• Nie Znaleziono Wyników

Micro-metamorphose: Aspecten van de verstedelijking in een deel van de noordelijke randstadvleugel in de periode 1960-1975: hoofdrapport

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Micro-metamorphose: Aspecten van de verstedelijking in een deel van de noordelijke randstadvleugel in de periode 1960-1975: hoofdrapport"

Copied!
224
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)
(3)

- - - -- --~ -

---H IeR 0 - "E TAM 0 R P HOS E

Aspecten van de verstedelijking in een deel van de noordelijke randstadvleugel in de periode 1960-1975.

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de TIijksplanologische Dienst. HOOFDfiAPPORT

TU Delft Library

Prometheusplein 1

2628

ze

Delft

M.S.G. Horrevoets

Planologisch StudiecentruJ:l 'l'UO Postbus 45, telefoon 015-56933J DELFT, voorjaar 1978

L

TU Delft library

\11\\III\I\\!I~m

C

0005037422

2576

402

o

(4)
(5)

- - -

-INHOUDSOPGAVE

pagina

OVERZICHT TABELLEN, FIGUREN EN KAARTEN

1. INTRODUKTIE

1. Aanleiding tot de studie 1

2. Doel- en probleemstelling 2

3. De oorspronkelijke opzet en uitvoering van het onder- 2 zoek

4. Wijziging in de opzet en uitvoering van het onderzoek 3 5. De gewijzigde opzet en uitvoering van het onderzoek 5

6. Werkwijze 5

7. Informatiebronnen 6

8. Rapportering 7

2. THEORETISCHE ACHTERGRONDEN

1. Stad, stedelijkheid, en stedelijk gebied 9

2. Vragen rondom de verstedelijking 10

3. Theoretische referentiekaders 14

4. De benaderingswijze van Castells 18

3. DE PRAKTISCHE UITVOERING VAN HET ONDERZOEK

1. Inleiding 23

2. De keuze van de stedelijke regio 23

3. De keuze van het stedelijk segment en de te onderzoeken 26 okkupatiemilieus

4. Het vaststellen van een beperkt objekt van onderzoek 26 5. Beschrijving van de fysiek- en sociaal-ruimtelijke 28

veranderingen van de onderzoekobjekten sedert 1960

6. De verklaring van de veranderingen in de fysiek- en 33 sociaal-ruimtelijke struktuur

7. Beschrijving en bronnen: samenvatting 36

4. BESCHRIJVING VAN HET ONDERZOEKGEBIEDj ONTWIKKELINGEN IN DE PERIODE 1960-1975

1. Inleiding 39

2. De werkgebieden, en de ontwikkelingen ten aanzien van 41 het werken

3. De woongebieden en de ontwikkelingen met betrekking tot 49 de bevolking

1. de bevolkingsontwikkeling in het onderzoekgebied, 49 1960-75

2. de bevolkingsontwikkeling naar gemeenteklasse, 49 1960-75

3. de bevolkingsontwikkeling per gemeente, in verschil- 50 lende perioden

(6)

pagina 5. de ontwikkeling van de woningvoorraad in de ver- 63

schillende gemeenten in een deel van het onderzoek-gebied

1.

inleiding

63

2.

de lokatie van de nieuwe woongebieden

65 4.4. Infrastruktuur en ontwikkelingen met betrekking tot ver- 68

keer en vervoer

1. inleiding 68

2. ontwikkelingen in overdrachten, uitgesplitst naar en- 72 kele vervoermiddelen (op basis van gegevens van het NEL)

3. de kommunikatiekanalen 73

4. ontwikkeling met betrekking tot de voorwerpen van 74 overdracht

5. Het (ruimtelijk) beleid; strukturele effekten van beleids- 75 processen

1. inleiding 75

2. de bestuurlijk-administratieve indeling 77

3. produktie van instituties 78

4. ruimtelijk beleid van de centrale en provinciale 79 overheid

5. de ontwikkeling van het lokale politieke beeld 84 6. Zingeving aan de ruimte (het element (Symbolique» 86

1. inleiding 86

2. het "Groene Hart", ofwel het open middengebied van 88 Holland

7. Samenvatting 90

5. ON'i'W!KKZLINGErl OP HICRO-NIVEAU 1. Inleiding

2. Een nadere uitwerking van CastelIs' referentiekader 1. uitwerking

2. het aspekt van de huisvesting als voorbeeld 3. Typering van de onderzoekgemeenten

1. de voor de typering te gebruiken kenmerken en aspekten

2. urbanisatiegraad, oppervlakte en spreiding van de inwoners

3. fase in de groei van de nederzetting 4. fysiek-ruimtelijke vormen

1.

de bouwperiode

2.

de groei van de

woningvoorraad~

naar wijze van

financiering

3.

de woonvorm

4.

het woning type

5. de beheersvorm van de woningen 6. de bewoners

1.

opleidingsniveau van de beroepsbevolking

2.

inkomensvergelijking 1960 en 1969

3.

het woonforensisme

4.

woon-

werkrelaties

97 97 97 100 103 103 104 105 107 108 109 111 112 113 113 116 119 124

(7)

5.

de politieke or1:

ëntatie van de bewoners in

1962

en

1974

7. een samenvatting

4. Ontwikkelingen in de case-study-gebieden in de periode 1960-75

1. inleiding

2. de produktie van nieuwe woningen (huisvesting) in de periode 1960-1975

1.

algemeen

2.

de keuze van de lokatie op makro-

niveau

3.

het politiek-

institutionele niveau

4.

de keuze van de lokatie op gemeentelijk niveau

5.

de keuze van de lokatie op mikro-

niveau

6.

vorm en inhoud van de bestudeerde nieuwbouwobjekten

7.

de stedelijke stratifikatie

3. de selektieve 'uitstoting' van huishoudens en andere huishoudingen binnen en uit Amsterdam

1.

algemeen

2.

een

vooroorlogse~

20ste eeuwse wijk (de diamantbuurtJ

3.

een samenvatting

4. de binnenstad van Purmerend

5. de gevolgen van nieuwbouw voor de bestaande bebouwing; de overige onderzoekgemeenten

,..,

pagina 125 129 130 130 131 131 133 140 143 147 155 174 191 191 200 201 202 205

(8)

Vele in dit rapport vermelde gegevens

z~Jn

ontleend aan een aantal noti

-ties en case-study verslagen, die niet gepubliceerd zijn. Deze

geschrif-ten liggen bij het Planologisch Studiecentrum ter inzage, zij het dat aan

het gebruik van de hierin vermelde gegevens de voorwaarde zal worden ge

-steld dat hierdoor geen inbreuk wordt gepleegd

op

de privacy van bewoners

van de case-

study gebieden

.

Bedoelde notities en case-

study verslagen zijn:

"Het

makro-

verstedelijkingsbeeld van Nederland, een voorstudie" (konsept),

1973; de resultaten van deze voorstudie zijn verwerkt in het artikel

"Ver-stedelijking in Nederland sedert 1870",

M

.

S

.

G. Horrevoets, in: TNO-Project,

november 1974

.

"Liendert:

van idee tot uitvoering;

verslag van een verkennend onderzoek",

M

.

S.G.

Horrevoets, 1975.

Dit verslag zal als een afzonderlijke publikatie verschijnen.

Werknotitie VI,

"Uitvoering

doel-

en probleemstelling VERNED II; eerste

keuze van onderzoekobjekten

",

1974,

nr

.

74/PS/112.

"Mogelijkheden

ter beschrijving en verklaring van aspekten van de

morfolo-gische vers'tede lijking

.

Richtlijnen voor verder onderzoek",

(konsept) ,

1975, nr

.

75/PS/169

.

De case-

study verslagen (in konsept) betreffende

Zeevang

-

de kern Middelie

;

Landsmeer

-

de uitbreiding Nieuwe Gouwen aansluitende

lintbe-bouwing;

Purmerend

-

de

binnenstad,

en de uitbreidingen Overwhere en

Wheermolen;

deze verslagen zijn ook grotendeels verwerkt in het afstudeerverslag

"Be-leidsinvloed

op

verstedelijking;

case-studies Middelie

,

Purmerend en

Landsmeer", van Ronald Volk (TH-

Delft), 1975;

.

Amsterdam

-

het plan van Gool (in

"Noord"),

de diamantbuurt

Amstelveen

Uithoorn

Nieuwveen

Castricum

Heiloo

Alkmaar

(in

"Oud-

Zuid") en het noordelijke çredeelte van de

grachtengordel (Herengracht

-

Brouwersgracht)

;

-

de Oude Karsenlaan,

en de uitbreidinçr

Bankras-kost-verloren

;

-

het oude dorp, en de uitbreidingen Zijdelwaard-

II

en

-

IV;

-

de uitbreiding Schoterveld;

- 4

straten in of nabij de oude kern;

-

oude en nieuwe bebouwing ten zuiden van de oude kern;

-

de uitbreidingen de Hoef, en Alkmaarder Hout en

om-geving;

Heerhugowaard

-

het gebied dat valt onder het bestemmingsplan

Cen-trum-

West

;

Hoorn

-

het gebied dat valt onder het bestemmingsplan Hoorn

Zuid-Oos~

en de uitbreiding

Grote

Waal

;

Abcoude

-

de Voordijk (in de oude kern)

,

en de uitbreiding

"p

lan Trouw

".

Overigens hebben deze case

-studies betrekking

op

gemiddeld ongeveer 50

pan-den, dus

op

onderdelen van voornoemde uitbreidingen en andere lokale

deel-gebieden

.

(9)

- 1

-1. INTRODUKTIE.

1.1. Aanleiding tot de studie

Het is langzamerhand een gemeenplaats geworden te konstateren, dat het proces van verstedelijking de ontwikkelingen van en binnen de ruimtelijke strukturen in nog steeds toenemende mate beheerst. Een verstedelijkingsproces dat zich overal ter wereld voordoet, en dat in Europa en Noord-Amerika reeds lang - sinds de Industriële Revolutie -in hoog tempo verloopt. Deze betekenis van verstedelijk-ing komt ook tot uitdrukking in de Verstedelijkingsnota, waarin wordt opgemerkt dat "in deze tweede deelnota de regering haar beleidsvoornemens met betrekking tot de spreiding van bevolking, werkgelegenheid en voor-zieningen, en met betrekking tot de ontwikkeling van de verstedelij-king en het vraagstuk van de mobiliteit uiteenzet.

De verstedelijking

vormt in dit geheel het meest komplekse en uit een oogpunt van

ruim-telijke inrichting het overheersende vraagstuk;

de regering heeft om die reden besloten deze deelnota de Verstedelijkingsnota te noemen"(l). Een belangrijke ontwikkeling in deze is dat na 1945 het proces van verstedelijking zich in een steeds groter gebied rondom de bestaande steden heeft gemanifesteerd. De verstedelijking heeft een ruimtelijk diffuus karakter gekregen (2). In de Verstedelijkingsnota is ruim aan-dacht besteed aan omvang, oorzaken en gevolgen van het steeds verder uitdijen van de stedelijke gebieden in Nederland (3), een verschijn-sel dat in het gehele West Europese kerngebied waarneembaar is (4). En voor de Verenigde Staten is de situatie niet anders: "Although central cities had been losing population to growing suburbs for several decades, this (a recent analysis by the Bureau of the Census) was the first sign that metropolitan areas are now losing migrants to nonroetropolitan territory" (5).

Het resultaat is dat in Nederland een steeds groter gebied gekonfron-teerd wordt met de gevolgen van de fysieke verstedelijking, zeker wan-neer men bedenkt dat aan de zogenaamde.open ruimten in wisselwerking met de stedelijke bebouwing een belangrijke geledingsfunktie is toe-gedacht.

Helaas moet worden gekonstateerd dat waarschijnlijk het uitdijen van de stedelijke gebieden in belangrijke mate voortkomt uit een vrij al-gemeen aanwezige onvrede met de huidige stedelijke woon- en leefmi-lieus. Daarnaast is er ook sprake van een attraktiviteit van kleine kernen voor bepaalde groepen van de bevolking.

In de Verstedelijkingsnota wordt gesteld dat "de regering een bloeiend voortbestaan van de bestaande stedelijke strukturen wil waarborgen en verarming van de stad wil tegengaan" (6).

Om dit beleidsvoornemen te kunnen effektueren, zullen de diverse maat-schappelijk-ruimtelijke processen - die tezamen het verstedelijkings-proces vormen - moeten worden begeleid en gestuurd. Zeker wanneer we bedenken dat dit beleid een ombuigen van heersende trends inhoudt. Daartoe dient men inzicht te hebben in de fundamentele en incidentele krachten welke aan deze processen ten grondslag liggen, opdat inter-ventie mogelijk en effektief kan zijn. Welke ekonomische en sociale krachten geven richting en vorm aan de verstedelijking, in welke

(10)

ver-- 2

-houding staan de beleidsmomenten tot deze krachten? Vormen de bedoel-de beleidsmomenten, nu of in het verlebedoel-den, een logisch en sluitend geheel met de aangeduide kompleksen van krachten of juist niet? Een beantwoording van deze en andere vragen zal noodzakelijk zijn voor het voorbereiden en effektueren van het beleid op de verschillende overheidsniveaus ten aanzien van verstedelijkte en te verstedelijken gebieden. Met dit, en andere belangrijke zaken, voor ogen moet worden gekonstateerd, dat onze kennis omtrent de wijze waarop het verstede-lijkingsproces zich voltrekt, respektievelijk zich in het verleden heeft voltrokken, onvoldoende en verbrokkeld is, en dat wij met name ten aanzien van de beslissende momenten in dit proces nog over onvol-doende kennis beschikken.

1.2. Doel- en probleemstelling

Uit het voorgaande betoog is de konklusie getrokken, dat een analy-tisch onderzoek inzake het verloop van het verstedelijkingsproces in Nederland bijzonder waardevolle, zo niet noodzakelijke inlichtingen en inzichten kan verschaffen inzake het meer effektief en efficiënt sturen en'begeleiden van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Het belangrijkste doel van het onderzoek kan op dezelfde basis worden omschreven als:

het opsporen van mogelijkheden tot interventie in het zich vol

-trekkende verstedelijkingsproces door de overheden op nationaal

,

provinciaal

,

gewestelijk en gemeentelijk niveau

;

het vinden van aanknopingspunten aangaande het potentiële effekt

van de verschillende wijzen van interventie

,

Daar in aanmerking moet worden genomen, dat het zich voltrekkende verstedelijkingsproces zijn wortels heeft in het verleden en in feite teruggaat tot het moment van het op gang komen van de Industriële Revolutie in Nederland omstreeks 1870, luidt de probleemstelling:

welke alge

m

ene en incidentele krachten

,

en welke kollektieve en

individuele invloeden hebben tot op heden richting

,

vorm en in

-houd gegeven aan het

m

ateriele verstedelijkingsproces

,

en welke plaats en funktie hebben de beleidsmomenten ingenomen

,

r

espektievelijk uitgeoefend

,

binnen het bedoelde kompleks van

krachten?

1.3. De oorspronkelijke opzet en uitvoering van het onderzoek

Door de geciteerde probleemstelling wordt het onderzoek gekarakteri-seerd als een "factbinding" onderzoek, betreffende de kenmerkende en beslissende momenten in het Nederlandse verstedelijkingsproces in het algemeen en in zijn "historische" en regionale verscheidenheid in het bijzonder.

De eerste fase van het onderzoek heeft derhalve bestaan in een karak-teriserende beschrijving van het proces van verstedelijking, zoals het zich in West-Europa in het algemeen en in Nederland in het bijzonder heeft voorgedaan sedert omstreeks het midden van de vorige eeuw. Deze voorstudie was het uitgangspunt voor de eigenlijke studie (7).

De studie zelf zou het in detail rekonstrueren van het "samenspel der algemene en incidentele krachten, dat aan het verstedelijkingsbeeld

(11)

- 3

-ten grondslag heeft gelegen" moe-ten inhouden, waarbij voorts getracht zou worden het effekt van de verschillende werkende faktoren in maat en getal vast te leggen en de regelmatigheden van het proces te sig-naleren. Om praktische redenen kon echter een dergelijke gedetail-leerde analyse niet voor Nederland als geheel worden uitgevoerd. Be-sloten werd daarom, teneinde de "eenheid in verscheidenheid" te kun-nen vaststellen, een aantal case-studies uit te voeren. Dit aantal zou, gezien de doelstelling van het onderzoek, minstens acht moeten zijn, terwijl de case-study objekten regionaal verspreid over Neder-land zouden moeten voorkomen.

Eveneens uit een oogpunt van praktische uitvoerbaarheid werd beslo-ten dat de analyse zich zou beperken tot segmenbeslo-ten van de te bestu-deren gebieden: fysiek-ruimtelijke eenheden die zich aaneengesloten uitstrekken van het centrum van de centrale stad tot in het verste-delijkte platteland.

Het onderzoek zou vervolgens voorlopig worden afgerond met de evalua-tie van de uit de case-studies verkregen inzichten, waarbij de na-druk zou moeten vallen op het registreren van de dan nog bestaande lakunes in het pakket van verkregen inzichten en inlichtingen. Aan-gaande de eventuele volgende fasen van het onderzoek zou eerst daar-na worden beslist, mede op grond van de resultaten van voornoemde evaluatie. In figuur I is deze opzet van het onderzoek schematisch weergegeven.

In het schema staat ook de proef case-study Amersfoort vermeld. Hier-toe werd besloten om op deze wijze vroegtijdig inzicht te verkrijgen in de te verwachten resultaten van de studies.

1.4. Wijziging in de opzet en uitvoering van het onderzoek

In mei 1974 vond een zekere verschuiving van gedachten aangaande het verdere verloop van het onderzoek plaats.

Op dat moment was het onderzoek gevorderd tot de keuze van de case-stucly-objekten en waren de te verwachten resultaten van de case-studies - op grond van de voorlopige uitkomsten van de eksplorerende case-study Amersfoort - globaal bekend. Uit overleg met de opdracht-gever bleek dat de gehanteerde doelstelling van het onderzoek ener-zijds beperkter en anderener-zijds ruimer was dan het doel dat de op-drachtgever voor ogen stond. Beperkter waar het gaat om de probleem-stelling; was tot dan toe het onderzoek beperkt tot de fysieke ver-stedelijking en de daarmee samenhangende processen van publieke be-sluitvorming (case-study Amersfoort), volgens de opdrachtgever zou het totale verstedelijkingsproces aan bod moeten komen, dus ook het gebruik van de fysiek-ruimtelijke struktuur en de motieven der gebrui-kers (met andere woorden: ook de partikulier besluitvorming dienaan-gaande).

Ruimer waar het gaat om een vergelijking tussen een achttal stedelijke regio's; de opdrachtgever bleek de bestudering van een aantal ver-schillende okkupatiemilieus* binnen één (groot)stedelijke regio te prefereren. De voorkeur ging daarbij uit naar het gebied dat in de in-vloedssfeer van Amsterdam is gelegen. In overleg met de opdrachtgever is toen een "ideëenschets" opgesteld, inhoudende een globale en sche-matische omschrijving van richting en draagwijdte van het onderzoek.

(12)

-4-Figuur 1

Werk- en tijdschema volgens de oorspronkelijke opzet.

voorstudie 1

macro verstedelijkin~s­ beeld Nederland

eerste selektie van stedelijke gemeenten

materiaal verzameling voor definitieve keuze

keuze van de case-study objekten

analyse samenspel van werkzame krachten uitvoering case-studies evaluatie resultaten case-studies beslissing eventueel vervolg onderzoek I I

t

augustus 1973 oktober 1973 november 1973 januari 1974 mei 1974 februari 1975 augustus 1975 januari 1976

De proef case-study Amersfoort was dermate gevorderd,dat het wenselijk werd geacht deze studie af te ronden(x).Bovendien levert deze studie ook in de nieuwe opzet van het onderzoek een aantal bruikbare inzichten op,zowel van methodologische als van inhoudelijke aard.

(x) Van deze studie is gerapporteerd in "Liendert :van idee tot uitvoering; verslag van een verkennend onderzoek".

Aan de hand van dokumenten is gepoogd het proces van ideevorming tot aan de uitvoering van een nieuwe stadsuitbreiding te rekonstrueren.

(13)

- 5

-1.5. De gewijzigde opzet en uitvoering van het onderzoek

Door de opdrachtgever is de herziene doelstelling van het onderzoek als volgt omschreven:

"

Doel van het onderzoek is

het

verschijnsel verstedelijking op

een empirische manier proberen te vatten

.

Interessant is daar

-bij om een gebied te onderzoeken waar de verstedelijkingsdruk

hoog is

.

Daarbij gaat het om een continuum van het grootstede

-lijk centrum tot en met het platteland, binnen de stede-lijke

invloedssfeer, teneinde een beeld van het oprukkende front van

de stad te kunnen schetsen

".

De uit deze doelstelling volgende probleemstelling is als volgt ge-formuleerd:

wat is

waar

nieuw gebouwd en wat is waar veranderd in de

fysiek-ruimtelijke struktuur

:

-

sedert ca

.

1960

-

in een grootstedelijke

regio;

waarom is die nieuwbouw en zijn die veranderingen aldaar en

~n

die omvang gerealiseerd

;

wie waren en zijn de gebnuikers van die

fysiek-ruimtelijke

struktuur

;

welke motieven hadden die gebruikers voor vestiging aldaar?

Op basis van deze probleemstelling is het onderzoek in zes fasen onderverdeeld:

a. de keuze van de regio;

b. de keuze van een zone, respektievelijk stedelijk segment; c. het onderscheiden van een aantal verschillende okkupatiemilieus

binnen de gekozen zone, respektievelijk het stedelijk segment; d. het vaststellen van een beperkt objekt van onderzoek uit elk van

de bedoelde okkupatiemilieus;

e. beschrijving van de fysiek-ruimtelijke en sociaal-ruimtelijke ver-anderingen van die objekten sedert ca 1960;

f. het verklaren van deze veranderingen met befiulp van reeds geformu-leerde theorieën, welke zonodig kunnen worden aangevuld.

1.6. Werkwijze

De start van het onderzoek volgens de gewijzigde opzet kan worden ge-steld op 1 augustus 1974. In figuur 2 zijn de verschillende onderno-men aktiviteiten weergegeven.

In de periode augustus 1974 - juni 1975 is overigens nog veel tijd besteed aan de afronding van de verkennende case-study in de gemeente Amersfoort.

In hoofdstuk 3 zal uitgebreid op de praktische uitvoering van het on-derzoek worden ingegaan.

(14)

-6-Figuur 2

Werk- en tijdschema volgens de gewijzigde opzet.

t

rl

gebiedsafbakening I H beschri jving van de

.1

grootstedelijke regio

kriteria

signaleren van knelpun-ten;interviews met ge-meentelijke funktionaris-sen;eigen verkenning

Hvoorstel globale case-study objekten

r

,

I lverkennin g van het case-study gebied

I

in de gemeenten

-I

rerzameling van

l

ambtelijke

gege-I

vens; interviews

I

I Iverwerking en rap-

I

~

~ase-studies IPorter1ng van de

~ Rapportering

I

Algemene Samenvatting Evaluatie

1.7. Informatiebronnen

Beleidsstukken

keuze van de groot stedelijke regio

keuze van de onderzoeks-J

gemeenten

keuze globale case-study objekten in over-leg met de

opdracht-gever

_r-bepalen van case-study objekten

I

-

-

-

- -

-"I

I

I

J

I

I

I

~

augustus 1974 januari 1975 juni 1975 juli 1975 augustus 1975 november 1975 april 1976 november 1976 I

Het zwaartepunt van het onderzoek valt nadrukkelijk op het lokale wijk-, buurt- of straatsektieniveau. Bij de selektie van beleidsstuk-ken is daarmee rebeleidsstuk-kening gehouden, al is dit mikro-gebeuren uiteraard niet los te zien van het beleid op hoger niveau. De volgende kat ego-rieën beleidsstukken zijn doorgenomen:

- op gemeentelijk niveau: struktuurplannen, nota's, bestemmingsplannen (dossiers), notulen van gemeenteraadsverga-deringen en woningbouwrapporten;

- op provinciaal niveau streekplannen, provinciale nota's betreffen-de betreffen-de woningbouw en betreffen-dergelijke;

(15)

- nationaal niveau

Interviews

- 7

-de Twee-de Nota over -de ruimtelijke or-de- orde-ning in Nederland, Oriënteringsnota en de Verstedelijkingsnota, allerhande stand-puntsbepalingen van de Minister van Volks-huisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Ter voorbereiding van de selektie van case-study objekten zijn oriën-terende gesprekken gevoerd met gemeentelijke funktionarissen. Voorts zijn gerichte gesprekken gevoerd met medewerkers van een stedebouw-kundig bureau, een provincie-funktionaris en vertegenwoordigers van woningbouwverenigingen, waaronder de woningbouwvereniging van Hoog-ovens. De gesprekken vonden alle in een vroeg stadium van de veld-werkperiode plaats.

Doordat het verzamelen van de overige gegevens zeer veel tijd in be-slag nam en binnen de gestelde termijn niet voldoende inzicht in deze gegevens kon worden ,verkregen, zijn noodzakelijke interviews - op basis van de later verkregen inzichten - met vooral niet-ambtelijke personen en instanties achterwege gebleven.

~~è!~~~J~~_~~~~~~~~

De gegevens welke werden verzameld bij de provincies en het CBS, had-den betrekking op de (samenstelling van de) bevolking en de toene-ming van de woningbouw, uitgesplitst naar financiëringsregeling en bouwtype.

De provincie Noord-Holland bleek te beschikken over topografische kaarten (schaal 1: 10.000) waarin per gemeente de gemeentelijke uit-breidingen per periode (sedert 1960) is ingetekend. Van de in het on-derzoek betrokken gemeenten werd toestemming verkregen gegevens over te nemen uit de woning- en bevolkingsregisters, alsmede gegevens be-rustend bij de Dierist Bouw- en Woningtoezicht.

Van de Centrale Direktie voor het Kadaster werd medewerking verkregen voor het verzamelen van kadastrale gegevens.

~~~~~~~-~~~~~~~!~~

Ten behoeve van gesprekken met gemeentelijke funktionarissen en voor een signaleren van knelpunten werd bij de PPD Nood-Holland een knip-selkrantonderzoek verricht. Voor de gemeente Amsterdam werd de daar aanwezige NRC-Handelsbladdokumentatie doorgenomen.

Voorts werden artikelen en verslagen van diverse onderzoeken met be-trekking tot het onderzoekgebied geraadpleegd.

1.8. Rapportering

In hoofdstuk 2 worden enkele theoretische referentiekaders beschouwd, die in gebruik zijn voor de bestudering en verklaring van het proces van verstedelijking. Deze beschouwing mondt uit in een keuze voor de zogenaamde simultane benadering, en wel zoals deze door CasteIls wordt toegepast.

Hoofdstuk 3 behelst een beschrijving van de praktische uitvoering van het onderzoek, waarna in hoofdstuk 4 de ruimtelijke ontwikkelingen

(16)

- 8

-sedert 1960 in het onderzoek aan de orde komen.

De resultaten van de case-studies zijn, binnen het kader van voor-noemde benaderingswijze en in een onderlinge vergelijking, in hoofd-stuk 5 weergegeven. De onbewerkte verslagen van de 15 case-studies zijn overigens in een apart rapport opgenomen.

Hoofdstuk 6 tenslotte bevat een aantal vragen die voortkomen uit de resultaten van het onderzoek.

Noten

(1) "Derde nota over de ruimtelijke ordening;

deel 2A: beleidsvoornemens over spreiding, verstedelijking en mobiliteit", 1976, pag. 9.

(2) Zie ook "Verstedelijking als begrip en als ruimtelijke dimensie van maatschappelijke ontwikkelingen"

G. Slob, in: TNO-project, november 1974.

(3) Zie ook "Wonen en werken in een verstedelijkt Nederland", G. Slob, in: TNO-project, mei 1976.

(4) Zie "North West Europe Megalopolis, a prospective study; volume 2: urban developments",

F.P.M. Vonk, Planologisch Studiecentrum TNO, 1974.

Van deze studie is verslag gedaan door Jacques Robert, medewer-ker van ERIPLAN, in Urban Ecology 1 (1976) 331-411, onder de titel "Prospect"ive study on physical planning and the environ-ment in the megalopolis information in North-West Europe".

(5) "The sixth annual report of the Council on environmental quality", december 1975, pag. 166.

(6) Verstedelijkingsnota, t.a.p., pag. 7.

(7) De resultaten van deze voorstudie zijn verwerkt in het artikel "Verstedelijking in Nederland sedert 1870",

(17)

9

-2. THEORETISCHE ACHTERGRONDEN.

2.1. Stad, stedelijkheid, en stedelijk gebied

Het lijkt een onmogelijke opgave om een zo kompleks en veelzijdig verschijnsel als "de stad" in een "het wezen rakende definitie" te persen, zonder uiterst abstrakt te blijven. Maunier bijvoorbeeld om-schreef de stad als "een komplekse samenleving, waarvan het geogra-fisch gebied erg klein is in verhouding tot het inwonertal" (1). Wat minder abstrakt is de formulering van Slob: "De stedelijke nederzet-ting heeft zich vanouds gekenmerkt door een koncentratie van mensen op een relatief klein territoir en door een grote verscheidenheid aan onderling afhankelijke aktiviteiten en een grote frekwentie van interakties, en in fysieke zin door een opeenhoping van een ver-scheidenheid aan bebouwde en onbebouwde ruimten" (2).

In de literatuur zijn vanuit de diverse wetenschappelijke discipli-nes talloze pogingen tot definiëring ondernomen, waarbij veelal be-paalde dimensies centraal gesteld werden. Burie (3) heeft ten aanzien van het begrip stad de meerdimensionaliteit als volgt geëksplici-teerd: "De stad heeft zoveel facetten, die elk op zich bezien al een eigen schaal van waarnemingsverschijnselen vertonen, dat deze als af-zonderlijke dimensies van stedelijkheid mogen worden beschouwd, omdat ze soms wel, maar niet noodzakelijkerwijs en soms in het geheel niet kovarieren of rechtstreeks met elkaar samenhangen". In de benadering van Burie wordt er van uitgegaan dat de stad een entiteit sui gener is is, welke door meerdere kenmerken wordt bepaald. Een andere benade-ring is het denkbeeld, dat steden en dorpen kenmerken hebben, die naar graad en intensiteit van elkaar verschillen (rural-urban conti-nuum). Nelissen merkt in dit verband op dat impliciet de gedachte wordt geïntroduceerd, dat een lokale samenleving in de loop der jaren een proces van verstedelijking doormaakt, en derhalve een beweging vertoont van het ene uiteinde van het kontinuum naar het andere (4). Onderzoekingen van onder meer Duncan en Mintz hebben overigens de be-perkte bruikbaarheid van de kontinuumgedachte aangetoond.

Eén en ander heeft er toe geleid dat steden op empirische w1Jze ge-klassificeerd worden. Dit geschiedt enerzijds eet behulp van statis-tische gegevens, meestal ontleend aan volkstellingen, en anderzijds door observaties betreffende de meer kwalitatieve kenmerken van de steden, met naee de sociale en kulturele kenmerken.

Nelissen formuleert het aldus: "De stad wordt gekenmerkt door speci-fieke demografische, morfologische, ekologische, sociale en kulturele kenmerken. Steden verschillen naar graad waarin zij bovengenoemde kenmerken bezitten en naar hun specifieke kombinatie van kenmerken"

(5) .

Teneinde een zekere orde in de chaos te scheppen, zijn op basis van empirische kenmerken verschillende typologieën van steden opgesteld.

In Nederland is door het CBS op basis van meerdere kriteria (inwoner-tal, bevolking, dichtheid, het percentage beroepsbevolking werkzaam in de primaire sektor en het percentage woonforensen) een typologie ontwikkeld, waarbij gemeenten worden geklassificeerd naar hun urba-nisatiegraad.

(18)

- 10

-Een poging om tot een klassifikatie naar ekonomische kenmerken van Nederlandse steden te komen, op basis van meerdere kriteria (de mate van diversiteit van de bedrijvenstruktuur, van konjunktuurgevoelig-heid en van versckonjunktuurgevoelig-heidenkonjunktuurgevoelig-heid van de beroepsbevolking) is afkomstig van Steigenga (6). Op die wijze werden bepaalde steden als ekonomisch

(zeer) eenzijdig en andere als ekonomisch evenwichtig getypeerd. Nieuwe statistische technieken en mogelijkheden tot snelle verwerking van statistische gegevens door de komputer maken het mogelijk tot meer uitgewerkte typologieën van steden te komen. Het maatschappelijk nut hiervan kan zijn, dat men gemakkelijker en sneller dan voorheen problemen binnen een type stad onderling kan vergelijken, en kan na-gaan of bepaalde faktoren verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van steden in de richting van een bepaald type. Zo wordt thans ge-probeerd om met behulp van de gegevens van de Volkstelling 1971 voor-noemde CBS-typologie naar urbanisatiegraad te verbeteren.

In het voorafgaande is aandacht besteed aan gemeenten met een stede-lijk karakter, maar al vóór 1940 tekende zich een ontwikkeling naar stedelijke gebieden af. Gebieden die veelal worden aangeduid als stadsgewest, in de betekenis van "het geheel van - niet noodzakelijk ruimtelijk aaneengesloten - agglomeraties en overige niet-agrarische bebouwingselementen en vormen van grondgebruik, welke zo sterk op el-kaar betrokken zijn dat van een funktionele eenheid, duidelijk te onderscheiden van andere soortgelijke eenheden, kan worden gesproken"

(7). En hoewel in de verstedelijkingsnota het stadsgewest een voor-name plaats wordt toegekend in het stedelijk inrichtingsbeleid, kan worden vastgesteld dat met name in het westen, zuiden en oosten van het land de grenzen tussen de stadsgewesten steeds meer vervagen, en dat diverse funktionele relaties zich over steeds grotere afstanden gaan uitstrekken. Een verschijnsel, we stelden dit reeds in het vo-rige hoofdstuk, dat in geheel West-Europa en in Noord-Amerika waar-neembaar is.

Binnen deze amorfe stedelijke gebieden vinden we een verscheidenheid aan woon- en leefmilieus, de zogenaamde okkupatiemilieus: de centra van de oude steden, de naoorlogse uitbreidingen van deze steden, klei-ne steden, suburbaklei-ne kerklei-nen, de zogenaamde "rural-urban fringe". Een analyse van het verstedelijkingsproces zal zich moeten richten op zowel het uitdijen van de stedelijke gebieden als op de relatieve en absolute verschuiving tussen en Oinnen de okkupat1em1lieus voor wat betreft omvang en samenstelling van de bevolking en bedrijvigheid. 2.2. Vragen rondom de verstedelijking

Alvorens de gekozen benaderingswijze nader te beschouwen, zullen we eerst het begrip morfologische (of materiële) verstedelijking verdui-delijken.

De morfologie van een verschijnsel duidt op de vorm(en) welke Z1J 1n het verleden en het heden heeft aangenomen en aanneemt. Dürkheim en Gurvitch (14) hebben gesteld dat aan elk sociaal verschijnsel zoge-naamde dieptelagen zijn te onderkennen, waarbij de meest aan de op-pervlakte tredende laag als morfologische laag wordt aangemerkt. Deze is zintuiglijk waar te nemen.

(19)

- - - - ----~- - -_.~

- 11

-- de fysisch-morfologische struktuur, welke betrekking heeft op

de 'uiterlijke' verschijningsvorm van het fysische milieu (inklusief bodemgesteldheid, grondwaterstanden);

- de fysiek-morfologische struktuur, welke betrekking heeft op

het geheel van bebouwde en onbebouwde ruimten, ingericht ten behoeve van de aktiviteiten en interakties van individuen, groepen en instituties;

- de sociaal-morfologische struktuur, welke betrekking heeft op

de spreiding van die individuen, groepen en instituties, en

hun aktiviteiten en interakties.

Wanneer we over morfologische verstedelijking spreken, dan doelen we op veranderingen in zowel de fysiek-morfologische als de sociaal-morfologische struktuur, veranderingen die be invloed worden door res-pektievelijk gevolgen hebben voor de fysisch-morfologische struktuur. Deze struktuur en de veranderingen daarin, zijn in belangrijke mate

het resultaat van maatschappelijke ontwikkelingen. Deze op hun beurt

komen voort uit de handelingen van individuen, groepen en institu-ties, waaraan rollenstellen ten grondslag liggen. De basis - de

diep-ste laag - omvat processen van waarden- en idealenvorming.

Niet alle struktuurveranderingen zijn echter het gevolg van een ver-stedelijkingsproces. Het is noodzakelijk om arbitrair een aantal nor-men te stellen ten aanzien van wat als stedelijke en wat als niet-stedelijke veranderingen wordt aangemerkt. De eerder genoemde CBS-klassifikatie, opgesteld op basis van volkstellingsgegevens, maakt een onderscheid tussen verstedelijkte en niet-verstedelijkte gemeen-ten en biedt de mogelijkheid voor een globale aanduiding van struktu-rele veranderingen. In het kader van de werkzaamheden ten behoeve van de tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland is een ge-detailleerde typering van (onderdelen van) woonkernen opgesteld, waarbij onderscheid is gemaakt in een aantal milieutypen. Veranderin-gen van en binnen deze milieus worden echter niet door een centrale instantie systematisch geregistreerd. Bovendien zijn bij deze type-ring sociale en kulturele kenmerken buiten beschouwing gelaten. Het lijkt voor dit onderzoek de meest praktische oplossing om uitgaande van de bestaande tBS-klassifikatie op het niveau van de gemeente de urbanisatiegraad vast te stel)en, en op mikro-niveau (straat, en kleinste eenheid) een aantal processen te beschrijven en te verklaren,

waarna - achteraf - een stedelijke ontwikkeling kan worden

gesigna-leerd en worden gekoppeld aan ontwikkelingen welke zich op hogere

geografisch/bestuurlijke niveaus voordoen.

Impliciet is met het voorafgaande aangegeven dat W1J, in navolging

van de systeembenadering een onderlinge samenhang veronderstellen van

de te onderscheiden elementen, relaties, strukturen en processen.

Als hoofdkomponenten van het systeem hebben we al onderscheiden het geheel van fysische elementen, het geheel van fysiek-ruimtelijke ele-menten (de akkomodaties en kommunikatiekanalen) en het geheel van de sociaal-ruimtelijke elementen (individuen, groepen en instituties, en hun aktiviteiten- en interaktiepatroon). Deze (hoofd)komponenten hebben kwalitatieve en kwantitatieve kenmerken; tussen en binnen de

(20)

- 12

-De (hoofd)komponenten en relaties z1Jn onderhevig aan werkingen, welke kunnen worden onderscheiden in autonome processen (vaak een in-werking vanuit de fysiek-ruimtelijke ko~ponent) en in zogenaamde tem-porale processen, welke het resultaat zijn van menselijke aktivitei-ten en maatschappelijke processen. Het verstedelijkingsproces is dan ook te omschrijven als een kompleks geheel van een aantal, vaak in tegengestelde richting werkende, struktureringsprocessen. Ze bepalen omvang, vorm, inhoud en richting van de verstedelijking.

De belangrijkste struktureringsprocessen zijn (9):

- het groeiproces (het toenemen, gelijkblijven en/of afnemen van het aantal van een verzameling),

- het proces van kernvorming (koncentratie; mensen en institu-ties zoeken elkaars nabijheid),

- het proces van subkernvorming, - het proces van dekoncentratie,

- het proces van selektie (mensen en instituties zoeken zich een plaats in de ruimte welke de grootste kans biedt op een opti-male verwezénlijking van door hen gewenste aktiviteiten en be-levingen),

- het proces van verdichting (het toenemen van het aantal mensen, instituties, fysieke elementen per ruimte-eenheid),

- het proces van verdunning,

- het proces van homogenisering (vestiging in een gebied van mensen en instituties met gelijke kenmerken) c.q. segregatie, - het proces van heterogenisering,

- het proces van invasie en opvolging (in een gebied, dat geka-rakteriseerd wordt door een populatie met bepaalde kenmerken, dringen mensen en instituties met andere kenmerken binnen (in-vasie), die uiteindelijk de oorspronkelijke populatie geheel verdringen (opvolging).

Deze struktureringsprocessen, die elkaar onderling beïnvloeden, z1Jn zoals eerder gesteld de neerslag van maatschappelijke ontwikkelingen en beslissingen van individuen en aggregaten daarvan. Deze processen voltrekken zich in een bepaald tempo en met een bepaalde intensiteit en verkeren in een bepaalde fase, welke per geografisch gebied ver-schillen.

Uitgaande van een bepaald geografisch gebied en van een bepaalde pe-riode of tijdstip kan op voornoemde wijze een beschrijving van de fysiek-morfologische en de sociaal-morfologische veranderingen worden gegeven, en daarmee kunnen onderstaande vragen beantwoord worden:

Wat is waar nieuw gebouwd en wat is waar veranderd in de fysiek

-ruimte~ijke

struktuur?

Wie waren en zijn de gebruikers van de nieuwe en veranderde ele

-menten?

De verklaring van deze veranderingen kan worden gezocht in de be-slissingen van individuen, groepen en instituties ten aanzien van (her) inrichting, de vormgeving en het gebruik van de fysiek-ruimte-lijke struktuur.

(21)

- 13

-Ingevolge het heersende maatschappelijk-ekonomische stelsel (geken-merkt door ondernemingsgewijze produktie, dominantie van ekonomische waarden, arbeidsdeling en produktie voor een markt) en het daaraan gekoppelde belang te kunnen beschikken over de schaarse produktie-faktoren kapitaal, grond en kennis, is de verdeling van macht over de aktoren gebaseerd op het bezit van deze produktiemiddelen alsmede op gelegitimeerde rechten en verplichtingen (in de vorm van wette-lijke voorschriften).

De handelingstheorie biedt inzicht in het begrijpen van de aktivitei-ten en interakties, die de bezitters van de produktiefaktoren ont-plooien. Aangezien het gaat om schaarse produktiefaktoren zullen konflikten ontstaan tussen aktoren. Op grond van (tijdelijke) gemeen-schappelijke belangen zullen koalities worden gevormd welke verschil-lende vormen kunnen aannemen. Te onderscheiden zijn horizontale koa-litievorming (samenwerking tussen aktoren die eenzelfde produktie~ funktie vervullen) en vertikale koalitievorming (samenwerking tussen aktores, die verschillende produktiefunkties vervullen).

Overigens moet worden opgemerkt dat deze koalitievorming zowel eks-pliciet als imeks-pliciet aanwezig kan zijn. Er zullen vaak afspraken worden gemaakt, zonder dat van een duidelijke samenwerking sprake is, en zonder dat andere aktoren daarvan ekspliciet op de hoogte zijn. Het hierboven gestelde is met name geldig voor het kreëren van nieuwe ruimtelijke situaties. Bij de verandering van bestaande elementen/ strukturen zal over het algemeen ook de uiteindelijke gebruiker deel uitmaken van de (bouw)organisatie, al blijkt in praktijk de inschake-ling van de (toekomstige) gebruiker nog slechts bij uitzondering te geschieden. Ten aanzien van de verklaring van de fysiek-ruimtelijke veranderingen kunnen nu de volgende vragen behandeld worden:

Wie waren en zijn de aktoren?

Op

welke wijze waren en zijn deze aktores georganiseerd?

Welke bijdrage

hebben zij

kunnen leveren bij de uiteindelijke

bepaling van

vorm~

plaats

en

inhoud

van de

fysiek-ruimtelijke

struktuur?

Door

welke

beperkingen en stimulansen zijn deze bijdragen be

-invloed?

Op analoge wijze-kunnen we met behulp van de handelings- en konflikt-theorie de veranderingen in het gebruikersbestand in een omgrensd ge-bied trachten te verklaren. Wanneer we de ruimtelijke situatie defi-niëren als een bepaalde formatie van ekologische posities en kanalen, dan kunnen we stellen dat op grond van het eerder geformuleerde prin-cipe van een impulsieve of weloverwogen afweging van baten en lasten de volgende gedragingen kunnen worden verwacht:

a. gedragingen gericht op een handhaving of een verbetering van de bestaande ekologische positie en kanalen,

b. gedragingen gericht op het verwerven van een (geheel) nieuwe ekologische positie en kanalen,

c. herformulering van de bestaande ekologische positie en kana-len,

(22)

- 14

-Daarbij moet rekening worden gehouden met de volgende omstandigheden: - de gebruiker (individu, groepering, institutie) ondergaat mutaties

(leeftijd, opbouw, samenstelling, opleiding, enzovoorts);

- de sociaal-ruimtelijke struktuur ondergaat veranderingen (bijvoor-beeld door vestiging van andere gebruikers);

- de omgeving ondergaat veranderingen, waardoor de ekologische positie van het gebied verandert (bijvoorbeeld de ruimtelijke relaties

ver-anderen, in de omgeving wordt een winkelcentrum gerealiseerd); - de (relevante) fysiek-ruimtelijke elementen en relaties ondergaan

veranderingen (bijvoorbeeld wegverbreding vereist het afstaan van een gedeelte van de voortuin);

- wijzigingen in wettelijke voorschriften en bepalingen op het gebied van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, alsmede wijzigin-gen welke indirekt van belang zijn (bijvoorbeeld belastinwijzigin-gen); - wijzigingen in de eigendomssituatie.

Het soort gedrag dat ontplooid wordt, kan afhankelijk worden gesteld van de wijze van afweging van eigen en alternatieve ekologische posi-ties en kanalen. Bij deze afweging zullen kennis van de relevante faktoren, wilskracht (het psychisch vermogen om energie op te wekken en te richten op verwezenlijking van waarden), en mogelijkheden en middelen (bijvoorbeeld kapitaal, kennis van anderen, het aanbod van ruimtelijke situaties) verschillend zijn, en derhalve de keuzeruimte voor de verschillende betrokkenen. We kunnen nu de volgende vragen betreffende de verklaring van de verandering in het gebruikersbestand formuleren en trachten te beantwoorden:

Welke

gedragingen hebben de huidige en de voormalige gebruikers

ontplooid?

Welke

faktoren hebben een rol gespeeld bij de keuze van deze ge

-dragingen?

Het zijn deze vragen waarop dit onderzoek een antwoord tracht te ge-ven.

2.3. Theoretische referentiekaJ" d

Voor de bestudering van steden c.q. stedelijke gebieden z1Jn verschil-lende benaderingswijzen in omloop. Veelal wordt uitgegaan van een en-kel referentiekader in de zin van aanzetten tot theorieën van waaruit vrij gedetailleerd het verschijnsel wordt aangepakt.

Enkele van deze referentiekaders zullen in het kort worden weergegeven; waarbij we gebruik zullen maken van het werk van Nelissen. Deze para-graaf wordt besloten met de voor dit onderzoek meest bruikbaar geachte benaderingswijze, nl. de benaderingswijze zoals die in aanzet is gege-ven door Castells (10).

Studies over de stad zijn al zo oud als de "moderne" stad zelf. De oudere theorieën hebben vooral betrekking op het ontstaan van steden de levenswijze van de stedeling en de ideale stad (Tönnies --,---=..::..:::...' Dürkheim' , Booth, Owen, Proudhon, Howard, om maar enkele auteurs te noemen). Uit de verschillende theorieën over het ontstaan van steden in

(23)

be-paalde kultuurperioden valt af te leiden, dat er verschil van mening bestaat over de oorzakelijke faktoren. Tegenwoordig huldigt men ech-ter de opvatting, dat niet één enkele faktor als oorzaak kan worden aangemerkt, maar dat een aantal faktoren, in onderlinge samenhang, verantwoordelijk is voor het ontstaan en de ontwikkeling van steden in bepaalde kultuurperioden.

Deze meer hedendaagse theorieën kunnen naar hun wijze van benadering van de werkelijkheid als volgt worden ingedeeld:

- de anaskopische benaderingsw1jzen, waarin aktoren centraal staan zoals in de handelingstheorie en de konflikttheorie, - de kataskopische benaderingswijzen, waarin systemen centraal

staan zoals in de sociale ekologie, funktionalisme en systeem-theorie.

De handelingstheorie

stelt het handelen van de aktores centraal. Het referentiekader van deze theorie is uiteengezet door Percey Cohen (11) :

1. er is een aktor, die bepaalde doelen nastreeft en zijn hande-len afstemt op het bereiken van deze doehande-len.

2. de aktor moet kiezen uit de beschikbare middelen om het doel te bereiken.

3. de aktor streeft doorgaans meerdere doelen na.

4. het nastreven door de aktor van bepaalde doelen en het selek-teren van bepaalde middelen heeft plaats in een bepaalde si-tuatie.

5. de aktor heeft bepaalde veronderstellingen omtrent de aard van de doeleinden en de mogelijkheden tot realisering.

6. de handelingen van de aktor worden niet alleen beïnvloed door de situatie, maar ook door de kennis die de "aktor heeft van de situatie.

7. de aktor heeft bepaalde ideeën en opvattingen die zijn beoorde-ling van de situatie beïnvloeden.

8. de aktor heeft bepaalde gevoelens, die de perceptie van de si-tuatie, de keuze van de doelen en de selektie van de middelen beïnvloeden.

9. de aktor heeft bepaalde normen en waarden die hij bij zijn han-delen hanteert.

De belangrijkste kritiek op een dergelijke atomistische benadering is, dat de aktor te zeer als een geïsoleerde eenheid wordt beschouwd, en dat te weinig aandacht uitgaat naar de sociale strukturen waarvan de aktoren deel uitmaken.

Stuart Chapin en Willhelm gaan uit van de handelingstheorie.

De konflikttheorie

heeft als centrale gedaChte , dat er tussen aktores verschillen bestaan in de doeleinden die ze nastreven, in de middelen die ze hanteren en in de situatie waarin ze verkeren. Een situatie die van invloed is op die doeleinden en middelen.

Het referentiekader van de konflikt theorie wordt door Nelissen als volgt samengevat:

1. ego en alter streven strijdige doeleinden na vanwege tegenge-stelde belangen.

2. ego en alter hanteren verschillende middelen om hun doelein-den te realiseren.

(24)

- 16

-3. ego en alter definiëren de situatie verschillend.

4. ego en alter hanteren antagonistische veronderstellingen om-trent de situatie.

5. ego en alter verschillen in hun kennis van de situatie.

6. ego en alter hanteren tegengestelde denkwijzen, ideeën, gevoe-lens, normen en waarden met betrekking tot doeleinden, midde-len en situatie.

7. ego en alter hebben ongelijke mogelijkheden om elkaars hande-len te beïnvloeden, met andere woorden er is verschil in macht.

De sociale ekolo

g

ie

bestudeert de samenleving vanuit de relatie samen-leving-omgeving. De verklaring van de samenlevingsopbouw wordt ge-zocht in kompetitie tussen en koöperatie van aktoren.

Kompetitie in een stad is het gevolg van de omstandigheid, dat de be-schikbare grond beperkt is, terwijl veel groepen en instituties van deze grond gebruik moeten maken. Aangezien handel en industrie door-gaans over de meeste middelen beschikken, leggen zij beslag op gun-stig gesitueerde grond. Om de rest van de ruimte wordt gestreden door de andere groepen en instituties.

De studies van de sociaal-ekologen hebben veel bijgedragen aan de vermeerdering van de kennis van de sociaal-ruimtelijke strukturen van de steden en van de processen die zich hierin voltrekken (12). Bekend zijn de koncentrische zonetheorie van Burgess (1923), de sektortheo-rie van Hoyt (1939) en de meerkernentheorie van Harris en UlIman (1945).

Door de dynamiek van het stedelijk leven z1Jn dergelijke theorieën nogal tijdgebonden, maar Rees komt op basis van recent onderzoek tot de konklusie, dat de theorieën van Burgess en Hoyt nog steeds een bij-drage leveren tot de verklaring van de sociaal-ruimtelijke patronen in Amerikaanse steden.

Adams (1970) gaat - met betrekking tot de woongebieden - uit van de bestaande ruimtelijke differentiatie; hij onderscheidt de verschillen-de zones op basis van morfologische kenmerken als bebouwingsdichtheid, bouwhoogte en woningtype.

McKenzie heeft studie gemaakt van een aantal ekologische processen: - koncentratie

- centralisatie

- segratie - invasie - suksessie

(toeneming van de bevolking in sommige delen van de stad),

(tendentie van bedrijfshuishoudingen om zich te klusteren in het centrum van de stad en langs belangrijke transportroutes),

(het uitsorteringsproces van groeperingen en in-stituties),

(het proces waarbij de ene groep of institutie het grondgebied van de ander betrekt),

(het proces waarbij de ene groep of institutie het gehele gebied van de andere overneemt).

H

et

f

unktional

ism

e

wordt ondermeer vertegenwoordigd door Poplin en Schmidt-Relenberg (IJ). Poplin's funktionele analyse van de stad komt erop neer, dat de stad als systeem bestaat uit deelsystemen (bijvoor-beeld gezin, religie, onderwijs), die elk bepaalde funkties vervullen.

(25)

Deze deelsystemen moeten in een bepaalde toestand verkeren wil de stad blijven voortbestaan. Schmidt-Relenberg ziet de stad opgebouwd uit ruimtelijk-fysische komponent en (het territorium - met alle daar-bij behorende kenmerken als omvang, ligging, grenzen, flora, fauna, bodemgesteldheid -, inwonertal, dichtheid) en sociale komponent en

(waarden, normen en rechten, een struktuur - zoals de specifieke beroepsstruktuur, een hoge graad van arbeidsindeling, de aanwezig-heid van een markt -, en funkties). De stad is een systeem met een struktuur, waarin bepaalde funkties moeten worden vervuld om dit sys-teem te laten voortbestaan. Daarbij tendeert de stad voortdurend naar een toestand van evenwicht, dat wil zeggen naar een situatie waarin de funkties van het systeem afgestemd zijn op de komplekse en gedifferentieerde struktuur van de stad.

De

syst

eemtheorie

stelt, dat men de elementen slechts zinvol kan be-studeren, wanneer men deze plaatst binnen de kontekst van het sys-teem, waarvan zij deel uitmaken. Regio's, steden, buurten, dorpen kunnen als een (open) systeem worden beschouwd en geanalyseerd met behulp van het begrippenapparaat van de systeemleer. Vertegenwoordi-gers van deze benadering zijn ondermeer McLoughlin (verbale richting) en Forrester (wiskundige richting).

McLoughlin ziet de stad als een systeem, waarin mens en omgeving in-nig verweven zijn (14). Uitgangspunt bij de studie van de relatie mens-omgeving vormt het menselijk handelen. Dit handelen omvat het verrichten van aktiviteiten (wonen, werken, rekreëren, enzovoorts) en het ondernemen van interakties (gesprekken, kontakten), welke zich ruimtelijk manifesteren in daartoe benodigde bebouwde en onbebouwde ruimten (akkomodatie) respektievelijk kommunikatiekanalen. De stad is een kompleks van een grote verscheidenheid aan aktiviteiten, interak-ties, akkomodaties en kommunikatiekanalen.

Nieuwe, of een uitbreiding van de bestaande, aktiviteiten kunnen op meerdere manieren inspelen op de aanwezige fysiek-ruimtelijke struk-tuur:

a. door aanpassing aan de omgeving, bijvoorbeeld door aangepast woongedrag (space-behavioural);

b. door het veranderen van de plaats van handeling, bijvoorbeeld door te verhuizen (space-Iocational);

c. door het uitbreiden van de lokatie, bijvoorbeeld door het aan-bouwen van een bijkeuken (space-developmental).

Hetzelfde geldt voor de interakties, met als respektievelijke voor-beelden snelheidsbeperking (channel-behavioural), gebruikmaken van een andere weg (channel-Iocational), en wegverbreding (channel-deve-lopment).

Dit inspelen wordt beheerst door het principe van een, impulsieve of weloverwogen, afweging van baten en lasten. Daarbij gaat het niet al-leen om kommerciële baten en lasten, maar ook om sociale (bijvoor-beeld prestigewinst of -verlies). Het handelen is echter aan beper-kingen onderhevig. Beperbeper-kingen die door het fysisch milieu worden opgelegd aan het ruimtelijk gedrag, en ook beperkingen die voortkomen uit de bestaande fysiek- en sociaal-ruimtelijke struktuur, wettelijke bepalingen, gebruiken en gewoonten.

(26)

-18-Bovenstaande theorieën hebben gemeen hun ~~E~~~~~~:~~~~~!~~~~ karak-ter. Zij kunnen worden geplaatst tegenover de kritisch-nornatieve be-naderingen. Tot deze kategorie behoort o.a. het werk van de Frankfur-ter Schule, Alexander Mitscherlich, Heide Berndt, en Jane Jacobs. Be-halve hun kritiek op de bestaande werkelijkheid geven auteurs van de-ze kategorie tevens een andere, gewenste toestand aan. Op het werk van CastelIs, waarvan wij in deze studie uitvoerig gebruik hebben ge-maakt, gaan wij nader in onder 2.4.

2.4. De benaderingswijze van CasteIls

Manuel CasteIls heeft ~ijn benaderingswijze uitvoerig uiteengezet in zijn in 1972 verschenen boek "La question urbaine". Hierin wordt een theoretisch raanwerk geboden voor een veelomvattende benadering van stedelijke vraagstukken. De mogelijke verdiensten van dit raamwerk zijn derhalve vooral gelegen in het richting geven aan de bestudering van stedelijke vraagstukken, alsmede de beschikbare informatie op tekenisvolle wijze te integreren. Daarin ligt tevens de pretentie be-sloten on behulpzaam te zijn bij het opsporen van, resp. het formu-leren van stedelijke vraagstukken. In samenwerking met Godard en een groot aantal medewerkers is het later toegepast in een studie over de regio D~inkerken (15).

In zijn reeds eerder genoemde boek geeft Nelissen CastelIs' benadering als volgt weer (alle citaten op pagina 120):

"

Volgens CasteUs dient men steden als sociaal

-

ruimtelijke forma

-ties te plaatsen binnen het perspektief van de maatschappij

-

struk

-tuur als geheel

.

Deze struktuur wordt bepaald door de produktie

-wijze~

die niet als een

technische~

maar als een maatschappelijke

zaak dient te worden beschouwd

.

De produktiewijze is een raamwerk

waarin verschillende systemen

(x) (door CasteIls ook wel "instances",

instanties genoemd)

op

een bepaalde wijze met elkaar verbonden

zijn

.

In navolging van Engels onderscheidt hij

:

a

.

een

ekonomisch~

b

.

een politiek en

c

.

een ideologisch systeem

.

Deze komplekse systemen zijn op hun beurt weer op te splitsen in

sub

-

systemen en elementen (

---).

Om

nu de ruimtelijke

f

ormaties (bijvoorbeeld een stad) te analy

-seren~

moet men

:

1

.

de manier nagaan waarop door de

ekonomische~

politieke en

ideologische instanties aan de ruimte gestalte wordt gegeven

;

2

.

bestuderen hoe bepaalde aanwezige ruimtelijke vormen uit

(vroegere) sociale strukturen zijn voortgekomen

;

en

3

.

analyseren hoe personen en groepen rechtstreeks inwerken op

hun lee fmi lieu

" •

(27)

-- 19

-Op systematische wijze worden vervolgens de drie onderscheiden sys-temen of instanties in hoofdlijnen uiteengelegd en beschreven.

"

Binnen de ekonomische instantie onderscheidt hij

(

CasteUs

)

de

P

(produktie) en C (consumptie)

.

Fabrieken~

werkplaatsen

,

kanto

-ren en dergelijke zijn ruimtelijke uitdrukking van produktie

.

De

ruimtelijke uitdrukking van consumptie vinden wij in winkels

,

hui

-zen

,

scholen~ rekreatievoorzieningen~

sociaal

-

kulturele voorzie

-ningen

,

etc

.

De overdrachten (van

personen~

goederen en diensten)

binnen en tussen P en C onderling worden geregeld door E (échange)

,

de ruil.

De poLitieke instantie drukt zich institutioneel en juridisch

enerzijds

d~rekt

ruimtelijk uit als bestuurlijke indeling van de

ruimte (onder andere

gemeenten)~

anderzijds indirekt via de in

-werking

op

ekonomische aktiviteiten

.

Dit is het element G (ges

-tion)

,

het beheer en bestuur waaronder bijvoorbeeld het gemeente

-bestuur en planologische maatregelen vallen

.

De ideologische instantie organiseert de ruimte door die te mer

-ken met een net van symbolen en te-kens

.

Aan de ruimtelijke vormen

wordt een bepaalde betekenis toegekend

.

Het gaat hier om het ele

-ment S van symboliek

".

Binnen de hier gegeven elementen kunnen weer allerlei specifikaties worden aangebracht. Deze verdeling in sub-elementen geschiedt volgens een vrij strak schema. De mate van onderverdeling die men wenst te hanteren is afhankelijk van de gewenste detaillering in de analyse die men wil uitvoeren.

Voor het verklaren van het handelen-dat centraal staat in de theorie-, waardoor veranderingen binnen de ruimte tot stand kunnen komen, is het noodzakelijk om binnen elk sub-element, te differentiëren naar plaats/positie en rollendragers ('agents-supports').

Zo neemt een woning een bepaalde positie in (te definiëren naar bij-voorbeeld kwaliteit en situering ten opzichte van andere elementen), waaraan bepaalde rollen gekoppeld zijn (zoals verschaffer van onder-dak, huurder, eigenaar).

Alvorens deze paragraaf af te sluiten willen we nog enkele opmerkingen maken met betrekking tot Castells'theorie.

De in het bovenstaande weergegeven samenvatting lijkt te duiden op een duidelijk geformuleerde theorie. Het zou te ver voeren om op te merken dat niets minder waar is. Wel mag worden gesteld dat lezing van

CastelIs' diverse publikaties aan het licht brengt dat in wisselwer-king met praktisch onderzoek voortdurend verschuivingen, uitwerwisselwer-kingen, en dergelijke optreden. Blijkbaar is CasteIls nog midden in de worste-ling om zijn benaderinG eTJpirisch te onderboU\·/en. Hier Ü'mers liegen

twee probIeBen.

Het eerste betreft zijn benadering vanuit het historisch materialisme en derhalve zijn benadrukking van het "ekonomisch systeem" als primair konditionerend voor de sociale formatie (de samenleving). Dit is ondermeer terug te vinden in zijn afbakening van de stad, waar hij als

ruimte-lijke eenheid het arbeidsmarktgebied neemt waarbinnen dan de genoemde instanties op elkaar inwerken.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Owa maska, czyli wizja przeszłości przekazywana przez historyka w formie narracji, przybiera różne kształty, może bardziej lub mniej pasować do oryginału, jest to jednak maska,

W związku z niepewnością w zakresie niespójnej regula- cji prawnej istnieje ryzyko związane z możliwością wypowiedzenia 19 Nie ulega wątpliwości, że w przypadku

[r]

‘Building with nature’: the new Dutch approach to coastal and river works de Vriend, van Koningsveld and

i nie ma czasu, aby zastosować jakikolwiek inny tryb. Aby zamawiający mógł zastosować art. nie narażając się na zarzut naruszenia ustawy, sytuacja, w której się

Należy zatem przeanalizować, czy zainicjowa- nie i wykonanie inteligentnego kontraktu doty- czącego co najmniej dwóch użytkowników da się zakwalifikować jako złożenie przez

Razumevanje tovrstne odsotnosti ustreznice leksikografa pripelje do povsem konkretnih rešitev v slovarju, kjer mora zaradi narave njegove zgradbe za vsako geslo vedno

Organizacja oraz warunki pracy kancelaryjnej jednostek Policji Państwowej powiatu chełmskiego w latach 1919-19391.. Z akres poruszonego w tytule zagadnienia badawczego, w