• Nie Znaleziono Wyników

Bedreigde gebouwen: Bouwen, breken en behouden in Delft 1840-1940

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bedreigde gebouwen: Bouwen, breken en behouden in Delft 1840-1940"

Copied!
188
0
0

Pełen tekst

(1)

BEDREIGDE GEBOUWEN

1 • , 11 11

,..;

- -~ -Bibliotheek TU Delft p 1730 5413

1111111111111

• j

I

(2)

BEDREIGDE GEBOUWEN

Bouwen, breken en behouden

in Delft 1840-1940

Dr. ir. E.J. Hoogenberk

B.D. Verbrugge

1982

(3)

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 R T Delft (015) 783254

Alle foto's, tenzij anders vermeld, zijn gemaakt in het voorjaar en in de zomer van 1982.

Copyright © 1982 by Delft University Press, Delft, Holland.

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm of any other means without written permis sion from the publisher: Delft University Press, Mijn-bouwstraat 11, 2628 RT Delft, Holland.

(4)

I'LATTI':(;HO:\D \:\l\ DEI.FT en aanSr'('nzende ~EMl~l~NTI':S

:mel Uilb1"eidi1Scn. ~,,~,,~r Hrult· ofl'ic",C~ ;p'jj'-~'.'v"

1915.

l"lt~a~'" VIUl (· ... :\.~AN ~()ORNr. .DIE.Ll'T.

(5)

/~"

....

'~ ,--t<

plattegrond van Delft en omgeving uit 1915, waarop ondanks de nogal chaotische vroegste uitbreidingen de strukturele relatie van de stad met het landschap nog duidelijk aanwijsbaar is;foto Fotografische Dienst TH

Delft.

POJ.-t9f'

( ... ,trukl bij ( .I '-""II1"OI"" ... I'1 .. ln.

(6)

.' ... /.

Het voormalige raadhuis van deJot 1921 zelfstandige gemeente Vrijenban, dat dateert uit 1878, waarvan op de voorzijde de\16ggiiis' afgebeeld, Het pand staat al geruime tijd leeg en het dreigt ten onder te gaan als ~l~t spoédig ~ordt ,ingegrepen, Hopelijk kan dit boekje bijdragen aan akties het pand te behouden. (Zie ook O'nls,lag en pag. 97 en 99.)

,:

~,'

';:

.\

'

':

,

;

;

''1

gil:'>

\::':'~.,:r :~: .. \,; ~~t~' j)JU /.~/ '\ ,("".:"-' ,(~/ I .~'.; .-~. ,,< ' ~ . '. "'.

(7)

Inhoud

Voorwoord IX

Oude gebouwen: slopen of behouden?

II Hergebruik van oude gebouwen - ook financiële aspekten 8

III (Her)gebruik van (oude) gebouwen in Delft: enkele aanbevelingen 13

IV Delft 1840-1940 - Historisch overzicht

Ekonomische en sociaal-kulturele ontwikkeling

19 19 19 21

V

• J. C. van Marken en andere industrie-pioniers • De moeizame ontwikkeling van de Delftse industrie Stedebouwkundige planning in Delft

• Een nieuwe betekenis van de stadsrand en het plan van Zocher • Verbetering aan de infrastruktuur

• Het plan voor het Westerkwartier

• Hof van Delft, Vrijenban - de eerste bebouwing rondom de stadsvest • De Woningwet en het uitbreidingsplan van 1908

• Dreigende demping van grachten, een uitbreidingsplan uit 1921 • Het Uitbreidingsplan van 1931 en de latere ontwikkelingen

22 23 25 27 29 29 33 36 De Delftse Bouwwereld 36

• De profilering van het architektenberoep 37 • De invloed van de Polytechnische School en de TH: vooral behoudend 38

De volkshuisvesting te Delft 40

• De eerste initiatieven 40

• Het Agnetapark en een ander idealistisch partikulier initiatief 47 • De Woningwet en het werk van de woningbouwverenigingen 49 • Terugval in de woningbouw; gemeentebouw en partikuliere woningbouw 51 Inventarisatie van te behouden gebouwen en buurten 55

Verantwoording van de inventarisatie 55

Invullingen in een historische kontekst (op te vatten als stadswandeling) 59

Aaneengesloten (1ge eeuwse) komplexen 89

• Van Leeuwenhoeksingel 89 • Houttuinen 91 • Nieuwe Plantage 93 • Koningsplein 101 • Oostsingel 101 • Oranjeplantage 105 • Westvest en Phoenixstraat 109

• Kanaalweg, Hertog Govertkade, Rotterdamseweg en omstreken 111

• Spoor singel en Coenderstraat 117

• Hof van Delft 121

• Het Agnetapark 125

• Het Buitengesticht van het St. Joris Gasthuis 135

Typologische klassifikatie 137

• kerkelijke gebouwen 137

(8)

• de TH gebouwen • industriële gebouwen Literatuurlijst Registers 151 169 174 175

(9)

Voorwoord

op initiatief en verzoek van de PVDA fraktie van de Delftse gemeenteraad is dit boekje door ondergetekenden opgesteld. Eerstgenoemde hield zich bezig met de hoofdopzet, de inleiding en het gedeelte 'hergebruik' (hoofdstuk I tlm III)*; laatst-genoemde verzorgde het archiefwerk, de historische tekst en het inventarisatie-deel (hoofdstuk IV en V), alsmede de foto's.

Waarom dit boekje? Veel aardige, fraai gedetailleerde en daardoor onvervangba-re gebouwen staan noch op de rijksmonumentenlijst, noch op een of andeonvervangba-re plaatse-lijke lijst. Niet alleen afzonderlijke gebouwen, maar ook grotere complexen en stede-bouwkundige eenheden zijn dus absoluut 'onbeschermd' en in principe 'sloopbaar' , zonder één juridisch beletsel. Terwijl ze, visueel, toch vaak een soort publiek bezit zIJn.

Dit vanwege het onderwerp rijk geïllustreerde boekje tracht het aantrekkelijke van bedoelde panden en kómplexen onder meer algemene aandacht te brengen, en het bewustzijn van het bijzondere ervan te versterken. De stad dankt zijn rijk gescha-keerde sfeer mede aan de door de eeuwen heen gegroeide bouwkunst.

In Schiedaml

en in het Gooi2

zijn al vergelijkbare publikaties tot stand gekomen, met hetzelfde'doel: oogopener zijn, en vingerwijzing, en tevens waarschuwing voor de toekomst. Ook in Amerika, in veel opzichten nog steeds een voorganger, versche-nen veel van dit soort boeken.] In vele plaatsen wordt aan dergelijke boekjes gewerkt. Het besef groeit gelukkig, van het kostbare van de nog niet zo oude elementen in de gebouwde omgeving, welke onmisbaar en onvervangbaar sfeerbepalend zijn, en bij-na voor iedereen waard om te behouden. (Behalve misschien voor de eigebij-naar die moderniseringsplannen heeft.)

Delft, Bedreigde gebouwen. Het klinkt onheilspellend, voor al die mooie of inter-essante bouwsels in dit boekje afgebeeld. Ze staan er nu meestal nog goed bij. En zijn in gebruik. Maar als iemand ze wil slopen, of ernstig verminken, is er niets dat hem wettelijk kan tegenhouden. Huidige eigenaren zullen ze misschien nog koesteren, het juiste onderhoud geven - wat zal de volgende doen?

Al deze gebouwen hebben iets gemeen: ze zijn 'vogelvrij'. Ze hebben nog iets gemeen: ze zijn alle gebouwd vóór 1940. In een heel andere tijd dan de onze. Zeker wat arbeidsverhoudingen in de bouw betreft. En of we dat nu beter of slechter vin-den, er wás qua ambachtelijkheid, qua hoeveelheid menselijke inspanning, per gebouwonderdeel te besteden, véél meer mogelijk dan thans. Dat is terug te vinden in de verzorgde details, versieringen, ambachtelijke scnó'onheid, bouwkunstige kwali-teit. Over smaak valt niet te twisten, maar over bouwkunstige kwaliteit wél. En i.n dat opzicht zijn oude gebouwen vaak gewoon veel beter. Als we dit soort gebouwen 'renoveren' gaat er vaak veel verloren van die kwaliteit, van de details, aangezien

*

De hoofdstukken I en 11 zijn reeds eerder in verkorte vorm gepubliceerd in het maandblad 'Lokaal Bestuur', een uitgave van de Wiardi Beckman Stichting.

1. Bouwkundig bezit van de stad Schiedam.

2. Jongere architektuur en monumenten in het Gooi.

(10)

(voort)bouwen in die weloverwogen bewerkelijke stijl met al zijn details onmogelijk geworden is.

Al deze gebouwen hebben dan ook gemeen, dat ze, ekonomisch gezien, grofweg beschouwd, ONVERVANGBAAR zijn. Als we van ze houden, moeten we ze koesteren, onderhouden, in elk geval behouden. Maar in principe staan ze te sloop!

Als we een huwelijk willen ontbinden, moeten we naar de rechter, terwijl het iets is, zuiver in de privésfeer. Als we willen bouwen, gaan we naar Bouw- en Woningtoe-zicht, en dan kost een bouwvergunning soms h~el veel moeite. Maar als we deze gebouwen willen slopen, ligt de sloopvergunning al zowat klaar. Terwijl het om iets gaat, niet in de privésfeer, maar om iets van publiek visueel bezit, van de vertrouwde sfeer van de gebouwde omgeving, die in zekere zin van iedereen is. .

Een tekenend yoorbeeld hierbij was de sloop van de huishoudschool 'Rust Roest' in het Agnetapark (afbeelding I), op terrein dat eigendom is van de Gistfabriek. De omwonenden hadden geen oog voor de grote architektonische waarde van dit kurieu-ze vroege voorbeeld van het Moderne Bouwen in Nederland. Men zag het als 'lelijk' ervaren gebouw maar al te graag verdwijnen; er is in het algemeen nog weinig aan-dacht voor deze 'jonge monumenten'. Ook de welstandskommissie is nog altijd teveel gericht op de 17e en 18e eeuw; al wat bouwkundig de moeite waard is van de 1ge en vroeg 20ste eeuw wordt nog onvoldoende 'gezien', gewaardeerd, en dus beschermd.

Dit boekje wil proberen allereerst aan te geven en vast te leggen om welke gebou-wen het nu gaat: vervolgens tegelijk met een beschrijving ván de ontstaansgeschiede-nis duidelijk maken wat de essentie is van het betreffende gebouw (met daarbij ook de vermelding van de bouwstijl en dergelijke). Tevens wordt een en ander in een meer algemene kontekst geplaatst. Hieraan is een uitgebreid onderzoek vooraf

gegaan, waarbij de meeste gegevens afkomstig zijn van diverse bronnen in het Gemeentearchief van Delft. Zonder te kort te willen doen aan anderen, die hielpen bij de totstandkoming van dit boekje, dient vooral de heer H. W. van Leeuwen van dit Gemeentearchief genoemd te worden voor zijn onmisbare bijdrage aan het histo-risch onderzoek.

Op basis van het in dit boekje bijeengebrachte materiaal kan een lijst opgesteld worden met de huidige bestemmingen van de betreffende gebouwen, waarbij wordt vermeld van welke gebouwen het voortbestaan het meest in gevaar is, de Z.g. 'pro-bleemgevallen'. Voor de toekomst is het dan belangrijk dat deze lijst 'bijgehouden' wordt, zodat we weten wanneer een gebouw echt, aktueel bedreigt wordt, 'te sloop'

komt te staan.

Dan kan er door gerichte aktie wellicht tijdig ingegrepen worden, en niet te laat zoals bij de huishoudschool 'Rust Roest'. De bedreiging met sloop van dit gebouw was gewoon te laat bekend bij de gemeenteraad, bij de bevolking. Als dit boekje er al was geweest, met bedoelde 'lijst', had dit geval mogelijk voorkomen kunnen wor-den.

Wij wensen U lezer, maar vooral U, wandelaar langs grachten, straten en pleinen veel plezier met de gebouwen in dit boek beschreven en hopen dat de profilering van

"-hun ontstaansgeschiedenis, kwaliteit en mogelijkheden, al's~oor ons gepoogd, moge bijdragen aan hun voortbestaan!

Voorstonden/Delft, 1982 Egbert Hoogenberk Bart Verbrugge

(11)

I.

Oude gebouwen: slopen of behouden?

In dit hoofdstuk wordt de stelling verdedigd dat het zonde en bijna altijd onnodig is om oude(re) gebouwen te slopen. Niet zelden moeten partikulieren, aktiegroepen vechten om een( dierbaar) bouwwerk te behouden. Zij moeten dan de vraag beant-woorden: waarom behouden? Eigenlijk is dit de omgekeerde wereld, in een tijd van energie-schaarste en bouwstijl-armoede; de vraag moet zijn: waarom slopen?

Na eerst kort op de vraag 'waarom behouden?' ingegaan te zijn staat het artikel langer stil bij 'waarom slopen?' Er wordt onderzocht of de geijkte redenen die wor-den gegeven, om te slopen, wel zo steekhouwor-dend zijn. Gaandeweg wordt dan ontdekt dat er bijna altijd méér pleit voor behoud dan voor sloop. Terwijl er in het in vele opzichten noodzakelijkerwijs kreatieve tijdsgewricht waarin we leven (sociaal: vele alternatieve woon- en werkvormen; technisch: alternatieve technologie; ekonomisch: noodzaak tot anderejPslelling) meestal ook voldoende mogelijkheden te vinden zijn voor een nieuwe bestemming van gebouwen. Het slot van 't artikel richt zich daarop. Misschien moeten we aan één kant blij zijn met de konjunkture1e krisis: nu moeten we wel opnieuw putten uit onze verbeeldingskracht.

Sloop is kapitaal- en sfeervernietiging

Met slopen wordt niet alleen de konstruktieve arbeid van vorige generaties teniet gedaan, en wordt er tijdens de sloop en afvoer zeer veel aardolie verspild, maar ook wordt niet zelden veel verdriet berokkend aan (voormalige) gebruikers en omwonen-den, die met het betreffende gebouw vertrouwd zijn geraakt ... Bij slopen wordt altijd de plaatselijke sfeer, de 'genus loci', ruw verstoord, als in een oorlog. Aange-zien in vele eeuwen gegroeide en subtiel bijgehouden omgevingen (oude stads- of dorpskernen, oude parken en tuinen) op ons gemoed een dieper en langduriger indruk maken, heel anders dan bij in hoog tempo uit de grond gestampte zaken (Amerikanisme in de bouw, projektontwikkeling), moeten we over dat ruw verstoren niet te licht denken! Vérbouwen is ook verstoren, maar subtiel, in samenspraak met het bestaande. Tenslotte zou men kunnen opmerken dat sloop heel onprettig en grof werk is, zeker met de wederom aan oorlog doende denken werksituatie. Verbouwen, aanpassen kan heel boeiend en kreatief werk zijn. Juist in samenspraak met voor-handen elementen ( en traditie) ontstaat ware kunst, niet op 'tabuIa rasa'.

Hergebruik vraagt inventiviteit en aandacht

Zelfs in de Verenigde Staten, waar nog steeds ruimte vrijwel ad libitum voorhan-denis, waar men tot voor kort graag sloopte en in wildgroei-tempo weer opbouwde, dringt het besef door dat reeds voor stedelijk gebruik in beslag genomen land niet zomaar prijsgegeven moet worden aan verval en afbraak. 'Revitalization of urban areas' heet de jonge discipline aan meerdere universiteiten. Hergebruik van stedelij-ke én bouwkundige strukturen heeft daar, niet in het minst uit ekonomische, maar ook historische overwegingen alom de aandacht. Ook in Nederland begint een der-gelijke discipline van de grond te komen, in het besef dat onze oude steden hun kracht en schoonheid danken aan het steeds weer hergebruiken en subtiel ombouwen

(12)

van bestaande strukturen. Aan welk proces tot voor de tweede wereldoorlog alge-meen, en daarna alleen door aanhangers van de zogenaamde Delftse School, aktief werd gewerkt. Nee, het is thans nauwelijks een 'vak' aan de onderwijsinstituten van Nederland, 'aanpasbaarheid', 'verbouw', 'hergebruik', 'rehabilitatie'. Wel nieuw-bouwen, wel traditioneel restaureren, twee uitersten, maar waar is de aandacht voor dat subtiele afwegen: welke nieuwe bestemming, welke bouwkundige maatregelen tot aktualisering van het bestaande, welke passende bouwtrant. Nee: slopen, nieuw-bouwen, onze eigen 'tijd' recht doen wedervaren is het normale parool. Terwijl zelfs in kunstzinnige termen de grootste prestaties te vinden zijn in ver- of ombouw: denk aan kerkbouw door de eeuwen heen, uitbreidingen en veranderingen aan kastelen en stadshuizen, nieuwe gevels voor oude strukturen, interne renovaties enzovoort. Zelfs het prachtige slot Middachten, schijnbaar zo abstrakt van opzet, is een verbouwing van een Middeleeuws bouwwerk door Steven VennekooI. Een verbazend resultaat: zeer inventief, met veel aandacht voor bestaande massa en nieuwe wensen geschied.

Waar is de grens te trekken tussen sloop en verbouw? Moeilijk te beantwoorden, een kwestie van nuancering, van gevoel en mentaliteit. Natuurlijk moet er wel eens iets verwijderd of verplaatst worden, dat is tenslotte bouwen: ruimte scheppen. Om met grotendeels bestaande materie, of het nu stedelijke of bouwkundige is, nieuwe ruimte te scheppen, is een grote en boeiende kunst. Verbouwkunst. In het verleden goed beheerst en knap toegepast. In steden: kleine plaatselijke verbredingen van straten, aanpassingen van pleinwanden. In gebouwen: wijzigingen in relaties tussen vertrekken, stijlvariaties, gevelwisselingen. Bij gebrek aan mechanische arbeid door middel van aardolie en met (weliswaar niet altijd voorhanden) goedkope arbeids-krachten was men sowieso zuinig met bestaande massa. Terecht. Strategisch herge-bruik is natuurlijk veel intelligenter.,Alleen domheid doet té veel in het wilde weg. Het juist-nodige is genoeg.

De laatste jaren, bij het invullen van stedebouwkundige 'gaten', al of niet moed-willig geslagen en anders dan 'Hoog Catharijne' of 'Babylon' is opnieuw in de belangstelling geraakt het stedelijke verbouwen, of bij het verbeteren van stadsge-bieden zonder kaalslag (rehabilitatie, straatoppervlakverbetering zoals woonerven en wandelpromenades) de verbouw kunst. Maar esthetisch nog niet ver ontwikkeld of verfijnd. Misschien komen we door de ekonomische krisis, minder expansie en her-ontdekken van het lokale, het 'hier', weer aan schone (Ver)bouwkunst toe. Wat de plaatselijke timmerman in 1880 maakte is eigenlijk heel mooi, al zagen we het in 1950 niet. Nog steeds worden hele buurten met een fraaie afwerking, van een ver-fijnde geest, zogenaamd~gerenoveerd, maar daarbij in vorenbedoelde zin volledig geruïneerd. (Nieuwe fantasieloze deuren, kale goten, oningedeelde ramen, men sloopt erkers, balkonhekjes, schoorstenen en dergelijke.)

We denk~n zo snel dat we in een 'andere' tijd leven, en dat we alles moeten veranderen, perfektioneren naar een nieuwe tijdgeest. Een beetje voorzichtig, bestuurders! Over 20 jaar rijden er door olie-duurte misschien nog maar 250.000 auto's in Nederland en is veel van al dat asfalteren overbodig geweest. Over 40 jaar wonen we misschien nog maar met 10 miljoen zielen, en is al dat uit de grond stam-pen van schier onbewoonbare flats (in ekologische zin, alleen doenlijk van binnen dankzij televisie en telefoon) zeer dubieus.

Vroeger ging alles wat langzamer, steden bouwen, huizen bouwen, men bouwde vaak meteen voor eeuwen, wegen aanleggen, oorlog voeren. Misschien was dat nog zo slecht niet, en kunnen we er, ons erin verdiepend, iets van leren. Als je op langere

(13)

termijn denkt: verbouwen dus, in plaats van slopen. Overigens is, technisch gezien,

verbouwen moeilijker. dan slopen en nieuwbouwen. Want je moet zowel de oude

bouwtechnieken als de nieuwe, en de mogelijke verzoeningen daartussen, beheersen. Een extra uitdaging.

Waarom behouden?

Na bovenstaande verhandeling eigenlijk een overbodige vraag. Toch een aantal

korte observaties, die, al of niet kumulerend, een reden tot behoud zouden kunnen

geven.

1. Het gebouw vormt met zijn direkte omgeving een harmonisch gegroeid geheel, dat door de sloop ruw verstoord wordt. Er is een visueel-emotionele band.

2. In het gebouw hebben zich historisch belangwekkende gebeurtenissen voorge-daan; om diverse redenen heeft het een plaats in de harten der mensen (v.m. gemeen-tehuis, bekende winkel of kroeg, gymnasium, seminarie, huis van de dokter enzo-voort).

3. Het gebouw of de plek is om een bepaalde anekdotische reden uniek: de oudste

watertoren, het eerste stoomgemaal, de laatste in bedrijf geweest zijnde handspinne-rij, het huis waar tsaar Peter eens logeerde, enzovoort.

4. Het is uniek in een kultureel-museale zin, en dient in bepaalde vorm behouden te blijven: een gevel met eenmalig Art Nouveau smeedwerk bijvoorbeeld.

5. Het gebouw beschikt bouwtechnisch over een dermate hecht en gezondkasko, dat sloop indruist tegen elk gevoel van logika.

6. Het gebouw biedt op een in het oog springende gemakkelijke wijze ruimte voor hergebruik (de meeste oude woonhuizen).

7. Er is nog geen alternatief plan voor ná de sloop (een heel belangrijk argument in deze ekonomisch weinig krachtige tijd, waarin de genoemde 'gaten' veelal jaren, soms decennia, braak blijven liggen na sloop).

Bij al deze punten zijn talloze voorbeeld-invullingen te vinden waar tóch gesloopt

is. Denk alleen al, als voorbeeld bij het vierdè punt, aan de barbaarse sloop van het

schitterende gebouw 'De Utrecht' ten behoeve van Hoog Catharijne. In heel H.C. is niet één plekje te vinden van een schoonheid die kan meten met wijlen dat gebouw; de Utrechtse Stationswijk bezat meer aardige gebouwen waarop de meeste van boven-genoemde observaties van toepassing zijn, alle gesloopt ten behoeve van betonnen kolossen met een pui- of gevelafwerking die, vergeleken bij wat vroeger gebouwd werd, uiterst grof en armoedig is. Op de meeste plaatsen gewoon lelijk.

In het algemeen zou men wel kunnen stellen dat nu ieder gebouw van zeg maar vóór 1925 uniek is door zijn veel bewerkter en arbeidsintensievere afwerking, toen nog mogelijk binnen een andere sociaal-ekonomie en met meer ambachtelijk vak-manschap voorhanden. Het is voorlopig niet mogelijk te bouwen met: trapgevels, torens, bogen met natuurstenen sluitstukken, erkers, uitgedetailleerde portieken met hardstenen treden, versierde deuren, smeedwerk, geprofileerde lUsten, gegla-zuurde bakstenen, zware en brede dorpels, meerkleurig metselwerk, kordonlijsten, spuwers, kroonlijsten, zinken dakversieringen, nok-kammen, windwijzers, tegelta-bleau's, bronzen hekjes enzovoort, enzovoort, terwijl dat toch allemaal zo mooi kan zijn, zelfs bij matige staat van onderhoud. Een mooi bouwwerk is bij elk weertype een lust voor het oog, zelfs bij de in ons land niet ongebruikelijke mist en horizontale stuifregen. Maar zeker bij maanlicht of avondzon. Rekening houdend met zulke faktoren werd vroeger gebouwd. Zelfs arbeiderswijken, denk aan fraaie 1ge eeuwse

(14)

buurten als 't Agnetapark (Delft) en vele hofjes, de Amsterdamse

School-complex-en in de tiSchool-complex-ener- School-complex-en twintiger jarSchool-complex-en. Elk gebouw dat die kenmerken maar enigszins

bezit, is al uniek, want onvervangbaar, en dus het behouden waard. Voorlopig

KUN-NEN we absoluut niet zo bouwen.

Waarom slopen?

. Zoals geheel in het begin gesteld, is de vraag 'waarom behouden' onjuist.

Behou-den moet eigenlijk uitgangspunt zijn. Als men dan inderdaad vraagt: waarom

slo-pen? worden hiervoor doorgaans de volgende redenen opgegeven:

(In het navolgende wordt getracht deze 'argumenten' - ze blijken gelukkig niet zo

'hard' - te ontzenuwen.)

a. Het gebouw is ouderwets en voldoet ruimtelijk en technisch niet aan de normen.

'Ouderwets' is een kwalifikatie vanuit smaak- en modebegrip, iets dat

voortdu-rend en vaak snel achter elkaar wijzigt. Gebouwen die onze ouders ouderwets von-den en lelijk (een schoolgebouw uit 1910), kunnen wij weer om vele revon-denen waar-deren. Aangezien gebouwen veel langer dan één mode of smaakperiode kunnen

mee-gaan, en dus vele malen in en uit de gra tie kunn'en vallen, kan deze kreet 'ouderwets'

geen goed argument voor sloop zijn. Dat een gebouw ruimtelijk en technisch niet aan

de moderne eisen voldoet zal vaak het geval zijn - ook dat wijzigt trouwens. Kon in

1963 iemand weten dat er in 1982 weer zoveel met kachels gestookt zou worden, in

de periode dat c.v. het enige ideaal was? Voorzetramen werden al in de 1ge eeuw

gemaakt, voor de duurdere behuizingen ... De open keuken, hét Wunschbild van de

70er jaren, is alweer achterhaald. Met kleine aanpassingen kan de 1ge eeuwse of

vroeg-twintigste-eeuwse plattegrond heel goed, zelfs onverwacht fraai, dienst doen. De Amsterdamse grachtenhuizen zijn al eeuwen 'vitaal' met kleine

bijspijkerbeur-ten. En grote gebouwen kunnen ingedeeld worden tot kleinere eenheden, te kleine

rijenhuizen doorverbonden tot grotere enzovoort. Elk gebouw is, ook technisch, aan te passen (ook met moderne materialen en hulpmiddelen voor goede warmte- en geluidsisolatie ).

b. Het gebouw is verpauperd en haalt het gezicht van de buurt omlaag.

De verpaupering van een buurt zit hem lang niet altijd in de kwaliteit van de gebouwen. Niet zelden wordt een buurt tot saneringsgebied verklaard (in verband met een nieuw winkelcentrum, snelweguitbreiding, of vermeende behoefte aan (op die plek dan misplaatste) 'eigentijdse' woningbouw ... ), en dan hDudt iedereen op met onderhoud, zodat verpaupering vanzelf binnensluipt of -ijlt. Het kan heel snel

gaan als de buurt zo gedemoraliseerd is. Als men echter het proces omkeert, of als

zelfs de bewoners dat doen in weerwil van overheids-beleid, zoals in veel laat-1ge

eeuwse arbeidersbuurten gebeurt en is gebeurd, ziet men heel snel een

opbloese-ming.

In

luttele jaren kan een verpauperde buurt zo weer tot een goed onderhouden,

vrolijke buurt worden, denk bijvoorbeeld aan het 'Westerkwartier' ten zuidwesten van station Delft. Zoiets geldt ook voor één gebouw: na een opknapbeurt slaat de troosteloze indruk en invloed om in een stimulerende en troostrijke werking!

(15)

c. De oorspronkelijke funktie is achterhaald/overleefd, dan is de huisvesting daarvan toch ook slooprijp?

Dit is in schrille tegenstelling tot de geschiedenis van vele oude, bekende en

dier-bare gebouwen, die tot in den treure van funktie wisselden. Een 'groots' voorbeeld:

het 17e-eeuwse gasthuis aan de Amsterdamse Prinsengracht werd Paleis van Justi-tie in de 1ge eeuw. Vele winkels werden woonhuizen en andersom. Fabrieken, pak-huizen en molens werden woonruimte. Kerken: ateliers, boerderijen:

vakantiever-blijven enzovoort. OOit kan dus net zo goed gelden voor de jongere 'monumenten',

recentere mooie gebouwen, als voor de zeer oude. Geen reden tot sloop ...

d. De verbouwings- of aanpassingskosten worden veel te hoog.

Te hoog waarvoor? Een Utrechts onderzoek ('Grondkosten in de vervangende

nieuwbouw in Utrecht' van F. Meijer in opdracht van Utrechtse

stadsvernieuwings-konsulenten) heeft aangetoond dat inzake woningbouw slopen en nieuwbouwen met

alle bijkomende kosten (en dan nog niet eens menselijk leed meegeteld, niet om te

rekenen in geld) véél duurder, soms enkele faktoren, uitkomt, dan

verbeteren/aan-passen. In elk geval kan vrijwel altijd, met de nodige inventiviteit, voor een veel lager

bedrag, steeds onder de

f

450,-/m3

all in, een gebouw verbouwd worden en aange-past ten behoeve van een gewijzigde bestemming indien nodig. Slopen en nieuwbou-wen kost veel meer, als men eerlijk rekent en alles erin betrekt. Efficiency is het parool: zouden we aan dat ideaal niet nog eens efficient doodgaan? Het is vaak veel leuker en dus menswaardiger en produktiever zelfs om te werken in een niet

hele-maal efficiënt maar onverwacht en speels gebouw, dan in zo'n puur zakelijk

opgezet-te werkloods. Zowel in woon-, werk- als utiliteitssfeer kunnen goede en strategische

verbouwingen voor haalbare tarieven uitgevoerd worden en gewenste resultaten opleveren, uitzonderingen daargelaten waar sloop, na afwegen van

verbeteringsmo-gelijkheden wellicht beter is, bijvoorbeeld in geval van een gammel kasko (hoewel

ook dit, juist bij een strategische en inventieve verbouwing, op te vangen valt en mee

te nemen in de verbouwkosten).

e. Het onderhoud zal in de toekomst veel te duur worden.

Bij een goede verbeterings-verbouwingsbeurt, binnen het in het vorige punt genoemde bedrag mogelijk, worden kwetsbare details als goten, dakkapellen, kozij-nen en ramen dusdanig verbeterd of vernieuwd, dat onderhoud vergelijkbaar wordt met nieuwbouw. Niettemin kan een oud gebouw enkele bijzondere details bezitten die qua onderhoud duidelijk eruit springen ten opzichte van nieuwbouw (hoewel ook daar soms beslist dure, soms rare dingen, vooral op langere termijn, gebouwd

wor-den, tegenwoordig .. . ); welnu, laat er dan ook nog een bijzonder, en vaak leuk

stukje onderhoud blijven zodat interessante werkgelegenheid is gewaarborgd

(repa-reren aan een mooi gebouw is veel aardiger dan bouwen van eindeloze series

gelijk-vormige nieuwbouwkomplex.::n). In Nederland zijn al genoeg werklozen; in plaats

van alleen uitkeringsgelden verschaffen liever een subsidiesysteem in het leven

roe-pen ten behoeve van onderhoud van gebouwen (denk aan het recente voorstel van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in die richting); in ieder geval is onderhouden beter dan kategorische verwaarlozing en eens in de zoveel tijd een dure Rijks-gesub-sidieerde 'restauratie'.

(16)

f. Slopen en nieuwbouwen vormen een aantrekkelijke werkgelegenheid.

Het is beslist een zéér zwak argument. Ten eerste is, zoals eerder betoogd, slopen een zeer onaantrekkelijke vorm van werkgelegenheid (bovendien is het voornamelijk de energie uit aardolie die dit soort werken klaart), ten tweede vormt nieuwbouw weliswaar werkgelegenheid, maar VERbouw is dat óók, en wél zo intensief. Boven-dien wél zo plezierig, verfijnd, vriendelijk werk (vooral ten aanzien van gebruikers/bewoners), alleen wat meer aandacht in de organisatie vereisend. Geluk-kig zijn er weer steeds meer echte onderhouds-aannemers, die dit soort werk niet te 'min' vinden, zoals enige jaren wel als tendens te bespeuren was. Zelfs architekten beginnen zich er langzamerhand voor te interesseren: hun 'ego' hoeft zich minder en minder uit te drukken in een of andere vaak misplaatste en goedkoop afgewerkte nieuwbouw. Vervangende nieuwbouw is bijna altijd een verlies, ook aan werkgele-genheid. 'Slopen is geen werk' ... , zou men als variatie op een bekende slogan kun-nen stellen.

g. Voor slopen krijgen we 80% lokatie-subsidies.

Kan soms waar zijn, maar meestal geldt dat soort subsidies voor 'uitkoop' van dure voormalige bestemmingen, en worden ze evengoed uitgekeerd bij hergebruik van bestaande kasko's. Als men goed de weg weet in subsidieland, hetgeen niet eenvoudig is, blijken er ook subsidiemogelijkheden voor hergebruik, zeker als een gemeentebestuur zich pal achter de plannen opstelt. Tenslotte is er de verderop nog nader te noemen Van Dam-regeling voor 1 en 2 persoons huishoudens in bestaande gebouwen, die zo soepel is, dat met ervaring en vindingrijkheid schier elk gebouw voor dat doel, en haalbaar, behouden kan blijven!

h. Nieuwbouw zal veel duurzamer en degelijker zijn, en technisch beter aangepast.

Het tegendeel is meestal waar. Ten eerste zijn de kasko's van oude gebouwen vaak uiterst degelijk, óók qua fundering, al wordt dat laatste vaak betwist, ten onrechte; scheuren in een gebouw behoeven niet te duiden op slechte fundering; ze kunnen zelfs in het geheel niet veel te beduiden hebben (oude gebouwen zijn 'taai' door andere metseltechnieken). Meestal stammen de scheuren uit de periode vlak ná de bouw, bij de 'zetting'. Tenslotte, als een gebouw al zo'n 50 jaar of meer staat, bewijst dat wel iets over de degelijkheid. En, zoals eerder opgemerkt, bij een goede revalida-tie kunnen zowel mankementen aan het kasko als veroudering van technische afwer-king en installaties verholpen worden. We moeten ons ook niet laten misleiden door vermeende duurzaamheid van moderne materialen. Velen ervan hebben een lange levensduur nog in het geheel niet kunnen bewijzen. Wat zullen kunststof kozijnen en ramen over 25 jaar doen? We kunnen alleen nog gissen, terwijl nu al de fabrikanten gouden bergen beloven. De traditionele materialen kennen we wel goed. En als we de meest recente kleinschalige nieuwbouw in de woningsfeer, die weer erg traditioneel is, vergelijken met woningen uit, zeg 1925, dan zijn de verschillen betrekkelijk klein. Dit duidt ook al weer op de 'verbeterbaarheid' van de laatstgenoemde.

i. We hebben al een architekt die zo'n mooi nieuwbouwplan kan tekenen.

Bij zo'n absurde reden is kommentaar eigenlijk overbodig. Er stáát een gebouw,

(17)

dat moet uitgangspunt zijn en blijven. Hoe ooit gehele stadswijken van Den Haag, beslist met een grote charme, afgebroken konden worden omdat er nu eenmaal een paar schetsen van de beroemde architekt Nervi waren, is een absoluut raadsel, maar zeker een schandaal.

j. Het is geen Monument (op de 'lijst'), waarom dan behouden?

De Monumentenlijst is om verschillende redenen zeer beperkt gehouden, onder andere vanwege subsidie-konsekwenties. Zoals eerder betoogd, is bijna elk gebouw van voor de 2e wereldoorlog onvervangbaar, dus eigenlijk 'monument' van een ande-re voorbije bouw. Overigens is het monument-zijn beslist geen noodzakelijke voor-waarde om iets te behouden. Als men nog jaren met een paar schoenen van goede kwaliteit of een degelijke auto wil doen, verklaart men ze toch ook niet eerst tot monument? Wel onderhoude men ze goed ...

k. Stedebouwkundig: de straten zijn te smal, waar moeten de auto's blijven? kaalslag en herverkaveling is het enige antwoord.

Ook hier geldt: de tijden veranderen en BLIJVEN dat doen. Het levensbeeld van

1982 is ook geen wet van Meden en Perzen voor 1990. Er gebeurt zelfs heel veel op het gebied van 'wonen'. Veel, dat weer tendeert naar een meer aardse, 'kleinschalige' leefstijl, waarbij autogebruik vermindert en lokale aktiviteiten in werkplaatsen, gemeenschappelijke tuinen, de 'buurt', een belangrijker plaats innemen. Eerderge-noemde voorbeelden van 1ge eeuwse arbeiderswijken die na aanvankelijke verpau-pering weer geheel opgebloeid zijn bewijzen dit. Natuurlijk, soms kan het fijn zijn om ruimte te scheppen voor een kinderspeelplaats, wat bomen, of gewoon ruimte, lucht, in een te dicht opeen gepakte buurt en daarvoor iets te slopen. Soms kan het beter zijn de met achter-aanbouwen dichtgeslibde binnenterreinen (gedeeltelijk) op

te schonen. Maar hele buurten kaal slaan, nou nee ... niet nodig.

I. We hebben al zo lang tegen dat gebouw aangekeken, we willen wel weer eens wat

nieuws.

Daar valt weinig op te zeggen. Een goede opknapbeurt van een gebouw geeft het ook een heel ander verrassend, verjongd, gezicht! Bovendien: die mensen die er nu van balen, leven ook niet eeuwig; dan kijken ze tijdelijk maar naar andere

(18)

11 (Her )gebruik van oude gebouwen

-

ook

financiële aspekten

Na het lezen van het vorige hoofdstuk een pleidooi vóór behoud, of liever gezegd ontzenuwen van de geijkte argumenten voor sloop, zal men - zelfs de verstokte 'sloper' - hopelijk zeggen: akkoord, behouden! Maar direkt daarna terecht vragen: hoe? Wat doen met die gebouwen? Hierover is in algemene zin weinig te zeggen, behalve dat er altijd wel een oplossing te vinden is; elk gebouw heeft zijn eigen mogelijkheden, biedt in zijn (stedebouwkundige/sociale) kontekst ruimte voor

slechts bepaalde bestemmingen, stelt ons voor specifieke bouwtechnische proble-men. Maar er IS een oplossing te vinden, als men maar WIL.

Stel dat een gebouw met sloop bedreigd wordt, en dit voornamelijk vanwege plan-of bouwtechnische redenen, dan zijn ruwweg de mogelijkheden:

Bij gelijkblijvende bestemming: reyalidatie, een strategische en eenvoudige vorm

van restaureren/opknappen van het huis/gebouw ter opheffing van deze gebreken. Alleen waar puur noodzakelijk worden de mankementen verholpen, zonder onnodi-ge verfraaiïnonnodi-gen of stijlveranderinonnodi-gen (modernisering). Wél technisch veiligstellen van het kasko voor de komende 50 jaar; thermische en akoestische isolatie meestal inbegrepen. Kosten: tussen

f

50,- en

f

350,-/ml

, all-in, afhankelijk van het soort

gebouwen de gebreken. Behandeling van een monument is bij revalidatie niet prin-cipieel anders dan een gewoon gebouw. De praktijk leert dat er meestal wel fondsen te vinden zijn om deze revalidatie onder 'sloopdreiging' te bekostigen (partikuliere,' rijksgelden uit hoofde van woningverbetering, monumentenzorg, werkgelegenheids-fondsen). Revalidatie is sowieso goedkoper dan sloop-nieuwbouw, aangezien de goedkoopste vorm van nieuwbouw al rond de

f

400,-/ml all-in kost, daarbovenop

komen nog sloopkosten, grondkosten, renteverliezen over braakliggen, tijdelijke huisvesting van bestaande woningen, extra infra-strukturele kosten in verband met gewijzigde situatie, vertragingen ten gevolge van aktiegroepen enzovoort. Bovendien worden bij nieuwbouw de plankosten hoger, omdat vaak meerdere ontwerpen gemaakt moeten worden.

Bij gewijzigde bestemming zijn de kosten meestal hoger dan bij gelijkblijvende, omdat er meer verbouwd en aangepast moet worden. Overigens kan bij gelijkblijven-de bestemming óók een grote dosis verangelijkblijven-dering noodzakelijk zijn in verband met gewijzigde behoeftes, die overigens na korte tijd wéér, en wel cyclisch, kunnen

ver-anderen. Pas het gebouw dus niet te voortvarend aan! Bij min of meer aanzienlijk verbouwen zullen de kosten daarvoor bij revalidatie tussen de

f

150,- en

f

400,-/ ml

liggen. Men kan denken aan de volgende wisselingen: • Kerk ---+ woningen • Gevangenis ---+ jongerencentrum • Grote woonhuizen • Kantoorgebouwen • Winkelpanden • Kleine fabrieksgebouwen • Schoolgebouwen, seminaries • Kazernes 8 huisvesting I en 2 persoons-huishoudens

(19)

• Kantongerechtsgebouw -- kantoorkomplex • Kasteel -- restaurant

• Schoolgebouw -- expositieruimte enzovoort

Van al dit soort wisselingen bestaan recente voorbeelden. Een bijzonder rekbare en veel toepasbare oplossing voor veel oude gebouwen is de eerdergenoemde aanpas-sing tot zogenaamde Van Dam-eenheden, via een Rijksregeling gesubsidieerde woon-eenheden voor 1 en 2 persoons-huishoudens, zowel in de nieuw- als in de ver-bouwsfeer (woningwet- en premiesfeer). Het voordeel bij deze wooneenheden is dat de Model Bouwverordening op een aantal punten niet strikt gehanteerd hoeft te worden, en uitgegaan kan worden van 'ruimteprogramma's' in het zogenaamde 'Witte Boekje', speciaal voor deze Van Dam-eenheden opgezet. Zo is bijvoorbeeld de aanwezigheid van een privé-buitenruimte (tuin of balkon) bij een wooneenheid niet verplicht, hetgeen bij de ombouw van grotere oude gebouwenkomplexen een uit-komst is, waar het aanbrengen van balkons tot onoverkomelijke problemen zou lei-den. Een aparte kategorie vormt de zogenaamde groepswoning, waar gemeenschap-pelijk gebruik gemaakt wordt van keukens, natte ruimtes, zitkamer, en dergelijke. Voor die 'doelgroep' behoeven grote oude woonhuizen (patriciërshuizen, pastorieën) vaak nauwelijks verbouwd te worden, een zeer goede bestemming voor dit soort panden dus. De maximaal mogelijke stichtingskosten voor Van Dam-eenheden bedrag'en tussen de

1

350,- en

1

500,-/m\ afhankelijk van de soort (van groepswo-ning tot geheel onafhankelijke 1 of 2 persoons eenheden), waarbij dit in een huur resulteert van 4 à 4li% van het geïnvesteerde kapitaal, meestal tussen de 45.000,- en 90.000,- per eenheid. Neemt men voor de verwerving aan zo'n 150,-totl 75,-per

m\ hetgeen bij grotere oude gebouwen normaal is, dan volgt meteen het bedrag dat voor verbouwen/ revalideren ter beschikking staat: tussen de 1275,-en 1 450,- per m3

, dit uiteraard all-in, dat wil zeggen inklusief aansluitkosten, honoraria enzovoort.

Zoals uit de in de bijlage opgegeven getallen blijkt, is dit meestal haalbaar.

Voorwaarde voor de realisering is dat een zogenaamde toegelaten instelling (wo" ningbouwvereniging bijvoorbeeld) de exploitatie op zich neemt.

Ondergetekende heeft de ervaring dat veel bestuurders, ongeacht of ze van recht-se, linkse of konfessionele signatuur zijn, interesse tonen voor deze rijksregeling, en zich, zeker bij sloopdreiging van een onderhavig gebouw, willen inzetten voor het in beweging zetten van de procedure. De gevraagde toegelaten instelling, meestal dus korporatie of gemeentelijk woningbedrijf, zal nog wel eens aarzelen, zowel gezien het exploiteren van deze regelmatig aan migratie blootstaande kleine eenheden, als gezien de problemen rond het onderhoud van een oud (er) gebouw. De twijfel kan meestal weggenomen worden, zeker als men laat zien dat door goede revalidatie het onderhoud vergelijkbaar wordt met nieuwbouw. Tenslotte is er momenteel een grote behoefte aan kleine wooneenheden, een soort 'geluk' voor de grote oude gebouwen!

Onderhoud is voor elk gebouw van het grootste belang. Té lang werd er, bijvoor-beeld door de eertijds 'vette' subsidies voor monumenten dit onderhoud vaak katego-risch verwaarloosd, om, met een duidelijk slecht pand, in aanmerking te komen voor deze regeling. Interessant is dus de recente ontwikkeling waarbij men zich méér, ook in subsidieland, wil richten op strategische onderhoudsbeurten; belangwekkend is het grootscheepse rijkssubsidieplan, ontworpen om in de komende jaren 500.000 panden te vereren met 120.000,-subsidie ten bate van het opheffen van achterstal-lig onderhoud. Tenslotte is met 'zelfwerkzaamheid', min of meer kosteloze arbeid van betrokkenen, vaak dát deel van de werkzaamheden te verrichten, dat bij de

(20)

Bronkhorst boerderij, 't Hof 5

Hf

·

m

Deventer Noordenbergstraat 34/56 Zutphen Bornhovestraat 35

aannemer het projekt wellicht te kostbaar zou maken. Denk aan klein voorbereidend sloopwerk, opruimen, eenvoudig af timmerwerk, schilderen enzovoort. Ondergete-kende heeft bij een behoorlijk aantal projekten gunstige ervaringen opgedaan met zelfwerkzaamheid. Nu staat er onder andere. een plan op stapel om een voormalige gevangenis om te bouwen tot jongerenbouw, met een grote dosis arbeid van die jongeren zelf daarin verwerkt. Dit op een heel andere, gemotiveerder basis dan het plan van Van der Louw!

Het zal de komende jaren zeker blijken dat onderhoud en hergebruik van ons gebouwenbezit uit allerlei oogpunten de voorkeur\ verdient boven slopen en nieuw-bouwen!; en dat zowel aannemers, architekten als de overheid zich op die ontwikke-ling zullen toeleggen - en dat het zelfs· zinnig is de nog nodige nieuwbouw harmo-nisch te doen aansluiten bij dat bestaande, en niet 'neerzetten' vanuit de gedachte dat straks heel Nederland opnieuw gebouwd kan worden, in de stijl van 1982.

Hoewel op een wijze waar men vraagtekens bij kan zetten, hebben de laatste jaren de krakers, maar ook vele woongroepen hergebruik van oude panden op fantasievolle wijze laten zien; de essentie uit het streven lijkt een voorbeeld voor projektontwikke-laars en gemeentebesturen die nog altijd het enig heil zien in sloop en 'moderne' nieuwbouw. Er staan helaas nog heel veel gebouwen 'te sloop' in Nederland, zoals het grandioze voormalige Seminarie te Driebergen, het R.K. Bejaardenhuis aan de Plantage Middenlaan te Amsterdam, het 'Canisiuscollege' te Nijmegen, vele 1ge eeuwse kerken, overheidsgebouwen, mooie fabriekshalletjes, woonhuizen, woning-komplexen enzovoort.

Enkele kubieke meter prijzen: (uitge-voerde werken)

Boerderijen: inhoud

't Hof 5, Bronkhorst (monument) 470 ml

komplete revalidatie, 20% z.w.z.h. aanpassing tot woonhuis

N.B.: z.w.z.h. zelfwerk-zaamheid allin pnJs prijs

Irn

l

f

140.000,-

f

(21)

300,-Wageningen Heerenstraat 1, 3, 5 (24 wooneenheden)

Utrecht

Nieuwe Gracht 33/33bis

Oude Eerbeekseweg 13, Brummen 500 ml

(reeds woonhuis) 25% uitbreiding,

komplete revalidatie, bijna herbouw,

40% z.w.z.h.

Laan te Blotinghe 4, Rijswijk (stads- 650 ml

boerderij, monument) revalidatie,

30% z.w.z.h.

Kleine stadshuizen: .

Noordenbergstraat 34/36, De~enter 600 ml

(monument) komplete revalidatie

Bornhovestraat 35, Zutphen (monu- 360 ml

ment) komplete revalidatie

Grote stadshuizen:

Nieuwe Gracht 33, Utrecht (monu- 1380 ml

ment) komplete revalidatie inklusief uitbreiding en aankleden van

koffie-huis 5% z.w.z.h.

Hoogstraat 18/19, Weesp (monu- 1800 ml

ment) gedeeltelijke revalidatie, 10%

z.w.z.h.

Heerenstraat 1,3/5, Wageningen 3385 ml

(monument) komplete revalidatie,

verbouwing tot 24 Van

Dam-eenhe-den (groepswoningen)

'Oude Kosterswoning' (voormalige 1160 ml

school) De Bilt (monument)

komple-te revalidatie, verbouwing tot Van Dam-eenheden en museum Weesp Hoogstraat 18/19

f

120.000,-

f

240,-f

235.000,-

f

360,-f

210.000,-

f

350,-f

140.000,-

f

390,-f

500.000,-

f

360,-f

220.000,-

f

125,-f

1,3 miljoen

f

385,-f

485.000,-

f

(22)

415,-Den Helder

v.m. school, nu kultureel Wageningen De Bilt

centrum + 4 atelierwoningen Villa Margaretha + koetshuis Oude Kosterwoning

Landhuizen:

Huis Voorstonden, Voorstonden (mo-nument)

Hoofdgebouw Bijgebouwen

revalidatie, 40% z.w.z.h.

Villa Margaretha,

+

koetshuis, Wa-geningen revalidatie, verbouw tot 14 Van Dam-eenheden

Nieuw Amelisweerd, Utrecht (monu-ment) (plan met vaste aanneemsom, revalidatie, verb. tot 18 Van Dam-eenheden groepswoning) 5% z.w.z.h.

Bijzondere gebouwen:

School, Weststraat, Den Helder reva-lidatie, geschikt maken voor filmzaal, expositieruimte, theatertje .enz, en 4 ateliers, 50% z.w.z.h.

Boekhandel, Turfstraat, Zutphen re-validatie/verbouwing, 10% z.w.z.h. Raadszaal Gemeentehuis, Warnsveld revalidatie, face-lift

Winkelpand Fa Boerboom, Deventer revalidatie face-lift, vooral gevels, in-gangen

Vormalige Koetshuis bij Psychiatri-sche Inrichting Brinkgreven, Deven-ter revalidatie, verbouwing tot afde-ling Personeelszaken (kantoren) Vormalige pakhuis, Kloostertuin, Zutphen verbouwing tot artsenprak-tijkruimte (alleen interieur), 70%

z.w.z.h. 5750 m3

f

160.000,-

f

40,-f

140.000,-

f

44,

-f

1,05 miljoenf

365,-f

1.100.000,-

f

190,

-f

350.000,-

f

65,-f

120.000,-

f

300,-f

25.000,-

f

85

,-f

120.000,-

f

400,

-f

300.000,-

f

375,-f

25.000,-

f

(23)

125,-111. (Her )gebruik van (oude) gebouwen in Delft:

enkele aanbevelingen

Delft heeft de reputatie een monumentenstad te zijn. Deze faam is voornamelijk gebaseerd op de (gerestaureerde) gebouwde erfenis van de 17e en 18e eeuw, met enkele oudere kerkgebouwen. Door het overvloedig en vaak opgepoetst aanwezig bouwkundig schoon uit deze periode verliest men het gebouwde dat later tot stand gekomen is uit het oog, terwijl dat esthetisch vaak net zo fraai of soms nog wel eens bijzonderder en onvervangbaarder is. Dit is trouwens iets dat niet alleen voor Delft maar voor heel Nederland geldt. Schitterende, rijk gedetailleerde gebouwen worden achteloos gesloopt om plaats te maken voor goedkope nieuwbouw zonder stijl, ambacht of handwerk. Fraaie gevels worden verbouwd tot in wezen (en over enige jaren ook algemeen als zodanig herkende) waardeloze winkelpuien.

Sinds de 2e Wereldoorlog is het vrij droef gesteld met stijl en smaak in het bou-wen, en dat geldt ook voor Delft. Daarom moeten we zo zuinig zijn op wat er nog staat uit een periode waarin nog wél met gevoel en ambachtelijk kunnen, en met konstruktieve degelijkheid en duurzaamheid gebouwd werd.

In het vorige hoofdstuk (11) zijn mogelijkheden aangegeven voor hergebruik van bestaande gebouwen, nadat in hoofdstuk I de motivatie was aangedragen voor het behoud van vrijwel elk gebouw. 'Slopen is geen werk' was één van de motto's, waarna volgde dat verbouwen veelal interessanter en 'menselijker' bouwen is dan (groot-schalig) nieuwbouwen.

Als we nu een en ander meer konkreet voor Delft willen maken, vanuit deze gedachte, dan volgen daaruit deze aanbevelingen:

I. Dring het gemotoriseerd verkeer uit de gebouwde omgeving terug zodat in de

openbare ruimte weer een (atmo)sfeer ontstaat waarin het ook mogelijk en aantrek-kelijk is om gebouwd schoon te genieten, of althans waar te nemen. Voor geparkeer-de auto's dient ook een angeparkeer-dere oplossing gevongeparkeer-den te worgeparkeer-den dan geparkeer-deze domweg voor de gevel zetten. In 1982 staan de meeste gebouwen visueel op de daken van auto's in plaats van op de grond. Snelheid van gemotoriseerd verkeer is bijvoorbeeld ook te remmen met ouderwets wegdek zoals kinderkopjes.

2. La at de schoonheidskommissie zich meer gaan interesseren voor het tussen 1840 en 1940 gebouwde en er op toezien dat dit niet verminkt wordt. Oók niet op de wijze dat karakteristieke 1ge eeuwse panden als het ware bouwkundig vervalst worden tot 17e eeuwse gebouwen, bijvoorbeeld met kleine ruitjes (afb. 2). Het lijkt of er geen oog meer voor kwaliteit is, en overal een valsisme doordringt.

3. Vooral bij winkels moet er streng op toegezien worden dat vaak zeer fraaie, oude

winkelpuien met annexe betimmeringen in het interieur niet door sfeerloze

alumini-um profielen en standaard plastic schappen vervangen worden. Zogenaamd uit kom-mercieel oogpunt. Op zo'n manier gaat al het moois kapot aan oppervlakkige kom-mercie (afb. 3a). Terwijl het natuurlijk duidelijk is dat goede winkels uiteindelijk

(24)

1 de huishoudschool 'Rust Roest' in het Agnetapark tijdens de sloop in 1980; foto Gist Brocades NV-Delft

(25)

3a detonerende schaalvergroting, louter vanuit (kortzichtig) kommercieel oogpunt

3b Markt 13; geslaagd voorbeeld van een nieuwe winkelpui met moderne materialen en in eigentijdse vormgeving in een bestaand pand

gebaat zijn bij het krachtige kontinue image van een goed onderhouden .rijke oude pui, of navenant gemaakte nieuwe als de oude echt versleten is. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden van modern verbouwde winkels zoals Markt 13 (afb. 3b). Beslist verwerpelijk is het om diverse gevels op etalage-hoogte horizontaal samen te voegen tot één lange dweil van een lelijke onderpui, waarop dan de schamele restjes van de oorspronkelijke gevels, de 'boven' pui als façade-spekulaas, als onwerkelijke kermis-coulissen lijken neergezet.

4. Naar verluidt zal een aanzienlijk deel van de oude (trouwens ook enkele nieuwere)

T.H.-gebouwen leeg komen te staan en (dus?) afgestoten worden. Het is van een

zeer groot belang dat er passende alternatieve bestemmingen gezocht worden voor deze vaak schitterende gebouwen vóór dat zij werkelijk leeg komen, en aan achter-stallig onderhoud of vandalisme ten prooi vallen. Meestal zullen zij goed te verbou-wen zijn tot woon- kantoor- of bedrijfsgebouverbou-wen. Laat de T.H. zelf ook nog eens grondig nagaan of zij de eigen oude gebouwen niet wat kreatiever kan (her)ge-bruiken in plaats van steeds nieuwe kubieke meters toe te voegen. Maar dit had natuurlijk vooral een twintig jaar geleden bedacht moeten worden.

(26)

5. Welbeschouwd is er in Delft meer aan 1ge- en vroeg 20ste-eeuws bouwkundig bezit, dan aan oudere gebouwen. en woonhuizen. Respekteer de sfeer van deze bouw-aktiviteiten (Oranje-Plantage, Nieuwe Plantage, Westerkwartier), ga er niet hope-loos moderniseren, daarmee verknoeien en voor het nageslacht tot krisis-bouw . maken. Houd ook de direkte woonomgeving (bestratingen, straatmeubilair,

plant-soenen) in die sfeer. Men kan beter een bepaalde sterke versie van een ouderwetse omgeving hebben dan een halfslachtig oud-nieuw. Wat is trouwens ouderwets? Leef- en woonstijl verandert zo snel, daar kan men architektonisch-stedebouwkun-dig gewoon nauwelijks rekening mee houden.

6. Voortbouwend op het voorafgaande, moet gesteld worden dat het weliswaar uit sociaal-ekonomisch en hygiënisch oogpunt vaak aantrekkelijk is woonwijken te renoveren, maar dat hierbij aan de bestaande bouwkundige materie onherstelbare schade wordt toegebracht. En dan nog vaak met materialen die over 10 jaar waar-schijnlijk slechter blijken dan wat ze vervingen! Al die kleine details als versierde gootlijsten, dito kozijnen, ramen en voordeuren, gevarieerd kleurgebruik, siertegel-werk, betimmeringen als suitedeuren, traphekjes en dergelijke, die de sfeer van de onderhavige woningen bepaalden en zorgden voor harmonie in woningafmeting, proporties, materiaalgebruik en zelfs woningplattegrond, verdwijnen dan, zodat er een gespleten, disharmonisch produkt resulteert. Het komt de laatste tijd voor dat oudere te kleine woningen worden samengevoegd of uitgebreid voor grotere gezin-nen, terwijl daar in de buurt te grote woningen worden gesplitst in Van Dam-eenhe-den ten behoeve van 1- en 2-persoonshuishouDam-eenhe-dens!! De verantwoordelijkheid van woningbouwverenigingen en gemeente is hiervoor een zeer belangrijke.

7. Het zou aardig zijn de stadswandeling rond de oude stad via lanen, singels en plantsoenen die aangelegd werden na slechting van de oude vestingwerken, zoals ooit door Zocher ontworpen, min of meer te herstellen. De stad Middelburg heeft hiervan een-schitterend voorbeeld, dat inderdaad druk bewandeld wordt. .

8. Mochten de 1ge en 20ste eeuwse kerken te groot worden voor het afnemend kerkbezoek en de kerkbesturen niet meer in staat blijken deze gebouwen te onder-houden, dan is het zaak tijdig naar alternatieve bestemming te zoeken. Desnoods markthal, theater, concertruimte, een en ander te kombineren met woningbouw.

Torens dienen uiteraard gehandhaafd te blijven, die zijn absoluut onvervangbaar en een wezenlijk deel geworden van het Delftse silhouet.

9. Vul/en van gaten: als er een gat gevallen is in een gevelwand, door brànd of door moedwillige sloop, zet dan een gebouw terug dat harmonieert met zijn omgeving in materiaal- en kleurgebruik, verhoudingen, bouwhoogte, gevelindeling, silhouet en afwerking.

De meeste oude gebouwen zijn symmetrisch-met-een-grapje, dat wil zeggen: klei-ne afwijkingen, een deur waar eigenlijk een raam zou moeten zitten, klei-net een smaller raam omdat het beter uitkwam, enz. Verplaats je in de bouwtrant van de geschiede-nis om het ontwerpvermogen-van-heden te spiegelen, toetsen, verdiepen, verfijnen. Zoals de 1ge eeuwse architekt P.H. Cuypers dat zei: Studeer op-het oude, opdat gij het onthoude, en krachten te winnen om het nieuwe te ontginnen.

Harmonieus bouwen is niet na-apen van het verleden, maar iets neerzetten met zo een zorg en toewijding, bescheidenheid en degelijkheid, dat het de tijd kan trotseren, 16

,

(27)

in alle opzichten (dus niet alleen technisch!).

10. Kleurgebruik: niet alles hoeft wit geschilderd. Denk ook eens aan diverse okers voor kozijnen in kombinatie met groen, donkerblauw of ossebloed-rood voor ramen

en deuren. Gepleisterde gebouwen waren vaak zandkleurig bedoeld, niet wit.

11. Verbouwen is soms onafwendbaar, soms aantrekkelijk; doe het zoveel mogelijk in de stijl van het bestaande bouwwerk, vooral de gevel. Van modieuze aanpassingen krijgt men later meestal spijt.

12. Schoonmaken: Het hoeft niet zo duur te zijn de gevels van een gebouw met water

onder druk schoon te spuiten (vanf 10,-totf 20,-per m2) - nooit zand- of

gritstra-len, dat is desastreus voor het oppervlak! - terwijl ermee een verbluffend resultaat bereikt kan worden. Het metselwerk, de kleuren, ornamenten, versierde banden en

dergelijke komen ineens weer tot leven.

13. Ter extra, verfraaiend onderhoud van plantsoenen, straten, pleinen, grachten,

straatmeubilair en dergelijke moet een dusdanige regeling worden getroffen dat het

mogelijk wordt werkloosheidsfondsen aan te wenden om mensen die dat soort werk

willen doen te salariëren. Ook zouden dit soort gelden gebruikt moeten mogen wor-den voor speciale werklozenprojekten, die opknapbeurten aan bestratingen, gevels of

hele gebouwen kunnen inhouden.

Het is eigenlijk te gek dat wij in een tijd met zoveel werklozen 'sober' moeten bouwen, zonder sier en detail, waardoor er steeds minder leuk werk is en er nog méér werklozen bijkomen!

14. In dit boek is geen speciale aandacht gevestigd op interieuren van gebouwen,

bijbehorende tuinen, bijzondere hekken en dergelijke. In wezen behoren die net zo

goed tot de erfenis aan bouwkundig schoon, echter meer in de privé-sfeer, en nog moeilijker als gemeenschap 'in de hand te houden'. Toch dient ook een lijst opgesteld te worden van de mooiste voorbeelden van deze elementen uit de gebouwde omge-ving, en gezocht te worden naar middelen om deze te beschermen. Bijvoorbeeld door te beginnen de mensen te wijzen op deze bijzonderheid, handleidingen te verstrekken

voor de weg in 'subsidieland' , kleine publikaties erover te maken in samenwerking

met de betrokkenen.

Bij woningen of gebouwen waar nog een bijzondere relatie bestaat tussen exte-rieur en inteexte-rieur, doordat beide in min of meer ongeschonden staat zijn bewaard (zoals dat het geval was bij de gesloopte school 'Rust Roest') is bescherming en

subtiliteit bij eventuele verbouwing voor hergebruik extra belangrijk.

(28)

4 de voormalige infanteriekazerne aan de Paardenmarkt (nu Van der Woudenstichting)

(29)

IV. Delft 1840-1940 - Historisch overzicht

Ekonomische en sociaal-kulturele ontwikkeling

Delft was vanouds marktplaats voor de rijke landbouwgebieden van het

omliggen-de Delfland. Tot het eind van de 1ge eeuw was de handel in boter en kaas een

belangrijke bron van inkomsten voor Delft. Pas omstreeks 1890 begint deze

bedrijfs-tak sterk in omvang af te nemen. Vooral de boterafzet zakte in door de komst van de

margarine, maar de 'Delftse boter' bleef nog lange tijd een begrip.

Ook de Delftse middenstand dankte haar omvang grotendeels aan de centrum-funktie van Delft voor de omstreken; zij dreef voor een belangrijk deel op de

aanko-pen van de plattelanders, die op marktdagen in groten getale naar Delft kwamen.

Niet voor niets was er in Delft dan ook een groot aantal cafeetjes en kroegjes, waar de

boeren voor het naar huis gaan nog enige tijd bleven hangen. Kortom, Delft was

vooral een streekcentrum, waarbij de ekonomie sterk vervlochten was met die van het omringende platteland.

Daarnaast telde Delft een aantal industrieën, waarbij de plateelbakkerijen in het

begin van de 1ge eeuw het belangrijkst waren. Meer dan de helft van de arbeiders,

die werkzaam waren in de nijverheid, werkten bij deze aardewerkfabrieken. In de

loop van de 1ge eeuw gingen deze echter de één na de ander over de kop, omdat er te

weinig afzet was voor hun produkten en omdat zij niet langer konden konkurreren tegen modernere buitenlandse industrieën. Alleen 'De Porceleyne Fles' wist het hoofd boven water te houden.

Bij de andere industrieën stonden de zaken er in het algemeen even weinig

floris-sant voor; zij konden zichzelf ternauwernood in stand houden. Dit gold zowel voor de

diverse distilleerderijen als voor de leerlooierijen en de sigarenmakerijen, waarmee

de belangrijkste takken van industrie in Delft wel zijn genoemd.

Een bedrijfstak in opkomst was de metaalindustrie. Zo werd in 1841 door de

houthandelaar H. Hartogh Heijs een bedrijfje opgericht, dat zich richtte op de

fabri-kage van vijlen en andere gereedschappen. Tevens wist men enkele stoomboot jes te produceren op een terrein buiten de stadssingel aan de huidige Kanaalweg, waar nu nog op nummer 1 het voormalige woonhuis van Hartogh Heijs te vinden is.

J.c. Van Marken en andere industrie-pioniers

De belangrijkste industriële initiatieven kwamen echter van mensen van buiten

Delft, zoals van Ph. Lindo, die langs de Rotterdamseweg een kunststeenfabriek

oprichtte, en van Joost Thooft, ex-student aan de Koninklijke Akademie in Delft, die erin slaagde de plateelaardewerkindustrie weer nieuw leven in te blazen. Samen met zijn kompagnon Labouchere wist hij met de produkten van 'De Porceleyne Fles' internationale vermaardheid te verwerven met nieuwe ontwikkelingen in het kunst-aardewerk. Met name de ontwerpen van A. Ie Comte, docent aan de Polytechnische

(30)

kom-mercieel, zodat 'De Porceleyne Fles' in 1900 weer aan enige honderden werknemers arbeid bood.

Het was echter J.e. van Marken door wiens ondernemingszin en inzet Delft een industriestad van betekenis zou worden. Onder de weinig bescheiden verzamelnaam

'De Delftse Nijverheid' heeft Van Marken tussen 1875 en 1905 een viertal bloeiende ondernemingen tot stand weten te brengen, namelijk de Nederlandse Gist- en Spiri-tusfabriek, de Delftse Oliefabriek (later Calvé), de Lijm- en Gelatinefabriek en de koöperatieve drukkerij Van Marken.

Van Marken is een goed voorbeeld van een self-made zakenman, die met niets was begonnen, maar door een bijna onuitputtelijke energie en inzet elk bruikbaar initia-tief tot een sukses wist te maken. In 1900 waren er meer dan 1000 werknemers in dienst bij 'De Delftse Nijverheid'.

Van Marken was niet alleen een gewiekst zakenman, maar daarnaast ook zeer begaan met het lot van de arbeidersbevolking. Hij was één van de eerste verlichte industriëlen in Nederland, die blijk gaven van vooruitstrevende ideeën ten aanzien van de verbetering van de sociale verhoudingen en van de arbeidersomstandigheden. In 1882 stichtte hij het Agnetapark, waar in 1885 78 woningen voor zijn werknemers werden gebouwd, in een parkachtige tuinstadomgeving, waarin ook een gemeen-schapsgebouw en een ontspanningsgebouw gesitueerd waren. De bedoeling was, dat het park uiteindelijk eigendom zou worden van de bewoners, en daartoe had Van Marken de N.V. 'Gemeenschappelijk Bezit' opgericht. Ook bij de oprichting van de drukkerij gaf Van Marken blijk van een inventief vermogen in het uitdenken van organisatorische konstrukties.

Naast Van Marken moet ook diens opvolger F.G. Waller genoemd worden, die zich als ingenieur zowel met de technische als met de organisatorische aspekten van het bedrijf bezig hield. Terwijl Van Marken echter voor zichzelf een kapitale villa,

genaamd 'Rust Roest' had laten bouwen midden in het Agnetapark, vestigde Waller zich in een kapitale villa aan de Nieuwe Plantage. En deze 'traditie' werd voortgezet door diens opvolger ir. W.H. van Leeuwen, die in 1931 een villa in moderne stijl liet bouwen aan de Ruys de Beerenbrouckstraat.

De firma Braat maakt in de tweede helft van de 1ge eeuw een belangrijke bloeipe-riode door, nadat deze oorspronkelijke zinkwerkerij zich was gaan toeleggen op de fabrikage van ijzeren ornamenten voor gebouwen en tuinen. In het begin van deze eeuw had men eveneens veel sukses met de fabrikage van stalen ramen en centrale verwarmingsinstallaties. Het fabriekskomplex op de hoek van de Hooikade en de Engelsestraat werd in 1926 dan-oo~ aanzienlijk uitgebreid met een moderne ramen-werkplaats. ~

Verschillende industrieën, die een belangrijk aandeel hadden in de werkgelegen-heid in Delft, zijn inmiddels echter verdwenen; hierbij kunnen ondermeer genoemd worden de sigarenfabriek van Hillen aan de Crommelinlaan, de branderij van Van Berckel, de machinefabriek van Reineveld aan.de Haagweg en de Flessenfabriek, eveneens aan de Haagweg, waarvan de hoge schoorsteen in 1982 als laatste restant werd omgehaald. Van geen van deze fabrieken zijn er meer overblijfselen, die' aan hun bestaan herinneren. Slechts de Reineveldbrug in de Vrijenbanselaan herinnert in naam aan de fabriek die er naast heeft gestaan.

Door de toenemende welvaart onder de arbeiders vond op het eind van de 1ge eeuw een aanwas plaats van gespecialiseerde winkelbedrijven, zoals koek- en ban-ketbakkers, goud- en zilversmeden, fotografen, enz. Vanaf 1890 worden er dan ook verschillende nieuwe WinkelPanden,· het centrum opgetrokken. Bestaande winkel-20

i

(31)

panden werden in deze tijd voorzien van een nieuwe onderpui, met royale etalages om bij het winkelend publiek de aandacht op zich te doen vestigen (afb. 5).

De moeizame ontwikkeling van de Delftse industrie

Het plaatselijke bankwezen had opvallend genoeg slechts een gering aandeel in de expansie van de nieuw-gevestigde industrieën. Deze lieten hun zaken voornamelijk behartigen door banken buiten de stad. De twee belangrijkste financiële instellingen in Delft waren de firma Van der Mandele en de firma Overgaauw Pennis, Van de Boogaart en Van Berckel, die later werd voortgezet onder de naam 'Delftsche Bank'.

Beide firma's kwamen rond de eeuwwisseling echter in ernstige moeilijkheden door het faillissement van enkele plaatselijke industrieën, met wiens belangen zij sterk verstrengeld waren. Hierdoor werd de firma Van der Mandele mee de afgrond in getrokken door de vele schulden van de Delftse Gist- en Spiritusfabriek van de fami-lie Van Meerten, die gefailleerd was na een felle konkurrentiestrijd met de moderne gistfabriek van Van Marken. Op dezelfde wijze raakte de 'Delftsche Bank' in ernsti-ge moeilijkheden na de ondergang van Adam's drijfriemenfabriek in 1903.

Opvallend is dat de kapitaalkrachtige inwoners van Delft, die de statige grachten-panden bewoonden langs de Oude Delft met slechts weinig kapitaal investeerden in de opkomende plaatselijke industrieën, waardoor deze voortdurend in moeilijkheden verkeerden door gebrek aan bedrijfskapitaal.

Toch waren de rijke ingezetenen wel degelijk begaan met het wel en wee in Delft, gezien hun verregaande bemoeienissen met de plaatselijke armenzorg en het aan-trekken van de Koninklijke Akademie en de Indische Instelling en de strijd om het behoud van de militaire werkplaatsen en de genieschool. In Delft was namelijk lange tijd aan de Paardenmarkt een infanterie-kazerne gevestigd (afb. 4).

De Indische Instelling en de Polytechnische School waren een voortzetting van de Koninklijke Akademie, die in 1842 in Delft was opgericht 'ter opleiding van

inge-nieurs in de burgerlijke dienst en van kweekelingen voor den handel'. De opleiding

bestond toen nog uit twee delen, namelijk het Indische Instituut voor de opleiding tot Oostindisch ambtenaar en de opleiding tot burgerlijk (in tegenstelling tot militair) ingenieur. De Indische opleiding dreigde echter in 1864 voor Delft verloren te gaan en overgeplaatst te worden naar Leiden, toen de ingenieursopleiding op initiatief van Thorbecke werd omgezet tot Polytechnische School. Onder leiding van burgermees-ter Van Kuijk richtte het gemeentebestuur met steun van een aantal rijke notabelen een eigen opleiding op, namelijk de 'Instelling van onderwijs in de taal-, land-, en

volkenkunde van Indië'. Na een aanvankelijke bloeiperiode en een belangrijke

aan-was van leerlingen, waartoe het pand aan de Oude Delft nummer 69 in 1895 nog ingrijpend verbouwd was, zag het gemeentebestuur zich in 1900 toch gedwongen de opleiding te sluiten, aangezien de overheid nog slechts subsidie wilde verlenen aan de Leidse stuçiie.

Dat de Delftse notabelen weinig oog hadden voor de problemen van de plaatselijke jonge industrieën was waarschijnlijk vooral gelegen in het feit dat zij niet goed raad wisten met de snel veranderende ekonomische omstandigheden aan het einde van de 1ge eeuw. Slechts enkele Delftenaren hadden geld gestoken in de oprichting van de Gistfabriek van Van Marken. Het ging hier dan wel om twee aannemers, namelijk Den Braanker en Van Buytene, die tevens belast waren met de bouw van het fabriekskomplex.

(32)

Rijkskonstruktiemaga-\

zijnen, die gevestigd waren op een terrein aan de Van Leeuwenhoeksingel. Het bete-kende voor Delft dan ook een gevoelige tegenslag toen deze instelling in 1905 werd overgeplaatst naar Hembrug aan het IJ. Tegelijk had Delft ook nog de Indische Instelling verloren aan de gemeente Leiden. De voortdurende groei van de Polytech-nische School, die zich na 1905 TechPolytech-nische Hogeschool mocht noemen, maakte echter veel weer goed.

De industriële ontwikkeling zette na de eeuwwisseling verder door. Behalve de Gistfabriek en de Oliefabriek was in Delft vooral de metaalindustrie een bedrijfstak van betekenis. Delft werd hiermee één van de meest geïndustrialiseerde gemeentes in Nederland. De bevolking nam daarbij gestaag toe. Van circa 15.000 inwoners in 1820 groeide dit aantal van 25.000 in 1880 tot 40.000 inwoners in 1920 en ruim 50.000 in 1930. Dit had natuurlijk in de eerste plaats konsekwenties voor de volks-huisvesting. De ontwikkeling hiervan komt verderop aan de orde. Ook het vereni-gingsleven kon zich op deze wijze voorspoedig ontwikkelen. Zo waren er leesvereni-gingen, turnverenileesvereni-gingen, schietverenileesvereni-gingen, muziekverenigingen en verschillende sociëteiten, zoals 'Eensgezindheid' aan de Voorstraat. Vanuit het studentenleven waren vooral de luisterrijke lustra van het Delftse Studentencorps een hoogtepunt, waarvoor kosten nog moeite werden gespaard. Het aantal studenten lag rond de eeuwwisseling rond de duizend en in de twintiger jaren was dat aantal aangegroeid tot rond de tweeduizend. Er waren nog geen studentenflats; afgezien van de

'spoor-studenten' woonden alle studenten bij partikulieren op kamers of in pensions, zoals

die er waren langs de Van Leeuwenhoeksingel.

. Het leven van alledag was in Delft in het begin van deze eeuw zeer gemoedelijk; er gebeurden weinig sensationele dingen. Het straatbeeld was nog gaaf en er waren

amper auto's in de straten. Op marktdagen was de stad echter vol met boerenwagens

en bij de groenteveiling lagen de kades van de Houttuinen en de Westvest vol met groenteschuiten uit het Westland. Het winkelbedrijf bleef beperkt tot de individuele winkelpanden, waar de eigenaar nog achter de toonbank stond (afb. 5). Een begrip

als schaalvergroting was hier nog niet van toepassing. De omvang van deze

funktie-bestemmingen strookte nog met de schaal van de straat- en grachtenbebouwing. In het algemeen was men zuinig op de gemoedelijke sfeer van de Delftse grachten. Doch hier en daar meldde de onafwendbare 'vooruitgang' zich al aan. Men stelde in de twintiger jaren bijvoorbeeld serieus voor om de grachten te dempen, nu deze geen funktie meer hadden (afb. 14). Het opkomende toerisme was echter een reden om ze

zorgvuldig in stand te houden, een beslissing waar we onze voorouders dankbaar om

mogen zijn.

- \Stedebouwkundige planning in Delft

Tot laat in de 1ge eeuw kwam nieuwe bebouwing buiten de oude kern van Delft tot

stand zonder dat er sprake was van een algeheel stedebouwkundig koncept. Er vond

een nogal ongestruktureerde aanwas plaats van kleine koncentraties bebouwing langs de belangrijkste uitvalswegen, zoals de Rotterdamseweg, de Haagweg, de Delfgauwseweg en de Buitenwatersloot. Hierdoor kontinu eerde men onwillekeurig de principes op grond waarvan ook de oude stad tot stand was gekomen. De verkla-ring voor de opvallende regelmatigheid van het Delftse stadsplan ligt immers in het feit dat de grachten het verloop volgen van de sloten van de oorspronkelijke polder-verkaveling, aangezien op deze wijze zo weinig mogelijk voorbereidend grondwerk hoefde te worden verricht. Hierdoor lijkt het stadscentrum op planmatige wijze te

Cytaty

Powiązane dokumenty

Uzyskane w zaprezento wanym badaniu re- zultaty potwierdzi y, &#34;e implementacja intencji mo&#34;e zre- kompensowa&amp; s a bo%&amp; wewn!trznych mechanizmów sa-

[r]

Rozważania programowe Stronnictwa Demokratycznego „Prostokąt”, Stron- nictwa Polskiej Demokracji, Ruchu Młodej Demokracji zostały opublikowane na łamach własnej

Religious and Sacred Poetry : An International Quarterly of Religion, Culture and Education 2/2,

Z tym większą zatem uwagą szanują- cy się badacz przeszłości winien śledzić pojawianie się wciąż jeszcze na rynku wydawniczym opracowań w rodzaju prezentowanej w

Combining a tailor-made ontology with a relational database system for Ontology- Based Data Access (OBDA), maintenance documents relevant to a specific aircraft registration mark

Refreny w każdej strofie oraz litanijne wezwanie odnotowujemy w wierszu Panie, zmiłuj się i wybacz (Господи, помилуй и прости, 2010) Katali

In the same region, there is a second, even older, stronghold at Tańsk-Przedbory and several cemeteries of graves with stone kerbs.. In the vicinity there has also been