• Nie Znaleziono Wyników

Mens en techniek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mens en techniek"

Copied!
180
0
0

Pełen tekst

(1)

MENS EN TECHNIEK

/ ' /'

(2)
(3)

MENS

EN

TECHNIEK

Ir L.

J.

M. Peber

EXISTENTIE EN TECHNIEK Prof dl' F.

J.

Th. RI/ttell

DE PLAATS VAN DE ARBEID I HET LEVEN V A DE MENS Prof dl' W. R. Heere

HET SOCIALE ASPECT VAN DE TECHNIEK DI' i,. A. F. van Leellwen

MORELE VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE INGENIEUR DI' A. van der Wey

VERMOORDT DE TECHNIEK DE RELIGIEUSE MENS VI' ir H.

J.

A. de Goeij

(4)
(5)

INHOUD:

Existentie en Techniek 11

De plaats van de arbeid in het leven van de mens 29 Het sociale aspect van de techniek 73 Morele verantwoordelijkheid van de ingenieur 93 Vermoordt de techniek de religieuse mens 109

(6)

VOORWOORD

De troosteloze demoralisatie en ontkerstening, waarvan de mens in onze huidige samenleving dagelijks met groter bezorgdheid de gevolgen constateert, heeft reeds velen ge-bracht tot een zoeken naar de oorzaken daarvan. Op dui-delijke en gevoelige wijze dringt zich aan ons op het ver-schil tussen de realiteit van het heden en die, welke over-eenkomt met de wil van de Schepper, uitgedrukt in de natuur der dingen en het Evangelie, en de hedendaagse in-dustrialisatie is van de crisis, welke wij thans doormaken, zek~r een belangrijke oorzaak.

De redevoeringen, die hiermede in druk verschijnen en die werden gehouden ter gelegenheid van het tiende lustrum van de R.K. Studentenvereniging "Sanctus Virgi-lius" te Delft, wilden dan ook zijn: een critische beschou-wing van de invloeden, welke de huidige ontwikkeling van de techniek heeft op de verschillende aspecten van de men-selijke samenleving om vervolgens te komen tot het vinden van de weg, die de verloren harmonie weer zou ktmnen herscheppen.

De enorme resultaten, door het menselijk verstand be-reikt, leggen hem immers de plicht op ze aan te wenden in de zin als bedoeld door Hem, die de mens begiftigde met het v~nnogen in de geheimen van zijn schepping door te dringen en zeker is het voor de Katholleke technicus noodzakelijk deze plicht in al zijn vormen zuiver te leren zien. Immers: hij is het op de eerste plaats, die zijn natuur-6

(7)

- - -- ~ ~-~---

-lijke gaven aanwendt, om zoekend naar de wetten, welke de stof beheersen, te geraken tot het inzicht, dat hem in staat zal stellen de krachten der natuur aan de mens dienst-baar te maken. Met gerechte twijfel kan men zich echter afvragen, of niet een onjuist inzicht betreffende datgene, wat wij behoeven voor de verwerving van het geluk, dat ons gegund is, heeft geleid tot vervaging van de beginselen, die de idealen van de Katholieke levensopvatting inhouden. Maar er is meer: het probleem, dat de woorden "Mens" en "techniek" ons onmiddellijk stellen raakt de gehele situatie van onze cultuur zo intensief, dat het ook hen, die niet dagelijks met de techniek zelve in contact komen, dwingt tot nadenken.

Kort gezegd: De vennaterialiserende invloeden, die niet slechts een economische crisis hebben veroorzaakt, maar ook in het rijk van de geest schier .onherstelbare schade aan velen hebben berokkend, maken een tegengif in de vorm van het duidelijk stellen van onze idealen dringend nood-zakelijk. Als zodanig zie men dan ook deze uitgave en wij durven te zeggen, dat in deze tijd de lustrum viering van een vereniging van toekomstige Katholieke ingenieurs be-zwaarlijk op waardiger wijze had kunnen worden ingezet.

Onze oprechte dank gaat dan ook uit naar de verschil-lende sprekers, wier toestemming om hun woorden in druk te doen verschijnen ons de mogelijkheid opende om voor een probleem, dat de duurzaamheid van onze beschaving peilt en dat door niemand over het hoofd kan worden ge-zien, in breder kring de aandacht vragen.

Deze uitgave is het getuigenis van de wil van een 'groep jonge mensen om door geestelijke verdieping te geraken tot een zuiver inzicht in hun taak als intellectueel. Van hun kundigheid en van hun bereidheid om een ideaal hoog te houden en daaruit de volle consequenties te trekken zal het mede afhangen of onze samenleving weer op de

(8)

8

damenten van het Evangelie zal worden opgetrokken. Moge hij gezien worden als een poging om de richtlijnen aan te geven, die heenwijzen naar de enige oplossing; en dat is die, waarin de harmonie en het rhythme Vdn Gods schepping weer voelbaar zullen zijn.

A.

J. J.

VA GINNEKEN,

h.t. voorzitter van de R.K. Studenten-vereniging "Sanctus Virgilius".

(9)

~----

-IR L J. M. FEBER

(10)
(11)

EXISTENTIE EN TECHNIEK

A

AN HET RATIONALISME HEEFT DE NEGEN-tiende-eeuwse generatie een van de verleidelijkste bezoekingen te wijten, die haar van de ware wijs des levens hebben gebracht. Deze bezoeking draagt de naam van waan-van-de-vooruitgang.

Het rationalisme leidt tot een verschrompeling van de mens, een ware ont-menslijking; het komt neer op een ver-dorring van de ziel, op een vervlakking van de geest. De negentiende-eeuwse rationalist erkende slechts als kenbaar hetgeen door de zintuigen wordt gekend; voor hem was derhalve het bovenzinnelijke bij definitie onkenbaar. Het onkenbare kàn, volgens hem geen onderwerp uitmaken van wijsgerige beschouwing, althans niet van een vruchtbare beschouwing, die uitmondt in een objectief inzicht in de zogenaamde bovenzinnelijke orde, in een op zodanig in-zicht gefundeerde zekerheid.

Voor de mens, zwak als hij is en tot een leven in l?uter aardsheid geneigd, is het van een agnosticistische tot een atheïstische levensleer, tot de practijk van een leven zonder God en gebod slechts één stap. De mens is nu eenmaal on-derhevig aan de bekoring om het leven-bij-brood-alleen te beproeven - al heeft God zelf hem gewaarschuwd, dat dit op de duW" onmogelijk is. De gemiddelde negentiende-eeuwse Avondlander heeft deze uitzichtloze proef geno-men en zelfs kon hij zich een tijdlang inbeelden, dat zij slagen zou.

Immers, het valt niet te ontkennen, dat de rationalistisch gerichte natuW"wetenschappen machtig hebben

(12)

bijgedra-"

MENS EN TECIINIEK

gen tot de verovering van de natum, tot de kennis van hare krachten en zodoende de grondslag hebben gelegd voor de moderne techniek. Deze hare verdienste is echter geenszins te danken aan de toenmalige rationalistische instelling der natumwetenschappen, doeh aan de zakelijke knapheid harer beoefenaren, aan de voortreffelijkheid der toegepaste werkmethoden.

Aldus resulteerde nièt uit het rationalisme doch uit het brein van rationalisten een techniek, die in toenemende mate de sehijn wekte, als zou het leven-bij-brood-alleen wèl mogelijk zijn, de mens blijvend vermogen te bevredigen.

De productiemogelijkheden namen toe in ontzaglijke, zelfs verbijsterende mate. Weliswaar liet de distributie voorshands te wensen over, vooral in die zin dat velen

minder dan hun rechtmatig aandeel in de geproduceerde goederen kregen, doch ook daarin kwam gaandeweg ver-betering. Dank zij de techniek s eeg het algemene levens-peil, - in de stoffelijke orde wel te verstaan. De werkloze uit de dertiger jaren der twintigste ee\lW had het zwaar, zeer zwaar, doch niettemin materieel veel beter dan een werkende, zegge slavende en slovende fabrieksarbeider van een eeuw vToeger.

Inderdaad 'Nekte de techniek de indruk van een vTijwel ongelin1iteerde vooruitgang Ü1 de stoffelijke orde te waar-borgen, een - zij het louter materiële - hemel op aarde te

stichten. Doch verdord van ziel als hij was, had de gemid-delde negentiende-eeuwse mens weinig of geen subjectieve behoefte aan goederen van hoger orde. In de materiële vooruitgang vond hij volkomen bevrediging; hij beeldde zich althans in, dat zulks het geval was. De zin voor geeste-lijke en zedegeeste-lijke opgang en diepgang verkwijnde, naarmate hij zich liet gaan Ü1 de roes van de vooruitgang, zichzelf 12

(13)

EXISTENTIE EN TECHNIEK

verloor in een bijgeloof in de techniek en haar zogenaamde wonderen.

De ramp van de eerste wereldoorlog heeft dit bijgeloof geschokt en sedert Hu'oshima is het, althans in het min of meer nadenkend deel der menigte, omgeslagen in angst en

beven voor de techniek. Men begint te beseffen, dat de techniek de mens over het hoofd is gegroeid, aan zijn zede-lijk bestuur is ontschoten. Het bijgeloof in de "wonderen

der techniek" heeft plaats gemaakt voor de bange ver-wachtulg, dat de mens op weg is te onzaliger ure de aarde onbewoonbaar te maken, zichzelf te vernietigen. De tech-niek wordt niet langer als een voorzienigheid vereerd, doch

geducht 'als de potentiële vijand, die mens en mensheid naar hun existentie staat. :Men vreest niet slechts de atoom-bom, doch de techniek in haar volle omvang. Want men

weet, dat de totale oorlog, die dreigt, zal worden

uitge-streden met het totaal van de hulpmiddelen, welke de techniek aan de hand doet.

Doch ook afgedacht van een dergelijke apocalyptische

eventualiteit, is gaandeweg twijfel gerezen aan het zalig-makend effect der techniek. Met behulp van de techniek kan de mens "alle goederen der aarde winnen", Doch wat

baat hem dit, wanneer "hij schade lijdt aan zijn onstelfe-lijke ziel"? Inderdaad, de techniek als zodanig is niet zalig-makend, een vertechnisecrd leven de ware hemel niet. Sterker nog, in het leven onder de zogenaamde zegenulgen

der techniek, blijkt een gevaar te schuilen voor de "onster-felijke ziel", althans zolang de mens zich van de zedelijke heerschappij over de techniek niet heeft verzekerd.

Voor de teclmicus is het derhalve een gebiedende plicht

zich te bezinnen op de ftmctie der techniek Ul het bestaan

(14)

ge-MENS EN TECHNIEK

worden, dat beider bestaan bij de verdere ontwikkeling der techniek en voorts bij de doeleinden waartoe en de wijze waarop zij wordt toegepast, in het spel is. Wil de technicus in deze zijne bezinning slagen, wil het resultaat daarvan straks een bestanddeel uitmaken van zijn daad-werkelijke existentie, dan zal hij haar moeten ondernemen op de grondslag en in het licht van zijn levensbeschouwing. De katholieke technicus zal dus trachten voor dit probleem, door de hedendaagse werkelijkheid zo onontkoomb::tar aan de orde gesteld, een oplossing te vinden op de grondslag van zijn katholieke levensbeschouwing.

Wij zullen dus onze analyserende en bespiegelende aan-dacht richten op de katholiek, die technicus is en die als zo-danig functionneert in e~n samenleving, die, wat zij ook wezen moge, stellig niet leeft uit de geest van het ka: tho-licisme. Deze samenleving wordt onder andere hierdoor gekenmerkt, dat de geestelijke en zedelijke princiepen, die weleer aan de orde 'van individu en gemeenschap ten grondslag lagen, tot probleem zijn geworden - in de zin

/' waarin de Rougemont dit bedoelt. En ook is men het er vrijwel algemeen over eens, dat de hedendaagse avond-landse samenleving als zodanig de chaos, de non-existentie nabij is, tenzij de mens de kracht vindt om zich zelf te regenereren en als gevolg daarvan vaardig wordt om zijn samenleving te redden.

Beproeven wij thans de existentiële analyse van de tech-niek en van de technicus. Hiertoe kan Heidegger' s analyse van het "Dasein" nuttige diensten bewijzen - al moet al dadelijk worden aangekondigd, dat zij ons als gevolg van haar ontoereikendheid, uiteindelijk in de steek zal laten. De mens is een zijnde; z'n zijn is een bijzondere wijze van zijn; zijn zijnswijze is een "Dasein". Voorafgaande aan 14

(15)

- - - ---~

--EXISTENTIE EN TECHNIEK

alle reflectie bezit de mens van zichzelf een "existentielles Seinsverständnis". Het wc ten dat hij is, onmiddellijk,

be-hoort tot zijn' "Dasein". Reflecteert nu 'de mens op zijn "Seinsverständnis", op de inhoud daarvan, dan zal zich in

de analyse daarvan de "Existenz" aan zichzelf openbaren. De mens is dus een "Dasein"; hij is er; hij is in de we-reld, in zijn "Umwelt". Het zijn der "Umwelt" is evenwel een ander zijn, een andere wijze van zijn dan het zijn van het "Dasein". Het zijn van het "Dasein" is een

"daseins-mäsziges Sein", cen zijn dus, dat aan de "Umwelt" niet

mag worden toegekend. De "Umwelt" is een geheel van dingen, die - slechts - zijn op de ,vijze van een

"Vorhan-densein". Zodra zijn bewustzijn ontwaakt, kent de mens

zich als "Dasein"; het "Dasein" kent zich als een "gewor -fen sein", geworpen in zijn bestaan, in zijn "Umwe]t". In

de wereld, waarUl de mens geworpen is, ontplooit hij zijn

existentie door met de dingen der wereld te handelen, ze te gebruiken. De m~ns kent de dingen buiten hem door er mede te handelen, door wat Heidegger noemt het "Besor-gen". Het gebruik dat ik van een ding maak, ligt aan mijn kennis van het ding ten grondslag - en niet omgekeerd.

Gebruik ik een steen om een muur te metselen, dan ken ik hem als metselsteen. Gebruik ik dezelfde steen om een

evenmens naar het hoofd te werpen, dan is hij iets anders als tevoren, namelijk een werpwapen en ken ik hem als werpwapen.

Het zijn van de wereld waarin wij bestaan, gaat dus op in haar "Vorhandensein"; de dingen der wereld zijn als

"Zeug", als werktuigen om mede te handelen. Zonder het

"Dasein", dat de dingen der "Umwelt" als "Zeug" han-teert, zou de "Umwelt" geen zin hebben en derhalve niet zijn.

(16)

MENS EN TECHNIEK

De analyse van het "Dasein" heeft dus als eerste resul-ta~t de constatatie opgeleverd, dat het "Dasein" primair,

voorafgaande aan alle kennen en willen, ervaart, beleeft

dat het is. Zetten wij de analyse voort, dan openbaart zich

bovendien een andere zijnswijze van het "Dasein",

name-lijk het "Verstehen". Door deze zijne zijnswijze wordt het "Dasein" zich bewust van de mogelijkheden, welke deel

uitmaken van zijn structuur en van die welke worden

ge-boden door de als "Zeug" zich ten gebruike aandienende

"Umwelt". Bovendien is het "Dasein" in en door het

"Ver-stehen" zich bewust van zijn vermogen om de mogelijk-heden, die het als zodanig "versteht", te realiseren.

Intussen is het "Dasein" niet alleen in de wereld. De

mens heeft te maken met medemensen, die evenals hij

recht kunnen doen gelden op de existentialistische titel

van "Dasein" en voor hem de zin hebben van "mit-Dasein".

Ter onderscheiding van zijn handelen met betrekking tot zichzelf, van het "Besorgen", duidt Heidegger 's men-sen handelen met betrekking tot zijn medemenmen-sen aan met de naam van "Fürsorge".

Doch wat de mens ook onderneemt, welke mogelijkhe-den hij ook "versteht" en realiseert, welke plannen hij ook

maakt, het eind van alles is de dood, de ondergang in het

niet. Al "Besorgend" eu "Fürsorgend" tracht hij dit zijn

onontkoombaar lot te vergeten; hij zoekt vergetelheid in

het er-om-heen-praten, in verkeer met de menigte,

even-wel met geen ander' resultaat dan dat hij daar de zuiverheid

van zijn wezen, zijn "authenthischcs Dasein", bij inboet _

zonder het einde ook maar voor de du ur van een seconde

te kunnen afwenden.

Het zal ingewijden ongetwijfeld opvallen, dat deze

sum-miere weergave ,'an Heidegger's "existentielle Analyse" aan

(17)

EXISTENTIE EN TECHNIEK

de oppervlakte blijft en onvolledig is. In het verband van de taak, die wij op ons hebben genomen, menen wij echter met deze verkorte en vereenvoudigde weergave dier ana-lyse te mogen volstaan.

Het beeld van de existerende mens van het Dasein"

zoals het zich in het licht der

heidegg~riaanse

an~lyse ver~

to,:mt, kenmerkt zich door een uitgesproken technisch as-pect. Het wekt bij eerste oogopslag de indruk alsof alle

menselijk handelen techniek is en het handelend "Dasein"

technicus zonder meer.

Men zal het er over eens zijn, dat zulks niet het geval is; techniek is handelen, doch niet alle handelen techniek.

Een essentieel doch voorlopig antwoord op de vraag, "wat

is techniek" ligt opgesloten in Genesis 3 : 17.

"Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd,

;,en van de boom hebt gegeten, waarvan ik U verbood "Is om u de aardbodem vervloekt, [te eten, "Alleen door levenslang zwoegen zult gij ervan eten".

De bezinning op dit woord Gods levert een definiti.e van

het begrip techniek; en wel deze: "techniek is het geheel van handelingen, die de mens in staat stellen, als resultaat

van zijn zwoegen van de "aardbodem" te eten."

Intussen bevinden wij bij nader toezien, dat deze

defi-nitie te ruim is. Zij sluit bijvoorbeeld de economie in, die

wij, zolang wij het gangbaar spraakgebruik in acht nemen,

niet mogen laten doorgaan voor een vorm van techniek. Ter nadere bepaling corrigeren wij dus onze voorlopige

definitie als volgt:

"Techniek is het geheel van handelingen, waardoor de

mens de materie ordent op zodanige wijze dat hij met be-hulp daarvan en als resultaat van zijn zwoegen van de

(18)

MENS EN TECIINIEK

Men zie niet voorbij aan het feit, dat Genesis spreekt van "eten" als doel van 's mensen zwoegen, en niet van "vre-ten". Dit is even vanzelfsprekend als het Boek der Schep-ping Gods woord is; desniettemin wordt dit feit door velen veronachtzaamd. Ook sommeert Genesis ons àllen te zwoe-gen, zonder wie ter wereld ook te dispenseren. Bovendien is ingevolge Gods wil het doel der techniek niet het inge-bakerd comfort v~n enkelen doch de etensmogelijkheid van àllen. Ook dit zijn feiten, waaraan velen liever niet worden herinnerd.

Doch deze velen kmmen niet verhinderen, dat het vraag-stuk der zedelijke verantwoording van de techniek en haar doelstelling, van de zedelijke verantwoordelijkheid van de technicus voor zijn handelingen zich als zodanig dwingend, onontkoombaar aan de orde stelt.

In de hoop van hem de opl?ssing van dit probeem te zullen vernemen, keren wij terug tot Heidegger. Hij meent te mogen constateren, dat niet de zuivere mens, niet het authentieke "Dasein" doch het "man", de menigte, de menigte-mens, die zijn zuiverheid in de omgang met de massa heeft verloren, zijn zinnen op "vreten" zet. Niet het authentieke "Dasein" maar de mens, wiens "Dasein" dom' het verkeer met het "man" is vertroebeld, is op een over-matig comfort uit. Niet het "Dasein" doch het "man" tracht de doelstelling der techniek te verontzedelijken; het "man" tracht recht te praten wat hom is; het "man" zal een onzedelijke doelstelling van de techniek net zo lang met leuzen en schablonen, met behulp van "Gerede" ver-dedigen, totdat het zelf gelooft in de zedelijkheid dier doel-stelling. Het "man" toch redeneert, neen beweert al naaI zijn lust het hem ingeeft.

Gelukkig echter, dat het "Dasein" de vereiste rem, het middel tot zedelijke zelf correctie in zichzelf bezit.

(19)

~ ~ - - -

-EXISTENTIE EN TECHNIEK

Inuners, distancieért, bevrijdt het zich van het ",man" en deszelfs kwade invloed en bezint het zich vervolgens op zichzelf, op zijn authenthieke wezen, dan roept het zich-zelf tot de zedelijke orde. Het zal gehoor geven aan de stem van het geweten, die de stem is van het "Dasein" zelf - en uitdrukkelijk niet de weerJdank in het "Dasein" van een zedewet, die zou wortelen in een zijn van volstrekte aard, in een ander zijn dus dan het "Dasein". Op dit punt spreekt Heidegger zich zo ondubbelzinnig mogelijk uit -"der Ruf, der Rufende und der Bendene sind eins".

Het zou ons te ver voeren, het kader van ons betoog te buiten gaan, indien wij ons ertoe zetten aan te tonen, dat Heidegger' s visie op het geweten en des zelfs stem berust op een onvolledige fenomenologie van het "Dasein". Wij volstaan met op te merken, dat zich in het "Dasein" feno-menen voordoen die slechts kunnen worden verklaard, uit een zedelijke orde die is, onafhankelijk van het zijn van het "Dasein".

Geeft het "Dasein" in zijn functie van "Rufende", van geweten dus, de garantie, dat het op het zedelijk juiste mo-ment - als wanneer het instrumo-ment der techniek op een onzedelijk doel wordt gericht - zijn "Ruf" zal doen horen? Geenszins. Immers, de vraag blijft open, volgens welke norm het "Dasein" het feit van zijn terugkeer tot zijn au-thentieke wezen constateert.

Het antwoord, dat wij een ogenblik van Heidegger's scherpe geest vcrhoopten, blijft ons onthouden. Min of meer toegevend aan de mode van de dag, wenden wij ons tot SartTe. Van hem krijgen wij echter een antwoord, dat niet slechts onbevredigend, doch te enenmale verbijste-rend, bepaald ontzettend is. Hij begint met te betogen, dat de essentie van cen mens identiek is met zijn exist~ntie.

(20)

MENS EN TECHNIEK

Al existerend schept de mens zijn essentie. Een "nature hu-maine", een "essence humaine", die aan 's mensen existentie

zou voorafgaan, bestaat niet. Wij worden uitgenodigd deze

these onder meer zo te verstaan, dat van objectieve zede-lijke waarden en daarmede corresponderende normen geen

sprake is.

De existerende mens schept in volkomen vrijheid zich-zelf zjjn nonnen en waarden.

Sartre is er de man niet naar om, deze these eenmaal

ge-steld hebbende, voor de uiterste gevolgtrekking daaruit terug te deinzen.

In het onderhavig verband luidt deze consequentie, dat

een technicus, die zich leent tot het construeren van atoom-bommen, het cultiveren van bacteriën en het bereiden van

gifgassen - ten gebruike voor onzedelijke doeleinden

-existentieel niet meer of minder, niet beter of slechter is dan bijvoorbeeld een zogezegde heilige. Blijkbaar is het sartrisme volstrekt onbekwaam, trouwens onwillig om de techniek en hare toepassingen, alsook de technicus binnen de perken der zedelijke orde te houden - waarvan het het bestaan in principe ontkent. Het tegendeel is zelfs het

ge-val.

Willen mens en mensheid menswaardig voortbestaan,

dan is het blijkbaar dringend nodig elders zedelijke normen

te zoeken, waaraan de doelstelling en de wijze van toe-passing der techniek zijn gebonden. Wij bezitten deze

nor-men in onze "nature humaine", in onze essentie, die spijts

Sartre, een aan onze existentie voorafgaand gegeven is, een

realiteit, die zich in de diepte van ons bewustzijn als

zo-danig aan ons openbaart. Worden de zedelijke waarden en

de daardoor bepaalde normen niet als objectieve realiteiten

erkend, dan dreigt de existerende mens juist door zijn eÀ.is-20

(21)

- - ~ -~ - - - -- ~-- -

-EXISTENTIE EN TECHNIEK

tentie overweldigd, gedemoraliseerd te wordeu. In het bij-zonder de techniek kan hem van de wijs der zede brengen. In de daad van de ontwikkeling der techniek, in de

vin-ding en de constructie en de toepassing daarvan, komt het

existentieel karakter van 's mensen zijn wel zeer sterk tot uitdrukking. Vinding, constructie en tenslotte het

gebrui-ken van het werktuig - het komt alles neer op het zien van

de "Umwelt", op het verstaan van de zin daarvan, op het onderkennen van mogelijkheden, het maken van "projets",

in één woord op handelend voortbrengen, op existentie.

Nu vergete men bij het aanschouwen vau de ,;wonderen

der techniek" vooral niet, dat de technicus een mens is, wie niets menselijks vreemd is. Hij is onderhevig aan aanvech-tingen van geestelijke hoogmoed; hij loopt de kwade kans

van in de roes van de technische triomf zijn essentie als

zedelijk wezen, zijn zedelijke "nature humaine" te

verge-ten. Die kans is te groter, omdat het werktuig op zichzelf en de' technische handeling waardoor het in het aanzijn

wordt geroepen, in zedelijke zin neutraal, goed noch kwaad

zijn. Goed en kwaad komen eerst in het geding, zodra, in

veruit de meeste gevallen door anderen, met behulp van het werktuig wordt gehandeld, de vinding wordt toegepast met bepaalde doelstelling. Het is duidelijk, dat de tech-nicus de mogelijkheid van het gebruik van het werktuig schept, van het gebruik ten goede of ten kwade.

Vrijwel alle werktuigen kunnen ten goede of ten kwade worden aangewend - juist de teclmicus vermag beide mo-gelijkheden te voorzien. Voor beide mogelijkheden is hij in zekere zin mede-verantwoordelijk. Hieruit volgt echter niet, dat hij geen motor mag bouwen omdat een ander met behulp van de motor handelingen kan plegen, die indrui-sen tegen de zedewet.

(22)

MENS EN TECHNIEK

De techniek, als handeling, draagt een uitgesproken existentieel karakter. De existentie van de technische mens is

41

hoge mate zelfbevestigend. De moderne techniek wekt de indruk van één voortschrijdende zelfbevestiging van de existerende mens.

Inderdaad

IS

zij een indrukwekkende bevestiging door de existerende mens, in en door zijn existentie, van een hoofdbestanddeel zijner essentie, name'lijk zijn natuurlijke rede. Doch nogmaals, de technicus, de schepper der tech-niek heeft met alle niet-technici, hare gebruikers, gemeen dat hij een zwak mens is. Voor zwakke mensen, die wij zijn, schept de zelfbevestiging onder existentie in en door de techniek de verleiding om onze essentie in de zin van zedelijk wezen te verontachtzamen, tenslotte geheel te ver-geten. Zij dreigt er ons toe te brengen het fenomeen van de technische vooruitgang aan te zien voor de essentie van 's mensen en der mensheid zijn-op-aarde. Het zou onder haar invloed zover kunnen komen met de mens, dat hij aan de techniek, aan hare toepassingen ene aan geen zede-lijke nonnen gehonden autonomie toekent. Men stelle zich een wereld voor, waarin al wat technisch mogelijk is ge-oorloofd wordt geacht, omdàt het technisch mogelijk is en sh'ekt tot meerdere eer en glorie van de technische mens. Dit is geen even somber als fantastisch toekomstbeeld; dit is een werkelijkheid, die zich bereids zienderogen ontwik-kelt. Dit alles heeft ertoe geleid, dat het evenwicht tussen technisch handelen en zedelijk bewustzijn, de rechte ver-houding tussen existentie in techniek en essentie in de mens is verbroken en dreigt verloren te gaan.

Waarachtige existentie is existeren in trouw aan, onder erkenning van gebonden en gehouden te zijn aan onze men-selijke natuur, aan onze essentie, onder meer aan de zede-22

(23)

--~~~ - - -

~-EXISTENTIE EN TECHNIEK

lijke normen, welke daarin - voorafgaande aan onze exis-tentie - zijn gegeven. Zonder deze erkenning, zonder daad-~erkelijke aanvaarding dier normen, ontaardt 's mensen vrijheid in bandeloosheid en is de non-existentie als zede-lijk wezen het einde van zijn existentie. Zonder die erken-ning doet de techniek de mens verworden tot een robot en is de samenleving van robots gedoemd ten onder te gaan in een duizendvoudig Hiroshima.

Wij hebben niet tot taak hier-en-nu een volledige en uit-puttende analyse van 's mensen essentie te ondernemen. Voor het doel, dat wij ons hebben gesteld, ware zulks trou-wens overbodig. Wij bepalen er ons toe, om in het onder-havig verband, in navolging van Marcel, de aandacht te vragen voor het verschijnsel van de "abandon", van de overgave en toewijding aan de medemens. In de "abandon" verheft en verdiept en realiseert zich de objectieve be-schouwing van de "ander" tot het beleven van de "ander", wordt deze als het ware een element onzer eigen existen-tie - en wel krachtens onze natuur, ingevolge essentiële noodzaak. In de "abandon" verovert de mens zijn mede-mens en omgekeerd.

Op het eerste gehoor klinkt dit aantrekkelijk. Wij kun-nen ons een ogenblik verbeelden hierin een zo solied moge-lijke grondslag van mensemoge-lijke gemeenschap te hebben gevonden. En dat niet alleen; de technicus, die existeert in de geest van de ware "abandon", zal het niet bestaan, de anderen een teehnjek en toepassingen daarvan aan te doen, waardoor zij schade lijden aan hun zedelijk wezen of zelfs maar in hun lichamelijk welzijn.

De ware, de zedelijk verantwoorde "abandon".... de mensheid heeft in de jongste tijd aan de lijve ondervonden, dat er ook een onware, een hoogst onzedelijke "abandon"

(24)

MENS EN TECHNIEK

mogelijk is, een duivels karikatuur van de marcelliaanse. Wij bedoelen de "abandon", waarin de mens zichzelf met ziel en lichaam zonder enig voorbehoud overgeeft aan eelf of andere Fü}uer, zichzelf als persoonlijkheid en zedelijk wezen prijs geeft, in één woord zich ontmenslijkt.

Deze opvatting van de "abandon" is de katholieke exis-tentie-filosoof Marcel natuurlijk volkomen vreemd. Het ligt echter voor de hand hem om een nadere verklaring te vragen, die ten deze alle schijn van een misverstand uit-sluit. Daartoe zou hij zich ondermeer kunnen beroepen op zijn analyse van de "abandon", zoals hij die op verschil-lende plaatsen in het "Journal Méthaphysique" heeft ont-wikkeld. Het schijnt ons evenwel toe, dat hij daarmede het laatste woord, dat het wezen van de ware "abandon" ont-sluit, niet heeft gezegd.

Het voorlaatste woord is hier gesproken door de oude Aristoteles; het laatste is te vinden in de Openbaring. De mens, zo leert ons de Stagyriet, is een sociaal wezen; hij kan niet leven alsof hij alleen op aarde is. Hij zoekt het samenleven, omdat hij alleen in samenleven leven kan, door noodzaak gedreven dus. Deze noodzaak wortelt in zijn natuur; zij is een gegeven vooraf; zij is een bestanddeel, of zo men ~ een uitvloeisel van zijn natutu". Zijn onvolko-menheid, zijn ontoereikendheid tot alleen-leven dwingt hem tot samen-leven; zij stempelt hem tot een sociaal we-zen.

Doch een samenleven op grond van noodzaak is iets anders, dan een samen-leven in de geest, onder de aan-drift van de ware "abandon". Hier spreekt de Openba-ring het laatste, verhelderende en bevrijdende woord. De grondslag zowel als de zin en de drijfkracht van de waarachtige "abandon" zijn gelegen binnen de driehoeks-24

(25)

EXISTENTIE EN TECHNIEK

verhouding tussen God, de mens en de "anderen", in

god-delijke liefde verbonden. De waarachtige "abandon" is

niets anders dan een daad van christelijke naastenliefde. De

mens die de waarachtige "abandon" beoefent, geeft zich

Over uit naastenliefde; de zedewet, de zedelijke waarden

strekken hem tot inspiratie; naastenliefde en zedelijke

nor-men bepalen de doelstelling van zijn handelen. Naar de

mate waarin zijn "abandon" waarachtig is, handelt de mens in overeenstemming met de zedewet, strekt zijn

han-delell tot ontplooiing zowel van zijn eigen existentie als

van die der "anderen". Wordt de techniek opgebouwd en

toegepast in deze, marcelliaanse geest van "abandon", dan

zal zij kunnen bijdragen tot verrijking en verdieping der

existentie van mens en mensheid. Wordt de techniek in

sartriaanse geest opgevat en toegepast, dan zal zij mens

en maatschappij ten gronde richten.

"L' enfer, c' est les autres", zo luidt een helse uitspraak

van Sartre. Tegenover deze vloek, waarin "Huis-Clos"

cul-mineert, plaatste Marcel de radicale tegenspraak: "pom moi, Ie del c'est les autres". Hopen wij, dat de techniek in

dit teken zal worden ontwikkeld en toegepast. Het

(26)
(27)

- - - -- --

---

-

-PROF. DR F. J. TH. RUTTEN

DE PLAATS VAN DE ARBEID IN. HET LEVEN VAN DE MENS

(28)
(29)

- - - - --

- -

- - ~

DE PLAATS VAN DE ARBEID IN HET

LEVEN VAN DE MENS

JD

E DAGELIJKSE ARBEID NEEMT IN HET

leven van de volwassen mens een belangrijke plaats in. Nagenoeg het grootste deel van onze tijd besteden wij daar aan .

. Rol en zin van de arbeid.

Het merendeel der mensen werkt om in zijn levenson-derhoud te voorzien.

Er zijn er ook die zouden kUlU1en leven zonder te werken. Zij worden over het algemeen benijd. In feite nemen zij

vroeg of laat toch zekere vormen van arbdd op zich - hetzij om aan de dodelijke verveling van het niets-doen te ontko-men, hetzij om anderen diensten te bewijzen, hetzij om de

verontwaardiging te vermijden van degenen, die om hun dagelijks brood tot werken gedwongen zijn. Zij doen dat

echter ook omdat zij zonder te werken zich nutteloos zou-den voelen, omdat zij confuus bemerken krachtens hUll aard

zedelijk tot arbeiden verplicht te zijn. Hieraan kan niemand

zich onttrekken.

Mensen werken verder om hun bestaansvoorwaarden te

verbeteren. Als regel leidt arbeid tegelijkertijd tot persoon-lijke verheffing. Terwijl de mens arbeidt werkt hij immers,

zij het zonder dat te beseffen, ook aan zichzelf; de arbeids-taak dwingt de werker zich te beheersen, zijn vermogens

(30)

MENS EN TECHNIEK

lange tijd te concentreren en gespannen op één en hetzelfde doel te richten, weerstanden van zijn natuur te overwumen, dromerijen en sommige neigingen te beteugelen. Het is al-tijd door te werken dat de mens zich ontwikkelt, zich disci-plineert, zich innerlijk ordent, zichzelf ultellectueel en mo-reel vervolmaakt. Wie door eigen arbeid op de sociale lad-der geklommen is, is dan ook rechtmatig trots en ziet neer op degenen, die hun positie aan protectie, vleierij, inh'iges of relaties te danken hebben. Zo voelt de mens aan dat hij geroepen is door zijn arbeid ook zichzelf te maken. Onze arbeid is dus tevens vruchtbaar Ul deze zin, dat hij ons zelf waardevoller maakt. En als wij het ongemak, dat de arbeid meebrengt, het ongemak, waartegen wij geneigd zijn ons te verzetten, moedig aanvaarden, dan wordt onze meest banale arbeid gespiI"itualiseerd.

Arbeid is niet louter een uldividuele aangelegenheid. Als een mens ploetert doet hij dat niet als een kikker in een bokaal. Ieders arbeid is een gemeenschapsuiting. Want het gezin, het oog en de opvattulgen van de buurt, van de men-sen in de streek, de volksmentaliteit onderhouden de vlijt en de toewijding van de huisvader en van de huismoeder bij hun arbeid. Zij allen samen bepalen mee de wijze waar-op de enkeling zijn werk doet. Bovendien levert de samen-leving de modellen, waarnaar de arbeid behoort te worden verricht. 1)

De landbouwer, die bij het ploegen rechte voren trekt, de dichter, die verzen schrijft, de stoker aan de vUluoven van 1) Dr N. Devolder: Arbeid en economische orde. N.V. Standaard-boekhandel. Leuven, 1946, blz. 102. Van dit rijke boek vooral heb ik bij het opstellen van mijn lezing een dankbaar gebruik gemaakt.

(31)

-

-DE ARBEID IN HET LEVEN VAN DE MENS

de machine - eenieder heeft voorbeelden, die hij moet na-volgen.

Arbeid strekt niet alleen tot voordeel aan degene die hem verricht; arbeid is een dienst, die wij elkander wederzijds bewijzen. Regeerders, reohters, militairen dienen de belan-gen van de samenleving; leraren en industrie arbeiders ook. Zij allen, ieder door zijn inspanning, dragen bij tot het ge-meenschappelijk welzijn. Aan de werkers die in kantoren, fabrieken en wetkplaatsen arbeiden is het immers te dan-ken dat wij met de trein kunnen reizen, met elkaar per brief, telegraaf, telefoon in contact kwmen treden, dat wij in huizen wonen, op stoelen zitten, gas en electriciteit heb-ben en naar de radio kunnen luisteren. De arbeidsverrich-ting van de één is afhankelijk van de arbeid van anderen, ook in deze zin, dat de arbeid van de één slechts door de arbeid van zeer velen mogelijk is. Vraagt men de arbeider, boer of chauffeur waarom hij werkt, dan zal hij antwoor-den: "om de kost te verdienen." Juist, maar hij werkt ook, al beseft hij dat niet, om door zijn inspanning bij te dragen tot de arbeid van anderen, opdat wij allen schoenen en kleren, brood, vlees en groenten krijgen. Zo werkt de één voor de ander, op voorwaarde dat de mens zijn arbeid niet tegen dat doel inzet.

Arbeid is tevens een bindmiddel. - Hij leidt tot sociale

groepsvorming. Hij legt banden tussen werkgenoten en haalt die aan, in het naaste verleden zodanig dat de groeps-belangen die binnen een gezamenlijke werkgelegenheid be-staan, in het besef der gemeenschappelijke belangen dreig-den te verstikken.

Het is om die reden dat in onze tijd de verbondenheid der ondememingsgenoten beklemtoond wordt. Ter

(32)

inper-MENS EN TECIINIEK

king van de tegennatuurlijke klassestrijd zijn wij op zoek naar regelingen, waarin ondernemers en arbeiders zich ten bate van de gemeenschap ieder op zijn wijze even verant-woordelijk voelen.

Wat is arbeid nog meer? Hij is de verwekker van alle cultumgoederen. God schiep de wereld in een toestand van betrekkelijke onvoltooidheid en vertrouwde het aan de mens toe door zijn arbeid de verborgen natumschatten te ontdekken en de wereld schoner te maken. Daarom noemt het Christendom de arbeid een last en een eer tegelijk.

De ingeniem, die ontwerpt, de arbeider, die construeert, de boer, die zaait en oogst, de kooplieden, de kleermaker, de kantoorbedienden. . . . alle mensen werken mee aan de voltooiing van de Schepping zonder dat men het aandeel van ieder aan het eindresultaat bepalen kan. Zo hebben mil-lioenen mensen gedmende eeuwen door hun arbeid ons in staat gesteld te leven zoals wij nu leven; zij hebben de be-schaving van vandaag geprepareerd, en millioenen ande-ren iullen, ons aller taak voortzettend, werken aan het huis van morgen.

Die portée van ieders arbeid is waard aan allen bekend te worden. Door de techniek is deze zin van de arbeid duide-lijker geworden dan ooit te voren.

Arbeid is dus vóór alles en per slot van rekening een uiting van de algemeen menseliike drang om onze heer-schappij over de levenloze stof en over de lagere levensorde te bevestigen, om de beperkingen der afstanden van ruimte en tijd op te heffen, om het verleden in boek en film te doen herleven, kort: om de wereld om te vormen naar de inzich-ten en idealen van de mens. Dat de mens door zijn arbeid 32

(33)

DE ARBEID IN HET LEVEN VAN DE MENS de wereld van aanschijn verandert is een teken van zijn grootheid. ")

Onze verhouding tot onze arbeid.3

)

Gaan wij na, hoe wij ons tot onze arbeid verhouden, dan onderscheiden wij met de alledaagse ervaring allereerst vormen van arbeid die licht, en andere die zwaar zijn. De omstandigheden, waaronder het werk verricht wordt, noe-men we goed of hard. Deze verschillen vallen niet sanoe-men met de wijze waarop de gemoederen der werkers op hun arbeid reageren; wat VOor de één een kwelling is behoeft dat voor de ander niet te zijn. Arbeid, waaraan de een tracht te ontkomen, wordt door een ander zonder enige op-standigheid aanvaard, zelfs gezocht en met enthousiasme verricht.

Wat voor de een [trbeid is kan voor de ander louter tijdpassering of verzet zijn. Voorbeelden liggen voor het grijpen. Het dansen, dat voor het jonge meisje een speelse bezigheid is, kan voor de dansleraar een ernstige beroeps-uitoefening zijn. De arbeider, die na de fabriekstijd tuiniert, doet wat zijn bumman, de tuinman, de gehele dag verricht. Wa11l1eer de medicus op jaren voor zijn plezier weer Grieks gaat lezen, kiest hij als ontspanning de taak, waarop dè gymnasiast zwoegen moet. Schijn bedriegt. Ook hier. Wat gelijke bezigheden lijken te zijn, zijn dat niet. Duidelijk ver-schilt in beide gevallen de bedoeling der personen. En aan dat onderscheid gaan ook verschillen in de handelwijze ge-") Devolder 23-35, 59-63.

3) Wij beperken ons tot de ,(!esnJ.u·ieercle of loonarbeid, tot de ar-beid in dienstverband \'erricht en verderop in hoofdzaak tot de moderne indusb:iearbeid.

(34)

MENS EN TECIINIEK

paard. Het dansen van de dansleraar is naar zijn psychisch verloop en structuur een andere activiteit dan dat van het meisje op het avondfeest.

Dat wil niet zeggen, dat de arbeid voor degene, die veel

bezit, en voor de ander, die van zijn loon of van

gesala-rieerde arbeid leeft, eenzelfde aspect zou hebben. Geens-zins. Wie niet behoeft te werken om te kunnen leven,

ver-richt zijn arbeid als een erezaak en geniet over het alge-meen een hogere sociale achting dan degenen, die zich tot arbeid materieel verplicht zien. Van deze laatsten koesteren

velen de vage hoop, door hun arbeid zich ooit uit hun

af-hankelijkhcid te kunnen bevrijden.

Wij verhouden ons tot onze arbeid, welke dat ook is, met gemengde gevoelens. Zo werkt een professor met animo aan het artikel waar hij mee bezig is, maar ook voordat de drukproeven komen heeft hij al veel onaangenaam werk

ge-daan; en hij beschouwt het als een corvée examens te moe-ten afnemen. De arbeid van de mens is nooit een bron van

onvermengd genot. Voor één en dezelfde persoon kan de arbeid zó aantrekkelijk zijn, dat hij er niet buiten schijnt te kunnen en toch blijft hij van tijd tot tijd slechts aan zijn werk omdat het móét, en tracht hij er zo vlug mogelijk mee klaar te komen. Wat betekent die contradictie? Wanneer wij met onze arbeid bezig zijn moeten zij onze vrijheid van

handelen beperken. Alle arbeid noopt ons vanwege zijn doel, dat anders dan bij het spel buiten de activiteit gele-gen is 4) tot geregelde en onderhouden werkzaamheden ').

') Wij spelen om het genoegen zelf.

6) Dit geldt ook voor de arbeid van de organisator van een feest, voor het bestuurslid van het Wit-Gele Kruis, voor Priester en Zuster.

(35)

DE ARBEID IN IIET LEVEN VAN DE MENS We ploeteren, of het nu hoofd- of handenarbeid betreft. De weerzin van onze natuur tegen de moeite en de inspamling, die de arbeid vereist, komt niet voort uit de op te brengen inspanning zelf. Een partijtje voetbal vereist die ook; in alle beroepen komen werkers voor, die hun arbeid, zelfs hun zware arbeid, ·metplezier doen. De onlust, die wij bij onze arbeid ervaren, komt hieruit voort, dat wij ons tot die onderhouden inspanning verplicht gevoelen. Deze on-lust is aan alle arbeid inhaerent. Wie met Herman de Man 6) meent, dat door hervormingen een volledige arbeidsvreug-de te bereiken zou zijn, loopt daarom een utopie na.

De aan elke arbeid inhaerente onlust wordt des te sterker gevoeld naarmate de arbeidsomstandigheden waaronder het werk verricht wordt minder aan onze natuurlijke nei-gingen beantwoorden. Zo komt het, dat het ongemak van de arbeid soms zo zwaar valt, dat hij voor geen enkele soort van vreugde nog plaats laat. Maar, al zouden die omstan-digheden paradijselijk worden, dan nog zou de arbeid blij-ven een bron van vreugde en van onlust tegelijk.

De vreugde en de onlust sluiten elkaar gelukkig niet uit. Ze kunnen elkaar onderdekken, evenals een reeks tonen van een zekere hoogte bepaalde geluiden onhoorbaar maken. Wie in zijn werk opgaat zal sommige van zijn instinctieve neigingen bedwingen, zal zich meerdere genoegens ontzeg-gen, zich over vele moeilijkheden heenzetten, desnoods met de tanden op elkaar, toch komen geen levendige gevoelens van onlust in hem op. Waarom niet? Zijn arbeid brengt hem in een stemming, die zeer genuanceerd is en waarin de korte, voorbijgaande onaangenaamheden steeds weer door veel sterkere gevoelens van voldoening werden uitgewist. 6) Herman de Man. Der Kampf lIl11 die Arbeitsfreude. E. Diederich,

(36)

MENS EN TECHNIEK

Derhalve, willen we de arbeidsvreugde vermeerderen -en wie zou dat niet w-ens-en - dan komt het practisch hierop neer, dat we de onlustreacties zo zwak mogelijk houden en

de voldoening-gevende arbeidsomstandigheden opvoeren, zodat deze een sterk overwicht over de eerste krijgen.

,

Oorzaken van al'beidsv1'eugde, van onverschilligheid en

onlust bi; de arbeid.

Arbeidsvreugde vergemakkelijkt de plichtsvervulling. Lo-gisch is zij een gevolg van de arbeid, psychologisch is zij

een bron van nieuwe arbeid. Daarom is een goede stem-ming onder de arbeiders geld waard. Onderzoekingen heb-ben dat duidelijk aangetoond: terwijl bij lusteloosheid of onverschilligheid voor het werk de prestaties dalen, wordt bij een opgewekte stemming of blije arbeidswil van de werker het materiaal omzichtiger gehanteerd en stijgt het rendement aanzienlijk. Bijzonder efficiënt voor de wer1.'Ver-richting bleken ook te zijn de waardering en ook de

belang-stelling, die anderen voor iemands wei'k tonen.

·Welke zijn de oorzaken van arbeidsvreugde?

De wijsheid der ouden leert en de dagelijkse ervaring

be-vestigt die regel, dat reeds de normale uitoefening van onze

activiteit lust verschaft. Daarom ook is afwisselend werk voor eenieder aangenamer dan wanne cr hij zich steeds tot dezelfde verrichtmgen beperken moet.

Het werk levert eenieder het bewijs dat hij iets kan. Het vak of beroep, dat een mens met moeite uitoefent, de stra-tenmaker, de huismoeder, is wellicht niet brillant noch

ge-zocht, maar zij kennen hun vak en zijn cr trots op dat ook aan zichzelf te laten zien. Naarmate de werker zijn vaardig-36

(37)

DE ARBEID IN lIET LEVEN VAN DE MENS heid, ~jn vakkennis, zijn specifieke bekwaamheden in zijn werk tot uitdrukking brengen kan, zoals de ambachtsman, de geschoolde arbeider, de ingenieur, de kunstenaar, des te meer neemt de vreugde toe. Daarom valt anderzijds de werkloosheid de intellectueel en de geschoolde arbeider harder dan de ongeschoolde werkman. Met het oog op de werklozen zegt Sombart: "Alle Zerstreuung, alles

Vergnü-gen, aller Genusz befriedigen nicht. 7)

Arbeid kalmeert, bewerkt evenwicht in het innerlijk van de mens. Instinctieve neigingen worden er in voldaan; hetzij dat in de arbeidsverhouding de behoefte aan activi-teit zonder meer bevredigd wordt, hetzij een zekere

machts-wellust, hetzij een meer of minder sociale geaardheid. Ar-beid in groepsverband, in samenwerking met anderen, wat

op zich reeds een gevoel van veiligheid geeft, wordt als

regel geprefereerd. Het l'eidt vooral tot geestelijke vreugde

indien het samenwerken gedragen wordt door het besef van saamhorigheid.

Bij de keuze van een beroep wordt de last van de arbeid meest aanvaard'om de genoegens, die arbeidsverhondingen,

rang en arbeidsomstandigheden verschaffen. Van het

aan-zien, dat iemand in en om zijn werk geniet, is het plezier in het werk afhankelijk. ") Op deze respectfactor zijn ook voor

een groot deel de invloeden, die vakbekwaamheid en loon

op de arbeidsvreugde hebben, terug te voeren. Een vakkun-dig arbeider heeft meer vreugde in de arbeid dan de on ge-7) W. Sombart. Vom :tvIenschen. Versuch eines Geistenwissenschaft-liehen Anthropologie. Berlin 1938, blz. 58.

b) Redford B. Herspy. Workers' Emotions in Shop anel Home. Uni-versity of Pennsylvania Press, Philaclelphia 1932 en Seele und Ge-fühl des Arbeiters. Psychologie der Menschenführung. Konkordia Verlag. ] 935.

(38)

MENS EN TECHNlEK

schoolde, niet omdat hij geschoolde arbeid verricht of ar-beid, die beter betaald wordt, maar omdat hij en zijn werk hoger in aanzien staan.

Het werk heeft voor de arbeider meer belangstelling naargelang hij meent dat anderen hem hun respect laten blijken. Hij wil door zijn werk gewaardeerd worden en het zelfrespect verdienen.

Vervolgens brengt de volbrachte dag- en arbeidstaak haar welbehagen mee. Wanneer de oogst binnen is, constateert de landbouwer dat met een zucht van verlichting die een bevrijding betekent, evenals de industriearbeider op Zater-dagmiddag om het einde van zijn inspanning blij is en als het ware van uiterlijk en van innerlijk verandert.

Dan is er ook de vreugde om de deugdelijkheid en de schoonheid van het product, dat gereed gekomen is. Tijdens

~e inspanning had de arbeider er al een voorsmaak van; zijn oordeel over de waarde, die het ding door zjjn verrich-tingen kreeg, bevorderde zijn toeleg; het vooruitzicht op het eindresultaat compenseert de onlust van voorbijgaande inspanning. En wanneer het klaar is beschouwt de arbeider het resultaat met meerdere of mindere voldoening; hij heeft de vreugde iets van zichzelf gegeven te hebben, en het is iets goeds geworden.

Men kan zich ook verheugen om de winst, om de op-brengst of het loon. Het loon kan ongetwijfeld een bron van voldoening zijn. Maar het komt mij voor, dat hieromtrent enige misverstanden bestaan. Onderzoekingen hebben ge-leerd dat het loon wel van invloed is op het plezier bij het werk; het absolute loon schijnt daarop slechts weinig effect te hebben. Het loon schijnt voor plezier in het werk voor-namelijk van belang te zijn, walUleer de band met het be-drijf dubieus is. De invloed van de tevredenheid met het 38

(39)

DE ARBEID .IN HET LEVEN VAN DE MENS

loon is voor "een belangrijk deel toe te schrijven aan de cent verschil met den bumman", zegt Ydo. 0)

Indien iemand uitsluitend eigen profijt nastreeft wordt zijn arbeidsvreugde tot een minimum herleid. Bewegingen, die het streven naar direct eigenbelang en zeils naar per-soonlijk geluk miskenden, zoals het Fascisme, het Natio-naal-socialisme en het Comm!JPisme, hebben bewezen, dat het gevoel van dienstig te zijn voor anderen, voor vaderland en volk, arbeidsvreugde en arbeidsfierheid geven kan: Dit nu is in nog veel sterker mate het geval als de mens, wer-kend voor het levensonderhoud van hemzeil en zijn gezin,

voor zijn gemeenschap en zijn land zijn plicht vervult in betrouwvolle overgave aan God.

Samenvattend mogen we zeggen, dat er zoveel brOlmen van arbeidsvreugde zijn, dat het vrijwel uitgesloten is dat mensen, zonder enige voldoening, louter met onlust werk-zaam zijn. Velen vinden naar het s,chijnt in hun arbeid meer voldoening dan zij voorgeven of laten blijken. Wanneer ik U zou vragen te schatten welk percentage van de loonarbet-ders in onze industrie voldoening in zijn werk heeft, dan zouden de antwoorden zeer uiteenlopen. Onderzoekingen. in verschillende landen gedaan, ten onzent nog kort ge-leden door Y do, wezen uit, dat meer dan 3/.1 van de gehele werkende bevolking plezier in haar werk heeft. 10) Nu be-wijst het feit, dat een arbeider zeil geen afkeer heeft van het werk, dat hij verricht, nog niet met zekerheid, dat het hem niet schaadt. Er zit ook iets behagelijks in cocaïnege-bruik dat op den duur het gestel ondermijnt:

0) Dr Ir M. G. Yclo. Plezier ::n het ·werk. Stenfer,t-Kroese, Leiden 1947, blz. ?o06.

10) Y do, blz. ] 69.

(40)

MENS EN TECHNIEK

Vragen we, waar de onlust vandaan komt, dan dienen we te onderscheiden enerzijds de onlust, die aan elke DJUSCU-laire of intellectuele menselijke arbeid inhaerent is en an-derzijds de onlust, die daarenboven bij onze arbeid uit toe-vallige oorzaken voorkomt.

Welke zijn de oorzaken van de bijkomende onlust? Vraagt men dat aan de arbeiders, die zich beklagen, dan blijkt dat zij zelf de ware oorzaken zelden nauwkeurig kun-nen aangeven. Zij hanteren gezegden als "omdat er niet ge-noeg mee te verdienen is" of "omdat ik voor een ander werk". Hun antwoorden zijn meestal vage uitingen van hlU1 ontevredenheid met de complexe situatie, waarin zij hun arbeid verrichten. 1J)

Bijna nooit is hun klacht tot één enkele oorzaak te her-leiden.

De invloeden van arbeidsduur, van rustpauzen, tarief-systemen, mogen niet op zichzelf beschouwd worden, maar in zoverre zij met andere factoren een bepaalde stemming scheppen.

Het geheel van oorzaken nu is allereerst gelegen in voor-ingenomenheid en wantrouwen ten opzichte van de leiding, in de verhouding tussen degenen, die bijeen werken, of in andere factoren die het geestelijk klimaat bepalen. Als regel is daarbij een krenking van het intuïtieve rechtsgevoel van de arbeider in het geding. 'Wanneer de arbeiders in de mening verkeren dat in de zorgen voor de belangen van het bedrijf hun eigenbelang achteraan komt, dan voelen zij zich uitgebuit. De behandeling, die de arbeider in het bedrijf ervaart of ten onrechte meent te ondervinden, is hoogst

be-11) Ydo, blz. 35.

40

(41)

D E A R BEI D 1 ,\' l[ E T LEV E N V A N DE MEN S langrijklZ) De arbeider, die geregeld brutaal tegemoet

ge-treden wordt of zich een nummer in de fabriek voelt heeft

angst dat hij Qij slapte direct zal worden ontslagen. In hem komt terecht of ten onrechte de behoefte aan economische zekerheid in het gedrang. En het is bekend dat de mens het

meest gekweld wordt door de dingen die hij vreest. Ook

verslapping van de discipline tot zodanige graad, dat zij niet meer voldoet aan de menselijke behoefte zich aan een

hogere en meer kundige macht te onderwerpen, werkt de

onverschilligheid en de onlust in de hand.

De sociaal-psychologische invloeden van buiten de on-derneming dragen eveneens het hunne bij . Zo werkt de

minachting, die de openbare mening als regel voor manuele arbeid heeft, slopend op de arbeidsvreugde van de

onge-schoolde werker. Deze voelt zich mede daardoor een_

niaatschappelijk minderwaardige. De

sociaal-psychologi-sche verhoudingen tussen de medewerkers in een bedlijf

Zijl gebleken zelfs belangrijker te zijn voor de arbeids-vreugde dan de fysische en louter psychische

arbeidsom-standigheden. Het is dan ook niet te verwonderen, dat be-langstelling voor de arbeiders meestal meer effect heeft dan rustpauzen, verlichting, ventilatie, enz.

Om arbeidsvreugde te geven is het ook van belang, dat

het werk in een bepaalde verhouding staat tot de capaci-teitén, de opleiding, de interesse en de verwachtingen van de betrokken arbeider. (Het is bekend hoe beroepen, die geen bijzondere talenten vereisen, een rijk-begaafd man

kunnen kwellen. Zo zijn ook de aard en de aspiraties van de

persoon van belang). "Vat een bepaald mens kan en wat hij

'")

J.

Nitti, Le Travail IIumnin et ses lois. Revue In.ternatiollal.e de

Sociologie. Pnris 1895, blz. J 3 en G. Tarde. PsychologIe E-:ollomICjue.

TI, Paris 1902, blz. ?A5.

(42)

MENS EN TECHNIEK

van zijn werk en van het bedrijf verwacht, speelt een grote

rol. En dat is bij ieder anders. Het is dan ook als een

aan-merkelijke evolutie van de psychotechniek te beschouwen, dat zij niet meer zoals in haar begintijd enkel en alleen het rendement van het geïnvesteerde kapitaal dient. Was haar devies aanvankelijk de rechte man op de rechte plaats, thans is het tevens de rechte plaats voor de rechte man.

U zult het willen billijken, dat ik niet alle mogelijke oor-zaken van onverschilligheid en onlust bij de arbeid tracht op te sommen. Tv,'ee moge ik er nog noemen: de

vermoeid-heid en het tekort aan zelfstandigheid. Vroeger brachten de lange werktijden en de zware arbeid ongetwijfeld een grote vermoeidheid teweeg. Thans schijnt de vermoeidheid

als bron van onlust niet frequent meer voor te komen. Nu is veeleer het omgekeerde het geval: zelden zal nu

vermoeid-heid de arbeidsvreugde teniet doen, daarentegen geeft het

gebrek aan arbeidsvreugde, de verveling, veelal de

ver-moeienis. I")

Wat de zelfstandigheid betreft: een arbeider, die bij zijn werk voldoende zelfstandigheid heeft, zal als regel meer plezier in het werk vinde!'l dan degene, wiens werk weinig

zelfstandigheid aan hem overlaat. Toch moeten wij meen ik in deze met onze vermoedens voorzichtig zijn. Volgens

uit-gebreid onderzoek is de mate van zelfstandigheid, die een

arbeider bij zijn werk heeft wel van enig, maar niet van

zeer groot belang. Vooreerst is er altijd onzelfstandige ar-beid geweest; bovendien komt er vrijwel geen enkele vorm

van arbeid voor, al merken wij dat niet gemakkelijk op, die voor de eenvoudige arbeider niet enige speelruimte laat 13) Th. Rutten. De ~1ens en de Machine. Hlälrlen 1939.

(43)

DE ARBEID IN IlET LEVEN VAN DE MENS waarbinnen hij zijn beslissingen nemen moet. Een intellec-tueel ziet die kleine gelegenheden voor zelfstandigheid wel-licht over het hoofd of hij onderschat de proporties van de speehuimte, die voor een onontwikkeld man zelfs in betrek-kelijk eenvormige arbeid geboden wordt. Ook zijn wij als intellectuelen geneigd de betekenis van de zelfstandigheid als bron van arbeidsvreugde te overschatten. De arbeider, die minder algemene ontwikkeling heeft, in een beperkter geestelijke sfeer leeft, heeft, behalve zijn mindere belang-stelling en aspiraties, ook minder behoefte aan zelfstandig- . heid.

In wetenschappelijke verhandelingen worden het kapita-lisme en de w~tenschappelijke arbeidsmethoden meestal de

hoofdschuldigen van de arbeidsonlust genoemd. Het machi-nisme heeft de menselijke arbeid ontmenselijkt, zo is de for-mule, het heeft van de mens een aanvulsel of een raadje in de productie gemaakt en heeft de menselijke waardig-heid van den arbeider aangetast.

Wat moeten we daarvan denken?

vVaardering van de m'beicl ill de loop der geschiedenis. De waardering, die de arbeid in de loop der geschiedenis gehad heeft, wisselt tot in uitersten. Enerzijds werd hij als een fataliteit verwenst, en als middel van uitbuiting van medemensen vervloekt en ailderzijds wordt de arbeid ver-heerlijkt en wil men er zelfs het einddoel van de mens in zien.

De Ouden zijn begonnen met de arbeid te misprijzen. Terwijl Virgilius het geluk van de landman en van de am-bachtsman bezong, werd de handenarbeid, en in het

(44)

alge-MENS EN TECHNIEK

meen alle niet zuiver belangeloos werk, door zijn tijdgeno-ten een noodzakelijkheid genoemd, die de vrije mens slechts kon verlagen, omdat hij het gelaat verweert, vroeg-tijdig de rug kromt, de handen verruwt en het lichaam le-lijk maakt, aan de arbeider eèn onaangename reuk mee-geeft, hem in gedurige afhankelijkheid van anderen plaatst, hem de mogelijkheid beneemt tot fijnere beschaving en tot het leven naar de geest, daawul was de arbeid de vrij" mens onwaardig; daarom liet men hem aan de slaven over, aan wie men de waardigheid van een n;'enselijk persoon niet toekende. Deze opvatting degradeerde de arbeid en de ar-beider tegelijk De bevoorrechten leidden een zogenaamd volwaardig menselijk lev~n door het spel van de politiek en de voorstellingen in het amphitheater te volgen en door zich te geven aan wijsgerige beschouwingen.JI

)

Zo was de waardering van de arbeid toen Christus ter wereld kwam, ook om de opvatting der mensen over arbeid / te zuiveren. Waarin die rehabilitatie bestond? Het is te

be-grijpen, dat ~1Et Christendom er niet in geslaagd is de eeu-wenlang gehuldigde heidense opvatting door een juiste waardering van de arbeid uit te halmen. Het Christendom bracht de leer, dat de arbeid een goed en een bron van vreugde is en blijft, maar dat hij na de zonden val niet lan-ger zonder ongemak te verrichten is, welk natuurlijk gevolg van arbeidsinspanning echter tot een zegen worden kan. De Middeleeuwers, die vooral aandacht schonken aan de asce-tische waarde van dè arbeid, zagen daarin een remedie tegen de menselijke begeerlijkheid, een middel ter

bestrij-14) A. Tilgher. Le Travail clans les moeurs et dans les doch·ines (h·ad.

par Boubee et l\laublanc) Patis 19'3], blz. 1-7.

(45)

DE ARBEID IN lIET LEVEN FAN DE MENS

ding van de ledigheid, een gelegenheid tot opoffering en

onthechting.

Sinds de Renaissance en de Bemanning werd de arbeid

als een natumlijke activiteit beschouwd zonder meer, als

een bedrijvigheid, die voor het tijdelijke leven van waarde

is. De betrekking met de eeuwigheid werd doorgeknipt; de

arbeid werd begroet als de grote bron van rijkdom. Die lijn

doortrekkend hebben het Liberalism,e en de Romantiek de

arbeid, die intussen tot verdere exploitatie van de

natuur-bronnen leidde en meer stoffelijke welvaart bracht, verhee

r-lijkt als een geluk. In geschrift en pleidooien werd de arbeid

als bron van welvaart geëerd; in werkelijkheid bleven de

arbeiders tegen lage lonen zwoegen en in krotten wonen;

slechts kregen zij van tijd tot tijd een beloning. Wie voor

het scheppen van rijkdom voor anderen moesten ploeteren, de arbeiders, hadden er het minste profijt van. Jó)

Bij de heersende opvatting van de 19de eeuw sloten de

socialistische denke'/'s in zoverre aan, dat ook zij de arbeid begroetten als het middel bij uitstek tot materiële

vooruit-gang en tijdelijk welzijn; all~en verbonden zij daaraan de

eis, dat de voordelen in veel ruimere mate ten goede

moes-ten komen aan. degenen die er de makel:s van waren. De

socialisten kwamen op voor het lot der arbeiders en zagen

het kapitalisme op de arbeid drukken. In een goede

maat-schappij zou ieder graag arbeiden, zo leerden zij. De arbeid werd officieel gevierd. Onuitgesproken ging men voort de

arbeid te zien als een last waaraan de mens moet

ontsnap-pen en daarvoor rekende' men op de ontwikkeling van de

techniek.

15) Door het Jansenisme werd de klemtoon gelegd op het aspect der

(46)

MENS EN TECHNIEK

Een stap verder deed de Communistische Opvatting. Zij ging de arbeid in zich verdedigen; d.w.z. onafhankelijk van de welvaart die hij kan opleveren. Als de mens de arbeid een last vindt, zo heeft men gezegd, dan is dat wijl de ar-beid slecht georganiseerd is of verkeerd wordt opgevat. De arbeid zou in werkelijkheid de menselijke activiteit bij uit-stek zijn en behoort dus als een bron van fierheid te gelden. In de arbeid on tplooit de mens zich, drukt hij zich uit en vervolmaakt hij zich; de mens is gemaakt om te werken gelijk de vogels om tc vliegen. Werken is zijn reden van bestaan. Zijn werkelijk doel. Iets hogers is er niet. En als verzinnebeelding van die leer stond in 1937 op de interna-tionale tentoonstelling tegen de hemel van Parijs, bovenop het paviljoen der Sovjet-Republieken te schitteren het mo-nument van een arbeider en arbeidster met hamer en sik-kel, gereed om heel het aardrijk te gaan onderwerpen. Het Russisch Communisme heeft sommigen van zijn aanhan-gers opgevoerd tot helden van de arbeid, tot mensen, die in onbaatzuchtige toewijding aan de vergoddelijkte ge-meenschap het gczinsbelang en hun eigenbelang hebben opgeofferd. Moet ik nog zeggen, dat er een kern van waar-heid in het mysticisme van de arbeid zit. De communisti-sche leer wil het onvermijdelijke vermijden. Immers zelfs in een huisgezin, waar door de Moeder de stille arbeid van het huishouden niet gedaan wordt om salaris noch om de pa-troon, waar hij gedaan wordt als een gave van de eigen per-soon omdat het goed is zo te doen, zclfs daar blijft het on-gemak van de arbeid aan de Moeder niet vreemd. Dromen van een organisatie, die alle ongemak en onlust van de ar-l;>eid zou doen verdwijnen is zich wiegen in illusie. 16)

'B) R. P. COlliet: Le Travail dans la vie de I'homme. Ed. Spes 1945. Par is, blz. 28-40.

(47)

DE ARBEID IN lIET LEVEN VAN DE MENS

Verandering in G1'beidsvor1J1 door de machinetechniek.

De waardering van de arbeid met zijn lust- en onlust-as-pecten schijnt sterk beïnvloed te zijn door de wijzigingen, die de machine-leclmiek heeft aangebracht in de arbeids-vormen en in de arbeidsomstandigheden (en in de levens-houding). Veel zwaar en hard werk werd overgenomen door de machine. Op krachtinspanning en spierkracht behoefd in steeds minder mate een beroep te worden gedaan. Kin-derarbeid werd overbodig. De arbeidstijd van de werk-man werd aanmerkelijk verkort; de arbeidsomstandigheden werden verbeterd. Met behulp van de machine werd veel sneller gewerkt en vaak ook veel accurater werk geleverd, dan met mensenhanden en bovendien goedkoper. Door de massafabricage en de lage prijzen kwamen allerhande arti-kelen binnen het bereik van vrijwel iedereen. Zo bracht het machinisme een veralgemening van comfort, meer gelegen-heid voor ontspanning en ook meer genotmiddelen. De grote uitbreiding der communicatiemiddelen vergemakke-lijkte het contact met heel veel andere mensen, opende het tijdperk van het publiek.17

) De techniek bevorderde

even-eens door verspreiding van literaire producten enz. de aan-deehlame van lagere bevolkingsgroepen aan de cultuur. De machinale productie leidde tot een scherpe differentiëring in voorbereidende en uitvoerende arbeid en deed menig oud beroep geheel verdwijnen.1B

) Maar daarnaast ontston-den weer nieuwe beroepen zoals dat van machinist, typo-araaf monteur draaier enz welke beroepen heel andere

b ' , "

eisen stellen dan het oude vakwerk.

lO) Th. Ruttcn. De overgang van het agrarisch in het industriële volks type. Kon. Academie 1947.

IS) Ph. BaueL Procluktionsfaktor Arbeit. Jena 1925, blz. 18 onder-scheidt wel- en niet vervangbare arbeid.

(48)

MENS EN TECIINIEK

En met dat alles wijzigde zich ook het inzicht in de

m-ciale problemen. De aanwending van de moderne techniek bracht zoveel voordelen, _dat de ontwikkeling van het ma-chinisme door velen zonder meer gelijkgesteld werd md

vooruitgang der cultuul'.

De aanwending der moderne techniek werd een voor-werp van tegenspraak. Mensen die het fabrieksleven ~:lechts

als buitenstaander kennen, vergeleken de nieuwe

werke-lijkheid met het zogenaamde ideaal van vroeger en wezen

naar al wat door de machinale productiewijzen verloren is

gegaan. Het harde bestaan van vroeger was toch maar zeer nuttig voor de moraliteit van de werkende mens, want het verplichtte hem zoals de boer van voorheen en van nu,

tot arbeiden in nederigheid en met spaarzaamheid, terwijl de indush-iearbeider veel eerder in gemakzucht en wispel-turigheid vervalt. Met weemoed wees men naar de arbeid

van de ambachtsman uit het verleden, die het gehele pro-duct met eigen handen, naar eigen smaak, op eigen wijze

en in zijn eigen tempo vervaardigde en het in persoonlijk contact met de verbruiker van de hand deed. In de

groot-industrie is de loonarbeider daarentegen, zo zegt men, een slaaf geworden, opgeslorpt door zijn beperkte arbeidstaak zonder dat zich de zinvolle verbondenheid van zijn deel met het voltooide product, waaraan hij meewerkt, nog aan hem opdringt. De machine werd door sommigen dan ook

gezien als tegen de mens gericht, reden waarom

J.

Ruskin

een werkkolonie stiçhtte, die van rnachüles geen gebruik

maàkte. 19 )

1') A. ~Iarc. La Machine conh'e Ie Prolétaire. Esprit, Juli 1983, blz. 590.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Przedmiot sam, „poezya“, pomimo swej abstrakcyjności, na­ daje się do ujęcia go w kształty uchwytne. Trójcy tej użył on też jako punktów wytycznych, około

[r]

In contrast, intermediate partitioning temperature of 500 °C promotes pearlite and carbide formation in austenite, that compete for the carbon available for partitioning, and

Celem badań było określenie związku pomiędzy jakością komunikacji rodziców z dziećmi w różnym stopniu zaangażowanymi w agresję elektroniczną: sprawcy,

Nagrodę wręczył Prezydent IAAM Profesor Hisatoshi Kobayashi podczas ceremonii otwarcia odbywa- jącej się w Centrum Konferencyjnym Uniwersytetu w Del- hi w dniach 1–4 marca

We współczesnej, ponowoczesnej rzeczywisto ś ci zdeterminowanej przez mass media, tworzy si ę nowy rodzaj społecze ń stwa: społecze ń stwo postmoderni-

3) W dyskusji pow racał stale problem ustaw ow ych ferii sądowych. A dw okatura poznańska oczekuje podjęcia w tej mierze szerszej akcji publikacyjnej. Brak ferii

W odniesieniu do własności osobistej autor, w nawiązaniu do uznanych konsty­ tucyjnie wartości życia rodzinnego, proponuje, aby wyrażona w przepisach myśl 0