rijkswaterstaat'
ucc»
10
'.
I
I
I
,I
I
I
r
I
\
I
I
I
I'
.
1
,
I
'
~I
r,'
I~I'
I
.·
I
I
,
~ ,I
,
'
directie noordzee
11
~ ,I
I
I
I
I
I
I
I
,
I
I
I
,I
I
:
I
I
·
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Onderzoek naar de
verplaatsing
van zandgolven
nabij
het lichteiland
goeree
NZ-N-SO.5S(s)
E.A.van Kleef november 1980
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
INHOUD I. Inleiding... 1 11. Meten op zee•••.•••••.••••••••••••.••.•••. 21. Gang van zaken tijdens een loding .••••• 2
2. Nauwkeurigheid van de meting •••••..•••. 3
111. Verwerking van de lodingsgegevens •.•.••••• 6
IV. Zandgolven ••••••.••••..•••..•••••.••. ~•••. 8
1. Literatuurgegevens... 8
2. Analyse van de gegevens ...•••.•.•.••••• 9
V. Conclusies en aanbevelingen ••...••..••. 13
I
I
I
I
I
I
I
t
i
I'
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-1-I. INLEIDINGEen groot gedeelte van de bodem van de Zuidelijke Noordzee is bedekt met zandgolven tot ongeveer 10 meter hoogte. Om eventuele verplaatsingen van deze zandgolven vast te stel-len, zijn vanaf 1975 in een proefgebied van 1 x 2
km
2, dat gelegen is ten zuiden van het lichteiland Goeree (zie bijla-ge VIII), lodinbijla-gen verricht. Deze lodinbijla-gen hebben plaatsbijla-ge- plaatsge-vonden met tussenpozen variërend van één maand tot 10 maan-den. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van thematiek 6 van de Raad van Overleg voor fysisch-oceanografisch onder-zoek op de Noordzee.Het onderhavige rapport is een verslag van het in de zomer 1980 door mij verrichte practisch werk bij de Directie
Noordzee (afdeling Beheer en Kwaliteit Bodem) van de Rijks-waterstaat in het kader van mijn studie aan de TH Delft. In de eerste twee-inleidende-hoofdstukken wordt het proces van het loden en de verwerking van de gegevens beschouwd. In het laatste hoofdstuk is het aldus verkregen cijfermateriaal ge-analyseerd. In het bijzonder zijn de resultaten bekeken in relatie tot de meet- en verwerkings- nauwkeurigheid.
-~-11. METEN OP ZEE
11.1 De gang van zaken tijdens een loding
Voor het uitvaren wordt de diepgang van het meetvaartuig af-gelezen aan de hand van de merken op het schip. Hierna vaart men naar een plaats zonder te veel stroming en met weinig
scheepvaart, waar het zoutgehalte en de temperatuur van het
water zo goed mogelijk overeenkomen met de plaats waar
geme-ten moet worden. Hier wordt de tarering uitgevoerd (zie
vol-gende paragraaf). De lodinq zelf bestaat uit het varen van een aantal vooraf vastgestelde raaien, die op vaste afstan-den van elkaar liggen. Tijafstan-dens het varen van deze raaien
worden continu twee metingen gedaan : de exacte positie van
het lodingsvaartuig en de waterdiepte worden bepaald.
Voor het bepalen van de positie van het.vaartuig wordt q e-bruik gemaakt van een radiografisch plaatsbepalingssysteem, het Hifix-6 systeem. Twee radiozenders op de wal wekken een
interferentiepatroon op, dat bestaat uit een bundel hyperbo-len lanes genaamd. Met een derde zender is nog een tweede bundel op te wekken. Op deze wijze is een raster over de Noordzee gelegd.De afstand tussen twee lanes bedraagt bij
Goeree ongeveer 60 m. Een ontvanger aan boord van het schip
bepaalt voor beide patronen uit de faseverschuivingen tussen
de ontvangen radiosignalen de plaats van het schip, tussen twee lanes.
Een minicomputer aan boord van het schip berekent uit de plaatsbepalingsgegevens, hoever de koers van het loding s-vaartuig afwijkt van de vooraf vastgestelde raaien. Deze af-wijking is zichtbaar voor de kapitein op de "left-right-in -dicator". Aan de hand hiervan wordt zoveel mogelijk de id
ea-le raai gevaren. De werkeli~k gevaren route wordt ter con
-trole ook nog ingetekend op de kaart door een plotter.
De dieptemeting geschiedt tegelijkertijd door een echolood.
De gegevens van plaatsbepaling en echolood worden vastgelegd
op magneetband en eveneens ter controle geregistreerd op
kaart resp. echoloodrol.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-3-11.2 Nauwkeurigheid van de meting
Het eigenlijke meten van de diepte op een bepaalde plaats bestaat uit het afzonderlijk meten van drie niveauverschil-len: de afstand tussen bodem en de bron van het echolood
(transducer); de afstand van de transducer tot het waterop-pervlak en de bepaling van de waterhoogte ten opzichte van een referentieniveau. Voor dit referentievlak wordt het mid-denstandsvlak gehanteerd; dit is het langjarig gemiddelde van de zeestand ter plaatse.
Het niveauverschil bodem-transducer wordt gemeten met een echolood. Dit apparaat stuurt geluidspulsen naar de bodem en meet de tijd die verloopt tussen het uitzenden van de puls en het weer terug ontvangen ervan. Om deze tijd om te kunnen rekenen in een afstand is het nodig de geluidssnelheid te kennen. Deze is namelijk niet constant, maar varieert met het zoutgehalte en de temperatuur van het zeewater. Voor en na de meting wordt de geluidssnelheid daarom gemeten doo~.
een ronde plaat met een diameter van ongeveer een meter op een bekende diepte onder het schip te hangen. Men noemt dit het tareren van het echolood. Omdat het tareren niet in stromend water kan gebeuren (de plaat drijft dan onder het
.1
schip vandaan) en omdat de scheepvaart niet gehinderd maq
.~
worden, is het vaak niet mogelijk om de ijking in situ uit te voeren. Men tareert dan op een rustig gedeelte onder zo-veel mogelijk gelijke omstandigheden, dat zo dicht mogelijk bij het werkgebied gelegen is.
Het niveauverschil tussen wateroppervlak en schip is bekend als de diepgang bekend is. De plaats van de echoloodappara-tuur ten opzichte van de merken op het schip is immers be-kend. Voor het schip de haven verlaat, wordt de diepgang ge-meten.
De invloed van de golfbeweging wordt geëlimineerd met een golfcompensator. Dit instrument meet de vertikale
versnel-lingen van het schip en berekent daaruit door tweemaal integreren de uitwijking in verticale zin. Snelle fluctua-ties in de hoogte van het wateroppervlak (golven) worden zo voldoende geëlimineerd.
Doordat de snelheid van het schip niet constant is ten ge-volge van scheepvaart en stroming zal ongelijke inzinking plaatshebben.
-4-De sterke stroming heeft ook tot gevolg dat de vaarsnelheid
niet constant is. Bij het loden is het gebruikelijk "in- en uit" te varen. Dit wil zeggen dat het schip aan het einde
van elke raai keert en dat de volgende raai in omgekeerde
richting gevaren wordt. Een gevolg hiervan is, dat, als de
raaien evenwijdig aan de stroomrichting liggen, de ene raai
met de stroom mee en de andere tegen de stroom in gevaren
wordt.
De langzamere variaties in de waterstand ten gevolge van het
getijverloop worden op de gebruikelijke wijze gemeten. Dit
kan geschieden middels de normale getijregistratie op een
vast punt (bijv. Lichteiland Goeree, Hoek van Holland) of
met een prikkerpeilschaal. Dit is een zelfregistrerende
drukmeter, die op de zeebodem wordt geplaatst.
De fout in de totale afstand bodem-middenstandsvlak wordt
door optelling van de fouten die in de' afzonderlijke
metin-gen optreden, geschat op plus of min 20 cm. Uit de spreiding
van de meetresultaten blijkt een maximale fout van 40 cm,
die nader zal worden toegelicht. (zie pagina 9).
Bij de fouten die in de plaatsbepaling worden gemaakt, moet
onderscheid worden gemaakt tussen de absolute nauwkeurigheid
en de reproduceerbaarheid. De absolute nauwkeurigheid is het
verschil tussen de werkelijke positie en de door het systeem
gegeven positie, de reproduceerbaarheid is een maat voor de
nauwkeurigheid waarmee meerdere malen op dezelfde plaats
te-rug gekomen kan worden. Bij opnamen die tot doel hebben
ver-anderingen in de bodemligging waar te nemen is hoofdzakelijk
de reproduceerbaarheid van belang. Volgens schattingen zou
de reproduceerbaarheid van het Hifix 6 systeem in het
onder-zoeksgebied beter zijn dan 5 meter.
Het blijkt in de practijk onmogelijk met constante snelheid
langs rechte raaien te varen. De oorzaken hiervan liggen in
wind en evt. scheepvaartverkeer. De scheepvaart is ook
hin-derlijk omdat de schepen met hun schroefwater de
echoloodre-gistratie gedeeltelijk onbruikbaar maken. Het echolood
dringt dan niet door de luchtbelletjes die zich in het
schroefwater bevinden.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
t
i
II
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-5-Het op de bodem plaatsen van referentiernerktekens, bakens, prikkerpeilschalen e.d. heeft het bezwaar, dat visserssche-pen ze dikwijls opvissen of omtrekken met hun netten.
-6-111. DE VERWERKING VAN DE LODINGSGEGEVENS
De verwerking van de lodingsgegevens gebeurde tot voor kort hoofdzakelijk met de hand. De diepte werd op de echoloodrol opgemeten en op de kaart ingeschreven.
De gevaren route werd ontleend aan de plotterkaart. Om te
kunnen bepalen, waar op de raai men zich bevond, werden de
kruisingen met de lanes op de echoloodrol aangegeven. Deze
wijze van verwerking was zeer tijdrovend.
Een ander nadeel van de oude methode was, dat nauwkeurig va
-ren alleen mogelijk was, door langs raaien te va-ren die sa-menvielen met de lanes van het Hifix-6 patroon. Een van de Hifix coördinaten blijft dan constant, zodat de uitlezing
van het plaatsbepalingssysteem direct gebruikt kan worden om
te zien hoever men zich naast de raai bevindt.
Toen de technische mogelijkheden zich voordeden om het pro-ces te automatiseren, zijn gefaseerd alle lodingsvaartuigen van de direktie Noordzee met automatische lodingsapparatuur uitgerust. Hierdoor is het nu beter mogelijk geworden de raaien te varen die men wenst, onafhankelijk van het Hifix rooster.
Aan wal worden registraties van plaatsbepaling en echolood geheel automatisch verwerkt tot lodingskaarten. Elke gevaren raai wordt in stukken van gelijke lengte verdeeld, afhan ke-lijk van de kaartschaal (het proefvak Goeree bedraagt deze afstand 8 m). Van deze stukken wordt steeds de diepste en ondiepste waarde op de juiste plaats geplot.
Ook tegenwoordig worden de gevaren raaien nog op de tr ack-kaart geplot en de echolodingen nog op de rol geschreven. Deze kaart en de echoloodrol dienen nu als controlemiddel.
Indien geconstateerd wordt dat de autocarta niet goed funk
-tioneert kan overgeschakeld worden op handverwerking.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-
7-I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
De automatisering van het verwerkingsproces heeft niet
ge-leid tot grotere of kleinere variaties in de geregistreerde
dieptes. Een verschil in nauwkeurigheid tussen beide ver
wer-kingsmethoden is dus niet merkbaar.
Op de aldus verkregen lodingskaarten schaal 1:2500 worden
met de hand de positie van hoogtelijnen, kammen en troggen
ingetekend. Met behulp van de pantograaf wordt hiervan een kaart vervaardigd op schaal 1:5000, waarop de ligging van kammen en troggen is aangegeven
Deze kaart noemt men de kammen-troggerkaart. Tenslotte wordt
de tekening die uit de pantograaf komt, overgetrokken op een calque, waarop de coördinaten reeds voorgedrukt zijn.
Er is geen duidelijk inzicht, hoe groot de onnauwkeurigheden
zijn, die bij dit tekenwerk gemaakt worden. Vergelijking van
een lodingskaart met de bijbehorende kammen-troggenkaart gaf
als resultaat, dat slechts zelden afwijkingen van meer dan
"
2,5 meter gevonden worden, wat gezien het grote aantal be-werkingen, dat op de tekenkamer plaatsvindt een goede pres-tatie genoemd mag worden. Dit verkleinen wordt gedaan omdat dan vier kammentroggen kaarten samen op één tekening gezet
" kunnen worden. Men hoopte hierdoor op eenvoudige wijze een
inzicht te kunnen krijgen in de bewegingen op grotere
schaal. De bewegingen zijn echter zo klein, dat vergelijking op het oog niet mogelijk is. Het is daarom waarschijnlijk wenselijk, in het vervolg verkleining van de kaarten achter-wege te laten en de analyse direct vanaf de kaarten 1:2500 te verrichten.
Uit de lodingskaarten worden ook voor twee detailgebieden
-8-IV. ZANDGOLVEN
IV.1 Literatuurgegevens
De eerste studie van zandgolven op de bodem van de zuidelij-ke Noordzee is van VAN VEEN (1935). Na hem hebben vele
on-derzoekers zich beziggehouden met de vraag of deze zan dgol-ven bewegen. De gerapporteerde verplaatsingssnelheden van
zandgolven lopen uiteen van 5 m/jaar tot 100 m/jaar
(LANGHORN 1978). De verplaatsing binnen de tijdsduur van een getij kan echter veel meer bedragen dan op grond van boven
-staande cijfers verwacht kan worden (JONES et al. 1965). Binnen een half getij (±6 uur) werd een verplaatsing van 74 cm gemeten, terwijl over een periode van 2 maanden een ge
-middelde verplaatsing van 5 à 10 cm per dag werd gemeten.
Jones stelde dit met de hulp van duikers vast met betonblok
-ken als referentiepunt.
Enkele auteurs (BURTON, 1977, LANGERAAR , 1966, CLOET 1980)
konden niet met zekerheid verplaatsing vaststellen door een
te grote onnauwkeurigheid in de plaatsbepaling en/of een te
korte duur van de studie. Burton vindt, onder aanname van
geen verplaatsing, een standaardafwijking in de gemeten
ho-rizontale verplaatsingen tussen lodingen van 12 meter. In de
verticale verplaatsingen vond hij een standaardafwijking van
1 meter. Hèt aantal waarnemingen bedroeg 94.
Cloet komt voor ongeveer hetzelfde gebied op 15 m. resp.
1,40 m. Het betrof hier een gebied bij het ZW eind van de
Sandettie Bank.
Het totale gebied waarin zandgolven voorkomen is vrij
sta-biel (Mc. CAVE 1971).
Op de flanken van de zandgolven komen vaak megaribbels voor met een hoogte van 1-5 m. LANGHORN (1977) stelde vast, dat deze ribbels tijdens stormweer verdwijnen, om dan plaats te maken voor kleinere ribbels. Deze ribbels groeien dan in on
-geveer anderhalve maand weer aan tot megaribbels van de oude afmetingen.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-9-I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
In en nabij de Eurogeul zijn verplaatsingen van megaribbels gemeten overeenstemmend met 25 m/jaar, bij een megaribbel-hoogte van 4,4 m. (RWS 72.022). Dit komt overeen met een ge-middeld zandtransport van 65 m3/m jaar, indien de porositeit gesteld wordt op 0,4. Berekening van het zandtransport uit de gemeten stroomsnelheden lijkt minder nauwkeurig. In het betreffende gebied is de maximum stroomsnelheid op (bij een waterdiepte H) op 0,4 H boven de bodem ongeveer 60 cm/s.
·OTTO (1971) heeft een frequentieverdeling gegeven voor de getijdestromingen bij het lichteiland Goeree.
2. Analyse van de gegevens
Het onderzoek betreft een gebied van ca. 2 km2 gelegen 3 km zuid van het lichteiland Goeree. Beschikbaar waren 13 10-dingskaarten, verspreid over de periode juli 1975-mei 1980. Deze kaarten waren gemaakt op schaal 1:2500. Van deze kaar-ten waren zogenaamde kammen-troggenkaarkaar-ten gemaakt op schaal
1:5000. Hierop staan lijnen ingetekend, die de droogste pun-ten van een kam verbinden en de diepste punpun-ten van een
trog. Van twee detailgebieden waren bovendien dwarsprofielen over twee zandgolven uitgetekend.
De nauwkeurigheid, die in de diepte metingen gehaald wordt, is onderzocht. Door de standaardafwijking te berekenen van de 13 dieptemetingen in de trog en op de kam van een profiel
is onder aanname van geen verticale beweging van de trog, een maximum waarde van de standaardafwijking binnen één me-ting te vinden. Voor verschillende profielen worden in de troggen waarden gevonden tussen 12 en 26 cm met een gecombi-neerde schatting van 21 cm.
-10
-Hieruit kan worden geconcludeerd, dat 95% van de
waarnemin-gen minder dan 40 cm afwijkt van de werkelijke waarde. Dit
stemt overeen met de eerder gegeven schatting. Bedacht moet
worden, dat de hier gegeven waarden maximum waarden zijn,
gebaseerd op de veronderstelling dat de troggen geen
verti-kale verplaatsingen ondergaan.
Voor de kammen worden waarden gevonden tussen de 28 en 39 cm
met een gecombineerde schatting van 34 cm. Dit komt overeen
met een maximale afwijking van het gemiddelde van 70 cm. Het
lijkt dus aannemelijk dat de toppen in vertikale zin ten
op-zichte van de dalen bewegen.
Zoals uit bijlage I blijkt is er mogelijk sprake van een
seizoensbeweging. De toppen zijn het hoogste in augustus en
het laagst in april. Dit zou erop wijzen, dat in de zomer de
opbouwende krachten het grootst zijn en in de winter de
af-brekende.
Om de hypothese te toetsen, dat de verplaatsingen die tussen
twee lodingen gevonden worden, het gevolg zijn van vele ta-melijk willekeurige verschuivingen in de ligging van de kam,
is het verband onderzocht tussen de gemeten verplaatsing en de tijd die tussen de twee lodingen verlopen is. Als deze
hypothese juist is, mag verwacht worden, dat grotere ver-plaatsingen gevonden worden als veel tijd tussen twee lodin -gen verstrijkt. Op bijlage 11 zijn de verplaatsingen tussen
opeenvolgende lodingen van 20 punten die over het gehele
ge-bied verspreid op de kammen liggen uitgezet, tegen het
tijdsverloop tussen die lodingen. Uit deze figuur blijkt
geen verband tussen de gemeten verplaatsing en de tussen de
lodingen verstreken tijd. De gemeten verplaatsingen hebben
bij benadering een normale verdeling met gemiddeld 1,40 m in
noordelijke richting en een standaardafwijking van 11
me-ter. Dit weerspreekt bovenstaande hypothese. Het is niet
duidelijk, of deze spreiding geheel het gevolg is van
meet-en tekmeet-enfoutmeet-en, of dat ook sprake is van reële
verplaatsin-gen.
In de tabel op bijlage 111 is de positie van de hoge
zand-golf in proefgebied 11 in negen raaien weergegeven ten
op-zichte van lane 232 van Hifix 6, zoals die·van 1976-78
liep. Deze posities zijn ook ingetekend in bijlage IV.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-11-I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Deze figuur suggereert een verplaatsingssnelheid van tussen
de 4 en 7 m per jaar. De gemiddelde hoogte van deze zandgolf is 9,50 m, zodat het zandtransport in noordoostelijke rich-ting bij een porositeit van 0,4 bedraagt:
minimaal: 1/2 x 0,6 x 9,50 x 4,0 m3/m jaar= 11 m3/m' jaar.
maximaal: 1/2 x 0,6 x 9,50 x 7,0 m3/m jaar= 20 m3/m' jaar.
Deze waarden zijn veel lager dan het berekend zandtransport
in de Eurogeul te weten 32 m3/m' jaar (RWS '72). Dit laatste is berekend uit de verplaatsing van zandgolven van 4,4 m hoogte.
Dicht opeenliggende punten laten sterk op elkaar gelijkende bewegingen zien (zie bijlage V). Desondanks lijkt het on-waarschijnlijk, dat hier sprake is van reële bewegingen op
lokale schaal. Lokale bewegingen van dergelijke omvang zou-den sterk gegolfde kammen ten gevolge hebben.
Een geheel ander beeld komt naar voren, als het gehele ge-bied van 1x2 km2 wordt beschouwd. De posities van 20 punten verspreid over dit gebied zijn weergegeven op bijlage VI. Op
de overzichtskaart (bijlage VIII) zijn deze punten ook
inge-tekend. In plaats van een geleidelijke verplaatsing in
noor-~
delijke richting vinden we nu een sprong van ongeveer 15 me-ter naar het noorden in het voorjaar van 1977.
De winter 1976-1977 was er een met zeer rustig weer. Er heb-ben rond deze tijd geen veranderingen in het plaatsbepa-lingssysteem plaatsgevonden.
Het moge duidelijk zijn, dat de lokale metingen een geheel ander beeld kunnen geven dan metingen over een groter ge-bied. Dicht bijeen liggende raaien vertonen een vorm van af-hankelijkheid. Een mogelijke oorzaak kan zijn, dat deze
raaien steeds bij dezèlfde fase van het getij worden geme-ten. Over het gehele gebied wordt deze invloed uitgemiddeld,
omdat het loden.van een gebied van dergelijke omvang
onge-veer één à twee dagen in beslag neemt en uiteenlopende
raai-en dus bij verschillraai-end getij gelood wordraai-en.
Nader onderzoek in dezen is gewenst. Het is zeker raadzaam om bij onderzoeken naar het gedrag van zandgolven een gebied van zekere omvang te betrekken.
-12-De standaardafwijking in de verplaatsing tussen twee opeen-volgende lodingen is vrijwel constant. Er is geen
aanwij-zing, dat de spreiding in oudere metingen groter is dan die in recentere (zie bijlage VII). De verbeterde reproduceer-baarheid van het plaatsbepalingssysteem heeft geen merkbare invloed op de resultaten gehad. Ook zijn geen gevolgen merk-baar van de wijzigingen in het plaatsbepalingssysteem.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-13-I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
v.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN1. De toppen van de zandgolven bewegen in verticale rich-ting: hierbij is mogelijk sprake van een seizoensbewe-ging.
2. De onnauwkeurigheid in de dieptemeting is beter dan plus of min 40 cm.
3. Metingen die een klein gebied betreffen kunnen een we-zenlijk ander beeld geven dan metingen over een groot gebied. Met het trekken van conclusies uit gegevens, die betrekking hebben op één punt danwel slechts weinig me-tingen omvatten, dient grote terughoudendheid betracht te worden.
4. Nader onderzoek naar de beweging binnen één getij is ge-wenst.
5. De standaardafwijking in de tussen twee lodingen gevon-den verplaatsingen bedraagt 11 meter. Verschillen in plaats tussen twee lodingen van meer dan 22 meter wijzen op reële verplaatsingen. Hierbij moet worden.bedacht, dat de beweging van megaribbels op de kam in dezelfde orde van grootte kan liggen.
6. De waarnemingen na februari 1977 liggen gemiddeld onge-veer 15 meter noordelijker dan die voor februari 1977. Noch in de lodingen voor 1977, noch in latere lodingen is een beweging in horizontale zin aantoonbaar. Voor de-ze sprong is geen verklaring gevonden.
-14-VI GERAADPLEEGDE LITERATUUR
An. Orde van grootte en richting van het bodemtransport in de Eurogeul, R.W.S. Deltadienst Waterloopk. afd., Dir. Waterhuish. en Waterbeweging, Nota W-72.022.
An. Randvoorwaarden bij het ontwerp van pijpleidingen, Gedrag Noordzeebodem, Waterloopk. laboratorium Delft, R1440-III, (1979).
An. Verplaatst een megaribbel zich de 1120 geul in en met
welke snelheid? R.W.S. Deltadienst, Waterloopk. afd. Nota W-72.060.
An. Invloed van Noordzeebodem configuratie op het
onderhoudsbaggerwerk in de haventoegangsgeulen,
R.W.S. Deltadienst, Waterloopk. afd. Nota W-77.013.
An. Correspondentie in kader van thematiek 6 van de raad
van Overleg.
B.W. Burton, An investigation of a sandwave field at the
south western end of Sandettie bank,
Intern. Hydrograph. Rev. 2 (1977).
V.N.D. Caston, A.H. Stride, Tidal sand movement between some
linear sand banks in the North Sea off northeast
Norfolk, Mar. Geol. 9 (1970), M 38-M42.
V.N.D. Caston, A.H. Stride, Influence of older relief on the
location of sand waves in a part of the southern
North Sea, Estuarine and Coastal Mar. Sci. 1 (1973),
379-386.
V.N.D. Caston, Linear Sand banks in the southern North Sea, Sedimentology, 18 63-78 (1972).
I.N. Me. Cave, Sandwaves in the North Sea off the coast of Holland, Mar. Geol. 10 (1971) 199-225.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-15-I.N. Mc. Cave, Tidal currents at the North Hinder
lightship, southern North Sea : flow directions and turbulence in relation to maintenance of sand banks, Mar. Geol. 31 : 101-114.
R.L. Cloet, Comparison of two close line surveys of the south Sandettie sand wave field, Hydrograph. J. 17
(1980).
R.V. Dingle, Sand waves in the North Sea mapped by
continuous reflection profiling, Mar. Geol. 3 (1965) 391-400.
N.S. Jones, J.M. Kain, A.H. Stride, The movement of sandwaves on Warts Bank, Isle of Man, Mar. Geol. 3
(1965) : 329-336.
W. Langeraar, Sand waves in the North Sea, Hydrograph. Newsletter, Ned. Hydrograph. Off. 1 (1966) : 243-246.
D.N. Langhorne, Offshore engineering and navigational
-problemsi the relevance of sandwave research, Inst. of Oceanographic Sciences, Surrey, Society for underwater technology, London, Febr. 1978.
D.N. Langhorne, Consideration of meteorological condE.ions when deterrnining the navigational water depth over a sandwave field, Intern. Hydrogr. Rev. 1 (1977)
: 17-30.
E.G. Lekahena, Megaribbels en hun relatie tot zandtransport in de zuidelijke Noordzee, TNO nieuws 21 (1977) :
345-352.
L. Otto, The probability of high current speeds at the Netherlands lightships, de Ingenieur 83 (1971) :
26-31.
A.H. Stride, Shape and size trends for sand waves in a depositional zone of the North Sea, Geol. Mag. (1970)
-16-A.H. Stride, Indications of long term tida1 contr01 of net sand 10ss or gain by European coasts, Estuarine and Coasta1 Mar. Sci. 2 (1974) : 27-36.
J.H.J. Terwindt, Sand waves in the Southern Bight of the North Sea, Mar. Geol. 10 (1971) : 51-67.
Joh. van Veen, Sand waves in the North Sea, Hydrogr. Rev., mei 1935.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
- - - -
_
.
_~
__ -
.
.
_
..._
.,.
_
Proefvak
zu
i
d
van
lichte
il
and
Go
eree
Gemid~elde hoogteve_rschil tussen droogste punt kam e~._~?_~(".tr? r:; Jllt tro(;)
(gemiddelde van de met ingen in elke maand over de periode 1975 -1980)
750 -1-
-.
:
I
-
-
'
--r .. --_.-
-
-
I
---_. o + "--"-
U QJ ..0 <l.i Cl '+-QI C 0 7.00 '-0... E e -. -e '\X\ I 0 u lf1 ,\::~:\.
I + L. il.I > QJ +J Ol 0 0 0 + I ·6.50- -+ I.
.
o o +1
-I
II
..
J
-
-
--.
Aug I I -;-'9.00---
~
---
~
-
-
--
-.
-
-
-
No--
J
v-
-
--
---
~
D.
ec -I 6.00-
+
Jan Feor Mrt Apr Mei Jun Jul Sept Oc.t
r--. o ~ u -+-10.00 QJ
I
~
.-QI o '-0... E e s: I ~_j_
g
50 ~ I <IJ Ol o o I ~I
II
I lf>k nr IW l!.n ~C <IJ (I) Ol (I) C t- "0 (I) 0 0
o
<IJ "0 -0 c C <IJrn....
....
0-
....
0 > (I) >C ClIOl-
<IJ 0s:
<IJ '-' U 0... .0 0 ClI C N C <IJ ca
I/) ClI > I/) -c :J :::J--
a. -0 Ol Ol :::J c c N I/) Ol ... Ol 0 .x: 0L-a
0... 0 0 > L-> <IJ-
> (I) 0 C t- <IJ o,-
GJ E GJ ~ .... ~ • 1>.11• +
o CT>+
11.0
l
:·o~~~
,
+•
t
r-... ~II :.: ~.-:" .. +;(t~<I " •.."..+.:
"
I
:
+0
_4>.
CO
l
•
*
..
•
, ,LO 11i 0I
•
~~I 0:.: +
•
•
N+
+..
c Cl Ol C C ije:
.2 VI :::J ClI -0 C a. ClI o S!I o 0 ....> Cl C > ClI -o'ClIi=
1
g-<1)(..
I
co IJ"),
I
'
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Li: -9L,'.Ki0e
i.
:Jdo-u.;5no 6L.. Plo-'PWu:
t5no-'pw .. oe.1aW-JqaJ L.L. .!aw-uofI
I
eL..lauJ-·JdoI
---0=--- - --o -N MI
0 0 0 0 0 0 ...z .... M N ..-ClI Ol -C ClI E -0 -0 VI L... --"3-
0..._
0 0 N 0 C a. .... ClI »I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Bijlage lIrI
Opname Raái 1 Raai 2 Raai 3 Raai 4 Raai 5 Raai 6 Raai 7 Raai 8 Raai 9
juli 175 20 21 21 27 20 20 21 23 20 nov.175 25 22 24 25 24 22 24 23 25 feb ,176 20 18 19 20 21 21 21 20 20 apr.176 26 22 23 24 23 28 26 24 23
-jan.177 24 19 20 23 25 28 28 20 24 mrt.177 26 26 26 25 16 26 25 25 24 aug.177 26 30 30 30 31 31 31 26 26 mrt.178 30 25 27 28 28 27 30 28 26 mei 178 27 24 23 25 23 25 26 25 25 mrt.179 25 24 27 27 27 27 27 27 27 okt.179 31 29 29 30 30 29 27 36 33 feb. 180 34 34 34 34 34 35 34 35 35 mei 180 27 29 30 26 26 27 26 30 301.... IJ'u':l~ Jo Y I
I
I
000 0 CO ClCX) law 0 09, C() 09, 'qalI
I
0 00 cto 0sz ,
VlO 0 0'
I
I
0 0 6i.,'~JWI
I
0 0 o::Q) 0 coI
Bi., raui 00 CXX> ro 0 0 cai., pwI
-I
-"0 Q)I
01 , -cco ooo L.L., '5no C~ >-
en
.
-<IJI
::Js:
0 L-U Q_ CXlD cco 0 Lt: lJW 0 tilL-I
<IJ 00 0 CP 0 CD o Lt: 'uof > -0 <IJen
I
-
"0a
c
-
c
a
0 NI
N <IJ L- oi 0 0 0 00 Q) 000 0 9c.
.rdo Is:
L..I
CI1-
CI1 cm <m:> o 9i.~qe; E lil N cco cx::o 0 00 SL, "OUI
0 0 a:o COX>sz
.
InfI
'0 "0 L..o.
• ::JI
0 N CI
30 m
I
20 ProefgebiedI
10I
I
/ hoge zandgolfI
'
"0...
30m 01
0 c 0 co 20I
.-(IJ E Ol o' 10 c coI
lil,·
-
._; 0 .0 0 (IJ a.--I
...
(IJ en·
> e--· -(IJ ..x. 0situerin 9 prof ielen 9 t; 1
I
0 en·
west m ... oost cr-
...
0 -N .......
EI
s:0 co· 30m I c--.. ~·
(IJI
Ec 20 Proefgebied II (IJ Ol "0 .C-I
'"0 10 :::::J 0 NI
hogeI
30 mj
I
201
I
I
lO
t
.
1
I
·
1
lage zandgolf nr.80.S87noord
Proefvak
zuid
van lichteiland
Goeree
Beweging
van 20 puntenop
de' kammen.1
2
.
5
meter 0 A t. • .,1 --__'---_
---y )I( )l(fI~ VIIO-
~,
•0..•
..-~~811~
1:i.
4V ~c&-j.;1..
•
.-eo
0 e ~-+' ~~ )1(. zuid V'.'1
1 ".lil
x
.
lII!I.,
.
+
t
11~-&-•
...
'f ~ 'I•
•
1975r-
1975•
•
6 ~~...
A ~6 A V+..
~~o·
l
•
-è- ;v. 11' !I.,
6...v.
~o•
~0'i;{1
X x+ .. 11(.In
-- ----1(+-,-- -- ----!IJ.0,
+O-Go•
Il•
'I,
t. • 11••
-& )( 0 .V +xlt.
)I( 1 0 +,
'Ah ~,
.
....
1 ·+0 c Cl: 1'1 oe..
•
,
lil•
)( -1VA...
AV Ilo ~o +!l-!I(-e- .VloO-01 0..
~ 6 .! 11 x 6-,
._---y--- .. e-1980- - - _
.
- - - _
"
,
"
A
_
,
wijziging pIoot s be paI ingssysteem o "0 6 -~ 1977 1978 1979- - - -
Proefvak
zuid
van lichteiland
Goeree
_
'
''''''
_
''
-
-Verandering in ligging in
N.o.
richting van 20 punten. gelegen op de kammen, tussen opeen-volgende lodingen. NO 1.0 -meter 30 20 10 10 \ \ \ \ '>. \ " .... .... .... , .... .... . /' 2 ... standaardafwljkm.s_ ",/ .Qinnen éen_ OP!laf!lS,../ /'
'"
---
...... <, ...... <, ... .... '" ....,
,
,
,
........--- <,,
-_
20I
Data van opname ZW1
/
/
30_
·
t
i_+
-1975i
Data van
I
Data van_
J
opname opname
{
-
_
..
-
.,,-
-
---
1
(
J
_
_
-
-
-
)
-
-
---
.
1976 1977--
~
-
{
19-
78-
-
-~
--
---
J.-
j
/
----
-
-
-
-
..
I
\:
/~
-
W
_
(
-
-
-.
Data van opname Data van opnamej
..
,
,
Dat a van opname 1979 1980 '0) ~, 0 10 ~ < ... ... ..____-
f"'\ f""'I r,.., roKAMMEN -TROGGENKAART
(verkleind. met aanduiding referentiepunten bijlage tten VI )
I
Bijlage VIIII
I
I
300 5.751.I
I
PROEFGEBIED GOEREEOVERZICHT EN SITUATIE KAMMEN. TROGGENKAART
.
'
directie noordzee o o 111 ci 111 ~ 111I
I
" II
r:-:.>, I I,-_
,I
I
I
I
o o ~ o "'-lil1l
Lichteiland -:qtt. GoereeI
I
I
~_...,o
o 111 SITUATIE SCHAAL 1:200.000 _____ (175 dm --- - 175-200dm •••••••••• )200dm ... _.._( 200 dm - _ - - _. 200-225dm---
>
225dmrijkswaterstaat
I
..._.. ...c- »:"--
__
')(-
.../_--I
I
I
''5(gewijzigd. get. gez. acc. schaal 1: 8700
opgenomen. geco 543.000 5.749.500
I
_-
_
-
A3 nr.80.696 100 200 400 500meter oI
-~~-
-
~
---~~
-
~
---r---\PROFI E L
2
.
(RAAI 231.15) 180PROFIEL
3
.
(RAAI 23140) 150 150 11/
/;"
/.\
11\ ).'
('('
@/
.
\
I' 1..z, \
~;'k \/\/;~1\~\
\
/~ 1'/\\'
11 \ -\0/
\\,\
»-:
\ /'~-»:
....J)(\ ~ ? ~\\~~·;·\l\
~/.;~'
\~~o::!.
\\ .\~
~.e-:
'i
\.J2
~/ ~ .. ;7' l, '_/' ./ ~~./ • I I I I IPROFIEL
1.
(RAAI 230.90) 150 150 160 160 170 170 160 160 160 160 190 180 180 • 200~--~--~~~_4H_--~---~---~---~~~---~200\
210~~~L_---~--~~---~~~~~---~----~~~----~--------~ 2~0\
.200 ~ o \ ~ 210~~~~~L---_4~--~---~~~~._---~----~~---~~---~210 ~ 210 W I-~ 220 ëi W I-~ 220I-~--I-~---I-~I-~I-~---I-~I-~I-~I-~--I-~I-~4_---I-~I-~I-~I-~---_1---I-~220 o _. 220~--~---~~~----~~~~~--_+--~---~~~~~---~---~220 230 240~--~---~---~---~---~---~240 240 240r_--r_---r---~r_---_r---~---~240 250L---22L3----~22-5---22L4---2L26---2~2~5----2~27---2~2-6----2L28---2~2-7---2~29----~250 250L--2~2~3---2~2-5---2-2L~---2~2-6---22~5---22L7---2~2~6----l~2-B---2~2-7--~22~9--~250 ""'" 'OUDE Hl-FIX 6 NIEUWEHI-FIX 6 250 223 225 "--NIEUWE Hl-FIX 6 226 225 """"""_OUDE Hl-FIX 6 221 228 22~ 226PROFIE L
5.
(RAA I 231.90)PROFIEL
4.
(RAAI 231.65) 150~--~---.---r---~---~r---~ 150 150 150r---~---~~---~---_rr---w_---__. 160 160~--~---+---~---~---~---~ 160 160~--+_---_+---~r_---~---~---~ 170 1701_--+_---_+---r_---~---____1i--___J'_/____\_,~.\170~\
1801_--+_---~_+---r_---~---____1~~~~~~80.\
1701_--r---_+---r---180 190~--~---~~~-+---~~---~---~~~~~--~ 190 \ 1901---+_----~r_~~~-+---~---~---~~r_----~.~90\
2001---~----~~--~H4-+---~---~---~~~r_---__1200\
i 200~--+_----_=~--_4~~---~---~---~~~~---~200 o 220 W I-~2201---+---~~---~~~~~~~-=~~~~~~L---~~---~220 -o 240~--+_---+---~r---~---____1~---~240 2401~--~---~---~~---~---~---__4240 227 226 250L---nL3----~22-5---22L4---22L6---2~2L5----2~27~---2~2-6--~22L8---2~2-7---2~29~--~250 ~OUDE Hl-FIX6 226 225 225 2-23 'NIEUWE Hl-FIX 6PROFIEL
6
.
(RAAI 232.15)PROF IEL
7.
(RAAI 232.40)I
DIRECTIE NOORDZEE
150 150~--r---r---~---r----~---4---. 150 150 _- _ - - --~ - --~- --~ -- - -- ---- . -- -- ~- --- -- ~- ---- ~- ~ ---~-- - ~ ";,.
.
/'1 -;'
-- - - -- _---.: IJ,.
I/ N"/
-r
tJ
Fit
- -- I---7
-:fJ
:,\1
- - - .- -- ~ ~~7
\
\\
1\ /j~I\\11
;,;t
_
\\
~-,/1 '\
I~\
- - - ----\\~
~J
~t\
/J'
'\ T\
_g
.
-- -v
~
.
~
.
/,!2X5f'"
\\\\
/'....
.
. t::"'",
!
~\~\
~~~ ~~"" ~ f--- ~- - --'\
. 1-----~\.
v,~v
-- - ~ - -- -- --/_~ ~-
..
~ 'V I---~ - - - -- - - - -- --f---- - - -~ - - ~~-- ~ I I I I I 240 160 160 160~--~---~---~---r---~---h160I
I
-
I
I
W I-~ 220I-~--I-~---I-~I-~I-~---I-~I-~I-~I-~---~~~~~ ëi ---+_---1 220 220 220 170 170 180 180 190 190~--~---~~~~---+------------_r---~~~~--~ 190 ,\ 200~--~----~~~--~~---~---_r---~_T~F---~200\ 190 mei 1978 mrt.1979 okt. 1979 feb. 1980 --0--0- opn. opn. opn. opn. 200- ...--,,_
200 210 210I
I
230 230 240 240~--+_---+---~---~---1---~240 250 250 228 250L---L---~---L----~---L---~L---~--~~---~----~--~250I
224 226 225 227 226 128 227 229 225 22~ ?26 225 227 226 228 227 229 -OUDE Hl-FIX 6 1--~---_4---~--~~~~ I 223 225'NI EUWE HI- FIX 6
SITUATIE SCHAAL
----+---~~---+--~---~
3 30'
I
I
150~---~---~---~---~---~PROF IE L
8
.
(RAAI 232.65) 150 150PROFIEL
9.
(RAAI 232.90) 150f- -- - - --- - --
_-- - - - -~ - ---_-
-f111\
- -- -- ~.- ---- ~'lrl ~.\
/\ l'/
'I \ \\
I f- ---l/JI
~ - - -- -- - -sn
\
~~\
',\\
/7)'1/\\\
-·---
1// \
.\~ -- - -- -.:
...~.' ":J
--- \\~\ 1\ \. ~\.s-:
\
_/~
.
\\\
.(~/.-\-;\
t:«:
""'"\\t
-
dpJ
-
- --:
----\
\\
~~ /""v'"\\~
~;
Pvi/\
/7-'-.
...
.
~ -.\\\ .~I.\.
\~~
~~/J'
-f- -...-:.P,
r/
"~~~.>
I-- - -- ---I-- - - ----I I I I i LICHTE lLANOa
GOER E 160 160I
160r---+---4---+---~-_+---~ 160 ~ROEFGEBIED 170 170I
180 180 180I
190 190 200 ~o 200I
I
210 210 W I-~ 220 ëi 220I
I
230 230 240r---~---4---4---+---~240 240 240 Bijlage IX 190 200\
210\
220 230 240 227 229 250gevaren patroon oude Hl - FI X 6 nieuwe Hl-FIX 6
Al NR. 79.258
250 250
228
DWARSPROFIELEN
PROEFGEBIED
I
ZUID
VAN
LICHTEILAND
GOEREE
250~~~---~~---L---~---L---J_---L-- _L ~L_ ~250 225 22~ 226 225 227 226 218 227 2B 228 22~ 226 227 229 '---NI EUWEHI-FIX6 225 227 226 ...OUDE Hl-FIX 6 228 225RIJKSWATERSTAAT SCHAAL: hor. 1 : 2500vert. 1: 100
•
1
GRONDCALQUE NR. 79.253GEC GEl GE Z ACe.
-t-r- - +