• Nie Znaleziono Wyników

Second opinion raming vraag naar bedrijventerreinen in Enschede

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Second opinion raming vraag naar bedrijventerreinen in Enschede"

Copied!
16
0
0

Pełen tekst

(1)

Second opinion raming vraag naar

bedrijven-terreinen in Enschede

dr. Erik Louw & prof. dr. Willem Korthals Altes 12 februari 2014

(2)

Second opinion raming vraag naar bedrijventerreinen in Enschede

Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van: Rekenkamer Enschede

Auteurs: dr. Erik Louw

prof. dr. Willem Korthals Altes

12 februari 2014

OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving. Faculteit Bouwkunde

Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 Fax (015) 278 44 22 E-mail mailbox@otb.tudelft.nl http://www.otb.tudelft.nl  Copyright 2014 by TU Delft

No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder.

(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 2

1.1 Onderzoeksvraag ... 2

1.2 Opbouw van de rapportage ... 2

2 Beoordeling van de uitgevoerde ramingen ... 3

2.1 Inleiding ... 3

2.2 De uitkomsten van de ramingen ... 3

2.3 Raming werkgelegenheid ... 4

2.4 Raming autonome ruimtevraag ... 5

2.5 Ruimtevraag door verhuizingen, transformatie en strategische voorraad ... 6

2.6 Matching vraag en aanbod: toedeling ruimtevraag naar gemeenten ... 8

3 Conclusie ... 11

(4)

1

Inleiding

1.1

Onderzoeksvraag

In de gemeenteraad van Enschede wordt een discussie gevoerd naar aanleiding van het voornemen van het College van B&W om de strategische voorraad bedrijventerrein in stand te houden, ondanks dat eerdere ramingen aangeven dat 21,8 hectare bedrijventerrein aan deze strategische voorraad kan worden onttrokken. Naar aanleiding van deze discussies hebben de fractievoorzitters de Rekenkamer-commissie van Enschede de TU Delft (Afdeling OTB Onderzoek voor de gebouwde omgeving van de faculteit Bouwkunde) gevraagd om een second opinion onderzoek uit te voeren inzake de behoefte-prognose bedrijventerreinen Netwerkstad Twente 2013, in het bijzonder naar:

• De actualisering van de vraag tot 2020, 2030 en 2040.

• De differentiatie van de vraag naar soorten locaties.

• Het matchen van de vraag en aanbod zowel in kwalitatieve als kwantitatieve zin. Dit rapport doet verslag van dit second opinion onderzoek.

1.2

Opbouw van de rapportage

In hoofdstuk 2 worden de ramingen onderzocht en beoordeeld. Daarbij wordt niet alleen ingegaan op de ramingen zelf, maar ook op de verwerking van de uitkomsten van de ramingen door Netwerkstad Twente en de gemeente Enschede.

Hoofdstuk 2 begint met een overzicht van de uitkomsten van de ramingen. Daarna volgen in chrono-logische volgorde de onderdelen waaruit de ramingen zijn opgebouwd, namelijk:

1. Raming van de werkgelegenheid. 2. Raming van de autonome ruimtevraag.

3. Raming additionele ruimtevraag door bedrijfsverhuizingen, transformatie van oude bedrijven-terreinen en het aanhouden van een strategische voorraad.

4. Matching vraag en aanbod: toedeling van de ruimtevraag naar gemeenten. Hoofdstuk 3 bevat een algemene conclusie.

(5)

2

Beoordeling van de uitgevoerde ramingen

2.1

Inleiding

De ramingen die Ecorys heeft gemaakt bestaan uit vier onderdelen. Ten eerste wordt een raming van de toekomstige werkgelegenheid in Netwerkstad Twente gemaakt. Deze werkgelegenheid wordt ver-volgens omgezet in de zogenaamde autonome ruimtevraag (2). Deze ruimtevraag wordt aangevuld met de ruimtevraag die ontstaat aan de hand van inzichten in bedrijfsverplaatsingen en eventuele transformatie van oude bedrijventerreinen in andere bestemmingen (3). Tenslotte wordt de ruimte-vraag toebedeeld aan de verschillende gemeenten (4).

Ook in 2010 heeft Ecorys een raming gemaakt. Deze raming werd met dezelfde systematiek als de raming uit 2013 uitgevoerd. Ecorys gebruikt voor haar raming het ruimtebehoeftemodel SPECTRA (SPECifieke TerreinRAmingen). Dit model gaat over de eerste twee onderdelen van de totale raming. Het feit dat Netwekstad Twente met enige regelmaat nieuwe ramingen laat uitvoeren moet positief worden beoordeeld, omdat hiermee recente en/of nieuwe economische ontwikkelingen in de ramingen kunnen worden opgenomen. Dit is vooral belangrijk omdat op basis van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) mag worden verwacht dat de nationale ruimtevraag naar bedrijventerreinen na 2020 aanzienlijk lager zal liggen dan daarvoor.1 Dit komt voornamelijk doordat de groei van de werkgelegenheid steeds

kleiner wordt en in veel scenario’s zelfs zal dalen. Daarnaast zijn tegen 2020 verreweg de meeste be-drijven waarvoor bebe-drijventerreinen worden aangelegd, verhuist naar bebe-drijventerreinen zodat deze bron van groeiende werkgelegenheid op bedrijventerreinen zal opdrogen (Arts et al., 2005: 70-71).

2.2

De uitkomsten van de ramingen

Er zijn door Ecorys twee ramingen gemaakt waarmee de zogenaamd autonome ruimtevraag is bere-kend. De eerste betreft een raming met behulp van het zogenaamde Transatlantic Market scenario (TM-scenario) van het Centraal Planbureau (CPB). Het betreft een raming voor de periode 2013-2040 die wordt beschreven in de Ecorys publicatie uit 2013 (De Koning et al., 2013). De tweede raming staat in de publicatie Herijking Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente (Netwerkstad Twente, 2013). Deze raming is eveneens uitgevoerd door Ecorys maar gaat over de periode 2013-2020 en maakt gebruik van twee andere CPB scenario’s namelijk Regional Communities (RC) en Strong Europe (SE). Beide ramingen zullen hierna worden geanalyseerd en beoordeeld.

De in 2010 door Ecorys gemaakte raming ging uit van een door Netwerkstad Twente gekozen ambitie ten aanzien van het creëren van extra werkgelegenheid (het zogenaamde TM+ scenario). Dit resul-teert in een extra ruimtevraag van 70 hectare bovenop de vraag die berekend is met het reguliere TM-scenario (145 hectare). Deze raming is beoordeeld in de rapportage ‘Grip op Grond’ in het kader van de Raadsenquête naar het grondbeleid in de gemeente Enschede (Gemeente Enschede, 2012).

1 De BLM is een landelijk model om de vraag naar bedrijventerreinen te berekenen (zie: Arts et al., 2005). De BLM werd in het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw door het Centraal Planbureau ontwikkeld. Later is het beheer van de BLM overgegaan naar het Planbureau voor de Leefomgeving dat in 2013 besloot dit model niet langer te onderhouden.

(6)

In tabel 1 zijn de uitkomsten van de verschillende ramingen weergegeven. In deze tabel vallen een aantal dingen op. Ten eerste blijkt dat de autonome ruimtevraag na 2020 lager zal liggen dan daar-voor. Dit is een beeld dat ook veel andere prognoses laten zien (inclusief de BLM). Ten tweede valt op dat de uitkomsten van de ramingen voor de periode 2011-2020 aanzienlijk verschillen. Deze verschil-len zijn voornamelijk toe te schrijven aan verschilverschil-len in de ramingen over de werkgelegenheid. Hierop zal in de volgende paragraaf worden ingegaan.

Tabel 1 Ramingen autonome ruimtevraag met verschillende scenario’s voor bedrij-venterreinen tot 2040 in Netwerkstad Twente (in hectare).

Periode Raming 2010 (TM-scenario) Raming 2010 (TM+ scenario) Raming 2013 (korte en lange termijn met TM scenario) Raming 2013 (korte termijn met RC-scenario*) Raming 2013 (kort termijn met SE- scenario*) 2011-2020 145 215 265 125** 130** 2021-2030 25 35 50 n.v.t. n.v.t. 2031-2040 - - 15 n.v.t. n.v.t.

*Zie ook uitleg in paragraaf 2.3. **Betreft de periode 2013-2020.

Bron: Ecorys (2011), De Koning et. al. (2013) en Netwerkstad Twente (2013).

Bij drie van de vijf ramingen is gebruik gemaakt van het TM-scenario. Het gebruik van dit scenario is conform de afspraak tussen het Rijk, provincies en gemeenten in het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020. De ramingen met het RC en het SE-scenario zijn in 2013 op verzoek van Netwerkstad ge-maakt voor het project strategisch programmeren.

2.3

Raming werkgelegenheid

Ecorys raming periode 2013-2040

De in tabel 1 geconstateerde stijging van de autonome ruimtevraag in Netwerkstad Twente wordt ook door Ecorys geconstateerd. Ecorys spreekt van een “substantieel verschil” tussen beide ramingen (De Koning et al., 2013: 8). De belangrijkste verklaring die hiervoor wordt aangevoerd is “..dat de Net-werkstad de afgelopen jaren (sinds 2006) een veel betere werkgelegenheidsontwikkeling heeft laten zien dan drie jaar geleden was verwacht” (De Koning et al., 2013: 8).

Ecorys doet deze uitspraak op basis van een zogenaamde shift-and-share analyse. Dit is een methode waarmee de verandering van de regionale werkgelegenheid wordt uitgesplitst naar een nationale component, een sectorstructuur component en regionale component. Dezelfde techniek is ook voor de raming van 2010 gebruikt en is een gangbare methode om veranderingen in de regionale werkgele-genheid te analyseren.

De shift-and-share analyse uit 2013 toont aan dat de werkgelegenheid is gegroeid doordat de regio-nale component sinds 2006 positief is, terwijl deze daarvoor negatief was. Deze regioregio-nale component geeft een beeld van de regionale concurrentiekracht en ‘verklaart’ de werkgelegenheidsgroei die niet kan worden toegeschreven aan de nationale werkgelegenheidsontwikkeling en de regionale sector structuur. Is de regionale component positief dan doet een regio het naar verhouding goed. Volgens Ecorys doen de sectoren die landelijk krimp of een geringe werkgelegenheidsgroei laten zien het in de Netwerkstad een stuk beter dan verwacht volgens de raming uit 2010.

(7)

Door de drie componenten van de shift-and-share analyse over een ruimere periode te bezien wordt deze juist toegepast. Het feit dat een relatief kleine aanpassing van regionale component een relatief groot effect heeft op de berekende ruimtevraag geeft wel een inherente zwakte van het model aan, namelijk gevoeligheid voor kleine veranderingen in een relatief klein gebied.

Ecorys raming periode 2013-2020

Op verzoek van Netwerkstad heeft Ecorys een raming gemaakt voor de korte en middellange termijn (tot en met 2020). Hiervoor is de werkgelegenheidsontwikkeling voor de jaren 2013 en 2014 gemaakt op basis van nationale ramingen van het CPB. De raming voor periode 2015-2020 is gemaakt “op ba-sis van de twee CPB-scenario’s die vanaf 2008 de werkgelegenheidsontwikkeling in Nederland het beste benaderen, namelijk Regional Communities (RC) en Strong Europe (SE)” (Netwerkstad Twente, 2013: 28-29). De uitkomsten hiervan staan in tabel 2. Hieruit blijkt dat het arbeidsvolume tot 2014 nog zal dalen en dat daarna weer een kleine stijging valt te verwachten. Na 2015 zijn de verschillen per scenario beperkt.

Tabel 2 Omvang arbeidsvolume werknemers volgens Ecorys raming korte en mid-dellange termijn voor Twentestad (x 1.000 arbeidsjaren).

2011 2012 2013 2014 2015 2020

CPB 147,2 144,9 142,8 141,8

RC-scenario 141,5 141,3

SE-scenario 142,1 143,5

TM-scenario 142,2 143,9

Bron: Netwerkstad Twente (2013: 48-49).

Het gebruik van verschillende scenario’s wekt bevreemding. De CPB scenario’s geven ieder een geheel ander toekomstbeeld voor de richting waarin de Nederlandse economie zich kan ontwikkelen. Het zijn dus geen scenario’s die gebaseerd zijn op hoge of lage economisch groei, maar op wezenlijk verschil-lende aannames over economische kernwaarden zoals de mate waarin landen bereid en in staat zijn internationaal samen te werken en de verdeling tussen publieke en private van verantwoordelijkheden (zie: Janssen et al., 2006). Netwerkstad Twente gebruikt de RC en SE-scenario’s echter als ware het scenario’s die conjuncturele situatie weergeven, terwijl het CPB bij elk scenario uitgaat van een con-junctureel neutrale situatie. De argumentatie van Netwerkstad Twente (2013: 9) dat de korte termijn prognose “..rekening houdt met vraaguitstel en uitval door de recessie.” is dan ook niet valide. De CPB-scenario’s gaan juist uit van een gemiddeld conjunctuurbeeld.

2.4

Raming autonome ruimtevraag

Ecorys maakt bij de vertaling van werkgelegenheidsontwikkeling naar ruimtevraag gebruik van de zo-genaamde terreinquotiënten methode. Dat betekent dat eerst per sector wordt bepaald welk deel van de werkgelegenheid op bedrijventerreinen zit / zal zitten (de zgn. locatievoorkeur). Vervolgens wordt per sector via het ruimtegebruik per werknemer (de terreinquotiënten) de ruimtevraag bepaald. Voor de 2013 raming zijn de locatievoorkeuren en terreinquotiënten door Ecorys geactualiseerd en geregio-naliseerd. De aldus berekende ruimtevraag per cluster staat weergegeven in tabel 3. De dynamiek in-de locatievoorkeuren en terreinquotiënten voor in-de perioin-de 2030-2040 is hetzelfin-de als voor in-de perioin-de 2020-2030.

(8)

Tabel 3 Raming autonome ruimtevraag per cluster in Netwerkstad voor de periode 2011-2020 (in hectare). Raming 2011 (TM+ scenario) Raming 2013 (TM-scenario) Raming 2013 (RC-scenario)* Raming 2013 (SE-scenario)* Industrie en bouw 30 80 25 30

Transport, groothandel en distributie 115 100 35 35

Consumentendiensten 15 40 20 20

Dienstverlening 55 45 45 45

Totaal 215 265 125 130

*Heeft betrekking op periode 2013-2020.

Bron: Ecorys (2011), De Koning et. al. (2013) en Netwerkstad Twente (2013).

Uit tabel 3 valt op te maken dat de verschillen tussen de ramingen die gebruik maken van het TM-scenario enerzijds en de ramingen die de RC en SE-TM-scenario’s gebruiken anderzijds, vooral zijn terug te voeren op verschillen ten aanzien van de raming voor het cluster transport, groothandel en distri-butie. Daarnaast valt op dat bij de raming 2013 met het ‘kale’ TM-scenario de ruimtevraag bij de clus-ters industrie en bouw en consumentendiensten aanzienlijk hoger ligt dan bij de overige ramingen. Vooral de verschillen tussen de beide ramingen met een TM-scenario zijn opvallend omdat binnen een scenario een relatief stabiele sectorstructuur mag worden verwacht. Mogelijk worden deze verschillen veroorzaakt door het gebruik van de positieve werkgelegenheidsontwikkeling in Netwerkstad Twente tussen 2006 en 2010 van sectoren die het landelijk gezien minder goed doen.

De terreinquotiënten methode wordt zeer vaak toegepast (o.a. ook in de BLM), maar is de laatste ja-ren steeds vaker bekritiseerd vanwege de zeer grote heterogeniteit van het ruimtegebruik binnen sec-toren en zelfs bedrijfstakken (Knoben en Traa, 2008 en 2009). Ondanks deze kritiek wordt de terrein-quotiënten methode nog steeds veel toegepast, omdat het een relatief eenvoudig toepasbare metho-de is. Wel hebben een aantal adviesbureaus alternatieven ontwikkeld, maar metho-deze zijn nog maar enkele keren toegepast. Ecorys stelt in een raming voor de Stadsregio Rotterdam dat voor arbeidsextensieve sectoren (zoals de industrie en logistiek) de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen niet bijzonder geschikt is als indicator voor de toekomstige ruimtevraag (Hulsker en De Koning, 2011). Er is daarom een alternatieve ramingsmethode ontwikkeld die uitgaat van de zogenaamde ruimteproductiviteit (toegevoegde waarde per oppervlakte eenheid). In 2013 is deze methode ook toegepast voor de regio Schiphol (Ecorys, 2013).

Het is de vraag waarom deze nieuwe methode niet is gebruikt voor Netwerkstad Twente, waar juist de sectoren industrie en logistiek in het ‘kale’ TM-scenario voor een aanzienlijk aandeel van de additi-onele ruimtevraag verantwoordelijk zijn. Of de toepassing van deze nieuwe methode tot andere uit-komsten zou hebben geleid, is moeilijk te zeggen.

2.5

Ruimtevraag door verhuizingen, transformatie en strategische

voorraad

Naast de autonome ruimtevraag raamt Ecorys (De Koning et al., 2013) ook de aanvullende ruimte-vraag door bedrijfsverhuizingen, frictie, transformatie en strategische voorraad. Daarnaast is er een vraagraming gemaakt voor natte terreinen en is de ruimtevraag op de Luchthaven Twente beoor-deeld.

(9)

Ruimtevraag door bedrijfsverhuizingen, frictie en transformatie

Omdat vraag en aanbod naar bedrijfsruimte nooit naadloos op elkaar aansluiten wordt een deel van de beschikbare ruimte niet benut. Deze hoeveelheid ruimte wordt frictieleegstand genoemd. Voor kan-toren wordt een frictieleegstand van 4-5% als aanvaardbaar gezien. Omdat bedrijfspanden in de regel iets minder courant zijn dan kantoorpanden ligt de frictieleegstand daar veelal iets hoger. Het door Ecorys (De Koning et al., 2013) gehanteerde percentage van 6 à 7% kan als reëel bestempeld. Wanneer een oude bedrijventerreinen worden getransformeerd naar een andere bestemming leidt dit tot vervangingsvraag. In het Ecorys rapport (De Koning et al., 2013) wordt op pagina 10 gesproken van een vervangingsvraag van ca. 20 hectare, terwijl in tabel 2.4 (pagina 11) een hoeveelheid van 11 hectare wordt genoemd. Deze laatste hoeveelheid is juist omdat de transformatie terreinen Jan-ninkkwartier en Polaroid (deze worden op pagina 20 expliciet genoemd) tussen 2009 en 2011 al is af-gerond. Met deze 11 hectare wordt door Ecorys en Netwerkstad Twente verder gerekend.

Strategische voorraad

Het aanhouden van een strategische voorraad zorgt voor noodzakelijke flexibiliteit in het aanbod van bedrijventerreinen. Het vormt een buffer om periodes van hoogconjunctuur te overbruggen en on-verwachte uitschieters in de vraag op te vangen.2 Strikt genomen behoort de aan te houden

strategi-sche voorraad niet tot de ruimtevraag (en wordt door Ecorys ook niet als zodanig behandeld), maar heeft wel (op de korte termijn) betekenis voor de planning van bedrijventerreinen. Immers, een deel van deze voorraad wordt wel aangelegd en een ander deel dient in bestemmingsplannen te worden aangehouden.

Ecorys berekent de benodigde strategische voorraad voor de periode tot 2020 door 4 keer de jaarlijks gemiddelde uitgifte (periode 2005-2012) te nemen. Op zich is dit een redelijke manier om de strategi-sche voorraad te berekenen bij een structureel stabiele vraag. Echter, zoals uit tabel 1 blijkt, neemt na 2020 de autonome ruimtevraag sterk af, waardoor er (volgens deze berekeningsmethode) na 2020 met een veel kleinere strategische voorraad kan worden volstaan.

Natte terreinen

De ruimtevraag naar natte terreinen is gemaakt aan de hand van de te verwachten goederenoverslag tot 2020. Terecht wordt daarbij niet de terreinquotiëntenmethode gebruikt. De raming van Ecorys voor natte terreinen geeft weinig aanleiding tot opmerkingen. Een toename van de ruimteproductivi-teit ligt in de lijn der verwachtingen.

De enige opmerking die gemaakt kan worden betreft (wederom) het gebruik van scenario’s. Ecorys maakt noodgedwongen alleen gebruik van de Global Economy (GE) en het Strong Europe (SE) scena-rio omdat voor goederenstroomramingen geen TM- en RC-scenascena-rio’s voorhanden zijn. In Netwerkstad Twente wordt dus niet consequent van één scenario uitgegaan.

Luchthaven Twente en Werkparken Luchthaven

Volgens Ecorys (De Koning et al., 2013) is de additionele ruimtevraag als gevolg van de ontwikkeling van de Luchthaven Twente sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de luchthaven zelf. Deze ruimte-vraag komt bovendien vooral van platform gebonden bedrijvigheid. Het is daarom een terechte beslis-sing om deze ruimtevraag niet mee te nemen in de berekening van de autonome ruimtevraag. Deze platform gebonden activiteiten zijn wezenlijk andere activiteiten dan de activiteiten waarvoor de Werkparken Luchthaven zullen worden ontwikkeld. Ecorys ziet deze Werkparken Luchthaven als regu-lier toekomstig aanbod van bedrijventerreinen (zachte plannen). Ook in de publicatie van Netwerkstad Twente worden de Werkparken tot de zachte plannen gerekend.

2

De uitgifte van bedrijventerreinen is sterk afhankelijk van de conjunctuur. In periodes van laagconjunctuur wordt vele malen minder bedrijventerreinen uitgegeven dan in periodes van hoog conjunctuur. Bovendien is er een na-ijleffect: wanneer de economie weer aantrekt duurt het een paar jaar voordat de uitgifte weer aan-trekt.

(10)

Uit de notitie ‘Positie werkparken Luchthaven in de bedrijventerreinenvisie’ van de gemeente Ensche-de uit 2013, wordt betoogd dat Ensche-deze Werkparken geen reguliere bedrijventerreinen zijn. Ze zijn be-doeld voor leisure, automotive, food en filmindustrie. Dit kunnen weliswaar economische activiteiten zijn die gebruik maken van de overblijfselen van de luchthaven, maar die toch als economische activi-teiten moeten worden gezien. Elders in Nederland zien we dat dergelijke activiactivi-teiten zich vestigen op oude bedrijventerreinen, die daardoor een tweede leven krijgen. Veel van deze activiteiten zijn uitin-gen van een zich veranderende economie waarvoor de term bedrijventerrein wellicht minder passend is, maar waarbij het nog steeds gaat om economische activiteiten waarvoor ruimte gereserveerd moet worden. In die zin zou het onderdeel moeten zijn van de algemene planning en programmering van werklocaties. Ook het feit dat het hier gaat om een niet onaanzienlijke hoeveelheid ruimte (46 hectare bruto die na 2015 beschikbaar komt) pleit ervoor om de werkparken integraal onderdeel uit te laten maken van de reguliere planning en programmering van werklocaties. De werkparken bieden een specifieke kwaliteit, net als bijvoorbeeld XL Businesspark dat doet.

Naast dit inhoudelijke argument is er ook een methodisch argument dat er voor pleit het Werkpark Luchthaven te beschouwen als aanbod van bedrijventerreinen. Een deel van de sectoren waarop het Werkpark zich richt zijn namelijk meegenomen in de sectoren die Ecorys in haar raming onderscheid. Bedrijvigheid als automotive en food worden respectievelijk tot de sectoren ‘voeding en genot’ en ‘transportmiddelen industrie’ gerekend. Deze twee sectoren rekent Ecorys tot het cluster ‘industrie en bouw’ en zijn dus onderdeel van de vraagraming. Om de matching tussen vraag en aanbod zuiver te houden moet het Werkpark dus in het aanbod worden opgenomen.3

2.6

Matching vraag en aanbod: toedeling ruimtevraag naar gemeenten

Voor het toedelen van de ruimtevraag aan de vijf gemeenten in Netwerkstad Twente heeft Ecorys al-lereerst het aanbod van de bedrijventerreinen geactualiseerd en vervolgens de kwaliteit van dit aan-bod gewaardeerd. De conclusie is dat Netwerkstad Twente over een groot aanaan-bod gemengde terrei-nen beschikt. Dit is niet ongewoon in Nederland. Vervolgens is per cluster gekeken op welke terreiterrei-nen de vraag het best kan worden geaccommodeerd. Er vindt dus zowel een kwalitatieve als kwantitatieve matching plaats. Dit is conform wat van een regionale raming en matchingsonderzoek mag worden verwacht. Het resultaat hiervan is weergegeven in tabel 4.

Netwerkstad Twente heeft op basis van korte termijn-raming van Ecorys (2013-2020) ook een toede-ling van de ruimtevraag naar gemeenten gemaakt. Deze toedetoede-ling is minder transparant dan de toe-deling van Ecorys omdat ook rekening is gehouden met verwachtingen ten aanzien van de uitgifte per terrein. De resultaten van de toedeling zijn weergegeven in tabel 5.

Wanneer we beide toedelingen van de vraag tot 2020 vergelijken dan blijken er enkele opvallende verschillen te zijn. In de toedeling van Ecorys krijgt Enschede 28% van de vraag toebedeeld, terwijl dat bij de toedeling van Netwerkstad Twente maar 14 % is. Voor Hengelo geldt het omgekeerde. Vol-gens Ecorys komt 8% van de ruimtevraag naar Hengelo en 19% volVol-gens Netwerkstad.

3

In theorie is er een oplossing mogelijk waarbij het wel is toegestaan om het Werkpark buiten het aanbod te houden. Hiervoor zou de vestigingsvoorkeur van het cluster industrie en bouw voor bedrijventerreinen moeten worden verlaagd, waardoor een kleiner deel van de werkgelegenheid in dit cluster aan bedrijventerreinen wordt toebedeeld. Uit de Ecorys (De Koning et al., 2013) rapportage blijkt niet dat dit is gedaan.

(11)

Tabel 4 Matching tussen ruimtevraag (2013-2020) en aanbod (inclusief ruimte-winst door herstructurering) en zachte plannen in hectare volgens Ecorys 2013 raming met TM-scenario.

Aanbod* Toebedeelde vraag (2013-2020) Beschikbaar aanbod na 2020 Zachte plannen Almelo 59 47 12 48 Netwerkstad (XL Businesspark) 112 84 28 n.v.t. Borne 27 26 1 0 Enschede** 84 80 4 0 Hengelo 48 23 25 5 Oldenzaal 23 23 0 40 Totaal 353 283 70 93

* Inclusief aanbod door herstructurering. **Exclusief Werkparken Luchthaven. Bron: De Koning, et. al. (2013).

Tabel 5 Toedeling ruimtevraag (2013-2020) aan aanbod (inclusief ruimtewinst door herstructurering) in hectare volgens Netwerkstad Twente raming met RC / SE-scenario.* Aanbod** Toebedeelde vraag t/m 2015 Toebedeelde vraag 2016 - 2020 Aanbod na 2020 Zachte plannen Almelo 66 16 14 35 48 Netwerkstad (XL Businesspark) 112 18 30 64 n.v.t. Borne 27 2 7 18 0 Enschede*** 85 7 14 64 0 Hengelo 48 8 20 20 5 Oldenzaal 23 2 11 15 35 Totaal 360 52 96 216 88

*Afgerond op hele cijfers. In de tabel is geen rekening gehouden met ruimtevraag door acquisitie van in totaal 11 hectare omdat niet duidelijk is in welke gemeente deze ruimtevraag zal worden geac-commodeerd.

**Inclusief aanbod door herstructurering. ***Exclusief Werkparken Luchthaven. Bron: Netwerkstad Twente (2013), bijlage 4.

Voor beide toedelingen geldt dat ze geen rekening houden met beleid dat de ruimtevraag kan beper-ken zoals toepassing van de SER-ladder op bedrijfsniveau.4 Zoals de tabellen 4 en 5 laten zien, wordt

er wel rekening gehouden met ruimtewinst door herstructurering. Het niet verdisconteren van SER-laddbeleid komt vaker voor en is niet makkelijk in ramingen te verwerken omdat er nog weinig er-varing mee is opgedaan. Praktijkerer-varingen in de gemeente Oss (Van der Krabben et al., 2010) en modelberekeningen van het Ruimtelijke Planbureau (Gordijn et al., 2007) geven aan dat hiermee wel ruimtewinst te behalen is.5 De effecten zullen echter naar verwachting niet groot zijn.

4 Volgens de publicatie van Netwerkstad Twente (2013: 42) bestaat de SER-ladder op bedrijfsniveau uit drie stappen: (1) beoordelen of bedrijven ter plekke kunnen uitbreiden, (2) beoordelen of bedrijven in bestaande panden / kavels gehuisvest kunnen worden (inclusief geschikt maken daarvan) en (3) in laatste instantie uit-gifte van nieuwe kavels.

5 De resultaten in Oss wijzen uit dat het ruimtelijk effect moeilijk te bewijzen valt wanneer regionale samen-werking bij de uitgifte van bedrijventerreinen ontbreekt.

(12)

De ruimtevraag die Netwerkstad Twente na 2020 verwacht is aanzienlijk groter dan de ruimtevraag die Ecorys verwacht, namelijk respectievelijk 190 en 65 hectare. Dit komt omdat Netwerkstad Twente een deel van de vraag die Ecorys tot 2020 raamt (met het TM-scenario) doorschuift naar de periode na 2020. Dit is een discutabele beslissing omdat hiermee twee verschillende ramingen door elkaar worden gebruikt, namelijk de korte termijn raming tot 2020 en de lange termijn raming tot 2040 die elk met verschillende scenario’s zijn gemaakt.

Ondanks deze verschillen concluderen zowel Ecorys als Netwerkstad Twente in hun rapporten dat er in Netwerkstad als geheel voldoende ruimte beschikbaar en gereserveerd is. Ecorys stelt dat het ten uitvoer brengen van de zachte plannen tot 2020 niet nodig is en dat de ruimtevraag na 2020 voorna-melijk in de gemeenten Enschede, Almelo en Oldenzaal terecht zal komen. “Deze gemeenten beschik-ken individueel en gezamenlijk over voldoende zachte plannen om de resterende ruimtebehoefte na 2020 op te vangen” (De Koning et al., 2013: 26). Netwerkstad Twente (2013) tekent bij haar conclu-sie wel aan dat er per gemeente verschillen zijn (maar geeft niet aan welke) wat betekent dat er “..regionaal zorgvuldig geprogrammeerd zal moeten worden om het bestaande aanbod zo optimaal mogelijk voor de bedrijven in de Netwerkstad als geheel te kunnen inzetten” (Netwerkstad Twente, 2013: 38).

(13)

3

Conclusie

Bij de verschillende ramingen die voor Netwerkstad Twente zijn gemaakt worden alle vier de CPB-scenario’s gebruikt. Volgens het Convenant Bedrijventerreinen zou het TM-scenario leidend moeten zijn. Hoewel er in het geval van de natte bedrijventerreinen een valide verklaring is, maakt het gebruik van verschillende scenario’s geen sterke indruk. Het argument dat andere dan het TM-scenario de ontwikkeling van de huidige recessie beter weergeven is niet valide omdat de TM-scenario’s conjunctuur neutraal zijn en ieder een structureel ander economisch toekomstbeeld weergeven die niet uitwisselbaar is.

Daarnaast is er een groot contrast tussen de uitkomsten van de Ecorys raming met het TM-scenario en de Ecorys ramingen voor de korte termijn. De Ecorys raming met het TM-scenario gaat uit van de relatief voorspoedige werkgelegenheidsontwikkeling tussen 2006 en 2010 en trekt dit (methodisch verantwoord) als het ware door naar 2020, terwijl de ramingen voor de korte termijn (ook tot 2020) een veel pessimistischer beeld laten zien. Netwerkstad Twente schuift in haar programmering, de tus-sen 2013 en 2020 niet gerealiseerde ruimtevraag volgens het TM-scenario door tot na 2020. Dit is een discutabele beslissing omdat het lijkt op ‘shoppen met scenario’s’.

Bij de raming van de vraag wordt terecht rekening gehouden met vraag vermindering door herstruc-turering (waardoor ruimtewinst ontstaat), maar niet door vraag vermindering door hantering van een gronduitgifteprotocol volgens de SER-ladder. Door dit laatste effect wel mee te nemen zal de vraag iets lager komen te liggen (ervan uitgaande dat het beleid effectief is).

De ramingen laten een voldoende differentiatie in de vraag zien naar soort locaties (gekoppeld aan de door Ecorys onderscheiden clusters). Wel moet worden bedacht dat een groot deel van de vraag en het aanbod de zogenaamde segment gemengde bedrijventerreinen betreft. Het uitsluiten van de Werkparken Luchthaven bij het aanbod van bedrijventerreinen in een notitie van de Gemeente En-schede wekt bevreemding omdat dit juist een nieuw segment betreft dat een weerslag is van econo-mische structuurverandering. Deze zouden onderdeel moeten zijn van een integrale planning en pro-grammering van alle werklocaties.

Geconcludeerd kan worden dat het aanbod wordt onderschat wanneer de Werkparken Luchthaven niet worden meegerekend. De vraag wordt iets overschat omdat effecten van het gronduitgifteproto-col volgens de SER-ladder niet in de berekeningen zijn meegenomen.

(14)

4

Bronnen

Arts, P.H.A.M., J. Ebregt, C.J.J. Eijgenraam en M.J. Stoffers, 2005. Bedrijfslocatiemonitor. De vraag naar ruimte voor economische activiteit tot 2040. Den Haag: Centraal Planbureau.

Ecorys, 2011, Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente. Rotterdam.

Ecorys, 2013. Analyse ontwikkeling van vraag en aanbod logistiek terreinen in de regio Schiphol. Rot-terdam: Ecorys.

Gemeente Enschede, 2012. Grip op Grond. Raadsenquête naar het grondbeleid in de gemeente En-schede.

Gemeente Enschede, 2013. Memo Positie werkparken Luchthaven in de bedrijventerreienvisie.

Gordijn, H., G. Renes en M. Traa, 2007. Naar een optimaler ruuimtegebruik door bedrijventerreinen. Een verkenning van enkele beledsopties. Den Haag: Ruimtelijke Planbureau.

Hulsker, W. en J. De Koning, 2011. Ruimtebehoefteraming Stadsregio Rotterdam. Pilot nieuwe ra-mingsmethode. Rotterdam: Ecorys.

Janssen, L.H.M., V.R. Okker en j. Schuur, 2006. Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040. Den Haag: Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijke Plan-bureau.

Knoben, J. en M. Traa, 2008. Bedrijfslocatiemonitor. Kritiek, Alternatieven en Aanpassingen. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.

Knoben, J. en M. Traa, 2008. Het schatten van macroterreinquotiënten. Den Haag: Ruimtelijk Planbu-reau.

Koning, J. de, G. Rienstra & E. Bückmann, 2013. Herijking bedrijventereinvisie Netwerkstad Twente. Actualisering ruimtebehoefte en programmering bedrijventerreinen. Rotterdam: Ecorys.

Netwerkstad Twente, 2013. Herijking Visie bedrijventerreinen Netwerkstad Twente.

Van de Krabben, E., R. Mulders, J. Haagens en E. van de Hoek, 2010. Evaluatie gronduitgifteprotocol bedrijventerreinen gemeente Oss. Nijmegen/Utrecht: Radbout Universiteit Nijmegen en Bureau Bui-ten.

(15)
(16)

Onderzoeksinstituut OTB Delft University of Technology

Jaffalaan 9, 2628 BX Delft, The Netherlands Postbus 5030, 2600 GA Delft, The Netherlands Telefoon +31 (0)15 278 30 05

Fax +31 (0)15 278 44 22 E-mail mailbox@otb.tudelft.nl www.otb.tudelft.nl

Cytaty

Powiązane dokumenty

Dyskalkulia odnosi się do tych dzieci z trudnościami w uczeniu się mate- matyki, które rozwijają się umysłowo w sposób normalny i ich rozwój prze- biega w sprzyjających

Brzóski, Krysińskiego i zwłaszcza Rogińskiego (który miał zdobywać Białą), starcia zdarzały się w miejscach rozmaitych. Również dość daleko od głównego

Pierwszym było uhonorowanie wielkiej klasy uczonego, jakim był Roman Longchamps de Bérier, profesor Uniwersytetu Lwowskiego 1  Pierwsze wydanie zostało opublikowane w

Przede wszystkim więc niech czerpie się ją z czytania i roz- ważania Pisma Świętego, ale także karmi się przez studium świętych ojców i doktorów Kościoła oraz

Keywords: aperiodic control implementation; adaptive self-triggered control; wireless cyber-physical systems; variable channel delays; networked robots.. Introduction

W tym okresie, zwłaszcza w IX–XI w., skarby zyskały specyficzną formę — zazwyczaj tym terminem ozna- cza się gromadne znalezisko przede wszystkim srebrnych, rzadko

Following the procedures described in the previous sections, particle images were taken and processed to PIV double- images.. For the 20x0.5 air objective, figure 3a) presents the

pojęcie integratyzmu jako sposobu poznania życia, /przebiegającego w kierunku odwrotnym w stosunku do przyjmowanego /w redukcjo/niź- mie, mianowicie „od prostych