nagegaan welke bestaanswijzen kunnen worden aangetrofTen binnen deze categorieën in het jaar 1500. Hierbij zal tevens worden onderzocht in hoeverre zich al milieuproblemen voordeden voor de integratie van de ecosystemen in het wereld bestel. Aan het ein~ van dit hoofdstuk zullen wij trachten een gegeneraliseerd beeld te geven van de wereld ten tijde van Columbus.
n.
1
.
NIET-GEÜRBANISEERDE SAMENLEVINGEN
Rond 1500 waseen groot deel van het zuiden van de aarde nog niet geürbaniseerd (zie kaart I). In grote delen van Zuid-Amerika, Tropisch Afrika en Zuid-Oost Azië woonden uitsluitend boeren,jagers en verzamelaars. Welke relaties hadden deze mensen met hun omgeving en hoe waren hun samenlevingen gestruc tu-reerd? Om deze vragen te beantwoorden gebruiken wij de classificatie van ontwikkelingsstadia van de Oostenrijkse geograaf Bobek3
• Bobek classificeert
deze stadia aan de hand van de volgende vier criteria:
I. De bestaanswijze. Hiermee bedoelt Bobek de wijze waarop de natuurlijke hulpbronnen worden benut en de wijze waarop de mens via secondaire en tertiaire produktie-activiteiten in zijn bestaan voorziet.
2. De produktieverhoudingen. Deze zijn het samenspel van de diverse bestaans -w~jzen binnen een samenleving, zich uitend in de aard van de sociale hiërarchie en in het type vim organisatie van de produktie.
3. De demografische kenmerken van de samenleving, zoals die tot uitdrukking komen in de bevolkingsdichtheid en in de ontwikkeling van het bevolkingsaantal.
4. Het nederzettingspatroon, waaraan nog kan worden toegevoegd de wijze waarop de samenleving zich manifesteert in het cultuurlandschap.
Bobek komt op basis van deze criteria tot een zestal ontwikkelingsfasen, beginnend bij primitieve voedselverzamelaars en eindigend bij de mode rn-industriële samenleving. Met de evolutionistische teneur die uit zijn werk spreekt
00 Kaart 1. Typen van samenlevingen aan het eind van de negentiende eeuw. (naar Bobek) 90
b
___
30- - - 'o
11'1 30---~----~ 60 - Ilil
geürbaniseerde samenlevingenmB
120D
boeren in groepjesEill]
60 ~o
60 120•
-gespecialiseerdejagers & vissers gespecialiseerde voedselverzamelaars
D
g
kunnen wij ons maar ten dele verenigen. Evolutionisme verklaart namelijk noch de neergang van bepaalde beschavingen, noch het 'overslaan' van bepaalde ontwikkelingsstadia door sommige culturen. Toch maken wij gebruik van Bobeks classificatie, omdat zijn classificatiecriteria zeer bruikbaar zijn voor het typeren van de mens als onderdeel van het ecosysteem waarin hij leeft. Alleen geven wij de voorkeur aan de neutralere term 'ontwikkelingsniveau' in plaats van 'ontwikkelingsstadium'. Met Bobek onderscheiden wij de volgende niveaus: De samenlevingen van voedselverzamelaars, het laagste niveau van ontwikkeling, vinden wij in de tijd van Columbus in alle continenten die nu de Derde Wereld omvatten. Alleen in Azië zijn zij maar spaarzaam vertegenwoordigd (Borneo).
Deze verzamelaars vinden hun bestaan in het verzamelen van voedsel en in het jagen van klein wild. Zij eten wat de natuur hen oplevert, zonder dat zij pogingen doen tot het domesticeren van wild ofhet in cultuur brengen van gewassen. Men
leidt doorgaans een trekkend bestaan. De groepen waarin men leeft zijn meestal klein. Bij een voedselrijke natuur zijn deze groepen maximaal 100 tot 150 mensen groot, terwijl in regio's met een schaarser voedselaanbod een minimale grootte bereikt wordt van 10 tot 15 personen.4
De bevolkingsdichtheid varieert volgens
Bobek van nauwelijks drie mensen per 100 vierkante kilometer (Australië) tot circa 10 bij de Ituripygmeeën in Afrika.
De verzamelaars beschikken over simpele technieken. De invloed op het natuurlijk landschap is gering. Er is derhalve geen sprake van een destructieve exploitatie van de natuur. Als schuilplaats gebruikt men vaak natuurlijke beschuttingen, zoals overhangende rotsen en grotten. Voedselverzamelaars passen zich aan aan de natuurlijke omgeving. Vanwege hun geringe technische mogelijkheden zijn zij zeer kwetsbaar voor minieme veranderingen in de ecosystemen, voor meteorologische calamiteiten en voor soortgelijke onver-wachte gebeurtenissen in de natuur. Een aanwijzing voor deze kwetsbaarheid is de enorme sterfte die ervoor zorgt, dat alleen de sterksten in leven blijven. De gespecialiseerde verzamelaars, jagers en vissers hebben een gecompliceerder
arbeidsverdeling dan de 'primitieve' verzamelaars, waar een functionele specialisatie ontbreekt. De mannen richten zich vooral op dejacht en/ of visserij, terwijl de vrouwen zich meer bezig houden met verzamelactiviteiten. Met name bij oorlogvoerende jagers kan de samenleving enige hiërarchische trekken vertonen. Soms verbouwen de vrouwen enige voedselgewassen. Voor deze categorie mensen is de voedselvoorziening iets minder afhankelijk van het seizoen dan bij de 'primitieven', omdat enig gebruik wordt gemaakt van voedselconser-verende technieken. Bij visserssamenlevingen kan de bevolkingsdichtheid reiken tot ongeveer één persoon per vierkante kilometer.5 Vooral bij gespecialiseerde
vissers en verzamelaars komen permanente nederzettingen voor. De gespeciali-seerde jagers kennen geen permanente vestiging. De groepen waarbinnen men
samenleeft kunnen een grotere omvang bereiken dan bij de 'primitieven'. De invloed van de mens op zijn natuurlijke omgeving is groter dan bij de eerste categorie. Ecosystemen kunnen een blijvende verandering ondergaan als gevolg van ontbossing en de uitroeiing van bepaalde diersoorten.6 Bobek wijst op de
9
verscheidenheid aan milieusituaties binnen dit ontwikkelingsniveau:
' ... such measures (ontbossing en uitroeiing) were not equally applicable or momentous in all geographic regions.'7 Bobek bedoelt hiermee, dat er
ecosystemen waren waarin de mens kans zag bepaalde dier-of plantesoorten uit te roeien, terwijl er andere ecosystemen waren waar geen soorten verdwenen als
gevolg van menselijk ingrijpen.
Het derde niveau van ontwikkeling is de clan-peasanll)1 (op kaart I aangeduid als
'boeren in groepjes'). Een clan is een menselijke groep gebaseerd op al of niet
vermeende afstamming via mannelijke of vrouwelijke lijnen van één voorouder. 8
Peasants zijn kleine, voornamelijk zelfvoorzienende boeren, werkend met
betrekkelijk eenvoudige technieken die gebaseerd zijn op menselijke en soms ook - dierlijke energie. Ten tijde van de ontdekking van Amerika is de clan-peasantry wijd verbreid in het zuiden van de wereld: grote gebieden van Tropisch Afrika,
Zuid-Amerika en Zuid-Oost Azië worden door peasants bevolkt. Hoewel de boeren vaak zelfvoorzienend zijn, is er vaak handel in werktuigen, landbouw
-produkten en sieraden. Toch is de functionele specialisatie nog niet groot genoeg
om te kunnen spreken van een aparte categorie van handels-en ambachtslieden.
Wel neemt de vrouw een belangrijke plaats in als arbeidskracht in de
voedselvoorziening. Er doen zich gevallen van specialisatie voor, zoals in
bepaalde gedeelten van Afrika, waar soms een aparte verwantschapsgebonden
stand van full-time smeden ontstaat. 9
De politieke organisatie is gecentreerd rondom de clan-offamiliehoofden. In het
algemeen ontbreekt een verdere sociaal politieke hiërarchie. Hoewel het eigendomsrecht op de grond individueel kan zijn, heeft het gebruiksrecht
doorgaans een gemeenschappelijk karakter.
Bij de peasants kunnen wij enerzijds gespreide nederzettingspatronen aantreffen
en anderzijds in dorpen geconcentreerd levende gemeenschappen van kleine boeren. Dorpen kunnen, indien er geen noemenswaardige handels- en
am-bachtelijke activiteiten zijn, een grootte bereiken van zo'n 400 inwoners. 10 De nederzettingen zijn vaak permanent, hoewel met name in de Tropen shifling cultivalion het periodiek opgeven van oude nederzettingen en het stichten van
nieuwe kan inhouden. Pierre Gourou heeft er in zijn inmiddels bijna klassiek geworden boek 'Les Pays Tropicaux' op gewezen, dat dat shifting cultivation een
nog steeds wijd verspreide methode van landbouw is in de Tropen. Bij shifting cultivation of ladangbouw wordt de wilde of secundaire vegetatie verbrand en
eventueel gekapt, waarna het aldus ontgonnen land in cultuur wordt gebracht.
Als na enigejaren landbouw de grond uitputtingsverschijnselen gaat vertonen,
wordt op dezelfde wijze nieuw land ontgonnen. Dit laatste kan een verplaatsing van de nederzetting inhouden. Op de braakliggende opgegeven gronden ontstaat normaliter secundaire vegetatie: secundair woud, olifantsgras, en dergelijke. Na een braakperiode wordt deze grond vaak weer opnieuw
ontgonnen.
De bevolkingsdichtheid bij de clan-peasantry is zeer variabel, maar in het
dichtheid is onder meer afhankelijk van:
a. het type landbouw (grotere dichtheden bij akkerbouw dal) bij veeteelt;
grotere dichtheden bij een meer geavanceerde landbouwtechnologie); b. de vruchtbaarheid van de bodem, onder meer bepaald door
bodemeigen-schappen, klimatologische factoren en landbouwtechnologie (men denke bij dit laatste aan irrigatie, bemesting, en dergelijke).
De relatie tussen dè mens en zijn omgeving kan in peasant-samenlevingen belangrijke gevolgen hebben voor het ecosysteem. Peasants kunnen zorgen voor
ontbossing van de voor akkerbouw meest geschikte bodems. Systemen als
ladangbouw kunnen grootscheepse erosie- en laterietvorming ten gevolge
hebben.12 Gourou wijt het verval van de oude Mayacultuur in het Peténdistrict van Mexico aan de uitputting van de bodem als gevolg van het Milpasysteem, de lokale variant van de ladangbouw. 13 Ladangbouw betekent lang niet altijd
degradatie van een ecosysteem, zoals bij de Maya's. Rond 1500 zijn er vele ecosystemen waarbij de mens meer in harmonie met zijn omgeving leeft. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de ladangbouw op Borneo, waarbij er op
lange termijn gezien gesproken kan worden van een evenwicht tussen het produktievermogen van de natuur en de benutting van de natuur door de mens. Het technologisch peil blijft echter dermate laag, dat deafhankelijkheid van de natuur nog zeer groot is. Hongersnoden als gevolg van calamiteiten in de natuur,
of als gevolg van een te sterk toegenomen bevolking binnen het ecosysteem alsmede epidemieën en dergelijke, handhaven het evenwicht op lange termijn in deze meer harmonieuze ecosystemen. Een blijvende verstoringvan dit evenwicht kan de vernietiging van de bestaande beschaving inhouden, maar kan aan de
andere kant de stoot geven tot innovaties in de produktiè.14
De subsidiairy branch of pastoral nomadism, hierna te noemen: veenomaden, wordt door Bobek als een aparte categorie onderscheiden, maar vertoont veel
overeenkom-sten in sociale organisatie met de clan-peasantry. Omstreeks 1500 zijn zij met name geconcentreerd in de aride en semi-aride gebieden die zich in Afrika en Azië
bevinden. Bobek maakt hierbij verschil tussen nomadisme en transhumance. Bij
lranshumance leeft de mens het ene deel van het jaar in de ene locatie en het andere
deel van het jaar in de andere. In beide locaties heeft men een vaste plek van
vestiging. De mens heeft zo half en half een vaste verblijfplaats en wordt daarom
ook wel semi-sedentair genoemd. Een voorbeeld van transhumance is de 's zomerse trek van de boeren in de Alpen naar de hoogelegen zomerweiden waarzij 'hun kudden laten grazen en de terugkeer naar' de laaggelegen dorpen voor de
winter invalt.
Echte nomaden leiden een zwervend bestaan. Zij gaan niet altijd even
vriendschappelijk om met sedentaire landbouwers. Conflicten om grondgebruik
doen zich veelvuldig voor. Nomaden zien vaak kans om boeren te domineren. Het sterke groepsverband, de aanwezigheid van soms krachtige leiders zullen
hier niet vreemd aan zijn. Daarnaast biedt de ambulante bestaanswijze van de veenomade de mogelijkheid om te ontsnappen aan eventuele claims die op hem worden gedaan door boeren.
"
.
De feodaal of autocratisch georganiseerde agrarische samenlevingen tonen een veel
complexere sociale hierarchie dan de voorgaande niveaus. De tijdgenoten van
Columbus treffen dit type samenleving aan in sommige gebieden van
Midden-Amerika, de Sahelzone,_een deel van Oost-Afrika, en in delen van Zuid-Oost
Azië, waaronder Java. De feodale samenleving bestaat uit diverse sociale lagen
met elk hun eigen status en functie. De lagere strata hebben minder rechten dan
de hogere en zijn ondergeschikt aan de gepriviligeerde toplaag. De maatschappij kan op twee manieren zijn georganiseerd als wij kijken naar bestuur en macht.
Ten eerste is er een gecentraliseerde monarchistisch-bureaucratische vorm,
vooral voorkomend in samenlevingen met geïrrigeerde landbouw. Ten tweede is er een gedecentraliseerde vorm.
Naast een com plexere hiërarchie, kenmerkt zich de feodale samenleving door een
complexere functionele specialisatie dan de hiervoor genoemde
ontwikkelings-niveaus. Er zijn full-time werkende specialisten, zoals handelaars, ambachts-lieden en geestelijken die vaak deel uitmaken van de politiek-religieuze elite. Bij
een centralistisch systeem kan men hier nog aan toevoegen: de ambtenaren.
Sommige dorpen kunnen duizenden inwoners omvatten. Het blijven echter dorpen, omdat het aantal niet-agrarische full-time specialisten dermate gering is, dat men niet van een stad kan spreken. Imm~rs, yolgens onze definitie kan pas van
een stad worden gepsroken als de bestaansbksis van het merendeel van de
bevolking niet-agrarisch is. In vruchtbare gebieden. kan, bij een niet al te primitieve landbou~technologie, de bevolkingsdichtheid oplopen tot meer dan 100 inwoners per vierkante kilometer, zoals in het Bamilékégebied in Kame-roen. 15 Op dit niveau zijn de ingrepen v"an de mens in het landschap duidelijker. Er kan sprake zijn van grote dorpen, ingewikkelde irrigatiesystemen,
terrasseFin-gen en andere ingrepen die bepalend kunnen zijn voor het karakter van het
landschap. Alleen steden ontbreken nog in dit landschap.
11.2. GEÜRBANISEERDE SAMENLEVINGEN
Vermoedelijk zijn de eerste steden tussen 4000 en 5000 voor christus ontstaan in
Mesopotamië. 16 Men neemt aan, dat dit niet de enige plaats is in de wereld waar
steden zijn ontstaan zonder dat dit het gevolg was van contact met andere
culturen. Naast Mesopotamië ligt in Midden-Amerika een tweede gebied waar
steden zijn 'uitgevonden'.
Stadsvorming kan worden beschouwd als een gevolg van een toenemende
functionele specialisatie, gepaard gaande met een groeiende arbeidsverdelingen produktiviteitsverhoging. Maar, functionele specialisatie hoeft niet a priori uit te monden in urbanisatie. Om verstedelijking mogelijk te maken moeten namelijk
een aantal basisvoorwaarden zijn vervuld.
Ten eerste is de aanwezigheid van een permanent agrarisch overschot noodzakelijk
om de stedelijke gemeenschap van voedsel, brandstof en andere agrarische
er een voldoende hoog technologisch peil is. Hierbij dient men niet alleen te den-ken aan de landbouwtechnologie, waarbij genoemd kunnen worden het gebruik
van ijzeren ploegen, dierlijke energie en mest, maar ook aan de transporttechno-logie. Het is immers noodzakelijk de agrarische produkten naar de stad te vervoeren. De benutting van dierlijke tractie en het gebruik van het wiel kunnen belangrijke elementen zijn van een dergelijke transporttechnologie. Daarnaast kan het gebruik van betaalmiddelen als geld, de ruil van landbouwprodukten van het platteland met ambachtelijke produkten en diensten uit de stad vergemakkelijken.
Het is niet verwonderlijk, dat de vroege stadsvorming zich voordoet in
vruchtbare gebieden, zoals Mesopotamië en de Nijldelta. De produktie van
voedseloverschotten is in zeer vruchtbare gebieden al mogelijk bij een relatief laag technologisch peil, mits de bevolkingsdichtheid niet te hoog is.
De tweede basisvoorwaarde wordt gevormd door een voldoende mate van hiërarchie in de politieke organisatie. Om in de steden te beschikken over een
permanente en voldoende voedselvoorraad, is het noodzakelijk dat een groep stedelingen macht kan uitoefenen over de voedselproducenten. Aldus worden de· boeren verplicht tot het leveren van agrarische overschotten aan de steden.
Ten derde dient er een relatief complexe sociale organisatie te bestaan, want er
moeten groepen zijn die zich belasten met gespecialiseerde taken ten dienste van
de ruil van goederen tussen stad en platteland. Een belangrijk element van deze organisatie wordt gevormd door de stand van handelaars. De handelaars zorgen
voor het verzamelen en herverdelen van de produkten uit de primaire en
secundaire sector en vergemakkelijken zo de arbeid van de daarin werkzame specialisten.
Behalve in Europa, treffen wij in Azië, Afrika en Amerika omstreeks 1500
geürbaniseerde samenlevingen aan. In Amerika zijn dat die der Azteken en
Maya's (in Mexico) en die der Inca's (in Peru). In Afrika vinden wij voorde komst
van de Europeanen steden ten noorden van de Sahara, in het Nijldal in de Sahelzone, in Zuid-West Nigeria en aan de kust van Oost-Afrika. Het Azië van
voor de mondialisering kent veel gebieden met steden: de Arabische Wereld, Turkije, IraD", Zuid-Azië en China.
Er zijn .veel· vereenkomsten tussen de steden van het Europa van voor de l
Industriële Rê\rolutie en de steden in de Derde Wereld van voorde integratie in het mondiale bestel. Sjoberg brengt derhalve alle steden van voor de Industriële Revolutie samen onder de noemer van pre-industriële steden. I? Pre-industriële
steden hebben een gemiddelde grootte van ongeveer 10.000 inwoners. Zij kunnen
echter een omvang bereiken van 100.000 en meer. De grootste stad uit de oudheid
is ongetwijfeld Rome, met volgens de meest recente schattingen 350.000
inwoners. IS Het pre-industriële.Sokoto in Noord-Nigeria telt in de vorige eeuw
ongeveer 100.000 inwoners. Arabische steden als Baghdad en Cairo hebben ooit
een omvang gehad van meer dan 200.000 inwoners. 19
Niet alleen tussen de stad, met voornamelijk secundaire en tertiaire produktie, en
binnen de stad is er een arbeidsverdeling. In de stad woont de elite met een veelomvattende politiek-religieuze en economische macht die zich tot in het
achterland laat gelden. Naast deze elite in de veel theocratische samenleving wordt de stad bewoond door een grote lowerclassvan handelaars, ambachtslieden en vaak ook bestuursambtenaren. Tenslotte is er in vrijwel elke pre-industriële
stad een groep van verworpenen, de outcasts.
In ruimtelijk opzicht kunnen wij de volgende waarnemingen doen: de macht van
de elite strekt zich uit tot in het achterland. Het gevolg is een dominante positie
van de stad ten opzichte van het platteland. Binnen de stad woont de elite in het
centrum en de lower class daar omheen, terwijl de outcasts aan de rand van de stad
bivakkeren. Er is nauwelijks een scheiding van woon- en werkfuncties, ergo: in het
pand waar men woont, oefent men zijn beroep uit.
De arbeidsverdeling is visueel waarneembaar, omdat de diverse typen van
economische activiteiten ruimtelijk zijn gescheiden.20 Zo kunnen wij de verschillende beroeps typen veelal per straat traceren. Deze 'functioneel gespecialiseerde' straten hebben soms hun sporen nagelaten in de nu nog
aanwezige straatnamen in de oude stadscentra van Nederland. Straatnamen als
Hoedemakersstraat, Mandemakerssteeg, Turfmarkt en Paardekopersstraat doen herinneren aan dit verleden. Handel en ambacht zijn volgens een gilden-of
gilde-achtig systeem georganiseerd. Een dergelijke organisatie laat de am
-bachtslieden en handelaars nauwelijks enige vrijheid afte wijken van de strenge regels die de vereiste produktie-organisatie en -technologie vaak gedetailleerd omschrijven.
Specialisatie doet zich niet alleen binnen steden, maar ook tussen steden voor. Zo
wijst de Nigeriaanse geograaf Akin L. Mabogunje op de specialisatie tussen de pre-koloniale Yorubasteden in Zuid-West Nigeria. Er zijn daar steden gespecialiseerd in respectievelijk ijzersmelten, texiielambacht en de produktie
van kralen.21
Hoewel wij spreken van geürbaniseerde samenlevingen, betekent dit niet, datde meeste mensen in steden wonen. Het platteland is het woongebied van het merendeel van de bevolking. Nog lang na 1500 blijft een miniem percentage van
de wereldbevolking stedelin,g. In 1800 bedraagt de mondiale urbanisatiegraad naar schatting 2,4 procentY Rond 1500 ligt dit percentage waarschijnlijk nog lager, omdat er dan nog geen urbanisatietendenzen zijn als gevolg van het koloniale ingrijpen en omdat de versnelde verstedelijking als gevolg van de Agrarische en Industriële Revolutie in Engeland begint na 1750. Vóór de Industriële Revolutie is het technologisch peil niet hoog genoeg om een hoge urbanisatiegraad mogelijk te maken.
De hier genoemde meer algemene kenmerken van pre-industriële verstedelijkte samenlevingen laten te weinig ruimte voor de verschillen tussen deze
samen-levingen. Zo kan men een onderscheid maken tussen stadsstaten en urbane hiërarchieën. Bij een urbane hiërarchie neemt één stad binnen de staat een
dominerende positie in. In deze stad is de landelijke elite gevestigd die politieke macht over het gehele land uitoefent. Urbane hiërarchieën kunnen een verfijnd
patroon vertonen, bijvoorbeeld: hoofdstad, provinciehoofdstad, districtshoofd-stad, stad, welke respectievelijk steeds kleinere territoria beheersen. Stedelijke hiërarchieën zijn er rond 1500 onder andere in India, Mali en het Incarijk. Deze rijken hebben alle een zeer grote omvang gehad in de pre-koloniale periode. Morfologisch is er ook een grote verscheidenheid aan patronen. Er zijn steden met een omwalling, zoals de Noordnigeriaanse steden, en steden zonder omwalling. Tevens kunnen grote verschillen in bebouwingsdichtheid optreden. Voorbeel-den van een lage bebouwingsdichtheid zijn de steden van de Yoruba's (Z uid-West Nigeria) en die van de Maya's.23 De voor stedebouw gebruikte materialen worden meestal betrokken uit de lokaal aanwezige grondstoffen. Wij noemen: natuursteen, leem, hout, baksteen, bamboe, palmbladeren. Het stadssilhouet kan worden bepaald door reusachtige artefacten, zoals pyramides, maar kan soms ook weinig indrukwekkend zijn geprofileerd, bijvoorbeeld wanneer meerverdiepingenbouw ontbreekt.
Als brandstof wordt vaak hout, al of niet verwerkt tot houtskool, gebruikt. Dit kan soms ontbossing in de hand werken. Ayres maakt melding van sporadisch
voorkomende gevallen van het gebruik van fossiele brandstoffen, zoals aardgas in 'het Perzië van de Oudheid en steenkool in het pre-industriële China. 24 Naast menselijke en dierlijke energie, kan, indien de natuurlijke omstandigheden zich daarvoor lenen, gebruik worden gemaakt van water- en windkracht.
Tenslotte is er een grote verscheidenheid in de etnische samenstelling per stad. Wel vormt veelal de stand van handelaars een aparte etnische groep. Deze groep is vaak ontstaan door vestiging van handelaars uit gebieden waarmee handel wordt gedreven. Etnische heterogeniteit kan ook een gevolg zijn van minder vriendelijke relaties met andere samenlevingen. Zo worden in de negentiende eeuwse Yorubasteden slaven van andere stammen gehouden. Culturele diversiteit kan zich uiten door het bestaan van verschillende godsdiensten naast elkaar. Lapid us vermeldt bijvoorbeeld in de stad gescheiden van elkaar wonende Islamsekten in de oude Arabische steden. 25
Milieuvervuiling komt sporadisch voor. Mumford wijst bijvoorbeeld op de vervuiling van de Tiber in het oude Rome als gevolg van de uitwatering van riolen. 26
Ondanks de grote verscheidenheid in ontwikkelingsniveaus zullen wij trachten enige algemene karaktertrekken te schetsen van de wereld rond het jaar 1500.
11.3.
DETIJD VAN COLUMBUS: EEN WERELD IN STUKKEN
Demografisch kenmerkt de wereld van 1500 zich door een, vergeleken bij de huidige situatie in de Derde Wereld, lage natuurlijke aanwas als gevolg van een hoog sterftecijfer. De hoge sterfte wordt veroorzaakt door de gezondheids-vijandige omgeving waarin een moderne gezondheidstechnologie ontbreekt en waàrin calamiteiten als overstromingen en droogten hongersnoden veroor-zaken. Daarnaast kan de natuurlijke aanwas op langere termijn worden
afgeremd door erosie en uitputting van in cultuur gebracht land.
In
deze tijd beschikt men nog niet over een voldoende landbouw-en communicatietechno -logie om deze bedreigingen v<?or het bestaan de baas te worden. Ook bij een in deze tijd hoog ontwikkelingsniveau wordt de bevolkingsgroei bij tijd en wijlesterk geremd. Zo treden in het geürbaniseerde en pre-industriële India van de
zeventiende eeuw regelmatig hongersnoden op die het gevolg zijn van oogstmislukkingen veroorzaakt door droogtes of overstromingen. 27 Naast deze gezondheidsvijandige omgeving, kunnen bepaalde culturele tradities de bevolkingsgroei binnen de perken houden, omdat zij het geboortecijfer
drukken. Wij noemen hier gewoonten als sexuele onthouding in de
zoog-periode, een celibataire levenswijze voor niet-erfgerechtigde boerenzonen en
infanticide. Door het relatief gering vermogen het fysisch milieu te beheersen en
de daardoor grote gevoeligheid voor veranderingen in dit milieu blijft de natuurlijke bevolkingsaanwas nog lange tijd na Columbus gering. Dit, ondanks
plaatselijke toenemingen van de. pevolking welke mogelijk zijn geweest door technologische vernieuwingen en territoriale uitbreidingen van de primaire produktie-aktiviteiten.
Het complex van natuurlijke en technologische factoren is niet de enige oorzaak
van de bestaansonzekerheid. De mens kan zichzelf ook schade berokkenen in de
vorm van oorlogen en van uitbuiting. Boer wijst in zijn studie overde honger op
de invloed van sociaal-economische ongelijkheid op hetontstaanen verergeren
van hongersituaties. Pr.ijsopdrijving van schaarser wordend voedsel door de handelaars en de elite hebben vaak een versterkend effect op hongertendenzen. Boer gaat zeer ver in zijn conclusie:
'. . de grote hongersnoden van de geschiedenis zijn in belangrijke mate
veroorzaakt, of beter gezegd: hebben een kans gekregen tot ontwikkeling te komen door menselijke factoren (van sociale, culturele of economische aard'28
Dit moge wellicht waar zijn voor de grote hongersnoden, voor de kleine zijn wij hier niet zo zeker van. Van groot belang lijkt ons indit verband in welke matede betrokken samenleving is gestratificeerd. Is dat het geval, dan is Boers conclusie van toepassing, immers de onderste lagen van de samenleving zullen het eerst het slachtoffer van de honger zijn. Bij samenlevingen met een lager
ontwikke-lingsniveau die meer egalitair zijn, zullen de slachtoffers vooral te vinden zijn
onder de fysiek zwakkeren, namelijk de ouden van dagen en de kinderen: demografische in plaats van sociale categorieën.
Toch wijkt het hier beschreven beeld weinig af van dat van bijvoorbeeld het jaar 1600 of het jaar 1700. Immers, grote technische revoluties, treden pas daarna op en de wereldbevolking blijft met een sukkeldrafje groeien. De verschillen tussen
het wereldbeeld van 1500 en de daarop volgende eeuwen worden duidelijker als wij de relaties bekijken tussen de ecosystemen in de gehele wereld. Hierbij is de
meest frappante waarneming dat de ecosystemen steeds meer op elkaar
betrokken raken. Meer en meer zien wij een wereldomspannend handelsnetwerk
ontstaan, terwijl de arbeidsverdeling een steeds internationaler karakter krijgt. Het gevolg is, dat tot voorheen afgesloten ecosystemen nu gaan functioneren in
het kader van die internationale arbeidsverdeling. Dat betekent, dat de natuurlijke hulpbronnen steeds sterker worden benut in het kader van deze functionele specialisatie op wereldschaal en, dat de hiermee soms verband houdende specialisatie van de arbeidskracht op bepaalde functies een steeds grotere geografische reikwijdte krijgt.
Was er in de tijd van Columbus dan geen internationale arbeidsverdeling? Wel zeker, wij hoeven maar te denken aan de handel tussen Polen en Holland in de zestiende eeuwe, waarbij Polen zich had gespecialiseerd op de graan produktie en Holland op de produktie van textiel. Wat echter kenmerkend is voor dejaren vóór de grote ontdekkingsreizen, is de geografische beperktheid van de regionale
specialisatie. Een hechte betrokkenheid van ecosystemen opelkaar in termen van
een intens verkeer van goederen en mensen beperkt zich tot continenten of tot delen van continenten. De wereld van 1500 kan dan ook worden beschouwd als een wereld in stukken, of, meer abstract, als een mozaïek van ecosystemen dat,
wat betreft de onstoffelijke gegevenheden is opgedeeld in een aantal vrijwel volledig afgesloten compartimenten. De doorbreking van dit geregionaliseerd bestel na de ontdekkingsreizen en de groei naar een mondiaal bestel waarin de ecosystemen sterk op elkaar betrokken zijn, noemen wij mondialisering. Hoe deze mondialisering uitwerkt op de diverse typen bestaanswijzen die wij in dit hoofdstuk onder de ontwikkelingsniveaus hebben behandeld, zal in het volgende hoofdstuk aan de orde komen.
NOTEN
I. Aan het debat Over de evolutie van samenlevingen wordt hier voorbijgegaan. Zie hiervooronder andere: Kloos, Peter: 'Evolutie over veranderingen voortbestaan van de maatschappij' en Henri
JM. Claessen: 'Stimulans of Rem?', beide uitgegeven in'de reeks 'Verkenningen in Culturele
Ecologie', Tjeerd Deelstra (ed.), resp. deel 3 en 2, Delft, 1978.
2. Pre-columbiaans wil zeggen: vóór het tijdstip dat Columbus Amerika ontdekte. In Zuid-en
Midden-Amerika is de term eolumbiaans synoniem met pre-koloniaal, omdat de koloniale
overheersing onmiddeiijk na de ontdekking zijn vlucht nam.
3. Zie: Bobek, Hans: 'The Main Stages ofSocio-Economic Evolution from a Geographical Point of
View' in: Wagner, P.L. en MikeselI, M.W. (eds.): 'Readings in Cultural Geography', 218-247,
Chicago, 1962.
4. Linton, R.: 'The Study of Man', Madison, Wisconsin, 1964, p. 216. S. Bobek, op eit. (noot 3), p. 223.
6. Ontbossing kan het gevolg zijn van doelbewuste verbranding ten behoeven van dejacht, ofvoor het verkrijgen van een voor de mens nuttige vegetatie waarvan de groei door uitdunning van bossen kan worden bevorderd.
7. Bobek, H.: op eit. (noot 3), p.224.
8. Linton, R.: op cit. (noot 4), p.197. 9. Bobek, H.: op cit.(noot 3), p.226. 10. Linton, R.: op cit. (noot 4), p.2IS.
IJ. Bobek (p.226) noemt hier het voorbeeld van de stam der Jarmo in Noord-Irak met een dichtheid
12. Lateriet is een in de Tropen veel voorkomende roodachtige bodemsovrt die uitgeloogd en weinig vruchtbaar is.
13. Het milpasystecm iseenvorm van ladangbouw. Naeen langdurige periode van braak en periodiek
branden van secundair woud, wordt de grond in cultuur gebracht tot deze is uitgeput, waarna weer een lange periode van braak volgt.
14. Zie, voor de wijzen waarop samenlevingen reageren op verstoringen van het evenwicht in een ecosysteem onder andere het aardige, maar wat verouderde boek van Sorokin, P.A.: 'Man and
Society in Calamity" New York, 1943.
15. Zie onder andere: Tardits,C.: 'Les Bamiléké de rOuest-Cameroun', Paris, 1962.
16. Sjoberg noemt 4.000 voor christus, Childe 3.500 en Nelissen 5.000 voor Christus. Zie: Childe, Gordon:'Early FormsofSociety' in: Singer, C. (ed.): 'A HistoryofTechnology', I, Oxford, 1954;
Nelissen, N.J.M.: 'De Stad; inleiding tot de urbane sociologie', Deventer, 1974; Sjoberg, Gideon: 'The Pre-Industrial City', Glencoe, Illionois, 1960.
17. Sjoberg, G.: opcit. (noot 16).
18. Nelissen, op eit. (noot 16).
19. Lapidus, 1.: 'Middle Eastern Cities', Berkcley, California, 1969.
20. Vergelijk: Deelstra, Tjeerd e.a. 'De straat-vorm van samenleven', Eindhoven, 1972. 21. Mabogunje, Akin L.: 'Urbanization in Nigeria', London, 1968, p.63.
22. De urbanisatiegraad is het percentage stedelingen van de totale bevolking binnen een bepaald gebied. De mondiale urbanisatiegraad is het percentagestedelingen van de wereldbevolking. Het cijfer voor 1800 is afkomstig van Santos, Milton: 'Les ViHes du Tiers Monde', Paris, 1971, p.23. 23. Doorsommigen wordt betwijfeldofde Mayastedenechtesteden zijn geweest, vanwege de geringe
bebouwingsdichtheid en vanwege het ontbreken van het schrift. Zie hiervoor onder andere: Hardoy, Jorge: 'Pre-Columbian Cities', London, 1973.
24. Ayres, Eugene: 'The Age ofFossil Fuels' in: Thomas, William, L. (ed.): 'Man'sRole inChanging the Face ofthe Earth', Chicago, 1962, p. 367-382.
25. Lapidus, op cit. (noot 19).
26. Mumford, Lewis: The Natural History ofUrbanization', in: Thomas, W.L.: opcit., p.382-401.
27. Zie onder andere: Boer, Leen: 'Honger in Verleden, Heden en Toekomst, een Verkenning',
Leiden, 1977.
111. MONDIALISERING
111.1
.
WAT IS MONDIALISERING?
Met mondialisering wordt hier bedoeld het steeds meer geïntegreerd raken van economische, politiekeen sociale componenten van ecosystemen in één mondiaal milieusysteem. Deze integratie vindt haar neerslag in de stoffelijke èn onstoff e-lijke gegevenheden van ecosystemen, wat tot uiting komt in de veranderingen in de menselijke bestaanswijzen.
Op economisch gebied uit zich de mondialisering onder meer in de toenemende externe oriëntatie van regio's door een specialisatie van de produktie op een externe markt. In de Derde Wereld wordt deze specialisatie zichtbaar in mijn-en landbouwgebieden ingericht voor de levering van grondstoffen voor de wereldmarkt en door de specialisatie van gebieden op specifieke soorten van exportindustrieën, onder andere industrieën gebaseerd op lage lonen. Een meer indirecte manier waarop een gebied economische banden met een mondiale reikwijdte kan krijgen is de levering van arbeidsmigranten of voedsel aan gebieden die voor de wereldmarkt produceren.
Op politiek terrein manifesteert de mondialisering zich in de steeds groter wordende geografische actie radius van de politieke handelingsverbanden. I Een
groeiend aantal ecosystemen wordt betrokken binnen de invloedssfeer van nationale staten. Dit is bijvoorbeeld te zien aan de steeds grotereverspreidingvan overheidsinstituties in tot dan toe geïsoleerde gebieden en in de steeds groter wordende greep van die instituties op het sociaal-economisch leven. Nationale staten raken op hun beurt steeds meergenesteld in handelingsverbanden meteen supranationaal karakter. Hierbij kan gedacht worden aan wereldomspannende organisaties als de Verenigde Naties en de Wereldbank en aan internationale verbanden zoals de N AVO, de OPEC en de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. Een uitingsvorm van en een voorwaarde voor het tot stand komen van de mondialisering is een verbetering van de communicatie met de buitenwereld door massaler, sneller en beter georganiseerd transport van goederen, personen en informatie. Wat betreft het transport van goederen kan worden gesproken van een groei naar een wereldwijd net om grondstoffen, halffabrikaten en eind pro-dukten te verzamelen en te verspreiden. Wie op het ogenblik het aanbod van een Nederlandse supermarkt vergelijkt met dat van een vooroorlogse levens mid-delenhandel, zal niet alleen verbaasd staan over de omvangen de keuzemoge lijk-heden van het assortiment, maar ook over de toegenomen variatie inde gebieden van herkomst van de aangeboden waar. Deze variatie zou nog indrukwekkender zijn als hierbij de gebruikte grondstoffen zouden worden betrokken. Het brood
19
dat wij kopen is misschien gebakken van Amerikaans graan in een oven van Japans fabrikaat en verpakt in plastic, vervaardigd uit Arabische aardolie.
De oorzaken van de mondialisering liggen op het eerste gezicht in een verhoging
van het technologisch peil, gepaard gaande met een grotere functionele specialisatie waardoor de produktie meer en meer afhankelijk wordt van een wereldwijd transport tussen gespecialiseerde gebieden. In tweede instantie is de vraag naar het waarom van de mondialisering moeilijker te beantwoorden. Immers, waar komt dit hoger technologisch peil vandaan en waarom nemen de
actieradius en de intensiteit van de interregionale betrekkkingen toe? In de
literatuur over dit onderwerp zijn twee belangrijke visies te onderscheiden, namelijk de (neo-)marxistische en de neomalthusiaanse visie.
De neo-marxistische benadering, zoals die van Wallerstein2
, gaat ervan uit, dat
de mondialisering opgevat dient te worden als de groei naar één kapitalistisch wereld systeem, waarbinnen een arbeidsverdeling bestaat die geografisch tot uiting komt. Hierbij zijn de geschoolde en goedbetaalde arbeid en de dure en ingewikkelde technologie gevestigd in de ontwikkelde gebieden: de ce ntrum-landen. In de perifere gebieden, door ons 'Derde Wereld' genoemd, is de laag
beloonde arbeid gevestigd die wordt uitgebuit ten bate van de accumulatie van kapitaal in de centrumlanden. In geografische zin kan een uitbreiding van het wereldsysteem worden opgevat als een vergroting van het areaal aan perifere
gebieden binnen het wereldsysteem met het doel door levering van goedkope arbeid en grondstofTen de accumulatie van kapitaal in centrumlanden te bevorderen. De groei van de periferie van het wereldsysteem wordt dus gezien als
functioneel voor het kapitalisme in de centrumlanden.
De neo-malthusiaanse visie wordt op originele wijze vertolkt door Wilkinson3 •
Hij gaat ervan uit dat het ecologisch evenwicht van een samenleving is verstoord
als grondstofTen die essentieel zijn voor de voortgang van de produktie niet meer
op de gebruikelijke wijze zijn te betrekken. Deze samenleving zal dan trachten deze grondstofTen van andere, dan de gebruikelijke gebieden te betrekken of technologieën te ontwikkelen die andere grondstofTen vereisen of die het verbruik van de huidige grondstof besparen. Technische vooruitgang ziet Wilkinson als een aanpassing van een samenleving aan de schaarste aan natuurlijke
hulpbronnen. Het feit, dat de produktie in de diverse ecosystemen steeds meer op
elkaar betrokken raakt (een belangrijk element van mondialisering) is in zijn zienswijze een doorlopende poging van de mensheid om schaars geworden natuurlijke hulpbronnen te vervangen door andere hulpbronnen. De technische
vooruitgang is in de Twintigste Eeuw tijdelijk de schaarste voorbij gestreefd, maar is op de lange duur tot mislukken gedoemd vanwege de natuurlijke
begrenzing van het mondiale potentieel aan natuurlijke hulpbronnen.
Beide verklaringen voor de mondialisering hebben aantrekkelijke kanten. Het gemeenschappelijke in beide benaderingen is de materialistische basis van de
verklaring. In beide visies is er namelijk sprake van samenlevingen met een hoog ontwikkelde technologie die voor hun verdere ontwikkeling en voortbestaan in toenemende mate een beroep doen op natuurlijke hulpbronnen buiten huneigen
territoria. Het aantrekkelijke van de neo-marxistische benadering is, dat zij de aandacht vestigt op de ingebouwde structurele ongelijkheid in het
wereldsys-teem. Het aantrekkelijke van de neo-malthusiaanse visie is de notie dat natuurlijke hulpbronnen niet in onbeperkte mate aanwezig zijn en dat deze geografisch ongelijk zijn gespreid. Toch is de materialistische basis van deze verklaringen vatbaar voor kritiek. Niet altijd zijn ecosystemen opgenomen in
grotere handelingsverbanden als gevolg van materiële behoeften van andere ecosystemen. Zo is de stichting van de Franse koloniën in het Sahelgebied nauwelijks vanuit een materiële basis te verklaren. Immers, vanaf het moment van koloniale onderwerping tot heden biedt dit gebied weinig perspectief als leverancier van voor Frankrijk interessante produkten.
Frankrijk heeft dit gebied zelfs altijd financieel en economisch op de been trachten te houden, in de koloniale tijd door begrotingssteun en nu door
ontwikkelingshulp.4
Bij de oorzaken van de mondialisering dient dus niet alleen een verklaring te worden gezocht in de materiële behoeften van samenlevingen, maar ook in de immateriële behoeften. De vraag naar de gevolgen van de mondialisering is
minstens zo intrigerend als die naar de oorzaken. Hoe reageerden de
samenlevingen in het geregionaliseerd bestel van het jaar 1500 op de komende
mondialisering?
111.2.
MONDIALISERING: VERNIETIGDE EN INTACT
GELA-TEN SAMENLEVINGEN
Het ergste, wat een samenleving kon overkomen tijdens de integratie van haar territorium in het wereldsysteem, was de dood van al haar leden. Voorbeelden
van totale vernietiging van samenlevingen als gevolg van de mondialisering zijn er genoeg. Het optreden van een koloniaal leger kon de dood betekenen van alle
mensen van één maatschappij. Kjekshuss noemt bijvoorbeeld de decimeringvan bepaalde stammen in Oost-Afrika als gevolg van de tactiek van de verschroeide
aarde die het Duitse koloniale verovering~leger toepaste aan het eind van de negentiende eeuw. Het doel van deze tactiek was het verzet van de inheemse bevolking tegen de verovering te breken. Andere voorbeelden zijn te vinden in
Zuid-en Midden Amerika, waar veel Indianen in de zestiende eeuw het leven
hebben gelaten als gevolg van de Spaanse veroveringsdrift.
Naast opzettelijke doding kan mondialisering ook een niet bedoelde dood van de
leden van een samenleving betekenen. Mondialisering betekent immers een
intensievere communicatie met de buitenwereld. De verspreiding van ziekten wordt hierdoor vergemakkelijkt. Ogenschijnlijkonschuldige ziekten als mazelen
en griep hebben veel slachtoffers geëist in gebieden waar deze ziekten niet voorkwamen, zodat de gebruikelijke immuniteitsreacties bij het besmette deel van de bevolking achterwege bleven.
Naast directe aanslagen op het leven van de mens zijn er ook indirecte. Bepaalde
21
samenlevingen worden namelijk vernietigd als gevolg van het teloor gaan van de hulpbronnen waarop de bestaanswijze is gebaseerd of van het verlies van de beheersing van deze hulpbronnen. Het boek van Kjekshus over de geschiedenis van Oost-Afrika is in dit verband zeer belangwekkend. Kjekshus legt namelijk een relatie tussen de koloniale penetratie van de Duitsers in Oost-Afrika na 1890 en de daaropvolgende enorme bevolkingsafname. Hij betoogt, dat het koloniale ingrijpen de ecologische basis van veel ecosystemen versmalde en de beheersing van veel ecosystemen frustreerde. Hierbij kan ten dele een verklaring worden gezocht in uitingen van het toen nog jonge kolonialisme, zoals oorlogen, gedwongen arbeid, belastingheffing en beslagleggingen van het leger op lokale voedselvoorraden. Daarnaast kan de bevolkingsafname worden verklaard door een 'aantal niet bedoelde gevolgen van de mondialisering, namelijk de verspreiding van een aantal ziekten. Belangrijke ziekten zijn de veepest die de
veestapels in enige jaren decimeerde, de pokken en de zandvlooien plaag, waarmee men onbekend was en waartegen men geen remedie had. In Tanganyika traden na deze rampen grote hongersnoden op die de bevolking deden teruglopen in aantal.
De achteruitgang van de controle van de mens over het ecosysteem'illustreert Kjekshus op ingenieuze wijze met het voorbeeld van de uitbreiding van de gebieden waar slaapziekte voorkomt. Vóór de komst van de Duitsers was er sprake van een zodanige beheersing van de ecosystemen, dat de slaapziekte op een tolerabele afstand van de mensen en het vee werd gehouden. Hiertoe vermeed men zoveel mogelijk de plaatsen waar de overbrenger van de parasiet die de ziekte veroorzaakt, de tseetseevlieg (Glossina morsitans), zich ophield. Deze plaatsen waren voor de inheemse bevolking herkenbaar, vanwege specifieke kenmerken van de vegetatie. Het stelselmatig vermijden van deze plaatsen noemt Kjekshus agro-horticultural prophylaxis. Een andere methode om de slaapziekte op een afstand te houden was de jacht op wild, dat als gastheer fungeerde voor de parasiet. In dit verband spreekt Kjekshus zelfs van een concurrentie van mensen dier om de beheersing van het territorium.6 Door de terugloop van het
bevolkingsaantal en de hiermee samenhangende inkrimpingvan de geografische reikwijdte van de inheemse ecosystemen heeft de tseetseevlieg terrein terugge-wonnen op de mens, omdat de miombovegetatie, waarin dit insect zich thuis voelt, heeft kunnen oprukken.
Het voorbeeld van Oost-Afrika illustreert, dat mondialisering tot gevolg kan hebben een al of niet bedoelde vernietiging van mensenlevens binnen de ontsloten ecosystemen, in het ergste geval uitmondend in de dood van alle mensen
levend binnen het ecosysteem. Het afnemen van het bevolkingsaantal kan in bepaalde gevallen leiden tot een terugval naar een lager ontwikkelingsniveau. Ekholm en Friedman7 bespeuren bij veel samenlevingen in Afrika en
Zuid-Amerika dan ook een 'devolutie' aan het begin van de Europese penetratie, welke mede is veroorzaakt door ontvolking, bevolkingsverplaatsingen, slavenhandel en de vernietiging van oude handelsroutes.
bestaanswijze wordt vernietigd, maar dat de mens - al of niet gedwongen
-overschakelt op een andere bestaanswijze. Handelsgewassen kunnen door de
bevolking zelf, of door plantages worden voortgebracht. Hierdoor gaan mensen die voorheen produceerden binnen een beperkt economisch handelingsverband
grondstoffen leveren aan ver weg gelegen samenlevingen. Daarnaast kunnen mensen worden ingeschakeld in mijnbouw of industrie en als zodanig deel gaan
uitmaken van een mondiaal netwerk. Op het ontstaan van deze nieuwe in mondiaal verband opgenomen economische activiteiten wordt later ingegaan.
Soms treedt er mondialisering op zonder de lokale bestaanswijze met wortel en tak uit te roeien. Dit is mogelijk bij ecosystemen die arbeidsmigranten leveren aan via de produktie in het mondiale gebied opgenomen gebieden ofbij ecosystemen
die produktie-overschotten verkopen aan elders gelegen gebieden zonder wezenlijk van kar'akter te veranderen. Voorbeelden van bestaansw\jzen van
primitieve jagers, verzamelaars of vissers die zijn gemondialiseerd zonder
essentiële veranderingen te ondergaan, zij n ons onbekend. 8 Vermoedelij k word t een geruisloze integratie van deze bestaanswijzen bemoeilijkt door het lage ontwikkelingsniveau, waardoor de produktie en conservering van overschotten
van enige omvang wordt bemoeilijkt. Bovendien kan het ambulante karakter van
deze bestaanswijzen een regelmatige uitwisseling van goederen belemmeren.
Toch is een trekkend' bestaan niet altijd een onoverkomelijk bezwaar voor de
integratie in de mondiale economie. Van nomadensamenlevingen zijn namelijk
enige voorbeelden van integratie bekend.Jorritsma noemt in zijn proefschrift het voorbeeld van de Bororoherders die er als enig nomadenvolk van Niger en
Nigeria in zijn geslaagd hun bestaanswijze te hand ha ven. 9 De rund vee houdende
Bororo hadden vanouds ruilhandel met akkerbouwers. Opde lokale markten van Niger en Noord-Nigeria werden melk, boter, en in de droge tijd ook vee, geruild
tegen gierst, dadels, kleding en huisraad. Sinds de introductie van de
geldeconomie zijn de Bororo genoodzaakt geld voor hun vee te vragen, omdat zij
de goederen die zij voorheen door ruil verkregen nu moeten kopen. Het vee van de Bororo komt via handelaren behorend tot de stam van Hausa terecht in de grote steden van Nigeria. De Hausahandelaren hebben overal stamverwanten die als agenten optreden langs de belangrijke handels routes en in de grote steden van Nigeria. Het belang van de Bororo voor de economie van Niger is niet te onderschatten. Immers, de Bororo zijn de grootste veeleveranciers voorde export
van Niger, terwijl vee één van de belangrijkste uitvoerartikelen is.
Toch is het voorbeeld van de Bororo exemplarisch. Talloos zijn de gevallen waar
de nomadische bestaanswijze wordt vernietigd en plaats maakt voor een andere
bestaanswijze. Schaarse voorbeelden van clan-peasantry samenlevingen die in een mondiaal verband gaan functioneren zonder wezenlijke veranderingen te ondergaan kunnen worden gevonden in de sfeer van migratie en van produktie.
Het hier behandelde voorbeeld betreft de produktie van palmolie in de provincie Kwilu in Zaïre. ~o
De provincie Kwilu produceert ongeveer 65.000 ton palmolie per jaar. Dat is
bijna een derde van de totale produktie van Zaïre. Daarnaast levert K wil u bijna
Foto 1 Vee (zeboes) van Bororoherders in Kameroen (Foto: Koninklijk Instituut voor de Tropen - Amsterdam)
Foto
2
Bororovrouwen Tuilen zuivelproducten op de markt (Kameroen) (Foto: Koninklijk Instituut voor de Tropen -Amsterdam)24
~