• Nie Znaleziono Wyników

Ondernemers en overheid: Spanningen en knelpunten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ondernemers en overheid: Spanningen en knelpunten"

Copied!
100
0
0

Pełen tekst

(1)

c.

Brevoord (redactie)

-Ondernemers en

~ overheid:

spannIngen en

.

knelpunten

\

,

1

(2)
(3)

Ondernemers en overheid: spanningen en knelpunten 111111111111

il

ll

11 I1 " 1 1 111111 11111111111111111111111111111 I1I111IIII11 111111 1111 !IIIIII 111111 11111 JI 1111 I

1I11II"II'I'llllllIllliill '111111111111111111111111 111111111111

1111111 11 ill illIlI lill 111111 11 11111111111111111 1111 1111111111

1

vr

I

BIBLIOTHEEK TU Delft P 1767 5340

(4)

· :. ': ... j.'~.. •

Vernieuwend ondernemen

Ons land telt honderdduizenden kleinere ondernemers, die iedere dag opnieuw voor problemen gesteld worden, waar zij niet direct een antwoord op hebben. Oe ze reeks wil daaraan tegemoet komen door actuele ondernemersproblemen in begrij-pelijke bewoordingen en in kort bestek aan de orde te stellen. Een reeks die sterk

(5)

Ondernemers en overheid: spanningen en knelpunten

Verslag van een onderzoek

naar ervaringen van ondernemers

met het vergunningen- en subsidie-stelsel

c.

Hrevoord (redac:tie)

(6)

De serie 'Vernieuwend ondernemen' wordt u~tgegeven door:

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11

2628 RT Delft (015)-783254

in opdracht van:

Interuniversitaire Interfaculteit Bedrijfskunde

Poortweg 6-8 < ;:. '--2612 PA Delft . (015)-569254

'!

ti;

,.

;.l

,-Deze eerste titel in de serie 'Vernieuwend ondernemen' is geschreven door P.~I.

Ekelenburg, ir. J.P. W.M. Grootscholten, H.R. von \Ieijenfeldt, J. Spaans en P.B.F.R. Teeuwen onder redactie van prof.dr. C. Brevoord R.A.

typewerk: mw. W. Wapenaar-Proost

Copyright 1983 by Delft University Press, Delft, The Netherlands.

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint,

micro-film or any other means without written permission from the publisher: De I ft

University Press

(7)

Inhoudsopgave Ondernemers en Overheid: spanningen en knelpunten

Aanmoediging

Introductie 5

Hoofdstuk Onderneming en overheid 6

1.1 Ondernemers en overheidsregulering 6

1.2 Oe functie van de overheid 8

Deel een Bundeling van de reacties van individuele respondenten 11

Hoofdstuk 2 Het onderzoek 12

2.1 Inleiding 12

2.2 De enquête 12

2.3 De respondenten 13

2.4 De responderende bedrijven naar hun omvang 13 2. ') De responderende bedrijven naar hun aard en

levensfase 14

Hoofdstuk 3 Resultaten uit de enquête: meningen, ervaringen

en suggesties 15

3.1 Inleiding 16

3.2 Vergunningen 17

3.2.1 Overzicht van becommentarieerde vergunningsregelingen 17 3.2.2 Ervaringen met en opvattingen over vergunningen 17 3.2.3 Sugge~ties ter verbetering van het vergunningenbeleid 20

3.3 Subsidies 22

3.3.1 Overzicht van becommentarieerde subsidieregelingen 22 3.3.2 Ervaringen met en opvattingen over subsidies 23 3.3.3 Suggesties ter verbetering van het subsidiebeleid 26

Deel twee Individuele respondenten aan het woord 29

Hoofdstuk 4 Individuele reacties van respondenten 30 4.1 Individuele ervaringen van ondernemers met

vergun-ningsrege Iingen 30

4.1.1 Ervaringen met gemeentelijke vergunningen 30 4.1.2 Ervaringen rondom een bestemmingsplan 32 4.1.3 Ervaringen met het tegelijk verlenen van een

bouw-en ebouw-en hinderwet-vergunning 35

4.1.4 Ervaringen met het vergunningenbeleid 38

4.1.5 Ervaringen met bouwvergunningen 41

4.1.6 Ervaringen met ontslagvergunningen 42 4.1.7 Ervaringen met monumentenzorg 44

(8)

4.2 Individuele ervaringen van ondernemers met

subsidie-regelingen 47

4.2.1 Ervaringen met concurrentievervalsende

overheids-subsidies 117

4.2.2 Ervaringen met de Subsidieregeling Innovatief

Management 51

4.2.3 Ervaringen met het Project Industriële Innovatie en

met de Subsidieregeling Innovatief Management 53 4.2.4 Ervaringen met subsidies voor dienstverlenende

onder-nemingen 54

4.3 Opvattingen omtrent de relaties tussen overheid en

ondernemers 57

4.3.1 Opvattingen omtrent gemeentelijke ondersteuning 57

Deel drie Bevindingen, aanbevelingen en conclusies 61

Hoofdstuk 5 Samenvatting van de bevindingen 62

5.1 Bevindingen uit het Interfaculteits-onderzoek 62

5.2 Bevindingen van de Werkgroep coördinatie

vergun-ningenbeleid 64

5.3 Bevindingen uit het VNO/NCW-onderzoek 66

5.4 Afsluiting van de bevindingen 68

Hoofdstuk 6 Aanbevelingen 70

6.1 Aanbevelingen op grond vim het

Interfaculteits-onderzoek 71

6.2 Aanbevelingen op grond van het VNO/NCW-onderzoek 72

6.3 Aanbevelingen van de Werkgroep coördinatie

vergun-ningenbe Ie id 73

6.4 Afsluiting van de aanbevelingen 77

Hoofdstuk 7 Conclusies 79

Bijlage 1 Verslag van de 'Dag van de ondernemer 1983'

gepubliceerd door 'Risicobeheer', maart 1983 81

(9)

AANMOEDIGING

Vrij algemeen is het besef doorgebroken, dat de overheidsbemoeienis in en met onze gehele samenleving het afgelopen decennium te omvangrijk en vooral te benauwend is geworden. Dit kan ertoe leiden dat de speelruimte voor ondernemers al te zeer wordt ingeperkt en dat initiatieven al in de kiem worden gesmoord. En omdat ondernemerslust in deze jaren van recessie - of moeten we eigenlijk van een crisis spreken? - van essentiële betekenis is om onze economie weer in bewe-ging te krijgen, is een terugdrinbewe-ging van die overheidsbeïnvloeding broodnodig. Met

een typisch modewoord noemen we dat 'dereguleren'.

Nu is dereguleren een even moeilijk en complex probleem als reguleren, want we

kunnen niet simpelweg zo maar wat overheidsregelingen overboord zetten.

Dere-guleren is een minutieus proces, waarbij nagegaan moet worden wat wel en wat

minder zinvol is, wat zich leent voor vereenvoudiging of voor samenvoeging met andere bestaande regelingen. Dereguleren is een proces dat jaren in beslag kan nemen, als we het tenminste vanuit de optiek en positie van de overheid - en dus integraal - benaderen.

Maar dereguleren kan ook andersom benaderd worden en wel vanuit de optiek en positie van de ondernemers. Vanuit hun gezichtspunt gezien zullen er immers ongetwijfeld overheidsregels/procedures zijn die erg knellen en die minder knellen, terwijl uit hun gezichtspunt daarnaast van belang is welke knelpunten snel kunnen worden opgeruimd en welke niet. Zij zijn veel meer georiënteerd op specifieke

knelpunten in het woud van overheidsregulering en minder op het hele complex van regulering als totaliteit.

Vandaar dat op de Interfaculteit Bedrijfskunde de gedachte ontstond deze knelpun-ten eens op te gaan sporen. Dat zou voor de overheid de mogelijkheid openen

alvast een voorschot op een toekomstige deregulering te geven door aan dié aspec-ten van regulering wat te doen die nu als extreem knellend of verstorend door ondernemers worden ervaren. De gelegenheid daartoe diende zich prompt aan: op de 'nag van de ondernemer 1983' in Den Haag op 19 januari 1983 waren toch vele honderden ondernemers aanwezig! Waarom die ondernemers niet naar hun knelpun-ten met betrekking tot overheidsregulering gevraagd?

(10)

Zo gezegd, zo gedaan. Op die ondernemersdag hebben we een enquête gehouden, waarop door circa 135 deelnemers min of meer uitgebreid is gereageerd. Deze reacties zijn door een vijftal studenten geanalyseerd en geordend. Het resultaat daarvan is dit 'aanmoedigingsboek', waarin duidelijk naar voren komt waar de belangrijkste knelpunten van regulering vanuit ondernemers gezien liggen. Dit 'aanmoedigingsboek' geeft dus géen systematische analyse van wat ondernemers zoal aan hinder van iedere vorm van regulering ondervinden; dat was het oogmerk van de enquête niet en daarvoor was de steekproef bovendien te klein en in onvol-doende mate representatief. Dit boek geeft wél aan waar knelpunten zitten en waar door de overheid op korte termijn wat aan kan worden gedaan.

Uiteraard staat er veel in dit boek dat we al wisten, want dit is zeker niet de eerste keer dat er een onderzoek wordt ingesteld naar de relaties tussen overheid en ondernemers. Tegelijk staan er in dit boek echter een reeks van interessante suggesties die nieuw zijn en het overWegen meer dan waard. Veel van die sugges-ties laten zich zo te zien zonder al te veel complicasugges-ties en voorstudies op korte termijn implementeren. Een mooie uitdaging voor een naar haar zeggen 'no-nonsense-kabinet'!

De indeling van dit 'aanmoedigingsboek' is als volgt:

eerst een tweetal korte beschouwingen over resp. 'ondernemers en overheids-regulering' en 'de functie van de overheid', gebaseerd op door de heren van Duijn, Hillege, Kaland, Schols en Vonhoff gehouden inleidingen op de 'Dag van de ondernemer 1983' in Den Haag (hoofdstuk 1). Een samenvatting van alle op die dag gehouden inleidingen, gepubliceerd door het blad 'Risicobeheer', is als bijlage 1 opgenomen;

dan een beschrijving van het onderzoek (hoofdstuk 2) en een overzicht van de enquêtegegevens met de daaruit te trekken conclusies (hoofdstuk 3);

vervolgens een twaalftal uitgebreide individuele reacties van deelnemers aan de 'Dag van de ondernemer', mensen die kennelijk zoveel op het' hart hadden dat een simpel enquêteformulier ontoereikend was. Deze reacties leken ons zo illustratief, dat ze in extenso zijn opgenomen (hoofdstuk 4);

daarna een samenvatting van de bevindingen, gerelateerd aan de uitkomsten van voorgaande soortgelijke onderzoeken (hoofdstuk 5);

en tenslotte een reeks van aanbevelingen en enige conclusies (hoofdstuk 6 en

(11)

Dit 'aanmoedigingsboek' is op 27 juni 1983 aangeboden aan de staatssecretaris van Economische Zaken de heer P. van Zeil en zal daarna in de publiciteit worden gebracht. Wij hopen van harte dat er effect van zal uitgaan en dat de overheid ernaar zal streven een aantal van de meest knellende knelpunten op korte termijn weg te nemen. Daar kunnen ondernemers zelf ook in hoge mate toe bijdragen door het boekje in ruime kring aan de orde te stellen en hun eigen organisaties aan te moedigen druk op de overheid uit te oefenen om snel wat aan de gesignaleerde knelpunten te doen.

(12)
(13)

INTRODUCTIE

In dit eerste hoofdstuk zal aan de hand van de door de heren Brevoord, van, Duijn, Hillege, Kaland, Schols en Vonhoff gehouden inleidingen op de 'Dag van de onder-nemer 1983' worden getracht een globaal beeld te schetsen van de ontwikkeling van de overheidsregulering met betrekking tot vergunning- en subsidiebeleid in de

afgelopen decennia. Daarnaast worden enkele ideeën van de verschillende inleiders geventileerd met betrekking tot deregulering en de functie die de overheid hierin

zou kunnen bekleden. Dat schept een kader voor de opvattingen van die onderne-mers die knelpunten in hun relatie met de overheid ondervinden en waarvan in volgende hoofdstukken verslag wordt gedaan.

(14)

Ondernemers en overheid

De relatie tussen ondernemers en overheid staat duidelijk in de belangstelling. Niet alleen in kranten wordt er regelmatig over geschreven en maakt de huidige regering er een beleidspunt van, maar ook op 'De dag van de ondernemer 1983' op

19 januari 1983 in Den Haag stond het onderwerp 'dereguleren' centraal. Waar~m

is die relatie aan herbezinning toe en in welke richting gaan de gedachten?

1.1 Ondernemers en overheidsregulering

De hoeveelheid regelingen waarmee bedrijven te maken hebben is ontstaan in de jaren '30 en vooral in de jaren '60 en '70 sterk gegroeid. Met elke uitbreiding van regelgeving wordt de ruimte waarbinnen ondernemers werken verder beperkt. De huidige stand van zaken met betrekking tot vergunningen en subsidies is tamelijk ondoorzichtig, aldus Brevoord. Een veel gehoorde klacht is dat ondernemers door de bomen het bos niet meer zien. Anderzijds komt het regelmatig voor dat uitvoe-rende ambtenaren verstrikt raken in de door wetgevende collega's gesponnen webben, waardoor uitvoeringsprocedures onnodig en onbedoeld lang gaan duren.

Er kan daarbij volgens Van Duijn onderscheid gemaakt worden tussen eerdere (de jaren '30) en latere (de jaren '70) regulering; de eerste vorm van regulering is voornamelijk uit het oogpunt van marktordening ontstaan, terwijl de latere daar-aan toegevoegde reguleringen voornamelijk voortkomen uit wat de socioloog van Doorn 'welzijnsaanspraken' noemt. Onder marktordening wordt in dit verband verstaan, dat ondernemers casu quo consumenten door middel van mededingillgs-regulering worden beschermd tegen een overmaat aan concurrentie door

branche-genoten casu quo tegen te ver gaande beperking van die concurrentie. Met

welzijnsaanspraken wordt gedoeld op aanspraken die door verschillende

belangengroepen worden gedaan op het terrein van consumentenbescherming, van arbeidsverhoudingen, milieu, veiligheid, gezondheid en van ruimtelijke ordening. Door deze laatste vorm van regelgeving is de ondernemer steeds meer in een defensieve positie geplaatst.

(15)

economische groei gegarandeerd was; men kon en diende zich serieus te gaan bezighouden met het bestrijden van de negatieve effecten hiervan. De stagnatie van na 1973 heeft zoals nu blijkt een streep door die groei-rekening gehaald.

Met alle aandacht voor regulering en deregulering wordt overigens wel eens verge-ten, dat we niet alleen in een gereguleerde maar ook in een gesubsidieerde econo-mie leven. Het zijn de twee kanten van dezelfde medaille. Subsidies zijn net zo goed als reguleringen een middel voor de overheid om de economie te sturen. Ook het aantal subsidie-regelingen is in de jaren '60 en '70 drastisch gegroeid. Het grote gevaar dat hierin schuilt is, dat ondernemers zich meer gaan richten op het vinden van de voordeligste subsidieregelingen dan op het ondernemen zelf. Het is dan ook volgens Van Duijn geen goede zaak, dat investeringssubsidiëring een structureel element in onze economische orde is geworden. Het gevaar van (over)-subsidiëring en een te afhankelijk worden van het bedrijfsleven van de overheid is zeker niet denkbeeldig. Het thans weer groeiend besef, dat economisch herstel van de marktsector moet komen en dat die sector dan ook de ruimte moet hebben om zich te ontwikkelen, is al een grote stap vooruit.

Dat herstel van de marktsector zal met deregulering ongetwijfeld gebaat zijn. Deregulering is daarvoor zelfs noodzakelijk volgens van Duijn, doch zal slechts langzaam effect hebben gezien de belangen die erbij in het geding zijn en de zorgvuldigheid die is vereist. Deregulering is een even tijdrovend en omvangrijk gebeuren als reguleren en vlotte successen mogen dan ook nauwelijks worden verwacht.

Over de richting waarin deregulering zou kunnen gaan zijn zowel door van Duijn als Kaland enkele opmerkingen gemaakt. Door van Duijn werd met name gepleit voor vereenvoudiging van procedures bij het subsidiestelsel. Hij pleitte verder voor een verhoging van de vermogensaftrek en een verlaging van de vennootschaps-belasting met gelijktijdige intrekking van de WIR-premie, waardoor de ondernemer minder afhankelijk wordt van de overheid. Kaland zoekt deregulering vooral in het leggen van meer verantwoordelijkheid bij de ondernemer en in een vereenvoudigen casu quo beperken van een aantal vergunningensteIseIs.

Voor zover we het niet wisten, hebben de sprekers op de 'Dag van de ondernemer' wel duidelijk gemaakt, dat dereguleren nodig is en veel tijd vergt, maar de moeite volledig waard is.

(16)

1.2 De functie van de overheid

Het streven van de overheid wat betreft het vergunningen/regelingen- en subsidie-beleid is er op gericht de verhoudingen tussen participerende partijen zo recht-vaardig en doelmatig mogelijk te doen zijn. Rechtrecht-vaardig om de zwakkeren in de samenleving bescherming te geven en doelmatig om een economisch klimaat te scheppen waarbinnen alle belanghebbenden binnen zekere grenzen kunnen functio-neren, opbloeien en eventueel samenwerken. We zouden nu kunnen stellen, dat in

het laatste decennium het streven naar rechtvaardigheid de doelmatigheid onder druk heeft gezet. De ruimte die nodig is voor de marktsector om het economisch herstel te bevorderen zal dan ook gepaard moeten gaan met deregulering. Dit betekent dat meer doelmatigheid waarschijnlijk ten koste zal gaan van enige

rechtvaardigheid.

Met dat streven naar optimale rechtvaardigheid en doelmatigheid zijn binnen de overheidsorganisatie drie bestuurlijke niveaus belast: gemeentelijke, povinciale en

landelijke overheid. Ieder van die niveaus heeft zijn eigen functie en verantwoor-delijkheden. Daarvan is men zich zeer wel bewust, gezien de uitspraken van ver-tegenwoordigers van ieder van die niveaus op de 'Dag van de ondernemer'. Burge-meester Schols van Den Haag merkte met betrekking tot de gemeentelijke over-heid op: "dat het de taak van het 'bestuur' is initiërend en stimulerend op te treden waar dat mogelijk is. Daarbij wel bedenkend dàt de overheid deze rol nooit hele-maal uit handen van het bedrijfsleven kan en mag nemen".

Ook op provinciaaloverheidsniveau bestaat een natuurlijk spanningsveld tussen overheid en onderneming. Vonhoff, commissaris van de koningin in Groningen, meent dat: "de ondernemer zich beter wegwijs moet maken in de overheidsorgani-satie". Van de kant van de overheid geeft hij als voorbeeld dat: "procedures naast elkaar ontwikkeld kunnen worden en zodoende een tijd- en geldbesparing kunnen opleveren voor beide partijen".

Volgens Hillege, plaatsvervangend directeur-generaal Industriebeleid van het Ministerie van Economische Zaken, moet op landelijk niveau dit Ministerie een sleutelrol vervullen bij het verminderen en doorzichtiger maken van het grote aantal regelingen met betrekking tot vergunningen en subsidies. Zij vervult

(17)

im-mers de functie van pleitbezorger voor het bedrijfsleven en kan er mede zorg voor dragen dat bij de beleidsvorming op centraal niveau de economische invalshoek wordt versterkt. Hillege merkt echter ook op dat: "het een vereiste is, dat de ondernemers in hun branche-organisaties gezamenlijk hun knelpunten en perspec-tieven definiëren en presenteren. Slechts dan zal de overheid weten hoe de onder-nemers in hun branches specifieke knelpunten ervaren. Centraal uitgangspunt van de overheid bij alle regelingen is de zelfwerkzaamheid van de ondernemer. In het algemeen betekent dit dat de overheid geen meerderheidsbelangen moet hebben.

~ovendien mag het toedienen van een stimulans slechts van tijdelijke aard zijn". Verslavingsverschijnselen aan overheidssteun dienen te worden uitgebannen.

Kaland, voorzitter van de 'Werkgroep coördinatie vergunningenbeleid', refererend aan het kortgeleden gepubliceerde rapport over die coördinatie voegt daaraan toe, dat "het centrale probleem bij vergunningenverlening was en is de lange duur ervan, welke problematiek noch met overdracht van bevoegdheden noch met een geperfectioneerde coördinatie op te lossen is". Het belangrijkste vindt Kaland de instelling zowel bij de ondernemer, de vergunningvrager, als bij de overheid, de vergunningverlener. De eerste zal ervan uit moeten gaan, dat de grote vrijheid op velerlei terrein van weleer niet weerkeert en de overheid dient zich meer bewust te zijn van haar dienende dan van haar heersende taak.

De trend die uit de inleidingen van de sprekers op de 'Dag van de ondernemer 1983' naar voren komt, is dat de overheid ernaar streeft vooral voorwaardenscheppend te functioneren en dat de ondernemer het verder zelf moet maken. Er begint onder inv loed van de huidige recessie en het hoge niveau van werkloosheid overi-gens duidelijk weer wat meer waardering voor dat ondernemerschap te komen. Van groot belang daarbij is, dat de ondernemer bekend is met de plaatsen waar hij voor hem relevante informatie kan verkrijgen en dat is met name voor kleinere bedrij-ven van betekenis, aangezien die zo sterk van externe specialistische hulp af-hankelijk zijn. De overheid is doende het advies-instrumentarium te saneren, hetgeen volgens Hillege tot een grotere doorzichtigheid voor de ondernemer zal leiden, zonder dat de mogelijkheden worden ingeperkt. De richting waarin de overheid in de jaren '80 wil functioneren is daarmee redelijk duidelijk aangegeven.

(18)
(19)

DEEL 1

BUNDELING VAN DE REACTIES VAN INDIVIDUELE RESPONDENTEN

In dit deel wordt het door ons verrichte onderzoek behandeld en worden de reac-ties van ondernemers weergegeven (respectievelijk in de hoofdstukken 2 en 3). Een aantal meer uitgebreide en specifiek individuele reacties zijn in deel 2 opgenomen.

(20)

2

Het onderzoek

2.1 Inleiding

Het verzamelen van de in dit boek weergegeven meningen en ervaringen van ondernemers en anderen vond plaats op de 'Dag van de ondernemer 1983' door middel van een enquête. Deze bestond uit een gedeelte met gerichte vragen naar gegevens over respondenten en hun bedrijven en een gedeelte met open vragen over subsidies en vergunningen (zie 2.2). De resultaten van deze enquête worden besproken in hoofdstuk 3.

In hoofdstuk 2 komt verder een beschrijving voor van de respondenten (zie 2.3) en van de bedrijven waarin zij werken (zie 2.4 en 2.5). Dat schept duidelijkheid over de groep die heeft gereageerd en over de betekenis die aan de bevindingen kan worden toegekend.

Er is evident geen sprake van een representatieve steekproef uit de populatie van Nederlandse ondernemers; het ging er veeleer om - zie ook de 'Aanmoediging' voor in dit boekje - ervaringen van individuele ondernemers en betrokkenen aangaande het woud van regels en wetten op vergunning- en subsidiegebied te verzamelen, teneinde knelpunten op bedrijfs/micro-niveau op te sporen.

Onze indruk is dat er veel eigenaren/directeuren van met name kleine bedrijven hebben gereageerd, doch dat ook een groot aantal anderen hun medewerking heb-ben verleend.

2.2 De enquête

De enquêteformulieren (zie bijlage 2) werden uitgereikt tijdens verschillende symposia en zijn dezelfde dag weer ingeleverd.

(21)

In het eerste deel van de enquête worden gerichte vragen gesteld naar het bedrijf waarin men werkzaam is (vraag 1 t/m 4) en de positie van de respondent (vraag 5 en 6). [)aaruit blijkt de bedrijfstak waarin men werkzaam is, de plaats en de omvang van het bedrijf, de fase waarin het zich bevindt en de functie van de respondent in het bedrijf.

Het tweede gedeelte bestaat uit open vragen omtrent ervaringen met vergun-ningen en subsidies alsmede suggesties ter verbetering. Voor deze vorm van vraag-stelling is gekozen om de respondenten de gelegenheid te bieden zo ongedwongen mogelijk al hun ervaringen kwijt te kunnen.

De enquêteformulieren (zie bijlage 2) zijn tijdens de 'Dag van de ondernemer' op rllime schaal verspreid, zonder dat er overigens al te veel aandrang tot invulling is

uitgeoefend. Iedere deelnemer was volledig vrij er al dan niet aan deel te nemen.

Dit alles om een vrije stroom van oprechte en gemeende reacties te bewerkstel-ligen.

2.3 De respondenten

In totaal hebben 135 respondenten een enquêteformulier ingeleverd, dat bruikbaar was voor verwerking en waarin voor ons zinvolle gegevens voorkwamen. De groot-ste groep van respondenten wordt gevormd door eigenaren en directeuren van bedrijven (ongeveer 70%), waarbij er in een kwart van de gevallen sprake is van

een combinatie van beide. De overige 30% van de respondenten hebben functies,

die voor het grootste gedeelte gerekend kunnen worden tot het zogenoemde 'hoge-re personeel'. Als functie werden onder andere genoemd: Verkoopleider, Directie-secretaris, Designer, Adviseur, Redacteur, Procuratiehouder, Adjunct-directeur, l1eleidsmedewerker, Bedrijfsleider, Planner, Architect en Boekhouder. In ongeveer 5% van de gevallen is geen functie ingevuld.

2.4 De responderende bedrijven naar hun omvang

De omvang van de bedrijven waarin respondenten werkzaam zijn en/of waarvan zij eigenaar zijn is bepaald aan de hand van het aantal personeelsleden. Hierbij valt op dat de 'kleine bedrijven' (tot 100 werknemers) zeer goed vertegenwoordigd zijn (ongeveer 75%). De 'middelgrote'- (tot 500 werknemers) en 'grote' (500 en meer

(22)

werknemers) bedrijven doen met resp. 8 en 12% duidelijk minder van zich spreken • . In ongeveer 5% van de gevallen is de omvang van het personeelsbestand niet vermeld. Voor de groep kleine bedrijven is er nog een verdere onderverdeling gemaakt. Hieruit wordt duidelijk dat de zeer kleine bedrijven (tot 5 personeelsle-den) de meeste respondenten leverden (ongeveer 31 %). Het totaalplaatje ziet er als volgt uit:

groep responderende bedrijven verdeeld op basis van personeelsomvang

31%

El

13% 13%

B

B

Q

1-5 6-10 11-20 21-50 51-100 101-500 500 Het aantal personeelsleden per bedrijf (95% respons)

2.5 De responderende bedrijven naar hun aard en levensfase

LJ

non respons

Er is voorts gekeken naar de bedrijfstak waarin de responderende bedrijven opere-ren en de fase waarin ze zich bevinden. Daarbij bleek, dat de industrie met 19% goed vertegenwoordigd was op de 'Dag van de ondernemer', doch ook andere be-drijfstakken lijken wat betreft hun representatie in deze enquête een min of meer reële afspiegeling te geven van de Nederlandse situatie. Een uitzondering hierop vormt de zakelijke dienstverlening, die met 31 % als groep duidelijk oververtegen-woordigd was. Dit laat zich mede verklaren door het thema van de ondernemers-dag ('deregulering') en de behoefte van met name adviesbureau's om zich op die dag te manifesteren.

(23)

J)e verdeling van responderende bedrijven over bedrijfstakken was als volgt:

Industrie 19% Financiële sector 8%

Bouw 9% Groothandel 10% netailhandel 8% Horeca 2% Landbouw /visserij 1% Zakelijke dienstverlening Transport Overheid Overig Niet ingevuld 31% 3% 7% 1% 1%

Wat betreft de levensfase waarin de responderende bedrijven zich bevinden is het

zinnig te bedenken dat we hier te maken hebben met een inschatting van

betrok-kenen zelf. Opvallend is het relatief geringe aantal bedrijven, dat zichzelf in de

teruggang fase plaatst en dat zou wel eens indicatief kunnen zijn voor de groep

ondernemers die de 'nag van de ondernemer 1983' bezocht. Uit de gegevens van

betrokkenen volgt namelijk het navolgende overzicht:

pionier /opbouwfase 26%

expansiefase 28%

stabilisa tiefase 32%

teruggangfase 9%

niet vermeld 5%

\~et alle voorbehoud zou hieruit kunnen worden afgeleid, dat de invulIers van de

enquête mensen zijn, die 'er-nog-zin-in-hebben' en dat zij uit organisaties met

perspectieven komen. Juist dat zou een reden kunnen zijn om hun opmerkingen en

(24)

3

Resultaten uit de enquête: meningen, ervaringen en suggesties

3.1 Inleiding

Als gevolg van de wijze van vraagstellen is door de respondenten niet op een uniforme wijze op iedere vraag geantwoord. Wat de een als mening geeft, noemt de ander een suggestie. Toch kunnen veel reacties of onderdelen daarvan als identiek worden aangemerkt. Het bleek namelijk mogelijk in veel gevallen de reacties zodanig te herformuleren dat categorisering verantwoord was, zonder aan de inhoud geweld te doen.

Opvallend is dat de problemen, welke ondernemers en andere respondenten onder-vinden bij de uitvoering van het vergunning- en subsidiebeleid zo duidelijk over-heersen. Problemen die men heeft ten aanzien van het bestaan van subsidies en vergunningen als zodanig zijn minder frequent naar voren gebracht, hoewel zeker wat betreft de subsidies niet afwezig. Ten aanzien van de hierna beschreven opmerkingen zijn enkele kanttekeningen op hun plaats. Ten eerste zijn de uitspra-ken voor reuitspra-kening van respondenten en kunnen ze dus geen aanspraak mauitspra-ken op algemene geldendheid. Ten tweede kan de betekenis van die opmerkingen niet gerelateerd worden aan de frequentie waarin ze voorkomen, omdat onze steek-proef niet representatief is; er is daarom van afgezien die frequentie van voor-komen bij ieder citaat in 3.2 en 3.3 te vermelden. Gezien de niet uniforme wijze van beantwoorden leek het voorts niet zinvol iedere opmerking letterlijk te cite-ren; slechts in die gevallen waar de samenstellers van mening zijn dat de citaten verhelderend werken, is hiertoe wel overgegaan.

De indeling ·van dit hoofdstuk is als volgt. In 3.2 worden de opmerkingen van respondenten over vergunningen geanalyseerd en toegelicht, terwijl in 3.3 hetzelf-de omtrent subsidies geschiedt.

(25)

3.2 Vergunningen

3.2.1 Overzicht van becommentarieerde vergunningsregelingen

Mede door de reeds genoemde wijze van vraagstellen worden weinig typen van vergunningen met name genoemd. Waar dit wel gebeurt betreft het veelal hinder-wetvergunningen, vaak gecombineerd met bouwvergunningen. Ook vergunningen met betrekking tot ontslag van werknemers en met betrekking tot het milieu worden regelmatig genoemd. In één geval werd een vergunning met betrekking tot het storten van baggerspecie, in een ander geval met betrekking tot electrische installaties aan de orde gesteld.

3.2.2 Ervaringen met en opvattingen over vergunningen

De noodzaak van vergunningen wordt als zodanig nauwelijks ter discussie gesteld; men legt zich kennelijk neer bij deze vorm van overheidsbemoeienis. Wel vindt men in twee gevallen het aantal vergunningen erg groot. Veel meer problemen worden gesignaleerd op technisch-organisatorisch gebied. De procedures rond zowel het aanvragen ervan als de besluitvorming erover zijn veel te complex, te langdurig en te ondoorzichtig. Veel problemen ontstaan reeds bij de aanvraag. De formaliteiten worden als volgt bekritiseerd: "ze moeten ontzettend veel informa-tie hebben" en "bij aanvraag is een schrikbarende hoeveelheid dossiers nodig". Andere reacties spreken van een te grote mate van gedetailleerdheid en veel-eisendheid. Zo refereert een respondent aan een situatie in Amsterdam: "met verbazing vernam ik, dat het 'normaal' is dat bouwtekeningen in 13-voud ingediend worden". Een ander vindt de vragen niet altijd relevant, waardoor de vragenlijsten te lang worden bevonden. Anderen vinden het vergunningenbeleid: "slecht. Immers men moet voldoen aan een set van regels die niet vanuit de praktijk zijn opgesteld. Vaak werkt dit kostprijsverhogend", "te ambtelijk, te veel tijd vergend, waardoor het een startkapitaal in uren vergt" en "moeizaam en kostbaar". Eén respondent stelt: "de gegevens welke door de overheid voor een vergunning worden verlangd

zijn vaak zo kostenverhogend, dat opdrachten niet doorgaan". Ook spreekt men

van "grote bureaucratische chaos". De aanvraag voor een vergunning verloopt

volgens vele respondenten moeizaam en is tijdrovend met alle financiële conse-quenties van dien. Bovendien ontbreekt de garantie voor geheimhouding van deze

gegevens: "groot risico van het beschikbaar zijn van bedrijfsgeheimen voor

(26)

Als de aanvraag ondanks alle problemen op correcte wijze tot stand is gekomen start de ambtelijke besluitvormingsprocedure. Ook deze vindt men veel te lang en te ondoorzichtig. Als voorbeeld hiervoor moge gelden het geval van een fabriek die "al operationeel was terwijl de procedures voor de bouwvergunningen nog niet waren afgerond" en een andere respondent: "het is een langdurige, nog steeds lopende procedure, terwijl de fabriek al draait". Kennelijk zijn ondernemers bereid grote risico's te nemen door de procedure en de uiteindelijke vergunningverlening niet af te wachten. Als een van de oorzaken van de lange duur van de procedures wordt het inschakelen van een te groot aantal instanties aangestipt: "aanvragen lopen langs te veel instanties"; "men verdrinkt in doorverwijzingen" en "hoe meer instanties bij de procedure betrokken zijn, hoe vaker tegenstellingen tussen hen voor zullen komen en hoe eenvoudiger het is voor de betrokken ambtenaren zich achter elkaar te verschuilen". Besluiteloosheid en traagheid zijn het, gevolg. Hoe schadelijk traagheid kan zijn illustreert de volgende reactie: "als het niet vlugger gaat dreigt ontslag voor 30 mensen, terwijl er in onze regio reeds een werkloos-heidspercentage van ongeveer 17% bestaat". Bovendien ondervindt een respondent: "onnodige vertraging door ondeskundigheid en slechte adviezen van de verlenende instanties". Met name in kleine gemeenten wordt dit probleem ondervonden: "de kleine gemeenten kunnen niet altijd deskundig en snel adviseren".

Onze respondenten vinden voorts, dat het aantal betrokken instanties en het gebrek aan deskundigheid vaak leiden tot willekeur in de beoordeling door ambte-naren: "men is vaak afhankelijk van de grillen van de betrokken ambtenaar" en "men is niet consequent; bij gesprekken met collega's blijkt dat men soms in identieke situaties anders beslist". Ook tussen gemeenten komt dit tot uiting in verschillen: "wat betreft het afgeven van bouwvergunningen zijn er nog steeds zeer verschillende eisen, behandelingsprocedures, benodigde tijd tot aan afgifte en dergelijke bij de diverse gemeenten. Dit komt vooral tot uiting als je voor ver-schillende gemeenten zelf een bouwwerk moet neerzetten. Of het duurt 'maar' twee maanden of twee jaar. Er is dus weinig peil op te trekken". Er waren overi-gens enkele reacties die de samenwerking op gemeentelijk niveau als beter be-schreven dan die op landelijk niveau: "persoonlijk goed behandeld door lobbiën in kleine gemeente", "ervaringen met de gemeentelijke overheid zeer goed. Kleine gemeenten, persoonlijk bekend met alle ins en outs", "ervaring positief, gemeente werkte snel mee om uitbreiding te realiseren" en "gemeente simpel, provincie moeizaam".

(27)

Aangezien zich nogal wat Haagse ondernemers onder onze respondenten bevonden, is voor deze groep nagegaan wat hun ervaringen met de Haagse gemeentelijke overheid waren. Daarbij bleek - en dat is ongetwijfeld opvallend - dat van de 'Haagse' bedrijven het merendeel geen directe problemen ondervonden bleek te hebben met het verkrijgen van benodigde vergunningen (82%). Dit houdt overigens ongetwijfeld verband met het grote aantal bedrijven onder deze respondenten dat behoort tot de sector zakelijke dienstverlening, die in het algemeen in beduidend mindere mate met vergunningen worden geconfronteerd dan bedrijven in de indus-triële/bouw-sector.

Naast de hiervoor genoemde algemene problemen rond aanvraag en besluitvorming worden ook enige kanttekeningen ten aanzien van specifieke knelpunten gemaakt. Met name de hinderwetvergunning wordt als "lastig te verkrijgen" aangemerkt. Een andere respondent daarentegen: "de verlening van een hinderwetvergunning doorliep zonder problemen de procedure". Maar "de controle op de naleving van de hinderwet is te theoretisch" en gaat aanmerkelijk verder dan een "marginale toetsing".

Een aantal andere meer specifieke reacties: "mijn ervaring: slecht. Het betreft ontslagvergunningen, te verlenen door directeur Gewestelijk ArbeidsBureau (GAB). Ook in de meest eenvoudige gevallen te tijdrovend. Dat betekent dat

ontslagver-gunningen uiterst vroegtijdig moeten worden aangevraagd, ook als er wellicht nog

kans bestaat dat betrokkene gehandhaafd kan worden. Dat betekent soms: hoge

kosten, een rem op het aanstellen van nieuw personeel en de kansen voor mensen

met een handicap, zoals leeftijd, om te worden aangesteld worden nog meer

gereduceerd" en "ontslag- en werktijdverkortingsprocedures eindeloos".

Ter afsluiting nog enkele specifieke reacties: "de afstemming van een

hinderwet-vergunning op een bouwhinderwet-vergunning is absoluut onvoldoende", "beroeps- en

be-zwaarprocedures vergen teveel tijd en leiden daardoor tot kostenverhogingen en

gemiste kansen" en "het rijksbeleid stelt te hoge eisen aan met name jonge onder-nemingen, het is voor hen bijna onmogelijk om de vereiste vergunningen te ver-krijgen".

(28)

3.2.3 Suggesties ter verbetering van het vergunningenbeleid

Uit de vorige paragraaf blijkt, dat onze respondenten niet zozeer principiële bezwaren hebben geuit tegen het bestaan van vergunningen als wel tegen de praktische uitvoering van het beleid. Slechts één respondent suggereerde· alle vergunningen af te schaffen en maar een enkeling vindt een vermindering van het aantal vergunningen wenselijk: "veel vergunningen zijn overbodig, te beoordelen naar een onderzoek over in hoeverre de voorwaarden worden gecontroleerd op naleving" en "vermindering aantal vergunningen onder andere door stroomlijning van de wetgeving".

Over het algemeen vindt men wel, dat het beleid flexibeler moet worden: "het vergunningenbeleid moet sterk vereenvoudigd worden. Een ondernemer doet in principe alleen die dingen die het welzijn van zijn bedrijf kunnen bevorderen. Schep een ruim kader waarbinnen de ondernemer ruimte heeft. De ruimte voor creativiteit moet er zijn. Hieruit zullen zeker enige mislukkingen voortkomen, maar ook successen". Voorts wordt gesuggereerd: "verruim het gebruik van de wet. De soort situatie moet meer invloed krijgen op de beslissingen van de overheid".

Zeer algemeen heerst de opvatting dat de uitvoering sneller moet. Illustratief hiervoor: "een aanpak alsof het een c.ommercieel bureau betreft, dus snel, accu-raat en zonder overbodige papierwinkel". Om de procedure rond de aanvraag te bekorten wordt de volgende concrete aanbeveling gedaan: "maximum tijdsduur van behandeling. Dit kan gerealiseerd worden door van globaal naar gedetailleerd te gaan werken: eerstens kan bij (toetsende) aanvraag volstaan worden met globale informatie. Tweedens, na principebeslissing kan meer detail worden toegevoegd op gewenste punten". In het verlengde hiervan: "voorschriften geven waaraan mini-maal moet worden voldaan in een zeer beperkt aantal regelingen". Dit zal moeten leiden tot een snellere principetoezegging en daarmee "leiden tot kostenbespa-ringen". "Het vergroten van de mogelijkheden tot voorlopige vergunningverstrek-king" sluit daarbij aan.

Er bestaat behoefte aan meer en betere informatie in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Er worden daartoe verscheidene aanbevelingen gedaan. Eén daarvan is: "het bevorderen van intergemeentelijke deskundige informatieplaatsen". Een tweede: "oriëntatie kan het beste geschieden bij Kamer van Koophandel of

(29)

'Iotge-noten', opdat men gericht een aanvraag kan indienen bij de juiste personen en instanties, met de correcte gegevensverstrekking, met andere woorden stroomlij-nen". Een derde: "zorg dat via één loket alles geregeld kan worden". Een vierde: "laat per bedrijf één kontakt-ambtenaar alles coördineren". Betere communicatie tussen overheid en bedrijf wordt wenselijk geacht: "minder papier, meer persoon-lijk kontakt". Dit kan bijdragen tot een beter wederzijds begrip. Men is namepersoon-lijk van mening dat: "de overheid zich in algemene zin meer ten dienste van het volk dient op te stellen en wat minder voorop dient te stellen dat zij allereerst moet bestaan om te kunnen functioneren".Men wil dan ook dat de "overheid bedrijfs-gerichter gaat denken, ook de lagere overheid". Eén van de suggesties is "een

continu efficiency-onderzoek naar het doen en laten van ambtenaren". In het verlengde daarvan: "Rijks- en Gemeente-instellingen door hooggekwalificeerde organisatiedeskundigen laten doorlichten en een modus vinden om ambtenaren een duidelijk beeld van het radersysteem te geven. Bij hen moet doordringen het begrip van de belangrijkheid van het ene in gebreke blijvende radertje",

Andere suggesties zijn: "ambtenaren stage laten lopen in het bedrijfsleven" en voorts "maak het mogelijk ambtenaren te ontslaan als zij niet aan de gestelde eisen voldoen en/of niet voldoende verantwoordelijk te werk gaan. Voordelen: de besten blijven over en eigenbelang gaat meespelen, waardoor zij beter de zaken in orde brengen; het salaris- en promotiebeleid moet afhankelijk worden gesteld van hun prestaties".

Nog weer andere voorstellen om wederzijdse afstemming te verbeteren zijn: "het inschakelen van praktijk mensen bij beoordeling", "het aanstellen van een bejaarde ondernemer - met inzicht in een onderneming - om de ondernemer die om in-lichtingen komt, te woord te staan en deze aanvrager positief te benaderen in zijn problemen". Nog een ander voorstel is het instellen van "adviescolleges bestaande uit mensen van de praktijk, te raadplegen bij regulering, de uitvoering ervan en bij controle. Geen 'van-achter-een-bureau-idee' op de praktijk loslaten. Voor wat betreft de opmerkingen over de organisatiestructuur van de overheid valt op dat men sterk is voor "vermindering van het aantal instanties". De "overblijvende instanties moeten bovendien beter op elkaar worden afgestemd, zodat consistenter wordt gewerkt". Men is voor "decentralisatie van de beslissingen", wat zich uit in de suggestie, dat "de beoordelende persoon tevens over beslissingsbevoegdheid moet beschikken".

(30)

Naast voorgaande meer algemene suggesties, zijn er ook meer specifieke

sugges-ties gedaan. Men wil een vermindering van het aantal beroepsmogelijkheden bij

klachten", "minder inspraak mogelijkheden voor derden" en bovendien moeten

klachten steeds in belangrijkheid en relevantie worden afgewogen tegen het belang van een snelle vergunningverJening, bijvoorbeeld "ook in geval van klachten moet

het aantal worden bezien tegenover het aantal bewoners in de invloedszone".

Daarnaast wordt aanbevolen: "het aantal procedures vooraf te verminderen en de controle op naleving uit te breiden"; "ontslagvergunningsprocedures moeten sterk worden bekort". Zeer van belang vindt men de "garantie van geheimhouding van bedrijfsgegevens". "Het verkopen van vergunningen moet onmogelijk gemaakt worden, bij faillissementen moeten vergunningen worden ingetrokken". Over het afstemmen van bouw- op hinderwetvergunningen wordt voorgesteld: "één formu-lier te maken waarop elke instantie die te maken heeft met het geven van alge-mene vergunningen, de eisen en voorwaarden vermeldt, na overleg met milieu-groepen en dergelijke". Ook over de financiële consequenties zijn enkele sugges-ties gedaan. Zo wil men: "niet alle kosten van de aanvraag en de procedure voor rekening van de ondernemer doen komen". Tenslotte: "bij snelle afgifte van ver-gunning de mogelijkheid inbouwen dat achteraf geconstateerde negatieve effecten en/of kosten op de ontvanger van de vergunning worden verhaald volgens vooraf vaststaande (geïndexeerde) normen/bedragen".

3.3 Subsidies

3.3.1 Overzicht van becommentarieerde subsidieregelingen

Ook met betrekking tot subsidieregelingen zijn onze respondenten weinig specifiek geweest en voorzover subsidieregelingen al genoemd werden, bleek die verwijzing

dikwijls onduidelijk en onvolledig. De meest genoemde en derhalve meest

becom-mentarieerde regelingen waren: de InvesteringsPremieRegeling (IPR), de Wet InvesteringsRekening (WIR), de Subsidieregeling Innovatief Management en Tech-nologische ontwikkeling (Wegwijskrant van de Samenwerkende Kamers van Koop-handel en Fabrieken, WWK Regeling nr. 16), Technisch ontwikkelingskrediet (WWK 14) en Subsidieregeling Ontwikkelingscontracten (WWK 15).

(31)

- - -- - -

-Een enkele keer werden genoemd: Regelingen voor schone technologie (WWK 42), plaatsingsbevorderende maatregelen (WWK 45), achtergestelde kredieten (WWK 6), subsidieregeling functieverbetering (WWK 50), verhuistoeslag wet investeringsre-kening (WWK 43) en de stimuleringsregeling milieuvriendelijke technologie (WWK 44). Kennelijk richt het commentaar van onze respondenten zich minder op speci-fieke subsidieregelingen als wel op het kader waarin die subsidieregelingen zijn geplaatst en worden uitgevoerd.

3.3.2 Ervaringen met en opvattingen over subsidies

Het merendeel van de-respondenten heeft meer problemen met de procedures rond subsidies dan met de doelstellingen van het subsidiebeleid. In enkele gevallen echter vindt men "subsidies in ernstige mate concurrentievervalsend". Andere negatieve reacties jegens het bestaan van subsidies: "in feite hekel ik die dingen, het bedrijfsleven is meer gebaat bij lagere loonkosten", "ze missen vaak hun doel", "zonde van het belastinggeld", "het vermindert de inventiviteit en eigen verant-woordelijkheid van de individuele ondernemer", "ontneemt eigen initiatief", "sub-sidies en reguleringen verstoren het vrije marktmechanisme, het beknot de vrij-heid van het individu zijn eigen leven op eigen wijze in te vullen", "subsidies zijn uit den boze" en tenslotte: "gezonde bedrijven en ondernemers die met beide benen op de grond staan hebben geen subsidie nodig, subsidie leidt tot te gemakke-lijke ondernemers en kromtrekken van het ambacht". Eén van de respondenten zag overigens wel wat in subsidies voor starters mits: "zij zelf een belangrijk deel aan financiering inbrengen". Slechts in enkele gevallen laat men zich onverdeeld positief uit over subsidies met name "exportsubsidies zijn in deze tijd bittere noodzaak, de exportpositie moet tenminste worden gehandhaafd", "isolatiesubsidie woningbouw heeft uitstekend gewerkt, dergelijke initiërende regelingen kunnen een heel concrete bijdrage leveren aan werkgelegenheid en investeringsdrang", "redelijk tot goede ervaring voor wat betreft het nuttig effect op werkgelegenheid in sector Land- en Tuinbouw" en tenslotte het duidelijke: "bittere noodzaak".

Veel vaker wordt in de reacties melding gemaakt van problemen rond het aanvra-gen bij en het uitvoeren door de verlenende instanties. De aanvraag wordt meerde-re malen als een moeizaam proces geschetst: "moeilijk, erg formeel", "de admini-stratieve rompslomp maakt het vragen van subsidie soms nauwelijks meer aan-trekkelijk", "moeilijk toegankelijk, mede door te gedetailleerde vraagstelling",

(32)

-~~ ---~---~~--~~---~---~---~---~~~--~

"het is zeer moeilijk het businessplan duidelijk genoeg in te dienen", "de vele vragen stagneren een vlotte afwerking" en "als enig nadeel de detaillistische vraagstelling". Herhaalde malen werd "door de onbekendheid met de spelregels de

aanvraag te laat ingediend, waardoor geen subsidie werd verleend" en "te laat

ontdekt, dat werknemer die vakopleiding volgt subsidiabel is, waardoor men geen toekenning meer krijgt". "Men ziet door de bomen het bos niet meer" en " vindt

het onwerkbaar door te veel regels die niemand overziet". Illustratief voor de

ondoorzichtigheid en de overmaat aan regels is het volgende citaat: "na initiële verzoeken om info over subsidieregelingen verdrinkt men in een moeras van

doel-loze informatie" en ook: "het bedrijf moet inderdaad een subsidioloog inschakelen

om alle mogelijkheden uit te buiten". Men heeft de indruk, dat bij de uitvoering en

toewijzing inconsistent wordt gehandeld. Men heeft het gevoel dat "de beste

prater de meeste subsidies krijgt, niet de beste ondernemer", dat "subsidies alleen

zijn voor slecht lopende bedrijven" en "het is bijna onmogelijk voor de kleine en middelgrote bedrijven voor deze subsidie in aanmerking te komen"; beide laatste klachten worden gecombineerd in: "grote, slecht lopende bedrijven ontvangen te

gemakkelijk subsidie". Met als gevolg dat "het aanvragen van subsidie voor een

kleinere onderneming slechts tijdverspilling" betekent. Ook wordt gewezen op het

feit dat "de interpretaties van de subsidieregelingen regionaal soms kunnen

ver-schillen" (bij plaatsingsbevorderende maatregelen WWK 45? redactie).

De ambtenaren, belast met de uitvoering van de procedures dragen in de ogen van

de respondenten niet bepaald bij tot een vlot verloop. "Bij de betrokken

ambtena-ren is in het algemeen weinig begrip voor commercie", "de subsidieambtenaambtena-ren denken over het algemeen te weinig klantgericht", "fiattering is te veel in handen

van ambtenaren die nooit een bedrijf van binnen hebben bekeken", "te veel

ambte-naren beseffen te weinig, dat ze er zitten ten behoeve van de dienstverlening en niet voor zichzelf! Er wordt naar mijn indruk inadequaat gereageerd op subsidie-aanvragers". Illustratief voor de problemen die men met ambtenaren ondervindt is

het volgende citaat: "de subsidies welke ambtelijk ( ••• !!!) beoordeeld moeten

wor-den, schijnt men voor de helspoorten te moeten wegslepen. Twee van dergelijke subsidies zijn mij eerst op oneigenlijke gronden ontzegd, maar na beroepsproce-dures (ja, ja ••• ) en na veel te lange tijd alsnog toegekend". Over het algemeen vindt men ambtenaren te weinig flexibel: "kennelijk moet men met een vraag komen die in de reglementen past". Men is de mening toegedaan dat "ambtelijk te

(33)

De betrokkenheid van de overheid bij het bedrijfsleven wordt als ontoereikend ervaren. De overheid is "niet bereid mee te gaan in een risicodragende situatie en heeft onvoldoende feeling voor de mogelijk- en onmogelijkheden van het bedrijfs-leven" en "deskundigheid ontbreekt aan overheidszijde"; bovendien is de overheid te star: "een project dat ruim 2 jaar liep mocht niet worden aangepast aan gewij-zigde inzichten" en "de overheid kan moeilijk inspelen op de vereiste snelheid van beslissen".

De logheid van de overheid uit zich met name in de trage uitbetaling van de WIR-premies en financieringssubsidies, waardoor deze niet altijd effectief zijn. Het volgende citaat: "WIR-premie ten bedrage van f 17.500 werd aangevraagd en toegekend begin 1982 en zou mei 1982 uitgekeerd worden. In dit verband werd een tussentijdse regeling met de bank getroffen. Door vergetelheid in het ambtelijk apparaat werden de stukken niet verwerkt. In december werd na telefonisch contact beloofd, dat er direkt werk van gemaakt zou worden. Heden 09-01-83) nog steeds geen WIR-premie uitbetaald!"

De reacties omtrent het P(roject) I(ndustriële) I(nnovatie) zijn gunstig: "PIl is een goede zaak, ervaring zeer positief, voor uitbreiding vatbaar". "Subsidiëring van innovatie advisering (PIl) wordt beoordeeld door een hierin gespecialiseerde in-stantie, die tevens toezicht houdt op de uitvoering door middel van een fasering, training en terugrapportage; hierdoor wordt een goede beoordeling van bedrijven en adviseurs gerealiseerd. Dit is bijvoorbeeld niet het geval bij de Subsidieregeling Innovatief Management, die door de consulenten van de Rijks NijverheidsDienst (RND) 'er naast' gedaan wordt. Betreffende RND-consulent is onvoldoende in staat een 'goede beoordeling' te maken van het bedrijf, de situatie en de adviseürs. Daarna moet de RND op directieniveau over de definitieve subsidietoekenning beslissen". Een andere negatieve reactie op de RND: "moeilijke, tijd consumerende niet ter zake kundige figuren, die geen garanties konden verstrekken dat opgedane informatie over een bedrijf niet gebruikt werd door een eventuele concurrent, dan wel dat verstrekte financiële cijfers door Economische Zaken gebruikt zouden worden".

Over de vraag of ondernemers een financiële ondersteuning van de zijde van de gemeentelijke overheid op prijs zouden stellen of niet - een vraag die specifiek aan de Haagse ondernemers onder onze respondenten is voorgelegd - werd

(34)

ver-deeld geoorver-deeld. Zo een stimulans is volgens hen het merendeel ervan slechts voor startende bedrijven verantwoord; daarna niet meer, omdat dit zou leiden tot concurrentie-vervalsing. Interessant is overigens dat subsidie- noch vergunningen-stelsel onze Haagse (grotendeels in de dienstverlenende sector functionerende) respondenten parten speelt; zij vinden namelijk de problemen op het gebied van bereikbaarheid, van parkeergelegenheid en van minimale laad- en losruimte veel benauwender.

3.3.3 Suggesties ter verbetering van het subsidiebeleid

Het merendeel der suggesties heeft betrekking op het verloop van ambtelijke procedures als totaliteit. En dat is ook begrijpelijk: ondernemers kunnen niet overzien waarom ambtelijke procedures zo complex en tijdrovend zijn en wat de daarachter liggende oorzaken zijn; zij kunnen wél constateren, dat zij het verloop van die procedures als totaliteit minder acceptabel vinden. Het gaat bij die sug-gesties tot verbetering vooral om eenvoudiger en snellere werkwijzen, zowel rond aanvragen en besluiten als bij uitbetalen. Men moet "trachten tot vereenvoudiging te komen", "minder complex maken", "stelsel vereenvoudigen", "de beslissingen en betaling versnellen", "aanvraagprocedure bekorten", "veel snellere procedures voor de niet-genormeerde subsidies creëren, er moet een tijdslimiet komen", "sneller uitbetalen van WIR", enz. Om de aanvrager meer inzicht te geven in de procedures wordt gesuggereerd "regionale informatieavonden te organiseren, door de Econo-mische Voorlichtings Dienst samen met branche-organisaties, waarbij aandacht voor afzonderlijke groepen onder[lemers". Ook moet er "meer duidelijkheid per branche" gecreëerd worden. Voorts wenst men "één subsidie-loket bij de overheid", vervolgens zal dan "één beambte de procedures van a tot z behandelen en kontakt houden met de aanvrager", of "ten hoogste drie ambtenaren behandelen aanvragen, zodat elke aanvrage binnen 2 weken behandeld kan zijn".

Men wil een "betere opstelling van de regels" en commerciëler denken van de overheid. Daartoe worden verschillende suggesties gedaan: "De ambtenaren meer bij het bedrijfsleven betrekken door hen een tijdje stage te laten lopen", "het aantrekken van ambtenaren met ervaring in het commerciële vlak", "bij de beoor-deling praktijk mensen betrekken, bijvoorbeeld retired managers" en "meer zaken-lui en minder ambtenaren inzetten bij de beoordeling, meer gewicht hechten aan het advies van onafhankelijke deskundigen". Men stelt voor de overheid te

(35)

reorga-niseren door: "Economische Zaken meer zeggenschap en macht te laten hebben, zodat het sneller en effectiever gaat!!" Betere coördinatie tussen verschillende subsidieverlenende instanties en stroomlijning van voorwaarden waardoor een snellere beslissing mogelijk is zijn nodig". "De verantwoordelijkheden van de subsidieverlenende instanties moeten worden gebundeld" en "hun normstellende activiteiten moeten beter worden gecoördineerd". Een respondent verwoordt dit als volgt: "betere info bij die afdelingen welke bij de behandeling van de aanvraag betrokken zijn, opdat zij een breder inzicht hebben in de materie en niet alleen tot hun eigen 'veld' beperkt zijn". De beslissingen moeten "decentraal worden geno-men, bijvoorbeeld door Kamer van Koophandel en/of gemeenten", ofwel "decentralisatie op gewestelijk casu quo grootstedelijk niveau".

De aandacht van de overheid voor het Midden- en Kleinbedrijf wordt nog altijd als onvoldoende ervaren; bijvoorbeeld "alleen grote bedrijven/projecten komen in aanmerking". Men claimt "een voorrangspositie voor de ondernemingen in de pionier/opbouwfase". Men wil "voorts de WW-uitkering voor startende onderne-mers langer dan drie maanden garanderen, zodat bewezen kan worden dat een onderneming levensvatbaar is". Niet zozeer met betrekking tot de startende als wel omtrent bestaande ondernemingen wordt opgemerkt, dat alleen de succesvol-le, of in ieder geval "alleen de in de kern gezonde bedrijven moeten worden gesub-sidieerd". In dit licht wordt ook opgemerkt "geen subsidies in bodemloze putten als RSV en ADM" te werpen.

Verscheidene respondenten geven tamelijk specifieke suggesties. Zo bevelen enkele respondenten meer aandacht voor exportstimulerende maatregelen aan: "exportsubsidie uitbreiden en meer inzichtelijk maken" en "bundeling, ook van adviserende instanties, op het gebied van exportbevordering", "meer interesse voor bedrijven die aan export willen doen van know-how en arbeid, zoals aannemerij". Voorts moeten "de subsidiemogelijkheden voor het in dienst nemen van langdurig werklozen worden uitgebreid". Ook wordt gepleit voor een "flexibeler wetgeving met betrekking tot het werken met behoud van (een gedeelte van) de uitkering. Deze laatste zou in de plaats van loonkostensubsidie moeten komen. Ook stellen enkele respondenten voor de eigen activiteiten te bundelen: "laat één organisatie ontstaan; elk bedrijf heeft één man bij die organisatie, die de gehele subsidie-stroom overziet en die zijn boerenverstand gebruikt in plaats van al te veel re-gels", "oprichten van bedrijfscoöperatieve verenigingen" en "kortere

(36)

behandelings-duur door coördinatiebureau en servicebureau voor ondernemingen". Meerdere respondenten wensen alternatieven voor subsidieregelingen, zo wordt bijv. gesug-gereerd: "geef kleine ondernemers voor ontwikkeling en export geen subsidie, maar een soort premie als de WIR", "meer aandacht voor risicodragende leningen" en "de mogelijkheid om overheidskapitaal te lenen om de zaak uit te bouwen zonder of tegen lage rente". In diverse reacties komt de wenselijkheid van "meer

specifieke subsidies in plaats van algemene" naar voren. Daarentegen wordt ook "meer globalisering" en "meer algemene en branche-stimulering in plaats van specifieke en individuele subsidies" aanbevolen; op dit punt zijn de suggesties van ondernemers zeker niet eenduidig, ook al is de meerderheid voor globalisering.

De meest voorkomende suggestie is niettemin het afschaffen van het hele subsi-diestelSel: "subsidiëring via belastingverlaging", "alle subsidies weg, daarop aan-gepast belastingsysteem", "afschaffen, laat de overheid zorgen voor betere renta-biliteit door verlaging van sociale lasten", ofwel afschaffen en vervangen of teruggaan naar een vroeger stelsel ofwel moet de toegekende premie direct be-taald worden", "afschaffen, daarvoor in de plaats voor bedrijven verlaging ven-nootschapsbelasting, voor gemeenten verhoging gemeentelijke uitkeringen", "de overheid moet zich minder met de burger bemoeien en minder sturen, dus subsi-dies afschaffen en belasting verlagen", en tenslotte "opruimen van alle subsisubsi-dies, het werkt concurrentievervalsend met als voorbeeld: I} de VVV's worden met circa 100 miljoen gulden omgebouwd tot touroperators en reisagentschappen; de 1000 ANVR-reisbureaus zullen hiertegen niet kunnen concurreren. 2) De Sociaal Eco-nomische Voorlichtingsdiensten (SEV) van de Boerenbond worden betaald door de overheid. Zij verwijzen de landbouwers echter vooral naar eigen ondernemingen van de Boerenbonden. De boerenorganisaties hebben dus een eigen gratis verkoop-bureau: de SEV".

(37)

DEEL 2

INDIVIDUELE RESPONDENTEN AAN HET WOORD

In dit deel volgen de reacties van ondernemers en andere respondenten, die meer tijd voor de beantwoording van onze enquête hebben genomen. Het zijn er een twaalftal, ieder met een eigen kijk op vergunningen/subsidies vanuit een eigen situatie. Wij vonden deze reacties zo typerend, dat we ze in extenso in dit boekje vermelden. Niet eens zozeer omdat ze panklare 'oplossingen' inhouden, maar vooral omdat ze de meer generale opvattingen zoals weergegeven in hoofdstuk 3 ondersteunen en bovendien omdat ze zo illustratief van karakter zijn.

Een aantal ervan maakt duidelijk, hoe benauwend en belemmerend regelingen van overheidszijde en vooral de daarmee verbonden procedures soms kunnen zijn; het zijn als het ware 'hartekreten' die sprekende voorbeelden zijn voor de in hoofdstuk 3 aangeduide problemen. Voorts zijn er een aantal reacties die vanuit een duidelij-ke waardering voor bestaande subsidieregelingen specifieke suggesties inhouden om die regelingen verder te verbeteren. En tenslotte is er dan één reactie die een aparte plaats verdient: de visie van een ambtenaar op de relaties tussen onderne-mers en overheid (4.3.1), een reactie die ook weer zeer herkenbaar aansluit op wat in hoofdstuk 3 al werd geconstateerd.

Uiteraard hebben de samenstellers van dit boekje de waarheidsgraad en de mate van objectiviteit van deze bijdragen niet kunnen toetsen. Als deze bijdragen als illustratie van wat in hoofdstuk 3 is beschreven worden gelezen hoeft dit geen ernstig bezwaar te zijn. Bovendien zijn om de verifieerbaarheid te vergroten de namen van de schrijvers van de bijdragen vermeld. In het nu volgende hoofdstuk 4 komen achtereenvolgens bijdragen omtrent vergunningen en subsidies aan de beurt met als afsluiting de 'ambtelijke' bijdrage.

(38)

4

Individuele reacties van respondenten

4.1 Individuele ervaringen van ondernemers met vergunningsregelingen

4.1.1 ' Ervaringen met gemeentelijke vergunningen: Te complex, afhandeling te traag, bezwaar- en beroepsprocedures duren te lang.

J.J.G. Beere

T.H.B. Hydrauliek - Hillegom. Persoonlijke ervaring:

De directe ervaring voor het eigen bedrijf is beperkt omdat tot nu toe zich maar enkele situaties hebben voorgedaan waarbij (gemeentelijke) vergunningen aan de orde waren (zie consequenties voor bedrijf). Meer ervaring is opgedaan als lid van een steun fractie voor een politieke partij in de Gemeenteraad. Genoemde erva-ringen geven meer dan voldoende aanleiding de bovenvermelde stelling met kracht van veel feiten overeind te houden. De delen van de stelling kunnen in het kort als volgt worden samengevat:

te complex: zaken waarvoor een vergunningplicht bestaat hebben vrijwel altijd raakpunten met meerdere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening, milieu-beleid, hinderwet, etcetera. Door de fragmentarische behandeling per (ambtelijk) hoofdstuk ontstaat zeer regelmatig de situatie, dat niet van een beginstadium af een totale afweging plaatsvindt. Als men hieraan toekomt dan staat de trein al zolang, met zoveel vaart op de rails, dat ontwikkelingen niet meer zijn te sturen of te stoppen. De complexiteit leidt ook tot een (ambtelijke) verdeel- en heers-situatie, waarbij zwakkere ambtelijke afdelingen en/of individuen zich achter zogenaamde drukte gaan verschuilen om geen - onzekere - beslissing te behoeven te nemen. Hierdoor wordt afhandeling te traag. Dezelfde situaties herhalen zich -veelal in versterkte mate - bij de bezwaar- en beroepsprocedures. Hierdoor duren deze procedures met name bij Provincies en Raad van State veel te lang.

(39)

Consequenties voor het bedrijf

De hierboven in enkele hoofdpunten geschetste situatie heeft voor het eigen bedrijf geleid tot het niet door kunnen gaan van de aankoop van een bedrijfs-ruimte, waardoor kantoor en magazijn/werkplaats op een gunstige plaats zouden kunnen worden geconcentreerd. De bestemming van het beoogde object liet de nieuwe bedrijfsactiviteit niet zonder meer toe, hoewel in hetzelfde deel van het bestemmingsplan gelijksoortige bedrijfsvestigingen zijn gerealiseerd. Door het ad hoc werken van Gemeentebestuur is in het betrokken gebied een situatie ontstaan die uit een oogpunt van Ruimtelijke Ordening geen schoonheidsprijs verdient. De gegeven aanzet voor de te doorlopen procedure resulteerde al snel in een situatie waar afronding een kwestie van - zeer - lange adem is geworden. Reden voor mijn bedrijf om af te haken.

Voorstellen tot verbetering

Verbetering van het bestaande stelsel van vigerende wetten en het daarop geba-seerde vergunningenbeleid is in mijn ogen weinig zinvol. Het blijven marginale aanpassingen die de zaak in de praktijk eerder nog moeilijker werkbaar maken. Een structurele aanpak die resulteert in een opzet waarmee zowel gemeenschaps-groepen als bedrijfsleven snel uit de voeten kunnen, zal als te radicaal worden ervaren en dus onhaalbaar zijn.

Het verbeteren van het vergunningenbeleid resulteert steeds in een 'sigma angst'-effect, waardoor de bonte lappendeken er steeds maar weer stukken bijkrijgt. Met het sigma angsteffect wordt bedoeld op pogingen om vaak alle mogelijke en onmo-gelijke situaties in één formulering te vangen. Dit is meestal nodig, omdat een effectief middel om corrigerend op te treden of te sturen bij negatieve uitwer-kingen, vrijwel altijd ontbreekt. Met een structurele aanpak wordt een zodanige opzet bedoeld dat projecten binnen een termijn van drie maanden kunnen worden aangevangen; met een uitstel van ten hoogste éénmaal drie maanden, waarbij aan-vrager voor voldoende financiële zekerstelling heeft gezorgd, zodat de zaak bij gebleken negatieve effecten op zijn kosten kan worden teruggedraaid of gecorri-geerd. Ik realiseer mij dat dit erg simplistisch zal klinken, maar als de wil er zou zijn, kan het goed en minder complex worden uitgewerkt. Probleem is de sanering van bestaande zaken. Hier zal de gemeenschap een keus moeten maken voor een -lange - overgangsperiode van mogelijk wel 15 tot 30 jaar. Gelijke behandeling kan echter voor een deel wel worden verkregen door ook bestaande zaken dezelfde

Cytaty

Powiązane dokumenty

Влияние скорости на вероятность получения смертельных травм при столкновении пешехода и транспортного средства При

Biorąc jednak pod uwagę, że Skarb Państwa podejmuje działania w celu uzyskania prawa własności nieruchomości w drodze zasiedzenia w celu uniemożliwienia dawnym

Judicial review of administrative action refers to a specific type of conflict administrative proceedings subject to administrative justice jurisdiction rules, but most of rules

Figure  4.13(a)  shows  the  velocity  profile  of  the  gas  flow  from  the  CFD  simulation.  The  porosity  in  the  pellet  layers  is  lower  compared 

Discussed model explains the rates of immigration and integration (1) by the relative wages of the minority compared with the wage of the majority (2) and by the relative wage of

the figure) and b) discharge used for the first scenario (dashed lines shows the first location 40 m downstream of the flushing inlet which is a combination of the first boil and

Wpływ na sposób wykorzystania przestrzeni zamkowej miała pozycja społeczna właści- ciela. Jeżeli zamek znajdował się na ważnym szlaku handlowym, wówczas jego funkcja jako..

However, assumptions on energy prices may further complicate the situation; economic performance does not always exactly correlate with thermal efficiency, depending on the