• Nie Znaleziono Wyników

Overschatting economische groei in WLO referentiescenario's

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Overschatting economische groei in WLO referentiescenario's"

Copied!
9
0
0

Pełen tekst

(1)

1

Overschatting economische groei in

WLO referentiescenario’s

Cornelis van Dorsser, 1 april 2016, TU-Delft

1

.

Beleidsmakers hebben behoefte aan inzicht in mogelijke toekomstige ontwikkelingen.

Planbureaus publiceren daarom al decennia lang scenario’s die bedoeld zijn om op

belangrijke thema’s een aantal evenwichtige toekomstbeelden te schetsen. Eind 2015

publiceerden het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving een

tweetal nieuwe WLO referentiescenario’s. Deze scenario’s schetsen in mijn ogen

echter een tamelijk rooskleurig beeld voor de ontwikkeling van de economie. Door het

blikveld te verruimen en kritisch naar de onderliggende aannamen te kijken ontstaat

een bredere kijk op economische groei die aanleiding geeft om ook met een lagere

groei van het bruto binnenlands product rekening te houden.

1 Inleiding

Bij het opstellen en evalueren van nieuw overheidsbeleid hebben beleidsmakers behoefte aan inzicht in mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Om aan deze behoefte te voldoen ontwikkelen de

Nederlandse planbureaus al decennia lang scenario’s, die beogen om op belangrijke thema’s zoals demografie, economische productie, regionale ontwikkeling, landbouw, energie en vervoer en mobiliteit en een aantal evenwichtige toekomstbeelden te schetsen. Deze scenario’s worden sinds het jaar 2006 de WLO scenario’s genoemd, waarbij WLO staat voor “welvaart en leefomgeving”. Onlangs hebben het Centraal Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) een tweetal nieuwe scenario’s gepubliceerd, de zogenaamde WLO referentiescenario’s. Bij het ramen van deze scenario’s is eerst een inschatting van de demografische ontwikkeling gemaakt, daarna gekeken naar de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (BBP) en tenslotte het effect op de fysieke leefomgeving bepaald. Voor veel fysieke aspecten is de raming sterk verwant aan die van het BBP. Dit betekent dat potentiele missers bij het ramen van economische groei ook direct gevolgen hebben voor ramingen van bijvoorbeeld het energieverbruik of de totale transportvraag (Van Dorsser, 2015). De WLO referentiescenario’s schetsen in mijn ogen een tamelijk rooskleurig beeld voor de

ontwikkeling van de Nederlandse economie. Door het blikveld te verruimen en kritisch naar de onderliggende aannamen te kijken ontstaat een bredere kijk op economische groei die aanleiding geeft om ook met een veel lagere groei van het BBP rekening te houden.

Vrijwel alle internationale scenario’s veronderstellen een aanhoudende exponentiële groei (IPCC, 2007; Kool en Huizinga, 2015). Deze aanname komt voort uit het feit dat de westerse wereld de afgelopen 200 jaar een vrijwel onafgebroken periode van exponentiële groei heeft laten zien. De nieuwe WLO scenario’s gaan uit van een gemiddelde groei van het BBP van 1,5% per jaar.

Hieromheen is een bandbreedte van 0,5% gehanteerd om te komen tot een hoog en laag scenario: “Op basis van beschikbaar empirisch – historisch – bewijsmateriaal en kwalitatieve argumenten en

1 Dr. Ir. Cornelis van Dorsser (e-mail: J.C.M.vanDorsser@tudelft.nl) is werkzaam als onderzoeker aan de

(2)

2

verhaallijnen in de wetenschappelijke literatuur, associëren we het scenario Hoog met op de lange termijn een groei van 2 procent per jaar, en het scenario Laag op de lange termijn met een bbp-groei van 1 procent per jaar. De bbp-groeipercentages van 2 en 1 procent sporen goed met wat andere internationale studies voor Nederland berekenen” (Manders en Kool, 2015, p.27).

Hoewel bij het bepalen van de gehanteerde groeicijfers rekening gehouden is met variaties in de langjarige groei van de economie moeten er toch vraagtekens bij de gehanteerde methodologie geplaatst worden. Door op voorhand uit te gaan van exponentiële groei wordt onvoldoende rekening gehouden met alternatieve groeipaden en door uitsluitend te kijken naar langjarige gemiddelden gaat belangrijke informatie over het verloop van de onderliggende trend verloren. Daarnaast is het de vraag hoe reëel het is om in alle scenario’s uit te gaan van een toenemende participatiegraad (werkzame fractie van potentiele beroepsbevolking) en dus een afnemende werkloosheid.

Dit artikel beoogt een kritische reflectie te geven op de economische groeiveronderstellingen in de nieuwe WLO referentiescenario’s. Paragraaf 2 plaatst de huidige wijze waarop er tegen economische groei aangekeken wordt in een breder historisch perspectief. Paragraaf 3 bespreekt de empirische trend sinds de jaren 50 en laat aan de hand daarvan zien dat het verstandig is om in de toekomst met een lagere economische groei rekening te houden. Paragraaf 4 beschrijft de gehanteerde aannamen in de nieuwe WLO referentiescenario’s. Paragraaf 5 schetst hoe in lijn met de in paragraaf 2 en 3 opgedane inzichten een tweetal alternatieve scenario’s is opgesteld. De verschillen tussen de ‘officiële’ en de ‘alternatieve’ scenario’s worden vervolgens besproken in paragraaf 6. Aan de hand hiervan wordt inzichtelijk gemaakt in welke mate er bij de nieuwe WLO referentiescenario’s sprake zou kunnen zijn van een mogelijke overschatting van de economische groeiverwachting.

2 Groeiparadigma

Hoewel vrijwel alle internationale scenariostudies uitgaan van aanhoudende exponentiële groei is dit allerminst een vast gegeven. Het BBP is niets anders dan het product van het totaal aantal gewerkte uren en de gemiddelde productiviteit per uur. Volgens de neoklassieke economische groeitheorie (Solow, 1956) is arbeidsproductiviteit een functie van de hoeveelheid kapitaal ten opzichte van de hoeveelheid arbeid en de stand van de techniek. Zodra een land haar optimale verhouding tussen kapitaal en arbeid bereikt heeft kan de arbeidsproductiviteit alleen nog maar groeien door de stand van de techniek te vergroten. De ontwikkeling van de stand van de techniek wordt in dit model gezien als een exogene variabele die buiten het economische model om bepaald moet worden.

Aanvankelijk werd hierbij in de jaren 70 uitgegaan van de destijds gangbare opvatting dat de technologische ontwikkeling sinds het begin van de industriële revolutie een zeer lange termijn transitie S-curve doorloopt die tenminste enkele eeuwen bestrijkt (Kahn et al., 1977). In lijn met deze opvatting trachtten wetenschappers met behulp van ‘Technological Forecasting’ de groei te ramen. De uitkomsten van deze ramingen bleken echter weerbarstig omdat S-curves niet of nauwelijks te ramen zijn alvorens het buigpunt van de curve goed en wel gepasseerd is. Ook vonden beleidsmakers deze benadering onprettig omdat de exogene groeiveronderstelling geen mogelijkheden bood om de te verwachten effecten van het beleid op de groei van de economie te evalueren.

In de jaren 80 ontwikkelden economen daarom de eerste generatie endogene groeimodellen (Romer, 1994). Deze modellen legden een expliciete relatie tussen kennisontwikkeling en de groei van de economie. Dit was prettig voor beleidsmakers omdat ze nu zelf aan de knoppen konden gaan draaien. De in deze modellen gehanteerde theorie ging echter uit van constante meeropbrengsten in het domein van kennisontwikkeling, wat equivalent is aan aanhoudende exponentiële groei.

Latere empirische studies hebben aangetoond dat deze aanname onjuist is. De huidige tweede generatie (semi) endogene groeimodellen gaat daarom uit van afnemende meeropbrengsten op het gebied van kennisontwikkeling (Jones, 1995). Fernald en Jones (2014) hebben voor de

Verenigde Staten aangetoond dat de historische 2% groei over de laatste 150 jaar vooral een gevolg is van een ongekend hoge groei in het aantal jaren educatie en het aantal onderzoekers. De grenzen aan deze ontwikkeling komen nu echter in zicht. Dit impliceert dat er geen reden is om aan te nemen dat de arbeidsproductiviteit als vanzelfsprekend nog exponentieel zal blijven groeien.

(3)

3

Daarnaast is de laatste decennia een nieuw vakgebied ontstaan dat de inzichten uit de thermodynamica aangaande energie en entropie integreert in de economische groeitheorie (Ayres en Warr, 2009; Keummel, 2011). Dit vakgebied laat zien dat de groei sinds het begin van de

industriële revolutie sterk gerelateerd is aan de ruime beschikbaarheid van eenvoudig delfbare grondstoffen, maar dat deze bron van economische groei nu langzaam opdroogt omdat

hoogwaardige wingebieden opraken, materialen nooit voor 100% herbruikbaar zijn en de veerkracht van ons ecosysteem afneemt. Ook dit wijst op een mogelijk afnemende economische groeivoet.

Dit alles in beschouwing nemende zijn er goede redenen om het thans in scenariostudies gangbare paradigma van aanhoudende exponentiële groei in twijfel te trekken. Het zou goed zijn om bij het opstellen van scenario’s eveneens rekening te houden met de mogelijkheid dat de stand van de techniek (en daarmee de arbeidsproductiviteit) een zeer lange termijn transitie S-curve doorloopt, waarvan de uiteindelijke waarde en het groeipad niet op voorhand te ramen zijn.

3 Trendanalyse

Gezien de verschillende inzichten over economische groei is het niet evenwichtig om bij het opstellen van scenario’s uitsluitend uit te gaan van aanhoudende exponentiële groei. Evenwichtige scenario’s kunnen worden verkregen op basis van een brede empirische analyse van de onderliggende trend waarbij het functionele verloop van de trend niet op voorhand exponentieel verondersteld wordt, maar bijvoorbeeld ook lineair of afnemend van aard kan zijn. Het BBP kan hierbij worden opgesplitst in het product van het aantal werkenden en de productiviteit per werkende, waarbij de

arbeidsproductiviteit per werkende weer kan worden opgedeeld in het aantal gewerkte uren en de gemiddelde arbeidsproductiviteit per uur.

Het aantal werkenden hangt samen met de omvang van de bevolking in een werkzame leeftijd en de werkgelegenheid. Voor Nederland is de omvang van de bevolking redelijk stabiel. Het verwachte aandeel van de bevolkingstoename in de groei van het BBP is dan ook beperkt. Veel groter is de onzekerheid rondom de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie. Sinds 1800 heeft de werkgelegenheid de omvang van de beroepsbevolking redelijk gevolgd (CBS, 2010), maar resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Neoklassieke economen zijn er tot dusver van uitgegaan dat er met nieuwe technologie weliswaar banen verloren gaan, maar dat er ook weer nieuwe banen voor terug komen (Went et al., 2015). Sinds 2010 begint het geloof in deze opvatting echter wat af te brokkelen (Van der Zee, 2015). Onderzoekers als Frey en Osborne (2013) wijzen erop dat computers de komende twee decennia bijna de helft van de banen in de Verenigde Staten over kunnen nemen en dergelijke ramingen bestaan ook voor Nederland (Deloitte, 2014). Vergaande automatisering en robotisering leiden momenteel vooral tot verlies van werkgelegenheid in het middensegment, maar er verdwijnen ook banen in het laaggeschoolde segment omdat deze als gevolg van automatisering niet langer uit kunnen bij het minimumloon (Ter Weel, 2015). Dit laatste wordt ook onderstreept door het feit dat van oudsher betaalde werkzaamheden tegenwoordig worden vervangen door vrijwilligerswerk. Mogelijk nog zorgwekkender is het feit dat westerse economieën wel eens af zouden kunnen stevenen op een periode van seculaire stagnatie (Summers, 2014; Teulings en Baldwin, 2014). Hierbij is sprake van een langdurige negatieve rente die het voor centrale banken vrijwel onmogelijk maakt om middels gangbaar monetair beleid (het verruimen van de kapitaalmarkt) de economie terug te laten keren naar de situatie waarin alle productiemiddelen effectief benut worden en er dus geen structurele werkeloosheid meer optreedt. Er zijn dus een aantal gegronde redenen om in elk geval in het lage scenario rekening te houden met een mogelijke trendbreuk, ofwel met een structureel hogere werkeloosheid.

De groei van het aantal werkzame uren per werkende per jaar heeft mede door de

toegenomen participatie van vrouwen decennia lang een dalende trend vertoond. Aan deze dalende trend lijkt nu echter een einde te zijn gekomen. De afgelopen tien jaar ligt het aantal gewerkte uren stabiel op ongeveer 1425 uur per werkende per jaar (The Conference Board, 2015). Uit deze gestabiliseerde waarde kan worden opgemaakt dat de veranderingen in het gemiddeld aantal gewerkte uren per werkende de komende decennia vermoedelijk slechts een bescheiden effect op de ontwikkeling van het BBP zal hebben.

(4)

4

Bij een stabiele omvang van de populatie, een mogelijk oplopende werkeloosheid en een min of meer gestabiliseerd aantal werkzame uren per werkende kan het BBP uitsluitend verondersteld worden exponentieel te blijven groeien als de arbeidsproductiviteit ook exponentieel zal blijven groeien. Figuur 1 toont de historische groei van de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur en het 9 jarig voortschrijdend gemiddelde dat deze trend corrigeert voor de invloed van conjunctuurcycli. Het figuur laat duidelijk een dalende groeivoet zien. Hier is merkwaardig genoeg geen rekening mee gehouden bij het opstellen van de nieuwe WLO referentiescenario’s.

Figuur 2 toont een historische analyse van het BBP per gewerkt uur. Voor Nederland kunnen drie historische groeipaden worden onderscheiden. Van 1950 tot 1978 betrof de groei van de

arbeidsproductiviteit gemiddeld genomen 4,2% per jaar; in de periode van 1979 (2e oliecrisis) tot 2008 groeide de economie met 1,4% per jaar; en vanaf 2009 (financiële crisis) bedraagt de groei nog maar 0,6%. Het feit dat de economie telkens terugvalt naar een lager groeipad wijst erop dat een vast exponentieel groeipad op termijn niet vol te houden is. Dit onderschrijft de opvatting dat de economie over de eeuwen heen wel eens een zeer lange termijn transitie S-curve kan doorlopen.

Op een tijdshorizon tot 2050 valt echter niet uit te sluiten dat de economie als gevolg van nieuwe technologische ontwikkelingen toch nog enkele decennia een aanhoudend exponentiële groei zal laten zien (al lijkt het steeds minder waarschijnlijk dat de trend van voor de financiële crisis weer opgepakt zal gaan worden). Voor het opstellen van evenwichtige scenario’s is het daarom aan te bevelen om goed naar de onderliggende trend te kijken en hierbij vooralsnog zowel met een afnemende groei als met een aanhoudende exponentiële groei rekening te houden.

4 WLO referentiescenario’s

Om inzichtelijk te maken in hoeverre de nieuwe WLO scenario’s stroken met inzichten die worden verkregen uit een empirische analyse van de langjarige trend moet allereerst worden vastgesteld welke waarden er in de nieuwe WLO scenario’s gehanteerd worden. Door inconsistenties tussen het hoofddocument (Manders en Kool, 2015, p.27) en het achterliggende “Cahier Macro-economie” (Kool en Huizinga, 2015) is dit helaas niet eenduidig te bepalen. In dit artikel is verondersteld dat de in het “Cahier Macro-economie” vermelde waarden juist zijn en dat er in het hoofddocument uitgegaan had moeten worden van onafgeronde indices met het jaar 2015 als basis (2015=100). Tabel 1 toont de geïnterpreteerde waarden voor de nieuwe WLO referentiescenario’s.

Bij de nieuwe WLO scenario’s dient verder rekening gehouden te worden met het feit dat er gekozen is om ‘rustige’ scenario’s te ontwikkelen. Hierbij is het de bedoeling dat het gros van de denkbare ontwikkelingen binnen de scenario’s valt, maar dat er daarbuiten ook ruimte is voor minder waarschijnlijke ontwikkelingen. Om dit te bereiken is voor de demografische ramingen uitgegaan van het ‘67% prognose-interval’ (De Jong, 2015). Dit houdt in dat één derde van de probabilistische uitkomsten buiten de bandbreedte ligt.

5 Alternatieve ramingen

Hoewel het “Cahier Macro-economie” rekening houdt met minder optimistische groeiramingen, zoals de ‘pessimistisch’ bestempelde groeiramingen van Gordon (2012, 2014), wordt het

exponentiële groeiparadigma op zichzelf niet in twijfel getrokken. De WLO referentiescenario’s houden evenals voorgaande beleidsscenario’s geen rekening met de eerder besproken theoretische en empirische inzichten ten aanzien van economische groei. Om een evenwichtiger toekomstbeeld te schetsen is een tweetal alternatieve scenario’s opgesteld dat zowel met een exponentiële als met een afnemende groei van de arbeidsproductiviteit rekening houdt.

Figuur 2 laat zien hoe op basis van historische gegevens een reële boven- en ondergrens voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit geschetst kan worden. De bovengrens gaat uit van de in mijn ogen uiterst ‘optimistische’ veronderstelling dat de economie het historische 1,4% exponentiële groeipad (over periode 1979 tot 2008) weer op weet te pakken en dit tot 2050 vol kan houden. De ondergrens gaat uit van de minder optimistische veronderstelling dat de productiviteitsontwikkeling de rode S-curve volgt (sommige economen zullen dit als uiterst ‘pessimistisch’ bestempelen, maar

(5)

5

pessimistisch is in mijn ogen om uit te gaan van een terugval). Naast de boven- en ondergrens wordt ook de lineaire trend vanaf 1979 tot 2015 weergegeven. Deze houdt het midden tussen de meer- en minder optimistische groeiveronderstellingen. Voor de alternatieve scenario’s is, naar analogie van het in het “Cahier Demografie” gehanteerde 67% prognose-interval, een waarde gehanteerd die ligt op respectievelijk één derde vanaf de onder- en bovengrens richting de lineaire trend.

De officiële scenario’s gaan zowel in het hoge als lage scenario uit van de veronderstelling dat de participatiegraad en het werkvolume (gemeten in uren) sneller groeien dan de potentiële beroepsbevolking. Dit betekent dat de officiële scenario’s geen rekening houden met een mogelijk oplopende werkloosheid terwijl er wel degelijk aanwijzingen zijn dat er op dit vlak een trendbreuk op zou kunnen gaan treden. Het alternatieve lage scenario gaat daarom juist wel uit van een structureel verlies aan werkgelegenheid gemeten in beschikbare uren werkvolume.

Wat betreft het gemiddeld aantal gewerkte uren per werkende is er gezien de stabiele waarde over de laatste tien jaar voor gekozen om in de alternatieve scenario’s zowel met een beperkte stijging als een beperkte daling rekening te houden.

Tabel 2 toont de twee in lijn met de bovenstaande overwegingen opgestelde scenario’s. In het hoge scenario is evenals in de officiële scenario’s uitgegaan van een aanhoudende exponentiële groei van de arbeidsproductiviteit, een oplopende participatiegraad en een toenemend aantal gewerkte uren per werkende. In het lage scenario is daarentegen uitgegaan van een afnemende groei van de arbeidsproductiviteit, een afnemende participatiegraad en een afnemend aantal gewerkte uren. Uit het vergelijk tussen de officiële en alternatieve scenario’s volgt dat men vooral in het lage scenario rekening moet houden met een structureel lagere groei van het BBP.

6 Conclusie

Het lijkt erop dat er bij het opstellen van de nieuwe WLO referentiescenario’s toegerekend is naar mooie ronde 1% en 2% groeicijfers voor het BBP. Door op voorhand uit te gaan van exponentiële groei wordt geheel voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat de economie een ander groeipad volgt. Hiermee gaat belangrijke informatie over de onderliggende trend verloren. Ook wordt in beide scenario’s uitgegaan van een stijgende participatiegraad (werkvolume groeit sneller dan potentiële beroepsbevolking). Alhoewel neoklassieke economen er doorgaans niet van uitgaan dat nieuwe technologische ontwikkelingen op termijn zullen leiden tot een verlies aan werkgelegenheid komt deze opvatting wel steeds meer ter discussie te staan. Bij het opstellen van de nieuwe WLO referentiescenario’s was het daarom evenwichtiger geweest om in het lage scenario van een enigszins oplopende werkloosheid uit te gaan.

Dit artikel schetst een tweetal alternatieve ramingen aan de hand waarvan de in mijn ogen eenzijdige beeldvorming ten aanzien van economische groei in de nieuwe WLO referentiescenario’s inzichtelijk gemaakt kan worden. Voor het hoge scenario zijn de verschillen tot het jaar 2050 nog relatief beperkt, maar voor het lage scenario liggen de officiële ramingen zo’n 15% hoger dan de alternatieve ramingen in 2030 en zo’n 40% hoger in 2050. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de evaluatie van beleidsthema’s die direct aan de groei van de economie gerelateerd zijn, zoals de houdbaarheid van de staatsschuld, maar ook voor tal van overige beleidsaspecten waarbij het BBP voor het ramen van de scenario’s als schattingsparameter fungeert, zoals onder andere het geval is bij het ramen van scenario’s voor ruimtegebruik, energie en transport.

Het ramen van scenario’s blijft uiteraard ‘koffiedik kijken’, maar op basis van dit artikel zou ik toch willen concluderen dat de nieuwe door het CPB opgestelde WLO referentiescenario’s het mogelijke speelveld van toekomstige ontwikkelingen op een onvoldoende evenwichtige wijze verkennen. Ik raad beleidsmakers daarom aan om op lange termijn eveneens met een structureel lagere groei van de economie rekening te houden. Tevens raad ik economen aan om een kritisch houding aan te nemen ten aanzien van de thans gangbare neoklassieke opvatting dat de economie zich op lange termijn richting een evenwichtige groeitoestand beweegt, aangezien hiervoor geen enkele theoretische onderbouwing bestaat.

(6)

6

Figuur 1: Ontwikkeling jaarlijkse groei van de arbeidsproductiviteit per gewerkt uur

Bron: Historische gegevens gebaseerd op eigen bewerking van: The Conference Board Total Economy Database™, Mei 2015; Scenario’s overgenomen uit Tabel 1.

Figuur 2: Analyse van de historische ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit.

Bron: Historische gegevens gebaseerd op eigen bewerking van: The Conference Board Total Economy Database™, Mei 2015; Scenario’s overgenomen uit Tabel 1 en 2.

-2% -1% 0% 1% 2% 3% 4% 5% 6% 7% 8% 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050 Ja ar lij kse gr oei ar b e id sp rod u ct ivit e it p e r ge w e rkt u u r HISTORISCHE GEGEVENS VOOR NEDERLAND 9 JARIG VOORTSCHRIJDEND GEMIDDELDE VERONDERSTELD IN LAAG WLO SCENARIO VERONDERSTELD IN HOOG WLO SCENARIO 0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050 O n tw ikk e lin g ar b e id sp rod u ct ivi te it p e r u u r (20 15 = 10 0) HISTORISCHE DATA 1950-1978: 4,2% GROEI 1979-2008: 1,4% GROEI 2009-2015: 0,6% GROEI CPB HOOG WLO SCENARIO CPB LAAG WLO SCENARIO EXPONENTIËLE GROEI LINEAIRE GROEI S-CURVE GROEI

ALTERNATIEF SCENARIO HOOG ALTERNATIEF SCENARIO LAAG

(7)

7 Niveaus (Index 2015 = 100) Hoog Laag 2030 2050 2030 2050 Bevolkingsomvang (# personen) 106,2 112,7 101,5 97,5 Potentiële beroepsbevolking (# personen) 104,5 110,8 98,2 93,7 Participatiegraad

(fractie van potentieel) 104,7 102,7 103,4 104,1

Werkgelegenheid

(# werkenden) 109,4 113,8 101,5 97,5

Arbeidsproductiviteit

(per gewerkt uur) 126,9* 181,3* 117,8* 149,6*

Arbeidsvolume

(uren per werkende) 100,0* 100,0* 100,0* 100,0*

Werkvolume

(uren werk beschikbaar) 109,4* 113,8* 101,5* 97,5*

Arbeidsproductiviteit

(per werkende) 126,9 181,3 117,8 149,6

Economische groei

(BBP) 138,8 206,4 119,6 145,9

Tabel 1: Interpretatie waarden zoals gehanteerd in nieuwe WLO referentiescenario’s

Bron: Berekend aan de hand van de gerapporteerde groeivoeten (Kool en Huizinga, 2015, p.37) en gegevens potentiële beroepsbevolking (De Jong, 2015, p.28). *Eigen inschatting aangezien er geen detailgegevens over de productiviteit per uur gerapporteerd worden.

Niveaus (Index 2015 = 100) Hoog Laag 2030 2050 2030 2050 Bevolkingsomvang (# personen) 106,2 112,7 101,5 97,5 Potentiële beroepsbevolking (# personen) 104,5 110,8 98,2 93,7 Participatiegraad (fractie potentieel) 104,7 102,7 98,0 96,0 Werkgelegenheid (# werkenden) 109,4 113,8 96,2 89,9 Arbeidsproductiviteit

(per gewerkt uur) 127,8 162,4 109,1 117,7

Arbeidsvolume

(uren per werkende) 101,0 102,0 99,0 98,0

Werkvolume

(uren werk beschikbaar) 110,5 116,1 95,3 88,1

Arbeidsproductiviteit

(per werkende) 129,1 165,6 108,0 115,3

Economische groei

(BBP) 141,2 188,6 103,9 103,7

BBP officiële scenario’s hoger

dan in alternatieve scenario’s -1,7% 9,4% 15,1% 40,6%

Tabel 2: Alternatieve invulling ramingen voor nieuwe WLO referentiescenario’s

Bron: inschatting op basis van alternatieve inschatting participatiegraad, werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit en arbeidsvolume.

(8)

8

Literatuur

Ayres, R.U. en B.S. Warr, 2009, The economic growth engine: How energy and work drive material prosperity, Edward Edgar Publishing, Cheltenham, UK and Northampton MA., US.

CBS, 2010, Twee eeuwen beroepsbevolking. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.

De Jong, A. , 2015, Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving Cahier Demografie. Planbureau voor de Leefomgeving en Centraal Planbureau, den Haag.

Deloite, 2014, De impact van automatisering op de Nederlandse Arbeidsmarkt: Een gedegen verkenning op basis van Data Analytics.

Fernald, J.G. en C.I. Jones, 2014, The Future of US Economic Growth. American Economic Review: Papers and

Proceedings, vol. 104(5): 44-49.

Frey, C.B. en M.A. Osborne, 2013, The future of unemployment. How susceptible are jobs to computerization?, Oxford: Oxford Martin Publication.

Gordon, R.J., 2012, Is U.S. Economic Growth Over? Faltering Innovations Confronts the Six Headwinds. Centre for Economic Policy Research, 63.

Gordon, R.J., 2014, The Demise of U.S. Economic Growth: Restatement, Rebuttal, and Reflections, NBER Working Paper No. 19895.

Jones, C. I. , 1995, R&D-based models of economic growth. Journal of Political Economy, vol. 103(4): 759-783. Jones, C. I. , 1995, Time Series Tests of Endogenous Growth Models. Quarterly Journal of Economics, vol. 110(2): 495-525.

Kahn, H., W. Brown, en L. Martel, 1977, The Next 200 Years, A Scenario for America and the World. The Hudson Institute, London, United Kingdom.

Keummel, R., 2011, The Second Low of Economics: Energy, entropy and the origins of wealth. The Frontiers Collection, Springer, New York.

Kool, C. en F. Huizinga, 2015, Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving Cahier Macro-Economie. Planbureau voor de Leefomgeving en Centraal Planbureau, den Haag.

Manders, T. en C. Kool, 2015, Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving, Nederland in 2030 en 2050: twee referentiescenario’s. Planbureau voor de Leefomgeving en Centraal Planbureau, den Haag.

Romer, P.M., 1994, The Origins of Endogenous Growth, Journal of Economic Perspectives, 8(1): 3-22.

Solow, R.M. , 1956, A Contribution to the Theory of Economic Growth. The Quarterly Journal of Economics, vol. 70(1): 65-94.

Summers, L.H. , 2014, U.S. Economic Prospects: Secular Stagnation, Hysteresis, and the Zero Lower Bound,

Business Economics, vol. 49(2): 65-73.

Ter Weel, B., red., 2015, De match tussen mens en machine, Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Preadviezen 2015.

Teulings, C. en R. Baldwin, eds., 2014, Secular Stagnation: Facts, Causes and Cures, CEPR Press.

The Conference Board, 2015, Total Economy Database™ - Output, Labor, and Labor Productivity, 1950-2015,

(9)

9

Van der Zee, F., 2015, Technologie en arbeidsproductie in R. van Est en L. Kool, eds., Werken aan de

robotsamenleving. Visies en inzichten uit de wetenschap over de relatie technologie en werkgelegenheid, blz.

93-110, Rathenau Instituut, Den Haag.

Van Dorsser, J.C.M., 2015, Very Long Term Development of the Dutch Inland Waterway Transport System: Policy Analysis, Transport Projections, Shipping Scenarios, and a New Perspective on Economic Growth and Future Discounting, TRAIL Research School, Delft.

Went, R., M. Kremer en A. Knottnerus. red., 2015, De robot de baas: De toekomst van werk in het tweede machinetijdperk, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Cytaty

Powiązane dokumenty

De klontjes grond zullen sneller opbreken door de kracht van de waterstralen, de gronddeeitjes worden meegespoeld door het water en de.. • deeltjes die het

Rozważania programowe Stronnictwa Demokratycznego „Prostokąt”, Stron- nictwa Polskiej Demokracji, Ruchu Młodej Demokracji zostały opublikowane na łamach własnej

The following Table 2 presents histograms showing the distributions of particular elastic parameters including Pois- son’s ratio (ν), Young’s modulus (E), shear modulus (G) and

i nie ma czasu, aby zastosować jakikolwiek inny tryb. Aby zamawiający mógł zastosować art. nie narażając się na zarzut naruszenia ustawy, sytuacja, w której się

Organizacja oraz warunki pracy kancelaryjnej jednostek Policji Państwowej powiatu chełmskiego w latach 1919-19391.. Z akres poruszonego w tytule zagadnienia badawczego, w

Figuur 11.7 Snelheidsprofielen gemeten door Nikuradse; gladde wandstroming (figuur ontleend aan

ZUBIK M ałgorzata: Zła passa trw a: zw olnienia w toruńskich zakładach.. W oj­ ciech Rom

Istotną cechą zaprezentowanego systemu jest takie wspomagania zarządzania, które nie tylko odnosi się do strategicznego poziomu procesów zarządczych, ale również