Lezingen die op irrijdag 23 oktober 1992 zijn gehouden in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde
leettijd van
Deif t University of Technology
Ship Hydromechanica Laboratory Mekelweg 2
2628 CD Deift The Netherlands Phone 015 - 786882
W. Beiikelman
door
Prof..ir. J. Gerritsma
In de afgelopen 35 jaar, de periode waarin W. Beukelman bij het Laboratorium voor Scheepshydromechanica heef t gewerkt, is mede
aandacht besteed aan de hydrodynamische eigenschappen van zell-jachten, het onderwerp van deze lezing.
Incidentele weerstandsmetingen voor de ontwerper van de Stadt zijn daarvoor (1950) uitgevoerd in de sleeptank aan de Nieuwelaan [1,2] maar het meer systematische werk op dit gebied kwam pas na
vol-tooling van het huidige Laboratorium in 1954 op gang.
De impuls daartoe ontstond door kontakten met het Stevens Institu-te Institu-te Hoboken, New Yersey, waar Prof. Davidson dergelijk onderzoek al sinds het eind van de jaren 30 uitvoerde.
Het leidde tot de suggestie dat Deift (minder commercieei
gebon-den) een goede plaats zou zijn orn technisch wetenschappelijk onderzoek aan zeiljachten uit te voeren.
Dat is gebeurd en ook daaraan heeft Beukelman bijgedragen.
Over het onderzoek aan zeiljachten in Deift wil ik in vogelvlucht iets zeggen.
Zeiljachten onderscheiden zich van andere schepen doordat in 't
aigemeen met helling en drift gevaren wordt, maar voor het overige zijn uiteraard vraagstukken op hat gebied van weerstand, stabili-teit, sturen en manoeuvreren hetzelfde als voor andere scheepsty-pen
Dat houdt in dat bekende theoretische en experimentele methoden
voor de bepaling van statische en dynamische eigenschappen van
jachten gebruikt kunnen worden. Dat geldt, als voorbeeld, voor de berekening van de extra weerstand in golven, maar ook voor stabi-liteitsonderzoek van het stuurgedrag met behulp van de oscillatie techniek, onderwerpen waaraan Beukelman intensief heeft meege-werkt.
De werkgroep "Onderzoek aan jachten" die in 1966 werd opgericht, waarin een groot deel van de Nederlandse ontwerpers is vertagen-woordigd, was en is nog steeds een klankbord voor de Deiftse acti-viteiten op dit gabled. Een eerste onderzoek dat daaruit voortkwam betrof de koersstabiiiteit en het gedrag in golven van een 3tons zeiljacht, ontworpen door Prof.ir. W. Drayer [3] . Koersstabiliteit stond in die tijd sterk in de belangstelling. Weerstandsproeven in het Stevens Institute hadden ertoe geleid dat het drukkingspunt steeds verder naar achteren werd verschoven en dat veroorzaakte meer deplacement in hat achterschip: de zgn "bustles" waardoor in
extreme gevallen loslatingsverschijnseien vlak voor het roer op-traden, met als gevolg siechte stuureigenschappen.
Een klassiek voorbeeld daarvan was de 12 meter "Valiant" die
roer-uitslagen van 20 graden nodig had orn gesleept te kunnen worden. De meer conventionele "Columbia" had daar geen last van, zoals
Figuur 1: Draairnoment als funktie van de roerhoek voor "Columbia" en "Valiant".
Mede als gevolg van de aktiviteiten van de werkgroep j achten is een vrij groot aantal modeiproeven uitgevoerd ten dienste van de ontwerpers, zoals voor de "Standfast". "Stormy", "Spirit 28",
"Staron", "Victoire", de "Eendracht" en vele anderen.
Belangrijk voor de Nederlandse zeilsport was de keuze van een eenheidsjacht voor zeezeilwedstrijden. Drie van de ontwerpers uit de werkgroep jachten produceerden een ontwerp en uit de vergelij-kende modeiproefresultaten, die gerapporteerd werden door
Beukel-man (1972) , is de "Pion" als Nederlandse eenheidsklasse gekozen. Eenzelfde procedure werd gevolgd voor de keuze van de "Loper", een iets kleiner jacht.
Over't algemeen betrof dit onderzoek toch nog in hoofdzaak mci-dentele gevallen. Een eerste poging orn tot een meer systematische aanpak te komen betrof een drietal variaties van een 10m waterlijn
zeiljacht, ontwerp Frans Maas (1970), waarbij de lengte-deplace-ments verhouding systematsch werd gevarieerd [5]
Later (1972) is voor deze drie modificaties de extra weerstand in golven berekend met "Trial", een computerprogramma dat door Beukelman en Bijisma is beschreven [6,7] . De invloed van de
langs-scheepse traagheidsstraal en van de lengte-deplacements verhouding werd door deze berekeningen gedemonstreerd, zie Figuur 2.
-2--5000 4000 0 CoLumbia D Valiant kçm t 3000 turning moment N6.c5 - 2000 o 1000 g gg o rudder angle w degrees
10 20 30 -30 -20 o
-o g g -1000--o -2000--o -3000-- o -4000----o -5000-oF::
V&7L knots.
Stili water resistance 136 kg.
-i
Radius of gyration
LOA
Figuur 2: Toegevoegde weerstand in golven als funktie van de langs-traagheidsstraal en de lengte-deplacements ver-houding.
Een samenvatting van deze resultaten in het Amerikaanse blad Sai1" leidde tot een ware hausse in het concentreren van massa in de midscheeps.
De methode orn met uitgestraalde dempingsenergie de extra weerstand in golven te berekenen werd in samenwerking met Beukelman in 1972 gepubliceerd.
In verband met het gebruik van vaak kleine modellen heeft een
uitgebreid internationaal schaal onderzoek plaatsgevonden met modellen van de "Antiope" die in het David Taylor Model Basin ook
op ware grootte werden gesleept.
De resultaten met het standaard 5' model en met een 10' model (dat alleen in Delft werd beproefd) waren zéér bemoedigend voor onze
meetmethoden en de daarbij gebruikte turbulentie stimulatie zoals blijkt uit de analyse van Beukelman en Huyser [9].
In 1971 rapporteerden van den Bosch en Pinkster een vergelijkend onderzoek naar de merites van studs, zandstroken en
carborundum-korrels DM] . De carborundumkorrels bleken de beste resultaten te
geven: zij werden ook bij het Antiope onderzoek in Delf t gebruikt. Uit het schaalonderzoek bleek dat het voor jachten niet nodig is orn zeer grote modellen te gebruiken, hoewel de comrnercie in het sleeptankbedrijf soms anders suggereert.
Systematiek speelde ook een rol bij het onderzoek naar de invloed van pijlstelling van de kiel op de weerstand van een zeiljacht dat Beukelman en Keuning in 1975 rapporteerden. Onder meer bleek bij een grote pii lstelling (A = 60 graden) een 5% reductie van de
weerstand rechtop op te treden (AR = 1.2)
V.&7L knots.
Still water resistance 15 kg
-3-V67 knots.
Still water resistance 180 kg.
0 0.23 wave heigh 2.9rn 2.2 17m. 11m. i I i 150 100 50 0 I I wave heigh Z9m. 22m. 1.7 In 1.1ra I 150 100 50 0
-
uiuui-i i i I 1.7nv 1.1 ra -I 025 627 023 025 0.27 023 025 0.27De interaktie tussen de vrijevloeistofoppervlakte verschijnselen veroorzaakt door de stroming orn de romp en kiel, rechtop en onder helling is gecompliceerd en moeilijk door berekening te kwantif
i-ceren.
Het gedrag van zeiljachten in golven t.a.v. de beweging is in een vroeg stadium (1974) met behulp van de strip theorie berekeningen
en proeven in enkelvoudige golven geanalyseerd [12]
Een vergelijking van berekening en experiment van de stamp- en dompbeweging en de extra weerstand in golven toonde aan dat derge-lijke berekeningen voldoende nauwkeurig kunnen zijn als ontwerp "tool", zie Figuur 3, hoewel het verwaarlozen van drie-dimensiona-le aspekten soms aandrie-dimensiona-leiding geeft tot significante verschildrie-dimensiona-len, zoals o.a. Maruo aantoonde [13]
R3w Za/ IL II pg ÇB?L 1.5-1.0 v o 1.0 Fn 029L kyy0.3OL cactiIaticn O ecniit 1.5 1.5-O O o "Valiant" "Columbia"
Figuur 3: Toegevoegde weerstand, stamp- en domp-frequentiekarakte-ristieken van "Valiant" en "Columbia".
4 15-0.30 kyy0.3OL cIu1ation Za° O exØerirTer1t aw PÇB7
0 .125 .250 .375 .500 .625 .750
Fn
Figuur 5: Gemeten en berekende weerstand "rechtop".
-6-Figuur 4: Parent models voor de Deift Systematic Yacht Hull Series Ondanks de verschillen tussen beide moedermodellen is het mogelijk
orn met één veelterm de restweerstand rechtop te bepalen, gebruik-makend van eenvoudige rompvorm parameters zoals:
LWL
y 1/3 LOB, 0p BWL/Tc, LWL/BWL en y 2/3
c c
De laatste twee parameters zijn samen met LOB voldoende om de restweerstand voor snelheden groter dan Fn = 0.475 te bepalen, zulks in verband met hydrodynarnisch opdrijvende kracht in dat
snelheidsgebied, zie Figuur 5.
100 50 0 200 150 tu
De gemnduceerde weerstand voigt uit:
= F2/1rT2q
Waarin TE - de effectieve diepgang van de combinatie romp, kiel en
roer voorstelt.
De effectieve diepgang is met de experimentele gegevens van de
systematische serie eveneens in een veelterm uit te drukken, waar-in als variabelen slechts T0/T, BWL/Tc en de totale diepgang een rol spelen.
De kleinste kwadraten aanpassing aan de meetresultaten is zeer be-vredigend, zie bijvoorbeeld Figuur 6.
o o R e a a e u
Figuur 6: Gemeten en berekende weerstand als gevolg van helling en gegenereerde dwarskracht.
-7--1 10 o.
9 9 0°, 10o, 20°, 30°, Fn Fn Fn -Fn 0.30, 030 0.35 0.40 Fn 040 MOD 16 2.31 4.34 0.530 LL/Vc1 10 -° -= 0°, 100, 20°, 30°, Fn Fn Fn Fn 0.30, 0.36 036 0.36 Fn 0.40 JDEL 28 675 699 - 0.546 LL/Vcht3 o 1.0 2.0 (F5/q S)2 * io calculations o s A D measurements o 1_o20
(F/q sc)2 * iooak hier dezelfde variabelen een goede schatting mogelijk maken, zie Figuur 7. - 5 Q 3 ÇJ 4 i o
-8-o 5 lo B degrees calculations o A D measurements 5 lo B degreesFiguur 7: Gemeten en berekende dwarskracht als funktie van de drifthoek.
Een opmerkelijk verschil tussen de modellen van de eerste reeks (1
- 22) en die welke afgeleid zijn van het 2e modelonderzoek
(23-39) is het verlies van dwarsstabiliteit bij het varen met helling,
als gevolg van verstoring van het vrije wateroppervlak. Bij de
meer platte vormen van de tweede reeks kan dat verlies in extreme gevallen tot meer dan 3O van de hydrostatische stabiliteit
De resultaten van deze analyse zijn door Versluis verwerkt in een zgn. Velocity Prediction Program, waarmee een zeer grote range van zeiljacht ontwerpen bestreken kan worden.
Tot dusver gelden dit soort snelheidspredicties voor vlak water: de invloed van zeegolven is daarbij niet in rekening gebracht. In
principe zou de handicap voor zeilwedstrijden in golvend water
gecorrigeerd moeten worden voor de extra weerstand in golven. Het. is voor de beschouwde systematische serie gebleken dat die extra weerstand in hoofdzaak afhangt van de lengte-deplacement
verhou-ding LWL/VcV3 en van de langstraagheidsstraal van het jacht.
Dat volgde uit een berekening voor 8 modellen uit de serie met
grote verschillen in vormparameters en langstraagheidsstralen 0.23, 0.27 en 0.31 LWL.
Verondersteld is dat de golfrichting samenvalt met de ware wind-richting.
Voor een viertal ware wind- en golfrichtingen ( = 100e, 115°,
125°, 135°) is de weerstandstoename overdrachtsfunktie berekend voor een snelheidsrange Fn < 0.15 - 0.60.
Tenslotte is de extra weerstand in een Bretschneider golf spectrum berekend met H113 = 1 m en T1' = 2, 3, 4, 5 en 6 seconden voor een waterlijn lengte LWL = 10 meter.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de weerstandstoename RAW met redelijke benadering in hoofdzaak afhangt van het product:
yc1/3 k
*
LWL LWL
In Figuur 8 is als voorbeeld voor Fn = 0.35 en T1 = 2.97 de LWL
de dimensieloze weerstandstoename Rj = RAW/P LWLH/3 uitgezet op k
basis * voor = 100, 115, 125 en 135 graden.
LW LWL
De experimentele gegevens zijn goed te benaderen door:
k
Rwa(
c * YY)b LWL LWL met: a b graden 135 0.283 0.856 125 0.162 0.984 115 0.065 1.182 100 0.001 2.283De extra weerstand in golven is ook in deze analyse berekend met de methode die in [8] is gegeven.
Met de resultaten van deze berekeningen heeft Versluis de bestaan-de Velocity Prediction aangevuld met bestaan-de invloed van zeegolven op de weerstand en daarna op de snelheid van een jacht.
-9-Figuur 8. Toegevoegde weerstand in golven.
De extra invoer voor het computerprogramma is bijzonder beknopt
nl. de significante golfhoogte, de gemiddelde golfperiode en de langstraag-heidsstraal van het jacht.
Het is duidelijk dat bij een dergelijke berekening een reeks van sterk vereenvoudigde veronderstellingen wordt. gebruikt, maar het resultaat lijkt bruikbaar voor de onderlinge vergelijking van de merites van verschillende rompvormen en langsscheepse
gewichtsver-del ingen.
Uiteraard is het mogelijk orn voor elk jacht de weerstandstoename-karakteristiek in golven te berekenen, maar het is te betwijfelen of de veronderstelling die aan de berekening van het dynamisch ge-drag van schepen in golven ten grondsiag liggen veel detaillering toelaten als het gaat orn onderlinge vergelijking van prestaties.
Een voorbeeld van een polair diagram van een zeiljacht in vlak
water en in golven is gegeven in Figuur 9.
- lo -8 7 5 6 _____
* b-z
2 3 4 *10 14 780 POLAR DIAGRAM SYSSER 407 80 100 VIw - 10 KNOTS VIw - 20 KNoTS
Figuur 9: Snelheidspolairen van een jacht in vlakwater en in golven. (Golfspectrum H113 = 0.75 m, T = 3 sec.)
Referenties
[1 J Lap, A.J.W., "Verslag van weerstandsmetingen aan een model
van het wedstrijdjacht Zeevalk I",
Rapportno. 1, 1950, Lab. voor Scheepshydromechanica.
[2 1 Gerritsma, J., H. Visser en C.C.M. Schneiders, "Verslag
over weerstandsmetingen aan een drietal zeilbootmodellen", Rapportno. 5, 1951, Lab. voor Scheepshydromechanica.
[3 Gerritsma, J., "Course keeping qualities and motions in waves of a sailing yacht"' Proceedings of the Third AIAA Symposium of the Aero/Hydronautics of Sailing, Redoudo Beach, California, 1971.
[4 1 Beukelman, W., "Zeilprestaties van drie ontwerpen van een
eenheidsjacht", Rapportno. 342, Lab. van Scheepshydrome-chanica, 1972.
- 12
-taties van drie 10 m WL IOR jachten", Rapportno. 287, Lab. voor Scheepshydromechanica, 1970.
[6 1 Gerritsma, J. and G. Moeyes, "The seakeeping performance
and steering properties of sailing yachts"' Symposium Yacht Architecture, 1973, Amsterdam.
[7 1 Beukelman, W. and E.F. Bijlsma, "Description of a program
to calculate the beahviour of a ship in a seaway" (Trial), Report No. 383-M, Ship Hydromechanics Laboratory, 1973. [8 j Gerritsma, J. and W. Beukelman, "Analysis of the
resis-tance increase in waves of a fast cargo ship", Internatio-nal Shipbuilding Progress, 1972.
[9 Beukelman, W and A. Huyser, "Drag and side force measure-ments with a 1/6 scale model of the yacht Antiope", Report No. 395, Ship Hydromechanics Laboratory, 1974.
Huser, A., " Vergelijkende zeilprestaties voorspeld uit
metingen van een 1/6 en 1/3 schaal model van het 5.5 m jacht Antiope", Rapportno. 429, Lab. voor Scheepshydrome-chanica, 1975.
Bosch, J.J. v.d. and J.A. Pinkster, "Visualisation of the effect of some turbulence stimulators", Report No. 293, Ship Hydromechanics Laboratory, 1971
Beukelman, W. and J.A. Keuning, "The influence of fin keel sweepback on the performance of sailing yachts", Symposium Yacht Architecture, 1975, Amsterdam.
Gerritsma, J., C.C. Glansdorp and G. Moeyes, "Still water, seakeeping and steering performance of Columbia and
Valiant", Report No. 391, Ship Hydromechanics Lab., 1974. Maruo, H., "Prediction of hydrodynamic forces and moments
on ships in heaving and pitching by taking into account of the 3-dimensional effect", 15th International Towing tank Conference, 1978, Den Haag.
Versluis, A., "Computerprogramma voor het berekenen en tekenen van huidplaatuitslagen", Rapportno. 483, Laborato-rium voor Scheepshydromechanica, 1979.
Keuning, J.A. and A. Versluis, "Sail design and panel cal-culation", Symposium Yacht Architecture, 1986, Amsterdam. Gerritsma, J., "Beoordeling van de stabiliteit en het
zeilopperviak van sk tsjes", Rapportno. 426, Laboratorium voor Scheepshydromechanica, 1976.
Gerritsma, J., J.A. Keuning and R. Onnink, "Sailing Yacht performance in calm water and in waves", Symposium Yacht-architecture , 1992, Amsterdam.
HYDRODYNAMISCHE ASPECTEN MET BETREKKING TOT DE
S CHEEP S MANOEUVREERBAARHE IDDoor J.P. Hooft, MARIN
Wageningen.
i. INLEIDING
De samenwerking met tim Beukelman heeft voornamelijk
plaats gevonden op het gebied van de hydrodynamische
aspecten van de scheeps rnanoeuvreerbaarheid.
Dit onderwerp spreekt ons beiden zeer aan. Niet alleen
het technische aspect speelt daarbij
een rol. Ook de
politieke beladenheid van het onderwerp
vorrnt eenuitdaging: Van een schip mag nooit worden gezegd dat het
siecht bestuurbaar is. Zeifs niet als
na een ongeluk met
dat schip duidelijk is komen vast te staan dat
hetongeluk werd veroorzaakt door de siechte
manoeuvreerbaarheid van het desbetreffende schip.
In een recent artikel (zie Ref [lJ)
over de veiligheid op
zee merkte Wim Beukelman terecht op dat
er in de toekomst
toch eisen moeten worden geformuleerd
waaraan de
manoeuvreer eigenschappen van schepen zullen rnoeteri
voldoen. Echter tot op heden is het zeifs
voor de 1MO nag
steeds een te moeilijke zaak gebleken
orn zulke criteriate
kunnen
opstellen, laat staan orn ze te kunnen
voorschri jven.
Slechts bij hoge uitzondering zal
men aandacht besteden
aan de manoeuvreerbaarheid van een schip. In de afgelopen
jaren is dat bijvoorbeeld gebeurd
met korte volle schepen
met een geveegd achterschip. Het is daarbij
voorgekornendat de manoeuvreerbaarheid
van het reeds gebouwde schip
duidelijk onvoldoende was
voor de rederij die het schip
zou afnemen. Dat de manoeuvreerbaarheid onvoldoende
was,bleek onder andere uit de resultaten
van de lo/lo zig-zag
manoeuvre. Hierbij wordt het schip gedraaid door
eenroeruitsiag van 1O. Nadat
een koersverandering van lO
is bereikt wordt lO
tegenroer gegeven. In dit geval
draaide het schip nog 7Q0 door voordat
haar draaisnelheid
stopte en zij terugdraaide naar haar oorspronkelijke
koers.
0m te voorkomen dat de manoeuvreerbaarheid van een schip
zal teleurstellen moet men al tijdens het ontwerp een
voorspelling kunnen maken van de mogelijke manoeuvres
welke met het schip kunnen worden uitgevoerd. Hiervoor
zijn verschillende methodes beschikbaar zoals:
*
Beoordeling aan de hand van de manoeuvreer
eigenschappen van bestaande vergelijkings schepen.
*
Bepaling van de manoeuvreerbaarheid van het te
antwerpen schip door middel van vrijvarende model
proeven.
*
Bepaling van de manoeuvreerbaarheid van het te
ontwerpen schip door middel van computer simulaties.
Wim Beukelman heeft een grote bijdrage geleverd aan de
ontwikkeling van deze laatste methode zoals onder andere
is te vinden in referentie [2]
.Toepassing van deze
methode door hem is onder andere te vinden in referentie
3
Bij de toepassing van computer simulaties wordt gebruik
gemaakt van wiskundige beschrijvingen van alle relevante
hydrodynamische krachten die op een schip werken. Van
deze formules wordt een computer programma gemaakt
waarmee dan de scheeps manoeuvres kunnen worden berekend
(gesimuleerd) aan de hand van de ingestelde roerhoek, het
schroeftoerental en de vaaromstandigheden.
De benodigde kennis omtrent de hydrodynamische krachten
kan voor een bepaald schip worden verkregen door middel
van gefixeerde modelproeven. Hierbij wordt het model een
vastgestelde beweging opgedrongen. Tijdens deze
bewegingen worden dan de uitwendige krachten op het model
gemeten.
In het stadium van het voorontwerp zijn meestal nog geen
modeiproeven uitgevoerd. Voor de toepassing van computer
simulaties zullen dan de hydrodynamische coefficienten op
een andere manier moeten worden bepaald. Nag steeds is
het niet mogelijk orn de manoeuvreer coefficienten te
bepalen met behuip van theoretische berekeningen, hoewel
grote vorderingen op dit gebied worden gemaakt. Daarom
zijn er empirische beschrijvingen ontwikkeld waarmee in
de voorontwerp fase de rnanoeuvreer coefficienten kunnen
afmetingen; zie onder andere referenties [4] en [5]
In de empirische methoden kunnen de lineaire
hydrodynamische coefficienten redelijk nauwkeurig worden
voorspeld aan de hand van slechts enkele parameters van
de scheeps afmetingen. Men kan twee verkiaringen
aanvoeren waarom met deze methode zo'n hoge
nauwkeurigheid kan worden bereikt:
De lineaire hydrodynamische coefficienten zijn zeer
waarschijnlijk tamelijk onafhankelijk van
plaatselijke vorm variaties van het schip, zoals bij
het voor- of achterschip.
De lineaire coefficienten zijn al voor een groot
aantal schepen bepaald door middel van modeiproeven.
Men kan dus met een grote betrouwbaarheid een
nauwkeurige relatie leggen tussen de manoeuvreer
coefficienten enerzijds en de scheeps afmetingen
anderzijds.
In tegenstelling tot de lineaire coefficienten blijken de
niet-lineaire hydrodynamische eigenschappen slechts
globaal te kunnen worden afgeschat. Dit aspect is
zeeronbevredigend omdat de niet-lineaire coefficienten
vangrote invloed zijn op de manoeuvreer eigenschappen in
relatief scherpe bochten. Voor dit ongunstige resultaat
kunnen de volgende verkiaringen worden aangevoerd:
De niet-lineaire hydrodynamische coefficienten zijn
gevoelig voor de lokale vormfactoren. Dit betekent dat
een veel groter aantal verschillende scheepsvormen
moet zijn onderzocht.
Slechts voor een beperkt aantal schepen zijn model
proeven uitgevoerd ter bepaling van de niet-lineaire
coefficienten. Dit betekent dat slechts
een beperkte
betrouwbaarheid is bereikt in de beschrijving
van deniet-lineaire coefficienten als functie van de scheeps
afmetingen.
In de meeste publikaties worden alleen de afgeleide
coefficienten vermeld zonder de resultaten
van deproeven. Sommige auteurs beschrijven dan de
niet-lineaire bijdragen door middel van kwadratische
coefficienten terwijl anderen dit doen door middel
vanderde machts termen. Als gevolg hiervan wordt
hetgebruik van de gepresenteerde coefficienten minder
waardevol omdat men moeilijk de niet-lineaire
coefficienten van de ene scheepsvorm kan vergelijken
met die van een andere scheepsvorm indien de machten
van de niet-lineaire componenten verschillen.
Op grond van de bovenstaande beschouwingen is men tot de
conclusie gekornen dat de niet-lineaire componenten beter
beschreven zouden kunnen worden door middel van lokale
niet-lineaire dwarskracht coefficienten in plaats van de
totale niet-lineaire dwarskracht component op het gehele
schip. Deze lokale componenten worden gedefinieerd door
de lokale dwars-weerstands coefficienten Cd. In
bijvoorbeeld referentie [6] werd dit idee besproken
zonder dat proefondervindelijke gegevens bekend waren uit
metingen aan een gesegmenteerd model.
In referenties [7] en [8] werden de resultaten gegeven
van dwarskracht metingen aan een gesegmenteerd model. Tot
nu toe heeft Wim Beukelman het meest uitgebreide proeven
programma uitgevoerd ter bepaling van de dwarskrachten op
een gesegmenteerd model. De resultaten van dit onderzoek
zijn gepubliceerd in referenties [9],
[10] en [11]2. DE DWARSKRACHT
IN REACTIE OP EEN DWARSBEWEGING
De manoeuvres die een schip uitvoert kunnen worden
beschreven door de volgende drie bewegings componenten
welke gedurende het verloop van de manoeuvre veranderen:
u: De snelheid van het scheeps zwaartepunt in het
langsscheepse symmetrie vlak; positief naar voren.
V:
De snelheid van het scheeps zwaartepunt dwars op het
langsscheepse symmetrie viak; positief naar
stuurboord.
r: De draaisnelheid van het schip orn haar vertikale as;
positief als de boeg naar stuurboord draait.
De combinatie van de dwarssnelheid y in het zwaartepunt
met de giersnelheid r leidt ertoe dat de lokale
dwarssrielheid v(x) varieert over de lengte van het schip
volgens:
ye
Figuur 2.1 Definitie van het scheepsvaste assenstelsel
Als het schip over stuurboord draait dan zal gewoonlijk
daarbij een negatieve dwarssnelheid optreden. Daardoor
zal (zie vergelijking 2.1) de lokale dwarssnelheid
ergensop het voorschip (x>O) nul worden. In het algemeen lijkt
het daarom of het schip draait orn een punt bij de boeg.
De dwarssnelheid van het achterschip v(x<O) zal
daarentegen tamelijk groot kunnen worden ten opzichte
vande langssnelheid u van het schip.
Als gevolg van de voorgaande beschouwingen zal het
duidelijk zijn dat de gevolgen van de hydrodynamische
dwarskracht op de boeg niet zo belangrijk zullen zijn als
die van de dwarskracht in reactie op de beweging van het
achters chip.
Eerst wordt nu de dwarskracht geanalyseerd als functie
van alleen de dwarssnelheid y terwiji de draaisnelheid r
buiten beschouwing wordt gelaten. Men gebruikt dan
rneestal de volgende beschrijving:
Y(v) -Y*u*v+Y*v*/v/
(2.2)Of op een dirnensieloze manier:
y()'=y*cos() *sjn() +Yp*sin() */sjn()/
(2.3)waarbij de dwarskracht dirnensieloos kan worden
gemaaktdoor te delen door O.5pLTtJ2 terwiji de dwarssnelheid
y isvervangen door de drifthoek
3die wordt gedefinieerd
door:
xe (aard vast)
13
=arcsin(v/U)
(2.4)waarin U de absolute sneiheid van het schip is:
U (u +
y2)05
(2.5)Aangetoond kan worden dat in vergelijking (2.2) de
lineaire term moet worden beschreven door de
langsscheepse snelheids component u en niet door de
absolute snelheid U.
Als men de lokale dwarskracht Y(v) heeft gemeten
op elk
van de N segmenten waarin het model is opgedeeld dan
wordt de totale dwarskracht Y(v) in vergelijking (2.2)
bepaald door een sommatie van alle N lokale
dwarskrachten:
Y(v) =Y(v)
(2.6)terwijl het totale moment orn de vertikale as door het
zwaartepunt wordt bepaald door:
N(v) -(x*Y(v))
(2.7)waarin x
de afstand is van het midden van elk segment
tot aan het scheeps zwaartepunt.
Voor een verdere analyse wordt gebruik gernaakt van de
dirnensieloos gernaakte lokale dwarskracht Y()'
op elk
van de segmenten:
Y(13)'=Y(v)/(O.5p1tU2)
(2.8)waarin l
de lengte van het n-de segment is
en t, degemiddelde diepgang ervan terwijl U de absolute
snelheid
van het model is
Men beschrijft nu, overeenkomstig vergelijking (2.3),
dedirnensieloze lokale dwarskracht
Y(13)'
door middel van
een lineaire coefficient Cy en een niet-lineaire
coefficient Cd:
Yn(P)'=CYr2*COS(P)*SIfl(ui) -Cd*sin()*/sin(3)/ (2.9)
waarin de lineaire coefficient Cy overeenkomt met de
afgeleide Y1' en de weerstandscoefficient Cd met -Y'
Men beschouwt nu een richtings onafhankelijke
liftcoefficient Cl(n) die overeenkomt met de
dimensieloze afgeleide van de lift welke loodrecht staat
op de totale sneiheid U zodat:
Cy
-CL (n) *cos (Í3)
(2.10)Vergelijking (2.9) wordt dan:
Y(f3)"= -C1(n)*cos(13)2*sin(1) -Cd*sin()
*/sin(13)/
(2.11)
Y2(Ç3)'
Todd 70 model;
Lpp/T = 17.50; zero trim.
2nd segment from astern; Fn = 0.15.
0.02-+
0.01
-+
+Figuur 2.2 Voorbeeld van de gemeten dwarskrachten
op eensegment als functie van de drifthoek
3.
In de beschrijving volgens vergelijking (2.11)
wordt
ervan uitgegaan dat de liftcoefficient Cl(n)
onafhankelijk is van de drifthoek
.Dit betekent dat men
aanneernt dat de weerstandscoefficient Cd wel afhankelijk
is van de drifthoek
3.
Deze consequentie is ornverschillende redenen aannemelijk. Zowel de
-0.01- -0.02--I
0--
- I 5 I 10 I 15 + 20 +liftcoefficient als de weerstandscoefficient varieren
over de lengte van het schip.
Voor elk segment wordt de liftcoefficient Cip(n) geschat
uit de metingen bij kleine drifthoeken 13. Met deze waarde
wordt voor elk segment de weerstandscoefficient Cd(13)
bepaald uit de metingen bij grotere drifthoeken
13:d
_Y(rJ)/_C1(n)*cos(13)2*sin(p)
(2.12)C ()
sin()*/sin()/
De meetresultaten in het voorbeeld, dat in figuur 2.2 is
gegeven, leiden tot de volgende resultaten:
3. DE VERDELING VAN DE LIFTCOEFFICIENT Cl OVER DE LENGTE
VAN }IET SCHIP
Volgens de theorie van Jones (zie referenties [11],
[12]en [13]) wordt de lokale lift per strekkende meter over
de scheepsiengte bepaald door:
= v*u*my
(3.1)
waarin rn,1 de toegevoegde massa per lengte eenheid is
dwars op het schip en
Ede afstand van de beschouwde
dwarsdoorsnede vanaf de voorloodlijn. Verder geldt voor
de afgeleiden:
= dL/de
en
= dm,/d
(3.2)
Todd 70 model (7 segments); Lpp/T=17.50; zero trim;
2nd segment from astern:
Fn=0.15
drift angle
f3(in degrees)
Measured
dimensionless
lat. force Y2'
Drag coeff. Cd2
with
C1(2)=-0.287
4+0.01478
1.057 8+0.01906
1.038
12+0.00806
1.134 16-0.00398
1.015 20-0.02001
0.912De liftkracht op het segment tussen
E en (waarbijhet dichtste bij de voorloodlijn ugt) bedraagt
naintegratie van L
in vergelijking (3.1):
L =
v*u*fmd
= v*u* (m() -m())
(3.3)
waaruit theoretisch voigt dat in een ideale vioeistof de
totale lift op het schip nul zou zijn omdat zowel bij de
boeg als bij het hek de toegevoegde massa m per lengte
eenheid nui is.
In de tabellen i en 2 zijn de lineaire componenten van de
dimensieloze dwarskrachten Cl(n) op de 7 segmenten
gegeven zoals die zijn afgeleid uit de metingen. In deze
tabellen zijn oak de theoretische resultaten
gepresenteerd. De vergeiijking tussen gemeten en
berekende resultaten laat een goede overeenkomst zien
voor de segmenten voor het midschip en grote afwijkingen,
tussen theorie en metingen voor de segmenten achter het
mids chip.Men kan met behuip van vergelijking (3.3) de theoretische
resultaten ook op een andere manier met de metingen
vergelijken. Hiertoe bepaalt men uit de metingen het
verloop van de m(E) door somrnatie van de lineaire
componenten van de dwarskracht Ye,,. per segment:
m((n))
=m((n-i)) +Y(n)
(3.4)
waarbij op de voorloodiijn my gelijk is aan nul. De aldus
verkregen waarden van de toegevoegde massa
my perstrekkende meter zijn uitgezet in de figuren
3.1
en3.2
in vergelijking met de theoretische waarden
van my. Deresultaten in deze figuren tonen nogmaals op welke wijze
de berekeningen afwijken van de metingen.
Door toepassing van een empirisch afgeleide correctieterm
op de theoretisch berekende toegevoegde massaverdeling
myis het nu mogelijk orn de lineaire component van de
dwarskracht verdeling over de lengte van het schip
tamelijk nauwkeurig te voorspellen.
Volgens vergelijking (3.3) wordt de totale lineaire
component van de dwarskracht bepaald door de achterste
waarde van de toegevoegde massa m() per strekkende
meter, die dus proefondervindelijk niet nul blijkt te
zijn zoals voigt uit de resultaten in figuren 3.1
en 3.2.Het totale giermoment op het schip voigt uit:
N v*u*
f (O. 5Lpp-) *md
FPP
APP
=vu*[-m() *Lpp/2 + fm()d]
(3.5)
FPp
4. DE VERDELING VAN DE DARSKRACHT COEFFICIENT Cd(f3) OVER
DE LENGTE VAN HET SCHIP
Nadat voor elk segment nr. n de iiftcoefficient C1(n)
bekend is, wordt met behuip van vergelijking (2.12) elke
dwarskracht coefficient Cd(l3) bepaald als functie van de
drifthoek
13.In figuur 4.1 zijn voor enkele condities de
aldus experimenteel verkregen resultaten weergegeven. Bu
de resultaten in figuur 4.1 kan men onder andere de
volgende opmerkingen maken.
Bij het eerste segment achter de voorloodlijn wordt
eendwarskracht coefficient gevonden die hoogst
waarschijnlijk wordt bepaald door de boeggolf
en dus
afhankelijk is van de voorwaartse sneiheid; zie ook
referentie [8]
Afgezien van de dwarskracht coefficient op het voorste
segment zal de waarde van Cd over de scheepslengte bij
kleine invaishoeken
13
vanaf het voarschip toenemen
toteen maximum waarde en daarna iets afvlakken. Voor grate
drifthoeken (d.w.z. bijna dwarsuit varend:
13is ca
9Q0)wordt het verloop van Cd over de lengte echter alleen
afhankelijk van de scheepsvorm en niet meer van de
aanstroomrichting van het water; zie figuur 4.2.
De waarde van Cd bij toenemende invalshoek
13 zalveranderen van de waarde voor kleine invaishoeken
(13-O)naar de waarde voor dwarsuit varend
(13=900)
.Daarom wordt
Cd(J3) bij een willekeurige invalshoek
f3en de waarde van
Cd(90) bij 900. Hiertoe bepaalt men de coefficient
°cdvolgens de volgende definitie:
CcdCd(P)/Cd(1390)
(4.1)
Met behulp van de resultaten in figuur 4.1. en 4.2 vindt
men aldus een dwarskracht correctiecoefficient CCd voor
het geli jklastige Todd 70 model zoals is uitgezet in
figuur 4.3. Deze correctie coefficient CCd(n,f3) is
afhankelijk van de plaats van het schip en van de
invalshoek
f3.Uit de resultaten in figuur 4.3 blijkt dat de
experimenteel bepaalde dwarskracht correctiecoefficienten
CCd(n,13) voor een bepaald segment en invaishoek niet
afhankelijk zijn van het scheepstype. Dit resultaat wordt
bevestigd door de experimenteel gevonden waarden van Ccd
voor de getrimde condities. Dit resultaat is tevens
bevestigd door de experimenteel gevonden waarden voor een
tanker (zeer vol schip) en een container schip (tamelijk
slank schip); zie referentie [8]
Verder blijkt uit de gegevens in figuur 4.3 dat het
scheeps onafhankelijke verloop van CCd(f3) over de
scheepslengte naar voren schuift bij toenenemende grootte
van de invaishoek
13. Ccd : 90 sN
/ / /\
\
N
\
s.. S.. S... 7 0 APP 0.5Figuur 4.4 Principe waarop het verloop
van CCd naar voren
schuift bij groter wordende drifthoek
FPP
Men kan ervan uitgaan dat de staart van het verloop (dus
achter het schip voor kleine drifthoeken) de waarde i
aanneemt. Bij het opschuiven van het CCd-verloop naar
voren bij toenemende waarde van 3 vindt men dan dat bij
p3=90° de waarde van Ccd over de hele lengte
van het schip
gelijk is aan 1; zie de principe schets in figuur 4.4.
5. SAMENVATTING VAN DE KRACHTEN OP EEN MANOEUVREREND
SCHIP
In de voorgaande hoofdstukken is een beschrijving
gegeven
van de dwarskracht en het giermoment op de scheepsromp in
reactie op een combinatie van langs-- en dwarssnelheid
van
het schip.
Op dezelfde wijze kan men de dwarskracht en het
giermoment bepalen in reactie op een combinatie
van
voorwaartse- en draaisnelheid. Hiertoe moeten metingen
worden uitgevoerd aan een gesegrnenteerd model dat onder
een roterende arm wordt gesleept; zie referentie {8]
Indien een willekeurige manoeuvre moet worden voorspeld
zou men de dwarskracht verdeling op de romp moeten kennen
in reactie op een willekeurige coimbinatie
van langs-,
dwars- en draaisnelheid zoals volgt uit de beschrijving
in hoofdstuk 2. In principe kan deze kennis worden
verkregen uit metingen aan een gesegmenteerd model dat
onder een drifthoek wordt gesleept aan
een roterende arm.
Resultaten van dit soort proeven zijn echter
nog nooit
vermeld.
Met behulp van bovenstaande beschrijvingen kan
een
empirische methode worden ontwikkeld
voor de voorspelling
van de dwarskracht en het giermoment op de scheepsromp in
reactie op de drie snelheidscomponenten van het schip
tijdens een willekeurige manoeuvre.
Tijdens het verloop van de manoeuvre werken oak andere
hydrodynamische krachten op het schip zoals:
*
de traagheidskrachten op de romp in reactie
op de
versnell±ngen van de verschillende bewegings
component en,
*
de schroefkrachten als functie
van de scheeps
*
de door de stuurmiddelen (roeren, thrusters e.d.)
opgewekte krachten als functie van de lokale
stromingen rond de stuurmiddelen.
Over deze laatste aspecten is al zoveel bekend dat
voor
de voorspelling ervan betrouwbare empirische methoden
beschikbaar zijn.
Indien nu alle hydrodynamische krachten voor een
willekeurige scheepsvorm zijn beschreven in
een computer
simulatieprograrnnia, dan kan men in een vroeg stadium
van
het ontwerp al een voorspelling maken van de wijze
waarop
het schip bestuurd zou kunnen worden. Met de resultaten
uit dergelijke computer sirnulaties kan dan worden
nagegaan in hoeverre de scheeps rnanoeuvreereigenschappen
aan de verwachtingen zullen voldoen.
6. NAWOORD
13
1k heb een indruk willen geven van de onderwerpen
waarover Wim Beukelrnan en ik van gedachten hebben
gewisseld. Het was altijd erg stimulerend dat hij
irigeburgerde ideeen in twijfel durfde trekken
orn zo aan
nieuwe ontwikkelingen te kunnen werken.
Zijn bescheidenheid wordt wel het duidelijkst
gekarakteriseerd door het feit dat hij
oog had voor de
betrekkelijke waarde van onze kennis over de natuur: Hij
was echt niet verbaasd als de voorspellingen op grond van
bestaande theorieen niet klopten met de resultaten
van
met ingen!
Literatuur
i Beukelman, W., "Hydromechanic aspects of marine
safety", Ship Hydromechanics Laboratory, Deift
University of Technology, 1992.
2 Gerritsma, J., Beukelman, W. en Glansdorp, C.C.,
"The effects of beam on the hydrodynamic
characteristics of ship hulls", Tenth Symposium on
Naval Hydrodynamics, Cambridge Mass., 1974.
3 Beukelman, W., "The influence of trim on the
directional stability of a Ro-Ro ship in shallow
water", Ship Hydromechanics Laboratory, Deift
University of Technology, Report No. 854-E, 1990 and
presented at the Symposium about the "Safety of Ro-Ro
ships", Deift University of Technology, 1990.
4 moue, S. et al, "A practical calculation method of
ship manoeuvring motion", International Shipbuilding
Progress, Vol. 28, 1981.
5 Kijima, K. et al, "On a numerical simulation for
predicting of ship manoeuvring performance", 19th
ITTC, Madrid, 1990.
6 Sharrna, S.D. and Zimmerman, B., "Schrägschlep- und
Drehversuche in Vier Quadranten", Schiff und
Hafen/Kommandobrücke, Vol 10,
1981 and 9, 1982.7 Burcher, R.K.,Developments in ship rnanoeuvrability",
Journal of the Royal Institute of Naval Architects,
Vol.114, 1972.
8 Matsumoto, N. and Suemitsu, K., "Hydrodynamic force
acting on a hull in manoeuvring motion", Journal of
the Kansai Society of Naval Architects, Japan No 190,
Sept. 1983.
9 Beukelman, W., "Longitudinal distribution of drift
forces for a ship model", Ship Hydromechanics
Laboratory, Deift University of Technology, Report No.
810, 1988.
10 Beukelman, W., "Cross flow drag on a segmented model",
Fourth International Symposium on Practical Design of
Ships and Mobile Units PRADS, Varna Bulgaria, 1989.
15
11 Gerritsma, J. en Beukelman, W.,
" The longitudinal
distribution of low frequency hydrodynamic derivatives
for lateral motions in shallow water", Ship
Hydromechanics Laboratory, Delft University of
Technology, Report No. 562, 1983.
12 Jones, R.T., "Properties of low-aspect ratio pointed
wings at speeds below and above the speed of sound",
NACA Report No. 835, 1946.
13 Fedyayevsky, K.K. and Sobolev, G.V., "Control and
stability in ship design", Translation of U.S. Dept of
Commerce, Washington D.C., 1964.
lateral force component (in a dimensionless form)
on each of the 7 segments of a model of the Todd
70 series. No trim. Fn=0.15.
Tabel 2 Comparison between measured and calculated linear
lateral force component (in a dimensionless form)
on each of the 7 segments of a model of the Todd
70 series. Lpp/T=17.50. Fn=0.15.
Lpp/T=22.81
Lpp/T=17.50
Lpp/T=14.20
Segment
Nr °Lmeas. 0Lcaic. CLmeas.
CL calc. meas. CL calo. 1+1.233 +1.134
+1.387
+1.440+1.577
+1.655 2+0.301
+0.312+0.401
+0.370+0.487
+0.487 3+0.172 +0.115
+0.186
+0.142+0.215
+0.176 4 0 -0.009-0.040
-0.003
0 -0.001 5-0.199 -0.259
-0.215
-0.299
-0.242
-0.329 6 -0.172 -0.437-0.287
-0.606
-0.356
-0.722 7 +0.284 -0.944+0.143
-0.934+0.072
-1.109trim=-3.46°
zero trim
trim=+3.4°
Segment
Nr CL meas, CL calo, CL meas. CL calc. CL meas. calc. 1 +1.577 +1.730+1.387
+1.440+1.090
+1.034 2 +0.158 +0.125+0.401
+0.370
+0.659
+0.756 3-0.229 -0.352
+0.186
+0.142
+0.602 +0.680 4-0.373 -0.559
-0.040
-0.003
+0.502
+0.548 5-0.573 -0.826
-0.215
-0.299
+0.201
+0.179 6 -0.502 -0.762-0.287
-0.606
0 -0.324 7 -0.401 -0.742+0.143
-0.934
+0.244
-1.197APP 08 0.6 04 0.2 60 40 20 O FPP
Figuur 3.1 Vergelijking van de berekende toegevoegde
massa my per strekkende meter met de
waarden die uit de metingen zijn afgeleid.
De resultaten gelden voor een Todd 70
model zonder trim bij
een snelheid
overeenkornend met Fn=0.15. / /;," 4/' --.--- ---,,. \.
.
_//
/
/-
./
.///
1'N
N
¡ / / ---\ -' calculated measured LPP/T 22.81 ---H--- -LPP/T = 17.50 -.--..-LPP/T = 14.20APP 08 0.6 04 LPP/T = 17.50 tr--0.2 60 40
20
0
FPPFiguur 3.2 Vergelijking van de berekende toegevoegde
massa my per strekkende meter met de
waarden die uit de metingen zijn afgeleid.
De resultaten gelden voor een Todd 70
model Lpp/T=17.50 bij
een snelheid
overeenkomend met Fn=0.15.
IsN
/1TNJ
/
/
/
/
/
\
\
1'
/
S S/
/
/
/
\\\
\\
\\
r =
/
5//'
/
\\
5/z
--, T = -3.4°\
-'S' N N1.0 80.6 1.4 0.2 -0. APP 1.4 1.0 80.6 0.2 -0.2 APP ß = 16° En LPP/T = 22.81 O LPP/T = 17.50 LPP/T - 14.20 ß = 12° 1.4 1.0 Q
o
0.6 0.2 -0.2 APP 1.4 1.0 Q 0.6 0.2 -0.2 APP ß = 20° 0.5 EFiguur 4.1 Verdeling van de dwarskracht coefficient
Cd over de lengte
van het schip, bepaald
uit de proeven met een zevendelig Todd 70
model zonder trim bij
een sneiheid
overeenkomend met Fn=0.15.
FPP £ o A (n o o (n Q £ (n o (n o £ (n A o £ o o A o A o A o o £ A O o A (n L o o o o o o o O A A C A o EJ O o o a ç, o L o O o o 2 05 FPP E 05 FPP E FPP 05 E1.6 1.2
o
o.
0.4 o TANKER 0.0 APP 08 0.6 04 0.2 FPPFiguur 4.2 Verdeling van de dwarskracht coefficient
Cd over de lengte van het schip als gevoig
van een dwarssnelheid (u=iJ;
I39O0)
. Deproeven zijn uitgevoerd met een tiendelig
model; zie referentie [8]
D o tJ o o o o o o o D o O O D o
ß = 8° 1.4 1.0 0.2 -0.2 APP W LPP/T = 22.81 O LPP/T = 17.50 LPP/T 14.20 o 0.6 1.4 = 12° 1.0 0.2 -0.2 APP 1.0 0 0.6 0.2 -0. APP ß = 20° 0.5 E 0.5 E FPP FPP
Figuur 4.3 Verdeling van de correctieterm °Cd van de
dwarskracht coefficient Cd over de lengte
van het schip, bepaald uit de proeven met
een zevendelig Todd 70 model zorider trim
bij een sneiheid overeerikomend met Fn=O.15
cn £ o A A o ri A A D o L o D D o A a o £ A O a D ri A o D L oI
D a al L o A 2 o o O A -0.2 APP 0.6 FPP E ß = 16° 05 FPP E 1.0 0.2Hydrodynamische Inzichten toepassen in het Scheepsonterp
door: J.JBlok
M(RIN-Wageningen
Voordracht gehouden in Deift op 23 oktober 1992 ter gelegenheid van bet afscheid van W.Beukeiman van de Technische Universiteit
te Deift.
Model van een snel fregat in golven
Vooroord
Het gedrag van een varend schip in golven is van alle dynamische verschijnselen ellicht één van de rnoeilijkste orn te begriipen en daardoor én van de de boeiendste orn te onderzoeken. Wïm heeft zijn arbeidzame iaren aan dit onderzoek gewiid, en biigedragen aan het verbeteren van schepen. In dit vakgebied hebben ii bu diverse gelegenheden met elkaar samengeerkt en
veelvuldig van gedachten geisseld. Dit verhaal gaat over én van de ondererpen van ons beider interesse.
1. Introductie
Een varend schip ondervindt een weerstandskracht tengevolge van het langsstromen van twee fluida, het water en de lucht. Deze weerstanden worden gewoonlijk gescheiden beschouwd en zander jets
af te willen doen aan het effect van luchtweerstand ( o.a. ten
gevolge van wind ) beperken wij ons hier tot het water.
Historisch gezien is het een praktische aanpak gebleken orn de
weerstand door het water op te splitsen in een weerstand ten
gevolge van de strorning rond het schip in viak water plus extra weerstanden ten gevolge van een reeks effecten welke aan
ver-schillende oorzaken worden toegeschreven.
Deze extra weerstand opwekkende effecten die bovenop de kaim water weerstand worden geteld zijn zoal:
-het niet glad zijn van het water oppervlak ( golven ),
-een verandering in de stand/ligging van het schip ( trim,
slagzij, drifthoek
-de weerstand van aanhangsels ( roer, propellerstruts, kimkielen,
scheggen, vinnen, sonardome, koelwater inlaat openingen ), -de invloed van de bodem.
Het wordt meestal aangenomen dat de hieruit resulterende weer-stand vergrotingen bij elkaar opgeteld magen worden, ander verwaarlozing van alle interacties.
Bu een echt schip op zee ziin alle weerstandscomponenten in
zekere mate aanwezig en het is niet mogeliik orn door middel van metingen hun invloed apart te bepalen. Daarom neemt men zijn
toevlucht tot modeiproeven omdat deze wel de mogeìiikheid bieden orn deze weerstands-effecten, of aithans een aantal van deze, te
scheiden en apart te bestuderen.
De relatie tussen de abservaties en metingen op modelschaal en de fysica op ware grootte wordt meestal aangeduidt met de schaal-factor en is een object van voortdurende zorg en aandacht. Op
dit gebied hanteert men zekere gevestigde procedures weike wijde toepassing hebben gevonden, misschien meer uit praktische overwe-gingen en internationale afspraak dan am fundamentele redenen.
De figuur 2 hieronder toont een typische opsplitsing van de stuwkrachtscomponenten voor een grote tanker ( VLCC ) varend in
ballast, geanalyseerd van een ware grootte meetreis.
TOTAL THRUST
Total thrust asured
Calm water thrust measured (and corrected)
Added thrust due to ind
Added thrust due to waves
Added thrust due to drift angle
Trial No.: 3 1E TOTAL CALM WI ND WAVES DRIFT
Fig.. 2: Totale stukracht van een tanker, opgesplitst in
componen ten
Error band on predicted total thrust
I
ERROR5 7 8 10 12
Wij zullen hier een aantal aspecten bespreken van de extra eerstand elke een schip ondervindt ten gevolge van de golven. Deze iordt veelal aangeduid met de term toegevoegde eerstand ten gevolge van golven of korteg 'toegevoegde weerstand' , de term die wij zullen gebruiken. Wij ziin hierbij uitsluitend geinteresseerd in de gemiddelde waarde van de toegevoegde
eerstand omdat deze de gemiddelde snelheid doet afnemen.
Dat deze toegevoegde eerstand aanzienliik kan ziin toont Figuur 3 voor een grote tanker en een fregat.
Het zal duidelijk zijn dat een zeer groot en langzaam schip anders op de zee reageert dan een klein en zeer snel vaartuig.
* 1o KN loo TANK ER L:300 m
AT
Fig. 3: Toegevoegde weerstand in golven afhankeliik van de zeetoestand voor een tanker en een fregat.
4
*10
kN 10 FR GATE L: 120m 5 SEA 5 SEA STATE STAT EDe eigenschappen van de golven blijken van grote invioed op de
toegevoegde weerstand . Hierbij moeten wii de golven kenschetsen
naar karakter-istieke hoogte, lengte, periode, en richting, weike alle van even grote invloed ziin. Tevens toont een enkele bilk op
de zee dat bet goifbeeld hoogst onregeimatig is zodat wij ook
deze onregelmatigheid in onze overwegingen moeten betrekken.
Tevens bestaan er zekere relaties tussen de golfkarakteristieken, zo lopen lange golven sneller dan korte golven, en ook schijnen de hogere golven tevens langer te ziin.
De hoogte van de golven bliikt van grote invloed op de
toegevoegde weerstand., zo sterk zeifs dat we hier meestal met
goede benadering een kwadratisch verband aannemen. Bu twee maal
zo hoge golven vindt men dan een vierkeer zo grote toegevoegde weerstand. Deze tweede macht kan in de praktijk varieren van 1..
tot 2.4, maar we omarmen de macht 2 omdat die de berekeningen zoveel eenvoudiger maakt.
De lengte van de golven is eveneens van sterke invloed op de
toegevoegde weerstand - Deze lengte moeten wij, evenaïs de
hoogte trouwens, zien in relatie tot de karakteristieke
afmetin-gen van het schip. Voor golven die recht van voren komen is de
scheepsiengte de maatgevende grootte, voor goiven welke dwars inkomen moet in eerste instantie de scheepsbreedte beschouwd worden. Non-dimensional Added Resistance RAW
ipga2 B2
2 LFig. 4: Overdrachtsfunctie van de toegevoegde weerstand in gol ven
5
Wave Heading : head seas
Speed : Fn 0.20
Wave
F r e que n cy
Wave Length
De periode van de golven is een grootheid die in samenhang met de golfiengte moet worden beschouNd omdat hij daar onverbrekelijk mee verbonden is. Hoe langer de golf, hoe langer ook de periode.
De invloeden van hoogte, lengte en periode van de golven kan
worden samengevat zoals in Figuur 4.
De richting van de golven is mede bepalend voor de toegevoegde veerstand
ls de golven recht of schuin van voren inkomen en ook nog een lengte hebben elke redelijk overeenkomt met de scheepsiengte dan zal het schip gaan stampen, een heftige beweging aarbij de boeg
en het achterschip grote verticale beegingen maken,at weer leidt tot grote extra toegevoegde eerstand . Hoe het schip dan
door de golven gaat is getoond in Figuur 5.
Fig. 5: oto van een stampend schip in kopqolven.
Deze beveging zal des te erger worden naarmate de golf het schip dichterbij de stamp-resonantie aanslaat.
beduidend lager, aarbij e een uitzondering moeten maken voor hele grote schepen. Die hebben namelijk juist meer last van golven elke schuin van voren inkomen en minder van golven die recht van voren komen. Figuur 6 geeft daar een voorbeeld van.
0.4 0.2 o i ec HEAD 225
Wave direction in deg.
Fig. 6: Dimensieloze toegevoegde eerstand afhankeliik van golfrichting en snelheid
De onregelmatigheid van de golven telke zo karakteristiek is voor het beeld dat çij van de zee hebben heeft men weten te vatten in de vorm van een spectrum . Deze beschrijvingswijze geeft de
verdeling van de golfenergie over verschillende golfcomponenten aan, elk met hun typische hoogte, lengte en voortplantingsrich-ting. De mate van verdeling van de golfenergie over de verschei-dene componenten is eveneens van invloed op de scheepsbevegingen en dus 00k op de extra weerstand.
7 20 45 o STERN
-\ -\-\-\
F 0.14 =0.17-\
\\ = 0.20N
In Figuur 7 is getoond hoe men de toegevoegde weerstand in
onregelmatige zeegolven kan eergeven. Kiest men in dit diagram een bepaald schip met hootdafmetingen lengte L en breedte B, en
een zeetoestand gekenschetst door een significante golfhoogte H
en gemiddelde golfperïode T, dan kan met de toegevoegde eerstand
RW bepalen. Het diagram kan echter misleidend zijn. Het geldt slechts voor een bepaalde scheepsvorm, een snelheid en een golfrichting en tevens mag men slechts realistische combinaties van golfhoogte en periode gebruiken. Niettemin, is dit diagram eenmaal vastgesteld dan kan men snel de invloed af schatten van
ijzigingen in de belangriikste parameters.
Fig. 7: Dimensieloze toegevoegde ieerstand in onregelmatige
gol-ven met operatie-gebieden van verschillende klassen
sc he pen
B
Non-dimensional Wave Heading : head seas
Added Resistance Ship Speed : service
RAW
2
pgH .B
/
J
L
-small medium size large _j::_
ship ship ship
Wave length
De hoofdafmetingen zoals lengte, breedte en diepgang hebben mede een grote invloed op de 'toegevoegde eerstand' . Echter men kan
de hoo-fda-tmetingen niet an sich beschouen, doch dient ze te
betrekken in relatie tot de zeegolven. Met dien verstande dat de typische scheepsatmetingen steeds gezien moeten worden in relatie
tot de typische golfafmetingen.
Er spelen tee effecten een rol elke men daarbij moet scheiden: de trequentie afstemming' en de amplitude versterking'
Ten eerste zorgt de relatie tussen de karakteristieke golfiengte
en karakteristieke horizontale scheepsafmeting, lengte of
breedte, voor de 'frequentie afstemming'ofel de tuning'. Het verschijnsel lijkt bedrieglijk veel op resonantie, doch vordt feitelijk vaak meer bepaald door het gedrag van de uitwendige
gol fkracht.
Ten teede zorgt de golfamplitude voor de eigenlijke grootte van
de kracht, deze zou men kunnen zien als een soort 'amplitude-versterking' factor. Het schip reageert dus op de golven als een versterker met een frequentie afhankelijke karakteristiek.
Omdat goifhoogte en golflengte ook nog een zekere voorkeur voor elkaar hebben kunnen e situaties onderscheiden aarin het schip heel heftig reageert op de golven, en situaties aarin dit
naulijks het geval is. Figuur 8 geeft daarvan een voorbeeld.
Fig. 8: Scheepsbeegingen en krachten op het schip hangen af
van de golflengte. 9 WAVE LENGTH WAVE FR EC U EN C? TOTAL VERTICAL WAVE EXCITING FC R CE LOW INTERMEDIATE H IC H LARGE ALMOST ZERO S MAL L ) 1 A> L LONG WAVES A L MEDIUM WAVES \ ' A< L SHOWT WAVES
De drie hoofdafmetingen, lengte, breedte en diepganq, spelen alle drie in verschillende situaties een rol.
In golven welke recht o-f schuin van voren op het schip afkomen,
zal de lengte bepalend zijn voor de stampbeweging. Als de
scheepsiengte redelijk overeenkomt met de golflengte zal het
schip heftig stampen omdat de 'tuning precies goed is en zal de
'toegevoegde weerstand navenant groot worden. De golfamplitude is dan uiteindelijk bepalend voor de grootte van de 'toegevoegde
weerstand' - In dit geval blijkt tevens de 'toegevoegde weerstand evenredig te ziin met de scheepsbreedte in het kwadraat. Als de golfiengte echter kleiner wordt dan de scheepsiengte zal het schip in deze golfrichting nauwlijks meer bewegen en de golven reflecteren in hoofdzaak op de boeg. In deze situatie is de scheepsiengte niet meer van belang, maar de breedte wel. Deze immers fungeert als een soort buildozer-schuif' die de golven reflecteert ander een schuine hoek. De 'toegevoegde weerstand blijkt nu evenredig met breedte.
Het onderzoek bu uitstek waar de invloed van de breedte uit blijkt is uitgevoerd door de TU Del-ft en gerapporteerd in 1974. Het betraf systematische experimenten aan een serie van 5
modellen in golven. VJij hebben enige resultaten daarvan nag eens nader beschouwd in Figuur 9 en als we de strooiing van de data accepteren als zijnde onvermijdelijk bu een grootheid als
toegevoegde weerstand' dan bliikt deze in lange golven evenredig met 82 en in karte golven evenredig met B.
In golven welke het schip van opzij naderen, hetzij recht of een beetje schuin van opzij, is de situatie anders. De overheersende scheepsbeweging is nu slingeren, gekoppeld met verzetten en
gieren. Deze bewegingen worden door het slingerresonantie ver-schijnsel geregeerd. Deze resonantie is direct a'fhankeliik van de stabiliteit en deze op zijn beurt weer van de scheepsbreedte en
de diepgang.
Omdat de averheersende golfkrachten nu dwars op de vaarrichting staan zou men nauwlijks een extra weerstand hoeven te verwachten. Deze blijkt ook klein te ziin. Echter wanneer de slinger beweging aanzienlijk is, en gekoppeld daarmee oak de verzet en gier-bewegingen groat ziin zullen de reactie-krachten een redeliike langsscheepse kracht kunnen ontwikkelen. De grate slinger bewe-gingen veroorzaken dan het ziidelings door het water bewegen van de kimkielen, schroe'fraam,scheg en boeg wat weer een aanzienlijke
'toegevoegde weerstand' veroorzaakt.
Oak zal een slinger-beweging vaak een gierbeweging tot gevaig hebben, wat weer leidt tot noodzakeliike koerscorrecties met het
roer, en dus ook extra weerstand. Als de scheepsbreedte en
diepgang za gekozen zijn dat slingerresonantie niet optreedt en
oak de asymmetrie van de waterlijn dusdanig klein dat de koppeling tussen dampen en stampen klein blijft mag men in
dwarsgolven verwachten dat de - toegevoegde weerstand' beperkt
b lii ft.
RAW
pgw2. B
0.3 0.2ci
3 RAwPgw2 B2
L 2 i L/E 4X L/B = 5.5
+ I+L/E-7
4- * ti/B 10 + +I
Fig. 9: Toegevoegde eerstand voor modellen van verschillende
breed te 11 'X
Fn = 0.20
+ + >( .4-1-L/B - 4
XL/B-5.5
+L/B-7
Fn=O.20
* L/B - 10
s + + ç + II
sf
X.f
X + + XIn golven elke recht of bijna recht van achteren komen is de toegevoegde veerstand' klein. 14e vinden soms een kleine nega-tieve extra veerstand, dus een voortstuende kracht die feite-luk een vermindering van de kaim water eerstand betekend. Dit hangt sterk a-f van de scheeps lengte in relatie tot de golf-lengte. Is de scheepslengte korter dan de golflengte en lopen de golven ook nog langzamer dan het schip vaart,dan zal het schip effectief deze golven als het ware van voren ontmoeten en een kleine extra eerstand ondervinden tengevolge van reflectie op de
boeg.
Is de golflengte gelijk of groter dan de scheepsiengte dan zullen deze golven bet schip meestal inhalen. immers alle golven hebben hetzelfde Froude getal namelijk 0.40, en dat is meestal hoger dan
de scheepssnelheid. Hierbii bevatten deze golven meestal vol-doende energie orn bet schip op te duen . Het schip kan hieraan
een stukje voortstuing ontienen, maar het blijft oppassen viant het leidt licht tot uit bet roer lopen, broachen' of erger. Hierbij speelt dan niet alleen de lengte van het schip een rol
doch ook de breedte in verband met de stabiliteit.
Een voorbeeld van de golfinvloed op de snelbeid voor golven elke van achteren inkomen is getoond in Fiquur 10 voor een snel
containerschip. Het is te zien dat in korte golven het schip deze
inhaalt. Vjanneer de golven even snel als bet schip lopen gaan ze bet schip opduen, neemt de golfsnelheid nog meer toe dan zakt het schip eer in sneiheid terug..
De diepgang heeft een zakke invloed op de toegevoegde eerstand
in korte golven omdat de reflectie van de golven op de romp er niet van afhankelijk is. In lanqere en hogere golven bee-ft een schip met minder diepgang, en dus een grote L/T aarde, iets minder stampbevieging, daardoor minder relatieve beeging van het water ten opzichte van bet schip en tenslotte minder toegevoegde eerstand . Echter in het scheepsonterp gezien moet door bet
verminderen van de diepgang een andere afmeting toenemen. Is dit
de breedte dan is dit sterk nadelig, zoel voor de toegevoegde eerstand als voor de viak water eerstand, is dit de lengte dan is dit meestal voordelig voor de toegevoegde eerstand en voor de viak ater vjeerstand.
20 10 o o I
ltil ji,
I I I 10 15 20 25 26Initial speed 20 knots
y Initial speed 17 knots
9. 3,
/
/
/
/ I I V .,.A/ 2ç a 1 2Wave length/ship length ratio AIL
Wave speed in knots
Fig. 10: Sneiheid als functie van golfconditie voor een model van een snel containerschip in achter-inkomende golven.
13
3
We hebben hier enige hoofdlijnen geschetst, men wake echter voor simplificaties ten aanzien van het dynamisch gedrag van schepen.
0m een paar voorbeelden te geven, schepen kunnen in golven die precies recht van voren komen ernstig gaan slingeren, vat men niet zo gau zou verachten. Ook kunnen zu in golven die precies recht van achteren komen zaar gaan hellen met effect op de
jeerstand, wat men ook niet zo gau zou verachten. Dït laatste
is getoond in Figuur 11. In darsgo1ven kunnen schepen naast slingeren ook gaan stampen indien het aterlijn opperviak een sterke voor-achter asymmetrie vertoont.
Fig. 11: Model van een snel containerschïp in recht achter-inkomende golven.
Tevens als men onterp-varianten vergeiijkt zijn meestal alle hoofdafmetingen anders, men kan dan een verbetering of
versiech-tering niet zomaar ijten aan de verandering van slechts n
afmeting.
De vorm van een schip wordt geNoonliik beschreven door een klein aantal globale coefficienten, zoals blokcoefficient, midscheepse coefficient, prismatische en aterlijn coefficienten, aangeduid met Cb, Cm, Cp, Cvp en Cp.
Daarnaast ziin een groot aantal locale vorm details van belang elke echter moeilijk in goed gedefinieerde grootheden te vatten zijn
Bu bet vergeliiken van verschillende vormen moeten e allereerst de vraag stellen: wat varieren e en at houden e constant? Deze keuze is bepalend voor bet antoord dat e vinden.
Voor een scheepsonterp zou men mogen stellen dat deadveight en
snelheid constant gehouden orden, hetgeen bu benadering neer-komt op constant deplacement en sneiheid.
Denkend aan vorm variatie moeten e ais uitgangspunt nemen dat de hoofdafmetingen geluik zullen bliiven. Echter bu drastische
vormveranderingen zal dan verschil in aterverplaatsing optreden aardoor de hoofdafmetingen eer geiizigd moeten worden, en dan
kunnen e niet meer de ínvloed van pure vorm bepalen. 4.1 Globale Vormcoefficienten
ls men de waterverplaatsing orn en bij gelilk il houden ziin de toe te passen globale vorm iizigingen beperkt.
Van deze globale grootheden ordt Cb gedicteerd door bet type
schip en Cm en Cp door eisen aan de vlakater sneiheid.
CWP: (t (t 1.5 lo 05 o o 2 3 15 15 10 o o 2 3 MODEL 1 0.785 ----MODEL 2 0.768 -____.MODEL 3 0.749 Fn.0570 --MOOEL 4 0.790 MODEL 5 0.796 MOOEL 6 0.774 MODEL i -MODEL 2 Fn.O57D
-
MODEL 3 MODEL 4 ---MODEL 5 ---MODEL 6AL
N A/L A/LFig. 12: De invloed van aterlijn opperviak op de stampbeeging
De coefficient met de grootste invloed op het gedrag in zeegang
is de verticale prismatische coefficient Gyp of bij geliike blokcoefficient Ob de aterlijn coefficient elke bepalend
is voor het aterdoorsnijdend opperviak. Hoe groter de Cp hoe
kleiner in het algemeen de toegevoegde eerstand . Een
voor-beeld van de invloed van deze coefficient ordt getoond in Figuur 12 voor een serie snelle fregatten.
4.2 Vorm van de boeg.
We hebben gezien dat de grootste 'toegevoegde eerstand' optreedt
in golven recht van voren, hier is dus de grootste winst te
behalen.
Model onderzoek heeft aangetoond dat in korte golven aarin het
schip naulijks meer beteegt een scherpe aterlijn intreehoek aan de boeg voordeel heeft boyen een stompe cylindrische boeg. De golfenergie ordt meer naar de zijkant eerkaatst en de opstuing
van het ater voor de boeg is ook minder. Omdat ook de v1akater eerstand hierdoor omlaag gaat is dit dubbel voordelig. Dat
vrijel alle circa 250 VLCCs vie1ke in de jaren 60 geboud zijn een stompe boeg hebben betekent dat hier nog at gewonnen kan
worden, zie Figuur 13. Al te scherp kan men de boeg ook eer niet maken omdat dan de lengte toeneemt, dat kost extra staal dus extra geld.
Het blijkt dat in lange golven een stompe boeg voordeel heeft,
vanege
een verkielning van de stampbeeging, maar omdat hele grote schepen meestentijds niet in lange golven varen maar inkorte golven is dit niet aan te raden.
bo O 1. so- II. ::I
Io- Io. :x Io-Mo. Lv
1.0 o 16 oo or //