• Nie Znaleziono Wyników

Het domein van de stedenbouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het domein van de stedenbouw"

Copied!
22
0
0

Pełen tekst

(1)

H E T D O M E I N

V A N DE STEDENBOUW

REDE

UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN HET AMBT VAN HOOGLERAAR IN DE STEDEBOUWKUNDE AAN DE

TECHNISCHE HOGESCHOOL TE DELFT, OP WOENSDAG 1 OCTOBER 1947, DOOR

(2)

als titel droeg „de Nederlandsche Stedenbouw". Het karakter van dit werk b l i j k t u i t de titel van de serie, waartoe het behoor-de: „Oud-Nederlandsche steden i n haar ontstaan, groei en ont-wikkeling". Doch het woord „ste-de-bouw" is rond 1920 i n zwang gekomen, toen zich i n kringen van kunst en magistratuur een krachtige activiteit begon te ontwikkelen om te komen tot een meer doelmatig© en schone ontwikkeling van ons vaderland, zowel i n de stad als op het land. Deze activiteit richtte zich tegen de fatale gevolgen van de wilde ontwikkeling van het bodemgebruik, i n de eerste plaats tegen de voortgaande orde-loze uitleg van onze steden, zoals deze plaats had onder over-wegende invloed van de grond- en bouw-speculatie, maar niet minder tegen de vernieling van het landelijk g^ebied, ten-, gevolge van de massale uittocht van de stad naar het land, en de geweldige vlucht van verkeers- en landbouwtechniek! Voor deze nieuwe activiteit, die dus de gehele ontwikkeling van stad en land i n groot verband beoogde, koos men het woord stedebouw, dat is samengesteld u i t twee delen van oude stam. Het woord „stede" heeft hier niet de betekenis van „ s t a d " i n de gewone zin van het woord, doch die van „ p l a a t s " of „ r u i m t e " , zoals i n stedehouder, bedstede en haardstede. Ook „bouw" is hier i n ruimer© zin dan gewoonlijk gebruikt, even-als i n landbouw, bosbouw, e-d. Het heeft hier de oudere en meer algemene betekenis van ontwikkeling, cultivering, vervolma-king. Het woord stedebouw kan dan ook taalkundig gelijk worden gesteld met het weinig schone en onhanteerbare, doch duidelijke woord „plaatsvervolmaking".

D e objecten en de elementen.

Om, nu de wezenlijke kenmerken van het begrip stedebouw te achterhalen, willen we beginnen met na te gaan wat de ob-jecten zijn, die de stedebouw verzorgt, en u i t welke elemen-ten deze objecelemen-ten zijn samengesteld. We laelemen-ten daartoe onze blik i n vogelvlucht zover gaan als onze kennis op d i t gebied reikt i n t i j d en ruimte.

De bekoring' bekruipt my om U met behulp van een reeks schon© kaarten u i t verschillende tijdvakken te laten zien, op welke wyze alle volkeren van aile plaats en alle t i j d de

(3)

stede-bouw hebben beoefend. Nu hier slechts het gesproken woord

het beeld mag w^ekken, wil ik zonder andere hulpmiddelen toch enkele beelden bij TJ oproepen, die U een kleine keuroollectie voorhouden van karakteristieke objecten van zeer verscheiden herkomst, en U tonen uit welke elementen zij zijn samenge-steld.

Ik herinner TJ dan in de eerste plaats aan het oudste boek, waarin het voorbeeld van stedebouw van alle tijden wordt aan-gegeven; wij lezen daar in Genesis hoe God een tuin plantte in Eden, in het verre Oosten, en daar den mens in plaatste, om die te bebouwen en te bewaken. Vervolgens gaan onze ge-dachten naar de primitieve volkeren, wier geschiedenis op on-verklaarbare wijze prae-historie wordt genoemd, omdat er geen geschreven documenten uit stammen, doch waarvan de jon-gere bestudering desondanks heeft bewezen, dat zij veelal een rijke cultuur bezaten, die op stedebouwkundig gebied wel delijk van betekenis was. Dit wordt eveneens duidedelijk uit de ge-gevens over nederzettingen van nog levende primitieve volke-den in onzen tijd. De ronde en elliptische hutkommen, de koe-pelbouw en de geordende groepering van hutten binnen een omwalde of omtuinde ruimte maken deze oudste vormen van nederzetting reeds zeer belangwekkend uit het oogpunt van riaimtevorming. De omwalde akkers, die ontstaan door occu-patie en rooiïng van oerwoud, tonen de eerste landschaps-cultuur.

Als voorbeeld van de stedebouwkundige cultuur van de vol-keren der Oudheid noem ik TJ in de eerste plaats die van het Oude Volk, dat in zijn heilige stad Jeruzalem, zoals de profeet Ezechiël deze schetst als een beeld van het Godsrijk, een stade-bouwkundig monument van bijzondere betekenis bezat. Hans Holbein heeft dit beeld op schone wijze in tekening gebracht als een vierkante stad met hoge muren, versterkte poorten en een centrale tempelbouw met koepel.

Van een zeer eigen aard getuigen sommige specimina van Chinese stedebouw, die door hun samenstelling uit een veel-heid van min of meer besloten ruimten, gevormd met veel ge-bruik van groen, een paradijselijk karakter bezitten. Een tegen-stelling hiermede vormt de stad der Egyptenaren, die is

(4)

opge-bouwd u i t meer arclutectoniselie delen en een zeer mannelijk karakter heeft; zoals ook spreekt u i t de beroemde koninklijke hoofdwegen, die door de begeleidende sphinxen een grote mate van zelfstandige schoonheid hebben verkregen. A l s stedebouw-kundig werk van een bijzondere soort dienen u i t deze episode oiok de omvangrijke bevloeiingsvelden langs de N i j l te worden genoemd, een der grootste natuur-technische werken u i t het ver-leden.

I n de stedebouw van Hella,s en het klassieke Rome over-heerst vooral de zorgvuldig bepaalde situatie der grote archi-tectonische monumenten. Daamaast spreekt u i t de regelma-tige structuur van sommige; nederzettingen der oudheid de zorg voor de stad als stedebouwkundig geheel. Het Eomeinse castrum b l i j f t ajls regelmatige rechthoek met assenkruis door alle eeuwen een hoofdschema voor nederzettingen, die i n hun geheel gesticht zijn. Dat i n .deze periode de stedelijke zorgen ook gevolgen hadden op het platteland bewijzen de grootse aiquaducten i n Italië. Maar de activiteit was nog veel breder en bestreek de gehele bekende wereld; de Eomeinsie legioenen sticlitten nederzettingen door het gehele Rijksgebied, dat heerst werd door het internationale wegennet, dat ons nog be-kend is u i t de zgn. Peuteringerkaart.

Wanneer zich later i n het grensgebied van het Eomeinse E i j k en het land ider Franken een nieuwe cultuur g t e t ont-wikkelen, ontstaan na de Eomeinse nederzettingen op strate-gisch belangrijke punten de grote burchten der inheemse heren. Hoort, hoe Vondel later het KasteeJ Loevestein typeert i n de aianhef van het vers, dat hij dichtte ter ere van de ontvluch-ting van Hugo de Groot:

Geweld van wallen, dubblei gracht, ontruste honden, wa,cht bij wacht, Beslage poorten, ijsre boomen,

Geknars van slotwerk, breede stroomen. E n d'onvermurwde kastelein

Verzekerden, op Loevestein,

De Grooten Huigen, buiten duchten Van i n der eeuwigheid t'ontvluchten.

(5)

Wanneer dan bij de opkomst ider vrije burgers de middel-eeuwse sta cl ontstaat, wordt deze gekenmerkt door de fijnzin-nige en gelijkgerichte vormopvatting bij de bouw der woon-panden en gildehuizen; daarnaast gaat de stadstoren als teken van de waardigheid der kerk domineren in het stadsbeeld, dat verder waridt bepaald door de organische structuur' van het geheel . De kernen van nagenoeg alle Noord-nederlandse ste-den stammen uit dozen tijd. Als prachtig voorbeeld noem ik U de plaats waar wei nu zijn, het kleine Venetië van Nederland. I n dit tijdvak valt ook het begin van de cultuurtechniek in het Westen door de grootse inpolderingen onder leiding van de geestelijke orden. Voor het eerst wordt daarmee in onze landen stedebouw op grote schaal in het niet-stadelijke gebied beoe-fend. Door de aanleg van dijken en door het aanbrengen van beplantingen bij de boerderijen en langs sloten, vaarten en we-gen ontstaat een ruimtelijke geleding van het landschap, dat zodoende een rijkere schoonheid verkrijgt. Op de hogere gron-den wordt het sterk beïnvloed door de algemene aanplant van bomen langs de wegen dank zij het toegekende voorpootrecht. Wanneer de Renaissance in onze landen via Frankrijk haar intrede doet, heeft deze aanvankelijk weinig stedebouwkundige invloed,omdat de opzet van de stad en van de hoofdmassa van de woonhuizen dezelfde blijft. Over geheel West-Europa blijft in de stad het huis met de topgevel aan de straat als overheer-send element in zwang. Hoezeer dit werd beschouwd als de demonstratie van de zelfstandigheid en waardigheid van den bewoner, blijkt wel uit de nog levende Franse uitdrukking „avoir pignon sur rue", die letterlijk betekent „ een topgevel aan de straat hebben", maar waarvan de zin is „een eigen huis hebben".

Met het invoeren van de Barok komt er eerst een belang-rijk nieuw element in onze stedebouw. Terwijl in de meer in-heemse stad der middeleeuwen de architectuur om zichzelf wordt opgericht, en de publieke straat een ondergeschikt ka-rakter vertoont, gaat men nu de straat als primair element zien. Het huis gaat front vormen naar de straat, en wordt bij voorkeur; met de nok daaraan evenwijdig geplaatst. I n deze periode ontstaat ook het verlangen naar regelmatige^,

(6)

geome-trisclie vor-men voor het stadsplan en voor de tuin. De veelal

stervormige figuren drukken het absolute karakter van de stad sterk uit, en zijn, evenals de luisterrijke paleizen uit die tijd, een demonstratie van de betekenis van ide heersers. I k kan niet nalaten ook uit deze episode de naam te noemen van een zeld-zaam schoon plan, een stedebouwkundig prachtjuweel, dat juist Nederland in die tijd heeft voortgebracht, n.l. het plan voor Amsterdam. Hendrik de Keijser heeft daarin op volkomen enige wijze het ideaal van de regelmatige veelhoek soepel weten aan te passen aan de evenwichtige, organische vorm, die het middeleeuwse Amsterdam bezat door de ligging rond de lus in de Amstel, en op deze wijze, meer dan in welk plan ook, de dan heersende principen over stedebouw weten toe te

pas-sen met erkenning van de eigen aard van stad en volk.

On-danks de gerote sociale tekorten, v/elke dit plan vertoont — i k herinner U aan het volledig achterwegei laten van enige zorg voor de huisvesting van de gewone burgerij — mocht de Prins der Dichters terecht haar roem zingen:

Aan d'Aemstel en aan 't I J , daar doet zich heerlijk open Zij, die als Keizerin de kroon draagt van Europe,

Amstelredam, die 't hoofd verheft aan 's hemels as. E n scMet, op Pluto's borst, haar wortels door 't moeras. Naast Amsterdam schittert in onsi land in alle perioiden Maastricht, dat door de uitingen van een welhaast tweedui-zendjarige cultuur op stedebouwkundig gebied tot stand kwam.

De hierna volgende periode brengt stedebouwkundig weinig nieuwe elementen. Het meest opmerkelijke blijft de toepassing van geometrische figuren en axiale partijen, ook voor onder-delen van grotere omvang, zoals o.a. Parijs en Weenen deze in hun verdere ontwikkeling te zien geven.

Een project van internationale omvang vraagt dan nog onze bijzondere aandacht, het Europese wegenplan van Napoleon, dat in de Vereenigde Nederlanden werd voltooid en uitgebouwd door Wililem I . Dan komt het tijdvak van de opheffing der vestingen; hunne grachten worden omgebouwd tot singels van water en groen, in andere gevallen wordt het water gedempt

(7)

en blijft het bolwerk als boulevard liggen. Slechts zelden wordt nieuwe ischoonheid van betekenis geschapen. Het is of deze stilstand in de ontwikkeling de voorloper is van de teruggang. Buiten de ontmantelde staden begint zich het drama, te vol-trekken van de stervende stedebouw. Het groeiend individu¬ alisme in de maatschappij en het impressionisme in de kunst, de verwording der vaste normen over goed en schoon, de geestelijke degeneratie van hoog tot laag laten zich alom gel-den; ook de daarmee samenhangende verzwakking van de be-stuurskracht doet de stedebouw tot algeheel verval geraken.

Hoe was het mogelijk, dat daarna, toch weer nieuw leven is ontloken? Hier raken wij een groot mysterie. I n de geschie-denis van alle culturen kennen wij episoden van neergang, ge-volgd door een opgang naar nieuw leven. Wanneer we hiervan een verklaring zoeken, vinden we die in het hart van de in-dividuele mens, bij wie in de donkerste stonden het sterkst het heimwee ontwaakt naar het verloren paradijs. Het eerst wordt dit verlangen geboren in de ziel van de meest gevoelige naturen, van dichters en van zieners, die hun stem verheffen en een nieuwe tijd inluiden. Zo kwam ook bij het aanbreken van de twintigste eeuw het getij te keren. Wanneer dan, na de ontstellende resultaten van de sociale enquêtes in ons land, de eerste stappen worden gezet op het gebied der volkshuisves-ting, komt ook in zeer bescheiden mate de aandacht voor de stedebouw weer boven, doordat de wettelijke mogelijkheid wordt geschapen voor het maken van een stratenplan. Maar de belangstelling groeit in breedte en in diepte en het gevolg is, dat in onze tijd de overheid in onsi land over een stedebouw-kundige bevoegdheid en apparatuur beschikt als nooit tev-oren en bijna nergens ter wereld. Daarover willen wij thans niet uit-weiden, omdat het slechts de bedoeling is geweest uit voor-beelden van verschillende periaden de stedebouwkundige ob-jecten en hunne elementen naar voren te brengen en te karak-teriseren.

Ik wil mij daarom verder beperken tot het aangeven van enige motieven uit de jongste tijd. Deze wordt op de eerste plaats gekenmerkt door het geweldig toenemen van de sociale en openbare behoeften. Kunst en onderwijs, sport en spel,

(8)

ge-zondlieids- en ziekenzoirg, alles roept om meer openbare en bijzondere giebouwen, groene ruimten en natuurreservaten. De moderne^ verlichtingseisen vragen om meer openheid van de ruimten binnen de bebouwde delen. Maar ook het verkeer is zodanig van karakter! veranderd, dat alle wegen veel ruimer worden ontworpen, en de spoorwegen en hoofdwegen volkomen geisoleerd en zelfstandig worden behandeld. Ofschoon de een-gezinswoning in Neiderland vrij algemeen werd gehandhaafd, is de grote verscheidenheid in de omvang sterk verminderd, vooral doordat er' ook in de steden geen grotere huizen meer werden gebouwd. Doordat enerzijds de wegen breder worden en anderzijds de bebouwing veelal lager, ontstaat een omme-keer in de verhoudingen, waarin de breedtemaat geheel gaat overheersen. Een tegenwicht tegen deze ontwikkeling is, mede om economische motieven, gezocht in de collectieve bouw van grote blokken, bestaande uit vele woonlagen boven elkaar. Van deze laatste poging getuigt de uitbreiding in Am-sterdam-Zuid, zoals deze volgens de plannen van Berlage werd uitgevoerd. De eerder genoemde verhoudingen treft men aan in het Tuindorp Vreewijk te Rotterdam, en nog sterker in de dorpen van den Wieringermeerpolder. I n de allerjongste uitin-gen op sted'ebouwkundig gebied ziet men veelvuldig het ver-langen om de bouwlichamen geheel vrij te plaatsen. De over-blijvende ruimte verkrijgt dan veelal een minder bepaald ka-rakter.

Dit zeer vluchtig en onvolledig overzicht, Dames en Heren, op zo verre afstand verkregen, moge voldoende zijn om ons te doen beseffen hoe veelzijdig en van allen tijd de stedebouwkun-dige activiteit was en wat hare objecten zijn. Als zodanig, als rechtstreeks object willen wij dan noemen, het gebied' van land, dorp en stad, en in groter verband ook dat van streek, gewest en natie, ja zelfs van continenten. I n ieder van deze objecten treffen wij een grote veelheid van materiële elementen, een bonte reeks, zoals weiden en akkers, tuinen en bossen, wegen en kanalen, woningen en fabrieken, scholen en boekerijen, raad-huizen en kerken. A l deze elementen zijn de bouwstenen,

(9)

waar-mede de stedebouwer werkt en die hij samenvoegt tot het

ge-heel van zijn ruimtelijke conceptie.

Om nu een beter overzicht te verkrijgen van de geschetste veelheid van elementen willen wij ze eens in groepen onder-brengen. Als eerste onderscheiding willen wij ze dan groeperen naar het gebruik, dat de mens er van maakt. I n dit ge-bruik zijn vijf hoofddoeleinden te onderscheiden, te weten de volkshuisvesting, het bedrijfsleven, het verkeer, het gemeen-schapsleven en de eredienst. Ieder van deze doeleinden vraagt

om eigen elementen en om een totale positie, die behoorlijk

moet worden opgenomen in het grotere geheel.

Naast deze onderscheiding naar de bestemming kunnen wij de elementen ook onderscheiden naar hun eigen aard en wel als

natuurelementen en kunstelementen.

De natuurelementen zijn die elementen, waarin de invloed

der menselijke bemoeienis ondergeschikt is aan het effect van de eigen natuur. De kunstelementen worden overwegend geka-rakteriseerd door het effect van de menselijke, kunstmatige be-handeling*. Als voorbeeld van natuurelementen kunnen wij noe-men planten, heggen en bonoe-men; tot de kunstelenoe-menten rekenen wij alle andere onroerende goederen, zoals wegen, bestratingen en alle gebouwen en opstallen. Terloops zij opgemerkt, dat mens en dier, en alle roerende goederen, geen rechtstreeks object van de stedebouw zijn.

De toepassing van natuur en kunst behoort als regel in sa-menhang, en steeds in goede verhouding te geschieden om een. rijk geheel te verkrijgen. Alleen in de zuivere natuurreservaten zijn uiteraard nagenoeg alleen natuurelementen aanwezig. Deze overheersen ook in het landelijk gebied', al zijn zij daar veelal wel gecultiveerd: geploegde akkers, gesnoeide boomgaarden blijven toch natuurelementen. Daarentegen is het beeld van de stad, vooral in het verleden, in hoofdzaak bepaald door de kunst. I n de moderne stad zien wij de natuur een steeds grotere rol spelen, vooral in den vorm van voortuinen en groenstroken. Behalve de geschetste onderscheiding der elementen naar natuur en kunst, kunnen wij ze nog groeperen op een wijze, die ook van bijzondere betekenis is voor het plan, n.l. in vlakke en

(10)

plastische elementen. Terwijl die der laatste groep, waartoe alle opgaand groen, en alle lichamen en opstallen behoren, rnimte-lijk een massa vertonen, bezitten die van de eerste groep pri-mair de waarde van een plat vlak, dus een lege ruimtoo

I L Het doei

Na deze ontleding van het stedebouwkundig object in zijn elementen, willen we nagaan met welk doel het tot stand komt. Wat is het doel van een dorp, een stad of een gewest als geheel 1 Wat is het doel van een stedebouwkundige eenheid ? Het doel is gelegen in het bouwen van huisvesting, van plaats, van ruimte voor een gemeenschap. Deze simpele woorden hou-den een omvangrijke taak in, omdat zelfs het kleinste dorp als eenheid moet worden samengesteld uit de talrijke elementen, welke wij zojuist in de genoemde vijf hoofdgroepen hebben samengevat.

Om het grote plan te kunnen opstellen, moeten eerst voor iedere hoofdgroep bijzondere plannen, (ook wel facetplannen genaamd), worden samengesteld, die ook op zichzelf een doel bezitten, b.v. de volkshuisvesting. Zij worden gebaseerd op de bodemkundige gegevens en op een onderzoek aangaande de toestand in verleden en heden, dë oorzaken der ontwikkeling, de bestaande tendenzen, en de prognose voor de toekomst. Bij dit onderzoek behoort uiteraard' de samenhang tussen de vijf hoofdgroepen te worden bestudeerd. Door dit wetenschappelijk werk, ook wel survey genaamd, waaruit een totale prognose voor de toekomst wordt opgesteld, wordt het mogelijk het plan doelmatig op te zetten.

Naast deze taak om het plan te laten voorzien in alle con ciete behoeften, welke het gebruik door enkeling en gemeen-schap stelt, naast deze utilitaire doelstelling, die wordt verwe-zenlijkt zowel in het geheel als in alle delen, heeft het object nog een ideëel doel, n.l. om beeld te zijn, teken, van de hoge waarden, die het belichaamt. Deze laatste taak blijkt zeer dui-delijk in bijzondere gevallen, b.v. voor de hoofdstad van een provincie of van het Rijk, voor de residentie van een staats-hoofd. Deze behooren naar algemeen inzicht hunne waardig-heid uit te beelden, niet alleen door de aanwezigwaardig-heid van enige

(11)

gebouwen, die functioneel nodig zijn, maar bovendien doordat in de gehele stad iets moet uitstralen van de adel van zijn we-zen. Op meer bescheiden wijze vraagt weliswaar iedere stad om de tekenen van de waardigheid van haar cultuur, doch er is verschil in rangorde. Een industriestad zal in dit opzicht b.v. minder hoge eisen stellen, dan een stad van kunst en weten-schap; een hoofddorp in een nieuwen polder zal meer moeten uitbeelden dan een dorp, waaraan geen bijzondere taak ten deel valt. Aan deze ideële hogere doelstelling dient steeds evenzeer aandacht te worden geschonken als aan de nuttigheid.

I I I . De werkers.

Nu wij het object van de stedebouw en de elementen daarvan hebben leren kennen, en de doelstelling van het object hebben vastgesteld, willen wij stelselmatig nagaan, wie het tot stand

brengt. . Wanneer we oog hebben voor de betekenis van het beschei

den werk, en we beschouwen eerst de arbeid van den boer, die zijn akkers ploegt, het graan zaait, en het koren oogst, of wan neer we letten op de zorgvuldige arbeid van den stratenmaker, die de wegen maakt, den dorpstimmerman en den metselaar, die een goede boerderij bouwen, dan blijkt, dat al deze mensen werk verrichten met stedebouwkundige waarde. A l zijn zij dan

geen stedebouwkundige van professie, zij zijn toch allen, min of meer, stedëbouwers con amore.

Doch naast, en ten dele boven hen, staat een aantal vaklie-den, die ex professo enig begrip van stedebouw moeten hebben. Als zodanig noemen wij den tuin- en landschapsarchitect, den weg- en waterbouwkundige, en den architect. Deze drie verzor-gen het geheel dër elementen; de eerste de natuurelementen, de laatste twee de kunstelementen. Zij behoren begrip te hebben voor het grotere geheel, waaraan zij medewerken, en er vooral naar te streven hun eigen plannen zo in te richten en op te stel-len, dat zij niet alleen goed zijn op zichzelf, maar ook als deel van het stedebouwkundig geheel.

Voor zover zij niet zelf in staat zijn het benodigde onderzoek te verrichten, worden zij hierin bijgestaan. Bij eenvoudige ge-vallen zal de ontwerper van een facetplan dit onderzoek zelf

(12)

kunnen verrichten, doch bij opgaven van enige omvang is hier-voor de medewerking nodig van een stedebouwkundigen onder¬ zoeker. Deze is bovendien nodig om de verlangde gegevens over de samenstelling en de loop der bevolking te verschaffen, om de utilitaire samenhang in het plan te verzekeren en een ver-onderstelling over de gehele ontwikkeling in de toekomst op te maken.

Ten slotte noem ik als werker den eigenlijken stedebouwkun-digen ontwerper, wiens taak primair een vormgevende is, hij behoort ook zijdelings invloed te kunnen hebben op het onder-zoek, omdat verschillende- behoeften op dat gebied eerst aan de dag treden door het opstellen van zijn ontwerp. Doch de ver-schillende facetplannen vragen ook uit vormoogpunt zijn aan-dacht, omdat de vakman op enig speciaal gebied veelal niet in staat is het geheel voldoende te overzien. Zodoende kan een totaalprogramma ontstaan, dat gelijkt op het schaap met de vijf poten. Zoals iedere architect weet, is het gewoonlijk niet mogelijk om het programma voor een bouwplan, b.v. voor een woonhuis, geheel door den bouwheer te laten maken, omdat deze meestal door de bomen het bos niet meer ziet. Een,derge-lijke moeilijkheid bestaat in nog ergere mate in de stedebouw, waar iedere opgaaf zoveel meer gecompliceerd is.

Dat in dit samenspel van zovelen spoedig moeilijkheden op-treden is te begrijpen, en het zal U dan ook niet verwonderen, wanneer ik straks nog wil trachten dë grenzen van ieders ge-bied aan te geven en in het bijzonder die van het stedebouw-kundig domein af te palen.

I V . Het vormbeginsel.

Wij hebben nu achtereenvolgens gezien uit welke elementen een stedebouwkundig object is samengesteld, met welk doel het wordt gesticht en wie het tot stand brengt. I n aansluiting hier-op willen wij thans nagaan hoe het plan zijn gestalte verkrijgt.

Terwijl enerzijds de stedebouwkundige onderzoeker als bij-drage voor het plan een programma van eisen opstelt, en de ontwerpers der facetplannen hunne denkbeelden op de

(13)

gebie-den der vijf hoofdgroepen voorbereigebie-den, begint anderzijds dë

stedebouwkundige ontwerper zich op grond van zeer algemene inzichten omtrent de eisen van het geheel, een beeld te vormen

van de conceptie. I n dit stadium komt zeer sterk de behoefte aan overleg en samenwerking tussen alle ontwerpers naar vo

ren. E r behoort een doorlopende uitwisseling van ideëen en ge-gevens plaats te hebben. De specialisten leveren steeds meer bouwstenen voor het geheel, de stedebouwkundige geeft het al-gemene beeld, waarbinnen de specialisten werken. Zoals in de bloeitijd van de schilderkunst dë meester een schets componeer-de, waarbinnen zijn medewerkers de figuren en landschaps-onderdelen uitwerkten, zo creëert de stedebouwkundige ont-werper het algemene plan, waarbinnen de specialisten hun fa-cetplannen opstellen. Maar het compositum in de stedebouw is veel ingewikkelder samengesteld dan in de schilderkunst, doordat het een vijf-eenheid is van hoofdgroepen, die ieder een eigen plan en eigen techniek vragen. Daarom komt in deze orde den specialist een grotere mate van zelfwerkzaamheid toe. Het componeren van het geheel blijft echter de eigen taak van den stedebouwkundigen ontwerper; hij ordent met duidelijk begrip

van de doelmatigheid alle elementen van natuur en kunst tot een ruimtelijke eenheid volgens de wetten van maat en getal,

die de ruimtevorming behoren te beheersen. Hij schenkt aan het geheel der stoffelijke elementen een geestelijke eenheid. Het geheel wordt zodoende meer dan de som dër delen, doordat het een eigen karakter, een eigen wezensvorm verkrijgt. De com-positie is daardoor een twee-eenheid van materiaal en vorm-beginsel, van stof en geest.

Dit laatste principe is wel het dominerend beginsel, waaruit de ontwerper behoort te werken. Wie dat dualisme miskent, vervalt of in abstract idealistische uitingen zonder voldoende stoffelijke, dus zintuigelijk waarneembare uitdrukkingskracht, of in een oppervlakkig materialisme, dat wel zintuigelij ke be-koring kan wekken, doch niets méér te geven heeft. I n het com-poneren volgens de gegeven principen is de kunst van het vak gelegen.

Uit deze laatste beschouwingen kunnen we belangrijke ge-volgtrekkingen maken over de verhouding van de stedebouw

(14)

tot de architectuur. Omdat beide kunsten ruimtebepalend wer-ken, zijn zij in dit opzicht aan elkaar gelijk.

Hun verschil is gelegen in de objecten, en in de materialen, waarmede zij werken. De verhouding van de stedebouw tot de tuin- en landschapskunst is minder innig, doch in wezen zijn zij als ruimtekunst evenzeer verwant.

Slotbeschouwing.

Het domein van de stedebouw hebben wij thans in vele rich-tingen doorkruist en wij betraden herhaaldelijk het gebied van andere kunsten en wetenschappen. Om de mij gestelde taak ge-heel te volbrengen moet ik thans nog trachten de grenzen van het stedebouwkundig domein te bepalen ten aanzien van de verschillende gebieden, die er omheen zijn gelegen. Uit de ge-geven beschouwingen is wel komen vast te staan, dat dë meeste vaklieden op speciale gebieden afhankelijk zijn van het stede-bouwkundig plan voor het geheel, en Gij begrijpt dat hier een bron ligt voor grensconflicten. Zo zijn b.v. in het kader van de ontwikkeling van de stedebouw in de laatste twee decennia vele ontwerpers van uitbreidingsplannen er toe overgegaan, om met een beroep op het totale welzijn van hun object regelingen voor de ontworpen bebouwing te treffen die zo ver in details treden, dat er voor den architect, die volgens die uitbreidingsplannen moet bouwen, nauwelijks enige vrijheid overblijft. De stede-bouwkundige dictatuur heeft in dit geval de architectuur ver-drongen. Hoe groot de conflicten zijn, die hieruit voortvloeien, behoef ik U nauwelijks te schetsen.

Het is uiteraard niet mogelijk voor ieder geval een scherpe grens tussen architectuur en stedebouw te trekken, doch bij het streven naar oplossing van deze conflicten behoren wij te zoeken naar algemeen geldende beginselen, naar normen, waar-uit een bepaald' geval dient te worden beoordeeld. Als zodanig geldt in de eerste plaats het aesthetisch beginsel van de zelf-standigheid der delen van een geheel. I n ieder samengesteld kunstwerk behoren binnen dë zelfstandigheid van het geheel alle onderdelen eigen zelfstandigheid te bezitten. De mate van zelfstandigheid van een onderdeel wordt bepaald' door zijn eigen

(15)

betekenis en door zijn waarde voor het geheel. Wie de zelfstan-digheid der delen miskent, schaadt niet alleen het deel, doch tast ook het geheel aan. De goed afgewogen zelfstandigheid der delen maakt een kunstwerk begrijpelijk en versterkt het ka-rakter.

Een voorbeeld uit de ontwikkeling van dë stedebouw en de volkshuisvesting moge deze stof toelichten. I n de bloeitijd van de stedebouw werden nagenoeg alle woningen gebouwd als zelf-standige ééngezinshuizen, welke in eigendom aan den bewoner toebehoorden. De enige uitzondering hierop werd gevormd door complexen voor geestelijke gemeenschappen, en voor armlasti¬ gen, voor wie niet meer middelen beschikbaar waren. Wanneer in de vorige eeuw, de grond- en bouwspeculatie zich van het bouwvak meester maken, begint men om zuiver materiële mo-tieven met de bouw van het zogenaamde rijenhuis, waarin de zelfstandige woning minder uitgesproken is waar te nemen. Een gevolg hiervan was het algemeen verlangen der huurders naar een eigen erker ! I n het daarop volgende stadium wordt, meestal ook om uitsluitend economische motieven, een stap ver-der gedaan door het stichten van bouwblokken, waarin de wo-ningen ook boven elkaar worden gestapeld. Hier gaat de zicht-bare zelfstandigheid van het woonhuis geheel verloren. De verdedigers van deze ontwikkeling vinden thans steun bij som. mige stedebouwers, die pleiten voor een vergroting van de schaal in het moderne stadsbeeld, daartoe o.a. gebracht door de grotere afmetingen der open ruimten, en de grotere uitgebreid-heid van de gehele stad. Zij accepteren daarom de opheffing van dë zelfstandigheid van de woning en zij bouwen de stad met het bouv/blok als eenheid.

De gevolgen van dezen stap zijn onafzienbaar omdat er geen maat bestaat voor het bepalen van de afmetingen van het nieuwe bouwblok als stedebouwkundige moduul. Terwijl in de bloeitijd van de stedebouw deze maat werd gegeven door de ar-chitectuur, die uit de menselijke schaal de maat van de zelf-standige woning afleidde, is de maat van het bouwblok vol-komen willekeurig. Zij kan hoogstens worden ontleend aan technisch-materiële eisen van belichting of verkeer.

(16)

be-staan er ook ernstige bedenkingen tegen uit zuiver ideële over-wegingen. Het blok is geen teken meer van gezin of gemeen-schap, aangezien vaststaat, dat de geografisch-economische bin-ding der inwoners als regel leidt tot innerlijke vervreembin-ding

der individuen. De bewoners van een bouwblok vormen daar-door geen gemeenschap, zoals men wel eens beweert, en het bouwblok is er zodoende ook geen teken van. Op grond van deze beschouwingen is het onjuist het collectieve bouwblok als architectonisch en stedebouwkundig ideaal te stellen. Het is een minder edele bouwvorm, die hoogstens tijdelijk en plaatse-lijk kan worden aanvaard om groter kwaad te voorkomen.

Naast deze bezwaren uit het stedebouwkundig beginsel van maat en betekenis rijzen er tegen de opheffing van de zelfstan-digheid van het woonhuis ernstige sociale bezwaren omwille van de verhouding van individu, gezin en maatschappij. I n deze orde zijn wij gebonden aan de natuur van den mens met zijn geestelijk kenvermogen en zijn vrije wil. Hij is de maat voor

den opbouw der maatschappij. Wanneer dit wordt miskend, vervalt dë gemeenschap tot collectiviteit, het gezag tot dic-tatuur en de individuele mens tot slaaf. De hoogheid van den mens, geschapen naar God's beeld en gelijkenis, wordt aldus miskend.

Uit de beschouwingen over de verhouding van individu en maatschappij volgt, dat de primaire verantwoordelijkheden bij den individuelen mens behoren te liggen. E e n hoger gezag mag i niets aan zich trekken, wat de vrije mens, of zijn naaste

ge-meenschap, het gezin, zelfstandig kan doen. Dit subsidiariteits-beginsel geldt ook voor de verhouding van de gezagdragers, en is toepasselijk op de verhouding van den stedebouwkundige en de specialisten. De stedebouwkundige mag niet aan zich trek-ken, wat de specialist zelfstandig kan doen; hij behoort daar-tegenover zelf in dë hand te nemen, wat nodig is voor het wel-zijn van het algemeen stedebouwkundig belang.

I n de hiervoor gegeven beschouwingen is het treffend te zien, hoezeer het zelfstandigheidsbeginsel in de kunst gelijke-nis vertoont met het subsidiariteitsbeginsel in de maatschappij.

(17)

19

Dit IS geen toeval, aangezien beide volgen uit de principiële verhouding van deel en geheel. Bovendien geldt als moduul voor beide de mens; in de architectuur en de stedebouw de selijke afmeting, in de opbouw van de maatschappij de men-selijke natuur.

Volledigheidshalve behoort ook de plaats van de stedebouw m het kader van het algemeen welzijn te worden vastgesteld. A angezien dit laatste in de natuurlijke orde uiteraard alle meer bijzondere belangen omvat, is de stedebouw onderworpen aan het beleid van de overheid. Deze toetst ieder stedebouwkundig plan aan de eisen van het algemeen welzijn.

Slotbeschouwing.

Dames en Heren.

Zoals gij hebt bespeurd heb ik getracht U bij de beschouwin-gen over het vormbeginsel verschillende problemen te schetsen, en ik heb niet geaarzeld daarbij een bepaald standpunt in te nemen. De nieuwe opvattingen over het hoger onderwijs heb-ben het standpunt van neutraliteit gelukkig verlaten, omdat dit niet is te handhaven. Nu vermoed ik, dat er onder U ver-schillende toehoorders zijn, die menen dat de gegeven normen voor stedebouw en maatschappij verouderd zijn, en in onze tyd onbruikbaar. Ik kan dit standpunt geenszins delen; bovendien bespeuren wij, dat er in de maatschappij van nu gedachten en strevingen leven, die sterk in deze richting wijzen.

Als symptonen, die m.i. hoopvol zijn, kunnen wij o.m. noe-men: het zoeken naar een organisatie van het bedrijfsleven op de basis van het subsidiariteitsbeginsel; de belangstelling voor de verspreiding van eigendom, ten einde het verantwoordelijk-heidsbesef van velen te vergroten; d© groei van het bouwspaar-kaswezen, waarin het verlangen naar de eigen woning zo sterk tot uiting komt; de afkeer van de stad, zich uitend in een stre-ven naar decentralisatie in meer zelfstandige wijken; een groot verlangen naar de ongerepte natuur; de afkeer van het bouw-blok, welke blijkens onderzoekingen, bij vele huurders ondanks

(18)

de moderne outillage bestaat; ten slotte het streven naar decen-tralisatie bij de vestiging van nieuwe industrieën, welke zelf de bezwaren van te grote agglomeraties zijn gaan voelen.

Omdat wij de taak hebben de verdere concentratie van men-sen in bouwblokken en in metropolen zo veel mogelijk te voor-komen, rijst de vraag of het niet mogelijk zou zijn deze stre-vingen vorm te geven in een stedebouwkundige ontwikkeling,

die zijn zwaartepunten vindt in de harmonisch opgebouwde middelbare stad ? K a n deze stad zich niet ontwikkelen rond een sterk bepaald architectonisch centrum, waar de cultuur cul-mineert in een aaneenschakeling van gemeenschapsruimten en monumentale gebouwen 1 Zou deze stad in haar buitenwijken geen gelegenheid kunnen bieden voor de vestiging van kleine en middelbare bedrijven, en voor het bouwen van vele

vrij-staande woonhuizen ? Zou het niet mogelijk zijn het groen in ruime mate te gebruiken voor het scheppen van een ruimtelijk spel van natuur en kunst, en zodoende de wilde bebouwing in zovele natuurgebieden te staken 1

Mij staat voor de geest een beeld van de nieuwe stad, geba-seerd op onvergankelijke beginselen en toch volop van onze tijd. Een stad, die in haar gehele verschijning de perfectie van haar wezen openbaart, en ons droombeeld van het verloren pa-radijs benadert.

Ten slotte wil ik enige woorden van dank spreken.

I n de eerste plaats gaan op dit ogenblik mijn dankbare ge-dachten naar den Allerhoogste, den Stedëbouwer bij uitnemend-heid.

Vervolgens moge ik hier uiting geven aan mijn gevoelens van grote dank jegens onze Landsvrouwe, die mij wel heeft wil-len benoemen in het ambt, dat ik door deze rede openbaar aan-vaard.

Grote dank ben ik ook verschuldigd aan den Heer Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die aan deze be-noeming zijn medewerking heeft willen verlenen, en aan zijn ambtsvoorganger, die de instelling van deze leerstoel met kracht heeft bevorderd.

(19)

Mijne Heren Curatoren.

Na het instellen van de nieuwe leerstoel in het stedebouw¬ kundig ontwerpen hebt Gij mij definitief voorgedragen om deze zetel te komen bezetten. Ik betuig TJ daarvoor mijn bij-zondere dank.

Heren Hoogleraren.

Voortaan zal ik volledig opgenomen zyn in Uw kring, die ik door mijn werkzaamheden krachtens een leeropdracht reeds meer van naby leerde kennen. Wanneer mij één verschil is op-gevallen tussen de geest van nti, en die uit myn studenten-tijd, dan is het wel dit onderscheid, dat in dit by uitstek tech-nische m'ilieu zozeer ïs toegenomen de belangstelling voor sociale, culturele en algemene vraagstukken. Dank zij dit ver-schijnsel hoop ik, dat de band, die de Afdeling der Bouwkun-de en Bouwkun-de anBouwkun-dere AfBouwkun-delingen bindt, steeds hechter zal worBouwkun-den.

Heren leden van de Afdeling der Bouwkunde.

Nu weldra het onderwijs in de stedebouw binnen onze Af-deling zal worden voltooid, stel ik er prijs op te getuigen, hoe-zeer het mü verheugt, dat zodoende, dank zij IJw initiatief, zal worden voorzien in een zo dringende behoefte. Ik dank U voor alle zoï!gen, die gij hebt besteed aan de totstandkoming van deze sub-afdeling en voor Uw aanbeveling, die leidde tot myn benoeming.

Hooggeleerde en hoogvereerde Granpré=Molière.

Op ogenblikken als deze neigen onze gedachten evenzeer naar het verleden als naar de toekomst. Met mij zullen vele van Uw oud-studenten vandaag denken aan de dag, waarop Gy a,ls, hoogleraaa- Uwe intrede deed met een oratie over „de Moderne Bouwkunst en hare beloften". Op die dag brak voor ons studenten een nieuwe episode aan. Doordat Gy onze pro-blemen tot de Uwe maakte, hebt Gij ons bijzonder veel kun-nen geven. E r ontstond tussen ons een echte gemeenschap, waarin Gij ons zijt voorgegaan by het zoeken naar de

(20)

begin-selen van do kunst i n het algemeen en van de bouwkunst i n het bijzondeTo Indirect hebt Gij daardoor een grote invloed ge-kjregen op de ontwikkeling van de Nederlandse bouwkunsto Het l i g t niet op m i j n weg om ideze betekenis te schetsen, doch wel moge i k hier spreken over hetgeen Gij, tezamen met U w vriend en compagnon i r . P. Verhagen Lzn, zijt geweest ajls voorganger op het gebied van de vormgeving i n de Neder-landse Stedebouw. Naast Uw scheppend werk, waarvan i k i n het bijzonder het nog immer! unieke Tuindorp Vreewijk wfil memoreren, hebt Gij gedurende welhaast t w i n t i g jaren naast Uw omvangrijke taak alsi docent i n de- architeictuur ook steeds de opleiding i n het stedebouwkundig ontwerpen op' uitmun-tende wijze verzorgd.

Dat Gij m i j waardig hebt bevonden deze- taak van U over te nemen is een onderscheiding, waarvan i k het gewicht niet onderschat. I k moge- U verzekeren, dat i k er naar zal streven op m i j n eigen wijzei te trachten de onvergankelijke beginselen voort te dragen en verder! u i t te bouwen, die Gij hier hebt ge-dolven.

Heren medeleden van de Commissie voor de Stedebouwkundige Leergang.

Het; is nu meer dan 5 jaren geleden dat w i j bij elkaar kwa-men op initiatief van de A f d e l i n g der Bouwkunde, om met medewerking van de Afdeling Weg- en Waterbouwkunde en met steun van het Delftse Hogeschoolfonds de Stedebouw-kundige Leergang i n te richten, die bedoeld was als eerste uitbreiding van het stedebouwkundig onderwijs. De vorm, waarin dit onderricht plaats had, bood i n de bezettingsjaren tevens de mogelijkheid om de kans op ongewenste bemoeienis van politiek verkeerde autoriteiten zo gering mogelijk te doen zijn. Door ide bekende politieke conflicten i n de Hogeschool-wereld is de cursus niet voltooid, doch zij heeft i n ieder geval waardevolle betekenis gehad als proefneming op een nieuw gebied van onderwijs. Het rapport dat door U werd samenge-steld en de plannen, die door U werden ontwikkeld voor het definitieve onderricht, zijn de basis geworden voor het werk.

(21)

dat vandaag door do sub-afdeling Stedebouw wordt aange-vangen. I k betuig U dank voor Uw grote medewerking, en verheug mij over het feit, dat versehillende Uwer als. mijn mededocenten in het stedebouwkundig onderwijs aan de Tech-nische Hogeschool zullen optreden.

Bijzondere dank ben ik ook verschuldigd aan de velen, die mij in de loop der jaren gelegenheid boden tot verdere vorming door de beoefening van de architectonische en stadebouwkun-dfge practijk. Als zodanig moge ik in het bijzonder noemen den Heer ir. Alphons Siebers., het Gemeentebestuur van Vught, het Provinciaal Bestuur van Limburg en de Directie der Ne-derlandse Spoorwegen.

Dames en Heren studenten.

Op grond van de straks^ gegeven beschouwing over de ver-wantschap van het stedebouwkundig en architectonisch ont-werpen is de studie van dit laatste vak bij uitstek geschikt om ^Is basis te dienen voor de opleiding in eerstgenoemde kunst. Nu met ingang van deze cursus voor bouwkundige studenten de gelegenheid wordt geopend zich in het bijzonder op de stede-bouwknnde toe te leggen, gevoel ik de behoefte er mijn vreugde over uit te spreken, dat dit innige verband tussen stedebouw en architectuur hier tot stand is gekomen.

Zoals op het congres van de Internationale Federatie voor Volkshuisvesting en Stedebouw te Hastings is gebleken, wordt de wereld van ons vak op het ogenblik overwegend beheerst door de aandacht voor het onderzoekingswerk. Dit is: welis-waar begrijpelijk door de geweldige achterstand, die hier be-stond, maar het zou te betreuren zijn indien daaruit blijvend de verwaarlozing zou volgen van het rijk der schoonheid. Ons land, dat op het gebied van onderzoekingswerk ook zeer actief is, heeft daarnaast een bijzondere taak. Deze is gelegen in het hooghouden van de waarde van de schoonheid in de stedebouw, op welk gebied wij, tezamen met verschillende andere kleinere naties, een grote rijkdom bezitten. Nederland en Vlaanderen hebben een bijzondere roeping op het gebied van de geest. Wij

(22)

HerenRector^Magnificus,Hoogleraren enDocenten, Dames en Heren Assistenten en Studenten,

en gij allen, Dames en Heren, die deze openbare vergadering van de Senaat der Technische Hoge^ school met Uwe tegenwoordigheid opluistert.

De zin van onze samenkomst i n deze eerbiedwaardige ruimte is de openbare aanvaarding door mij van liet ambt van lioog-leraar i n de ste deb onwkunde. Voor degenen onder U , die min-der i n aanraking komen met het technisch hoger onmin-derwijs, is het wellicht n u t t i g te vermelden, dat de stedebouwknnde tot voor kort i n ons land nog niet de beschikking had over een eigen leerstoel, doch door de recente instelling van twee nieuwe zetels ten behoeve van d i t vak aan deze hogeschool is gelukkig een begin gemaakt met de voorziening i n de grote behoeften, welke op d i t gebied bestonden. Van de twee nieuwe leerstoelen is er één bestemd voor het onderwijs i n het stedebouwkundig onderzoek, terwijl de tweede zal dienen voor het onderricht i n het stedebouwkundig ontwerpen.

N u i k geroepen ben om dit laatste onderwerp te doceren, en de studenten tevens bij te staan i n de oefeningen op dit gebied, willen wij d i t uur bezigen tot het ontwikkelen van enkele gedachten, die mede ten grondslag liggen aan het onder-richt, dat m i j is toevertrouwd. Daarbij zal worden getracht een overzicht te geven van het gebied van de stedebouw, ten-einde er de wezenlijke kenmerken van te bepalen. I k w i l deze stof samenvatten onder de titel „het domein van de stedebouw".

Inleiding.

Als inleiding daartoe isi het gewenst, vooral met het oog op de aanwezigheid van talrijke leken, het woord en het begrip „ste-de-bouw" toe te lichten, teneinde het duidelijk te onder-scheiden van het woord „ste-den-bouw". D i t laatste woord, dat stadsaanleg betekent, is u i t de taaioverlevering tot ons geko-men, en is algemeen bekend. Het werd b.v. door C. H . Peters gebruikt, toen h i j zijn historisch standaarid-werk schreef, dat

Cytaty

Powiązane dokumenty

Temat Holokaustu w sztuce taksydermisty okazuje się nie tylko hipotetyczny, a ana- logie losu zwierząt do traumatycznych wydarzeń, jakie rozgrywały się podczas II wojny światowej,

Autor wskazuje rów­ nież na wady porozumień regionalnych w zakresie utrzymania bezpieczeństwa i pokoju: nie są one bezstronne w podejmowaniu decyzji w przypadku konfliktu, są

Wywiązując się z zadania przesłania zobowiązanemu upomnienia, wierzyciel uświadamia go o konsekwencjach niezrealizowania obowiąz- ku. Upomnienie zaś nie ma za zadanie

In the STARS model (Computer Modeling Group (CMG), 2012), when foam is present, the gas relative permeability is multiplied by a factor FM, which is function of several factors that

Two issues are discussed in this section that need to be resolved before implementing the framework put forward in section 7: revisions and a lack of matching of

Long-term content availability is a problem in P2P systems, caused by the gradually falling user demand for old content [8]. This also makes credit mining old swarms inefficient..

‘Building with nature’: the new Dutch approach to coastal and river works de Vriend, van Koningsveld and

Jednocześnie był bezw zględny w dom aganiu się ści­ słości m yślenia, rozum ow ania i form ułow ania sądów... Dowodem niesłabnących sił