• Nie Znaleziono Wyników

Proeven met een een aangeplante oevervegetatie in de Lauwerszee

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Proeven met een een aangeplante oevervegetatie in de Lauwerszee"

Copied!
18
0
0

Pełen tekst

(1)
(2)

BlBLIO rH££l"s RIJKSDIENSX VOOR D t

I U S S E L M E E R P O L D L R S

PROEVEN MET EEN AANGEPLANTE OEVERVEGETATIE IN DE LAUWERSZEE d o o r A . H . K o r i d o n I n t e r n R a p p o r t R I J P , n r . 3 2 7 , 1 9 7 3

X ^

^ ^ 5 b

'MO

R I J K S D I E N S T V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S L E L Y S T A D

(3)

• »

1. I n l e i d i n g

V66r de a f s l u i t i n g van zeearmen i n h e t D e l t a g e b i e d en de Lauwerszee komen door de werking van e b en vloed g e r e g e l d g r o t e w a t e r v e r p l a a t -singen i n deze gebieden voor, w a a r b i j ook bodemmateriaal wordt v e r p l a a t s t , U i t s c h u r i n g van g e u l e n , a a n z a n d i n g , a a n s l i b b i n g en v e r p l a a t s i n g van o e -v e r l i j n e n t r e d e n op.

Door de r e g e l m a a t i n de g e t i j b e w e g i n g e n i s h e t n e t t o - t r a n s p o r t van m a t e r i a a l d i k w i j l s g e r i n g . Waar b i j eb u i t s c h u r i n g o p t r e e d t , kan b i j vloed weer aanzanding p l a a t s v i n d e n en andersom. Het eenmaal o n t s t a n e geu-l e n - en p geu-l a t e n p a t r o o n handhaaft z i c h daarom gedurende geu-lange t i j d , waar-door de h o o g t e v e r s c h i l l e n b l i j v e n b e s t a a n ( 1 . 2 ) . A l l e e n op d i e p l a a t s e n waar de s t r o o m s n e l h e i d afgeremd w o r d t , z u l l e n aanzanding en a a n s l i b b i n g z i c h v o o r t z e t t e n . In d e r g e l i j k e g e d e e l t e n h e e f t de mens van oudsher l a n d -aanwinnipgswerken u i t g e v o e r d .

Na h e t a f s l u i t e n z u l l e n waterbewegingen i n hoofdzaak door wind en s c h e e p v a a r t worden v e r o o r z a a k t . Naast g o l f s l a g z a l e r ook s t r o m i n g v e r -o -o r z a a k t d-o-or wind gaan -o p t r e d e n . De u i t w e r k i n g e r v a n b l i j k t een ander p r o c e s ten gevolge te hebben.

In r e e d s e e r d e r a f g e s l o t e n g e d e e l t e n a l s o . a . h e t Veerse Meer b e s t a a t e r na hey wegvallen van de g e t i j d e n b e w e g i n g een n e i g i n g t o t n i v e l -l e r i n g van de v e r s c h i -l -l e n i n bodemhoogte ( 2 ) . V e r p -l a a t s i n g van bodemmater i a a l t bodemmater e e d t op i n ondiepe zones d i e nog binnen de i n v l o e d s f e e bodemmater van g o l -ven en stromingen s t a a n . A f z e t t i n g van h e t m a t e r i a a l v i n d t p l a a t s i n d i e p e r w a t e r l a n g s de randen van de g e u l e n . Afbraak van o e v e r l i j n e n l a n g s p l a t e n en kwelders v i n d t p l a a t s .

Op p l a a t s e n met een o v e r h e e r s e n d a a n l a n d i g e w i n d r i c h t i n g i s de kans op a f s l a g h e t g r o o t s t . Het a a n t a s t i n g s p r o c e s v e r l o o p t s n e l l e r naarmate de onderwateroever s t e i l e r i s en h e t bodemmateriaal f i j n e r van k o r r e l en minder samenhangend i s . Een d e r g e l i j k a f k a l v i n g s p r o c e s g a a t m e e s t a l door,

t o t d a t onder w a t e r een oever i s gevormd met een zo flauwe h e l l i n g d a t de e n e r g i e van aankomende en t e r u g k e r e n d e golven en stromen zo g e l e i d e l i j k wordt afgegeven d a t bodemmateriaal op geen e n k e l punt meer i n beweging komt.

Voordat h e t zover i s , z a l d i k w i j l s v e e l m a t e r i a a l z i j n a f g e s l a g e n . I n h e t Veerse Meer, waar na meer dan 10 j a a r s e d e r t de a f s l u i t i n g nog nergens i n de oeverzones een t o e s t a n d van evenwicht voorkomt, z i j n e r a a n w i j z i n g e n d a t men d a a r moet denken aan h e l l i n g e n i n de orde van g r o o t -t e van 1 : 500 ( 2 ) . Zou deze e v e n w i c h -t s h e l l i n g ook voor de Lauwerszee en h e t Grevelingenbekken g e l d e n , dan b e t e k e n t d i t d a t i n het l a a t s t g e n o e m d e gebied op de lange duur n i e t veel van de p l a t e n o v e r b l i j f t en d a t ook i n

(4)
(5)

F i g . I

erzicht | | proefvakken

(6)

2

-de Lauwerszee een -deel van -de nu aanwezige hoogteverschillen zal ver-dwijnen.

Na de afsluiting van de Lauwerszee was het daarom gewenst op enke-le plaatsen proeven te nemen met een kunstmatig aangebrachte oeverbe-scherming. Daarbij verdient een bescherming met behulp van oeverplanten de voorkeur, niet alleen om het landschappelijk aantrekkelijke karakter ervan, maar ook om de biologische verrijking van een dergelijke aanplant.

Na een aantal jaren zal in de biezen- en rietbegroeiingen vestiging van allerlei plant- en diersoorten hebben plaatsgevonden. Een dergelijke ontwikkeling sluit aan bij de bestemming natuurgebied die aan grote de-len van de Lauwerszee en het Grevelingenbekken is toegedacht.

In het voorjaar van 1970 zijn enige proeven in de Lauwerszee opge-zet om de groeimogelijkheden van biezen en riet te toetsen en na te gaan welke waarden ze in dit gebied bezitten voor de oeverbescherming.

2. Proefopzet

2.1. Proefplaatsen (fig. 1) Proefvakken zijn gelegd langs:

het Dokkumerdiep, aan weerszijden van het water de Sennerplaat, aan weerszijden van de steiger de Schoenderbult, ten noorden van de steiger.

2 . 2 . S o o r t e n k e u z ei_ g l a n t m a t e r i a a l en_glantmethode

In verband met de trage ontzilting was het gewenst in de proef soorten op te nemen met een zekere mate van zouttolerantie. In aanmer-king kwamen Scirpus maritimus (Zeebies), Scirpus lacustris ssp. glaucus (Ruwe bies) en Phragmites australis (Riet). Het uit te planten materiaal was afkomstig van de volgende

plaatsen-soort winplaats Scirpus maritimus langs de Dollard

Scirpus lacustris ssp. glaucus Zuidelijk Flevoland, dijkvak Nijkerk-Huizen

Phragmites australis a. langs de Dollard, zout tot brak milieu

b. Friesland, zoet milieu

Het plantmateriaal is ten dele gewonnen als wortelstokken, ten dele als zoden. De wortelstokken hadden een lengte van 10 a 15 cm en bezaten minimaal 1 a 2 knoppen. De zoden zijn gestoken in de vorm van een gelijk-zijdige driehoek met zijden van 15 cm en een dikte van eveneens 15 cm. Zeebies en Riet zijn langs de Dollard als zoden gestoken. In Friesland en Zuidelijk Flevoland zijn resp. Riet en Ruwe bies als wortelstokken

(7)

ge 3 ge

-wonnen.

U i t p l a n t vond p l a a t s voor zover het de zoden b e t r e f t i n een p l a n t -verband van 40 x 40 cm, de w o r t e l s t o k k e n i n een p l a n t v e r b a n d van 25 x 30 cm. Het p l a n t e n van de zode gebeurde i n een gegraven p l a n t g a t , waar-na de grond met de voet i s a a n g e d r u k t . Ruwe-bieswortelstokken z i j n met de schop g e p l a n t . Daartoe i s een l o o d r e c h t e s t e e k van c a . 10 a 15 cm d i e p t e gemaakt. Voor de r i e t w o r t e l s t o k k e n i s met behulp van 2 l e p e l b o r e n (0 4 , 5 cm) een p l a n t g a t gemaakt. P l a n t e n vond p l a a t s op c a . 30 cm d i e p -te ( 3 , 4 ) .

2 . 3 . Schema proefvakken

Om een zo groot mogelijke informatie te verkrijgen zijn in de proef-vakken verschillende samenstellingen aangeplant (tabel 1, fig. 2 ) . Ves-tiging en uitbreiding zijn op de volgende wijze getoetst:

a. in vakken van 4 m breedte, met aan weerszijden van de gemiddelde wa-terlijn (0,85 - N.A.P.) een aanplant van 2 m

met-a.l. riet of biezen over de gehele breedte van de strook,

a.2. vanaf de gemiddelde waterlijn aan de waterzijde over 2 m breedte biezen en aan de landzijde over 2 m riet.

b. in vakken van 2 m breedte vanaf de gemiddelde waterlijn aan de land-zijde in een plantvak met een maaiveldsverlaging van 25 cm. Met de vrijkomende grond is een kade opgeworpen ter hoogte van de gemiddelde waterlijn.

De proefstroken zijn gelegd in vaklengten van 25 tot 100 meter. In verband met de hoeveelheid beschikbaar plantmateriaal liep de lengte van de proefstroken uiteen en konden niet op elke proefplaats de onder a en b genoemde opzetten worden uitgevoerd (tabel 1).

Het uitzetten van de proefvakken en het planten van het plantmate-riaal is uitgevoerd door medewerkers van de Afdeling Lauwerszee (5). De uitplant vond plaats tussen 12 en 28 mei 1970.

2 . 4 . Bodemsamenstelling

Het proefvak langs de Blikplaat bestaat uit kleihoudend zand A (lutumgehalte 3 - 5%). Bij het Dokkumerdiep treft men liehte zavel B (lu-tumgehalte 8 - 12%) aan en in het derde vak langs de Ballastplaat klei-arm zand (lutumgehalte 0 - l£%)(tabel 1).

Het zoutgehalte (C-cijfer) is voor de aanplant in maart 1970 en in de loop van het eerste groeiseizoen in augustus 1970 in alle

proefvak-stroken bepaald in verschillende lagen tot een diepte van 40 cm. De ge-gevens hierover staan vermeld in tabel 1.

(8)

s

al > * - i O O u a o o 3 -KI

M

; \ \ \ \ I — 3 — - <r 8*1 \ \ •* T.

i

H

-> 3 \ -1

.1

N \

X

j £ -£ J J 9 J J B l 9 J J Q. 9 J J 9 J J 9 J J \

y

M

£

: I i

X * X rf

(9)

4

-3. Waarnemingen

In 1970 en 1971 zijn in de vakken waarnemingen aan de vegetatie verricht. In het eerste jaar is in juni een voorlopige beoordeling ge-maakt van het percentage van de aanslag en in September een definitieve. Aan het eind van het groeiseizoen vond in beide jaren een beoordeling over de uitstoeling plaats. Tellingen zijn verricht van het aantal

sten-2

gels/m . Van de bedekkingsgraad is een schatting gemaakt. Aanvullend vonden nog metingen van de stengellengte plaats.

4. Resultaten

De waarnemingen zijn verwerkt in de tabellen 2 en 3. Gegevens over de aanslag en de bedekking worden in 4.1. en 4.2. besproken. Voor de uitslagen van de overige waarnemingen zie tabel 2.

4 . 1 . H e t a l s z o d e n g e g l a n t e m a t e r i a a l

De ontwikkeling van de Zeebies, geplant als zoden en afkomstig uit de Dollard, verliep zowel op de proefplaatsen langs de Sennerplaat, als in het Dokkumerdiep (oostzijde) voorspoedig. Dit kwam reeds bij de glo-bale waarnemingen in juni 1970 naar voren. Het aanslagpercentage was ca. 100. De biezen stonden eind juni reeds in bloei. De bedekkingsgraad in de proefvakken was bij de Sennerplaat eind September ca. 60% en langs het Dokkumerdiep ca. 85%. De Zeebies had een hogere bedekkingsgraad dan Ruwe bies en Riet, resp. gegroeid vanuit wortelstokken en wortelstokken en zoden.

In de winter 1970/1971 handhaafde de Zeebiesbegroeiing zich goed. In de zomer van 1971 liep het bedekkingspercentage op tot ca. 90%; daar-naast breidde de vegetatie zich vanuit de proefstroken sterk uit in de richting van het water. Bij de Sennerplaat verbreedde het proefvak zich ca. 3 meter.

Van Riet, geplant als zoden en eveneens afkomstig uit het Dollard-gebied was de aanslag goed, gemiddeld 60%, Het groeide echter veel min-der snel tot een dichte bezetting uit als de Zeebies. Na het eerste groeiseizoen was de bedekkingsgraad omstreeks 30 a 40%. Ook het jaar daarna was de bedekking nog steeds sterk achtergebleven bij die van Zee-bies. In het proefvak aan het Dokkumerdiep was een beduidende afslag waarneembaar.

4 . 2 . Het a l s w o r t e l s t o k k e n g e p l a n t e m a t e r i a a l

Met u i t p l a n t van w o r t e l s t o k k e n kan men eveneens g u n s t i g e r e s u l t a t e n v e r k r i j g e n . In h e t begin was de u i t p l a n t van de R u w e b i e s w o r t e l s t o k

(10)

2a

-Proefstrook Sennerplaat

Vak I E Ruwe bies/riet Najaar 1970; geplant voorjaar 1970.

Vak I A Riet Najaar 1970; geplant voorjaar 1970,

Vak I <L Zeebies Uitbreiding proefvak najaar 1971;

geplant voorjaar 1970.

Najaar 1971 Ruwe bies Uitplant op praktijkschaal voorjaar 1971.

(11)

5

-ken evenwel niet erg hoopgevend . Het aanslagpercentage en ook het bedek-kingspercentage was in 1970 vrij gering. Vermoedelijk is dit veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden in de periode tussen het steken en het planten. Door een aantal oorzaken was deze periode vrij lang; het plantmateriaal kon toen niet onder optimale omstandigheden worden opge-slagen.

Hoewel het bedekkingspercentage eind 1970 vrij gering was, hand-haafde de begroeiing zich in de winter toch goed In 1971 steeg de be-dekkingsgraad tot ca. 65%. De gunstige ontwikkeling zette zich ook in 1972 voort. In dit jaar begon de Ruwe bies zich zeer sterk te ontwikke-len. Op enkele plaatsen leek het erop of deze biezesoort de Zeebies ge-plant als zoden in naastgelegen proefvakken zou gaan verdringen. Of dit verschijnsel mede zijn oorzaak vindt in een optredende wijziging in de zoutgehalten van het milieu is niet nagegaan.

Naast het gunstige effect van het planten van wortelstokken is van belang dat deze werkwijze goedkoop is. Win-, transport- en plantkosten zijn beduidend lager dan voor het planten van zoden. Het dichtere plant-verband voor wortelstokken in vergelijking met zoden is in dezen van wei-nig betekenis.

Op de drie plaatsen van uitplant van Rietwortelstokken was het ef-fect ervan maar zeer gering. Het bedekkingspercentage in 1971 liep uit-een van slechts 5% tot ca. 40%. De begroeiing breidde zich in latere jaren niet uit; ten dele verdween zij zelfs. Er trad afslag van de oe-verlijn op.

Uit de verkregen gegevens kan men echter m e t zonder meer afleiden dat uitplant van wortelstokken van Ruwe bies een veel gunstiger effect sorteert dan die van Riet. Uitplant van laatstgenoemde soort vond, ten dele door toevallige omstandigheden, voor een groot deel plaats op de voor afslag meest kwetsbare plekken. Dit waren de westzijde van het Dokkumerdiep, het noordelijkste deel van het proefvak langs de

Senner-plaat en langs de Schoenderbult.

Over de weerstand van biezen tegen golfslag in vergelijking met riet vindt men in de literatuur tegengestelde gegevens. Uit proeven langs Duitse scheepvaartkanalen, getijdengebieden en kuststroken blijkt dat riet daar het beste voldoet. Biezen zouden alleen op luwe plaatsen zijn te gebruiken (6).

Uit landaanwinningsproeven in het Haringvliet, waar ook de invloed van stroom en golfslag op de levensvatbaarheid van riet is nagegaan, zijn de ervaringen met riet ongunstiger (7). Met biezen en driekant

(12)

(Slijk 6 (Slijk

-gras) zou volgens dit onderzoek het beste voldoen, vooral wanneer men ze in lange en brede stroken z.g, ritsen, uitplant in brak of zout

wa-ter. De Spartina is in onze proeven niet gebruiki

De proef met uitplant van biezen en riet achter een kade heeft geen betrouwbare resultaten opgeleverd. Kort na uitplant is tijdens een

droogteperiode het zoutgehalte in de bovenste bodemlaag van het plant-vak sterk gestegen De planten kregen daardoor slechte aanslagkansen. Aanslag en bedekkingsgraad bleven in deze proefvakken sterk achter in vergelijking met die in de overige proefstroken. Toepassing van deze

me-thode in een milieu met een zoute ondergrond is dus m e t gewenst. In veel andere gevallen zal de noodzaak om deze arbeidsintensieve wijze van inplant te gebruiken evenmin aanwezig zijn, gezien de goede aanslag en vestiging van rond de waterlijn geplante biezen en riet.

Conclusie en samenvatting

Scirpus lacustris ssp glaucus (Ruwe bies), Scirpus maritimus (Zeebies) en Phragmites australis (Riet) zijn in de Lauwerszee als oe-verbescherming op een aantal plaatsen met succes toe te passen. Zowel uitplant van zoden als van wortelstokken geeft in veel gevallen een gunstig resultaat.

Vanwege de kosten zal de voorkeur kunnen uitgaan naar de uitplant van wortelstokken In de proefvakken geeft uitplant ter hoogte van de gemiddelde waterlijn goede aanslagkansen

Riet kan uitplant meer dan 1 m landinwaarts beter verdragen dan biezen. De laatste slaan iets beter aan dan riet, wanneer ze wat meer in het water worden geplant In het eerste jaar na de inplant was de ontwikkelmg van Zeebies het best. Het jaar daarna groeide de Ruwe bies tot een fors gewas uit. Op een aantal plekken had het riet ook een rede-lijke tot goede groei.

Naast uitplant van biezen en rietwortelstokken op plaatsen met kwetsbare oeverlijnen is het gewenst ze ook plaatselijk in horsten uit

te zetten in de delen van de Lauwerszee met de bestemming natuurgebied. Het tot ontwikkeling komen van oeverplantengemeenschappen zal daardoor op deze plaatsen aanzienlijk kunnen worden versneld.

Niet in alle gevallen leverde de aanplant een voldoende waarborg voor oeverbescherming. In enkele proefvakken met een zeer ongunstige ligging ten opzichte van wind en golfslag vond vrijwel geen aanslag plaats of sloeg de vegetatie voor een groot deel weg in de winter na het planten. Er trad soms een sterke afslag van de oeverlijn op. Met name gold dit voor de Schoenderbult, in geringere mate voor de noordzijde van

(13)

6a

-Proefstrook Dokkumerdiep

Vak II D (oostzijde)

Najaar 1972; geplant voorjaar 1970.

Riet

Najaar 1971; geplant voorjaar 1970.

Natuurgebied Achter de Zwarten

Ruwe bies

(14)

7

-het proefvak langs de Sennerplaat en voor de westzijde van -het Dokkumer-diep. In deze vakken was uitsluitend riet geplant. Op de voor aanplant ongunstige plaatsen zullen andere maatregelen worden genomen om de oever-lijnen in stand te houden.

Voor oeverbescherming verdient beschutting met behulp van oeverplan-ten als biezen en riet, waar dit maar enigszins mogelijk is, veruit de voorkeur. Niet alleen om het landschappelijk aantrekkelijke karakter er-van, maar meer nog omdat men ermee een aanzet geeft tot de ontwikkeling van een oeverlevensgemeenschap.

Binnen de luwte van een biezen- en rietbegroeiing zullen o.m. micro-flora en -fauna en andere ongewervelde diersoorten zich gaan ontwikkelen, Er komen mogelijkheden voor hogere organismen als vissen en watervogels. De laatste groep vindt in een dergelijk milieu naast voedsel ook dekking en ruigelegenheid.

Een ander punt is nog dat biezenplanten zelf (Seidel, 8) of biezen en riet beide door de aanhechtingsplaats die ze bieden aan microscopisch kleine planten en dieren (Koridon, 9) een reinigende werking uitoefenen op faecaal verontreinigd water. De hierin voorkomende darmflora wordt

snel afgebroken. Ook afbraak van een aantal schadelijke organische ver-bindingen (o.a. fenolen) kan plaatsvinden.

Gewenst is het mede daa'rom na te gaan in hoeverre men ook op de voor aanplant ongunstige plaatsen succes kan boeken met een gecombineer-de wijze van bescherming. Ongecombineer-derzoek daarnaar is o.a. door Klein (6) ver-richt in kust- en getijdengebieden in Duitsland. In Nederland heeft men o.m. in het Veerse Meer (2) grindglooiingen aangebracht en proeven geno-men met golfkeringen op 50 a 80 meter vanuit de oeverlijn. In beide ge-vallen zijn er mogelijkheden voor ontwikkeling van een oevervegetatie aanwezig.

(15)

8

-LITERATUUR

1. Rapport Delta Commissie Onderzoek van belang voor het

ontwer-pen van dijken en dammen deel 5 bl. 13 - 18.

2. Deltawerken Driemaandelijks bericht nr, 62

november 1972 bl. 71 - 83.

3. Lumkes, L.M. Het poten van b i e z e n op de s l i k k e n in

Z u i d - H o l l a n d . P r o e f s t a t i o n voor de ak-k e r - en weidebouw r a p p o r t n r . I l l mei 1962.

4. Tuinzing, Ir. W.D.J. Het winnen van land in het Deltagebied,

Proefstation voor de akker- en weide-bouw, mededeling nr. 11 februari 1958.

5. Terpstra, G.; Nouta, R. Cultuurtechnische werken in 1970

Rijksdienst IJsselmeerpolders afd. Lauwerszee.

6. Bittmann, E. e.a. Der biologische Wasserbau an den

Bundeswasserstrassen 1964 Stuttgart.

7. van Veen, Dr.ir. J. Organogene landaanwinningsproeven in

het Haringvliet,

Nederlandse vereniging voor landaan-winning 1953.

8. Seidel, K. Reiniging von Gewassen durch hohere

Pflanzen, Naturwissenschaften Hft. 12 1966.

Aufnahme und Umwandlung organische Stoffe durch die Flechtbinse, Wasser und Abwasser 58 1967.

9. Koridon, A.H. Eine Untersuchung Uber den Einflusz

von Binsen auf das Absterben von E. coli und auf den Abbau von Phenol, Zentralblatt fur Bakt., Par.. Inf. Krankh. und Hyg. Bd 127 Hft 2, 1972.

(16)

-i

3 Q s -•

5

-_ o * r- r ) o Mj • f C ) . < n CO IO CO CO • H o i o * -. M t - o C. *• kf) >n r * CO cn r > V at O 3 a-* r-l art 1 o 1 o N O 6C S , • o aft MS <n i ^ • n IT) m t f l ( 0 CD t o r-^ a M E £ 8 8 >

i

a S >

i

a S «r •ft O CO r > ( 0 o r - X CO O) r~. >

i

u * 0 - o 5C M as s r » o • • A P4 ^* CM O CO co o r j v . 1 v . 1 u *n o 1 a ** T5 z u -0 CB - 01 0 ) en S I Cft en ff> CM o o c 0 t o c

i

fa ( J a u — 0 1 t o c

i

fa ( J o _ i - «o Cft • o m o_ lO p> <rt »n t o J". E * o t o 3 a 0 S3 1 o p »M CM C M CM a - H M) T • - CM W o t o 3 a 0 S3 1 o p o t o 3 a 0 S3 1 o p t -00 » a w (1 u •A «rt |Q <r> M BQ i O tft u*J I " -J" T «T *- « a E 1 C C «H 0 o a O <J 0 y CJ ? c ft i i n M £ 0 E 1 C C «H CM C M CM .N -•M CM N CM ? c ft i i n M £ «o i n i n uO O H 1 1 = ft 60 > fa

i

« *•» 1 : • 1 0 0 c t Dle g 8 S (9 T

T

c - 1 * C Itf a c • T C • n c a u 4 • T •*~J •-a ft c « «J • * • ) 4 8. I -— -M TJ —* n -H •n u c -- fa • n •-< * • a? ^o c 9 u 2 N U I a "*•> « A q a-* a « (J) I

s

ta. - c - « * fa * -I

s

0 H A O eB i ft <TJ bo H

s

§ fa

a

T •

l §

| S g E e "i 1 T 1

l §

C E c * * p . a *

1

e a- Et- a ft a o

1

e 0) V i N (9 bO > ** a 0 CM ta a -a a 0 a i < < < < c u B •L " u . c c re a < 6 < -« B fa ft N " • 1 E 1 > *-> ta C4 - * CD E m H H •J) k E « E - B • t in E — ( j C V M a - « « i CM (9 4 CM « w •t •i CM .* D ffl a-* > 00 •» E e E • I E E E E E e E I E

J *

8 o ift CM O IT) O o o 8 m o • n 9) 8 a "" .-• •"• T3

i

"™l - a 3 1 1 fa 2 c 0 0 o * * o 0 > > | > 1 > m e a | c a * 4 1 T3 u . u J * -. - 3 u . TJ a c C m h

i

C C 9 N N S N a N * <n S « CA 81 ft £ • - w m ft ft c * B e u c c 0 i fa *

i

H

s

i 4 2 fa I t . fa 1 1 fa K X X £ „ u . X <t u 0 .-. o - o •o 0 • o l 8 c •* - - u b - tie c c * * B l c 8

i

•n a 0 (A ffl M $~

i

— Q V) a. o a -. JS • • 0 ft 2 o 0 - J D 3 X c 0 9

3

2 - O X fa c k Q Q " a w — •- fa c a c a -a 0 o -S 1 a, M O v m i « 5 -a c * c C S3 o t » ft R

1

- • a h N t ) a : -2 ?

r*

2 u fa ft N 8 »

i

h t e O 2 4 0 : -2 ?

r*

a a 0 3 0 £ • - 0 ( i - H i -. N f t i * 1 <m R i fc.

s

X) I D l \ •* 9 S A «

s

I - I D o a l \ 1 B ft S ; . o 3

1

- — © 3 ro - M 3 ; art b U

1

h k. u fa Cat fa w fa ^ fa u H - fa M a > < CD U - M u . O X < co " c o U = < fa -E J a " ™ c o •: 1 r -o o 3 - r - f * .- & -— •a a«J 3 1 8 | E M .. 1 r 8 a •- 1 8 i m 1 « fa la

1.

fa 0 ft •-• 1 -

1.

§£^ 1 8

1

X G . - 0 3 ft J. a -8 8 -8 C ^ i ~ . * ft --> c — b A o •** - . 0 r* - U 3 A l A O TJ • * Q T J N co n o i •a

a

1 o U

s

1 •• r - .••J n ** — ft r « 0 J: . - u 1 H a -a I - J -.' ^ 1 '* r at 9 3 3

8

9 ? i — O CM in

(17)

a

s

1 1 t * ft fa c 5 ft T5 - fa a- M i •a* I f f ) 9 •a* I f f ) r - HJ c N o r j i d IB a E 2 cH O o r . r - O H c o o o" ^ M i fl "O - c • - f t -H + + 8> + l i + = £5 ft •4 A > a 1 •-> 4 ? • o i •ft af Q r - a o o V <J1 Q O ift o Ift «4* 9 o I D 4 ? • H r -e — c -e •o « « e — c e •o « « - ~ m e

E l s "

o 0 1 <ft ift m 0 X 8S O X

8

o m 8 o t o S O -a) W H a-< *-1 C 14 a — • > r> O X N « X X H

I

X ift X X B O M M O) 0 1

I

i n K o TJ C E - ft

i - &

i - &

O e a r- o Ifl O O 0

S Ift t* O ifl ift

» • * en to f N ift m I S Ift t* •ft X i f n BO 8*1 M •"* • " ' a - H - ' * « ift - ' * H t - o

8

i f t ift O t o 1 1

s

•ft CM o CM k> c c > -1 — I - . Cft --• 1 Ift i Q O -ft 1 1 1 1 •ft i n H V 1 o 1

h

6 c 2 ? § V C-J co •a- r > •ft i n H V t o c 2 ? § M • l « l c a x o m •a O •ft i f t o n tU o o o o O o • - . * » « r- n r- : M a-. CM CM — CM Ift 0 1 -r t H a) uo il TJ a 05 i o i

s

i n i 1 1 O o 1 H) •ft o • 1 1 ift O o a 5 >

s

V W a-H V V X a -a 5 a -», • o a P o • 9 o o gg c B O ift o O Q Ift ft -» > o. CM • J 0 -r gg «B B * r* X ;-J • - a - l aj 3 8 O E -i ft c « be fa p o Q

s

B

ift o O n o o i n aft

8

Ift M I c . H

s

B

• H CM r* a - l a-a CO CO

8

If l fa Jl « TJ ft * o C ft " 3 o it =* ~< 5 r - Ift n

g 8

s

CM CO 0 ift c (ft Ift O Cft 8

e

g C ft " 3 o it =* ~< 5 i t a fa •= 2 .

i

a

t . 2 >-'J 1 ! JC a •o • 3 l - T3 B c - B c a 9 9 * J i — i £ fa 0 > o >

J

0 > 9 0 > £ ft

J

J

ft ft "C h fl it, i i b . • c c i i c 9 fa i 9 S N N | H ^ -^ N S M an in 81 ft c C « B -• « B ft

g

fa

j

: 5 1 i | | TJ fa

g

b . JC : .* 1 U . h> X fa I t ) w c " o a O M C M

I

fl

l

B £ C *o c £ N _

I

fl

l

B n M 0 fa 1 5 X a • £ i ft Q s o w — 0 o —• o — I t - o u o 0 t . a/ w fa fl 0 a

1

Q o a i fi a M vT 0

i

0 ". a 0 c (fl c c a i ; 8*1 0 c ft fa 1 N

i si

1

8

••a fc* a* fa fa ft N ^ t. o 2 | q A o 1

8

A o o a ft ^ o * i N 1 N '. * * • • ; * ~

I •

- ! . . b ; XI - I : B

I •

- ! ft ft ; 9 8 ft : 2 C ! — a . S

s

1 -*- 1 |< 2 C fa b fa fa fa

s

fa fa B o o 8 55 1 - r - 8 55 - -a

-° =

1

1

i „ < 03 - • < a — a — M - < ^ fa! a j . O • : - o — u Q 3 « 8 fa 2 — 8 fa E4 — ~ L. : . fa 1 3

1

i

3 K 3 N 1

i

X ^ JC a- 1 c X m j : /> £ L

1

o e 0 0 u a

1

a i Q 0 w 01 E - . ft B a a c -a -a c > a •g g i 0 > a -o a 3 c B £ S c E = 8 E -a c — a K 1

(18)

cs *- Cd w m

2

c

a

Cfl o +-> cd c > bO C fa > CD 4-) <H c CO CD <H bO C r ,

8

• H i - H •»-> CD a £ T3

8

• H S cd CD r H + J I u fa <D O CO fa X a JZ -Q . CD E a b o CO Ji a Li CD E CD O bO cfl ,-0 J4 XJ o s: a 0 > | • o e cfl > / BS

*y

• o e cfl B «

\L

c • H CO a> C \J^^ c • H & S 8 * B? CO a> C B« B9 B? B« •o O O O •H O o m m fa be r H ^ V CN fa to i H CN «J CO c e'- Cn c r> r H • H en • H 0 2 > • i—1 ^ r - l ctf cfl CO bO X I H CO cfl cfl cfl o ^ O o o •H 3 0 O O O Q CD •o (0 • o CD Q CD •o (0 • o CD bo • H

2

o §

s s

E o CD o §

8 §

B « m + J t - CO N CO c~ H r H r H n as <H CTl E e r H Cfl E ^^ • • . O CD nl CO cfl CD Cfl cfl cd cd X Go o o o a bo O o o o i d

1

i d

1

1 u 3 1 u c s a m 6 * BS B« o C bO CO (1) cd cfl cd O o o +J CO cfl cfl B« 6? B« B« •a Cfl r H r-J <o •sr oo CO CO H ' T m m o O O CO r - l Cfl CO co m CO N 6 * CD CD B ? CD +J r H -r» r H • H fa 0 i • H fa 0 i < Q • p < M Q CD - < HH •—I t—< r H l-H - i—i •-1 H 4-> ^ a ^ a r H cd • u 0 cfl *-> CD 3 > cd • H > cfl H £ <H CO •a c <H rfl T3 a fa

8

• 1 L, T3

8

r H fa t ) CD

8

a : CD o

8

a CD n •a L l fa E. -H & fa H c 0.

§

3 N J ! 4-> &,

s

3 &

8

c Jc! CO c a n JZ ID o c CD O 0 V CO a o CO Q S co .* J « C3 CO > c > C 4-1 CD S-l CD 4->

8

bo c

8

bfi C C L i Cfl <D u • r l fa • H r H + J B a 3 fa • o c a Jd fa a r CD o cd CD Cfl CD bo cfl M £ E r H j = E a o a > o > > o •o B* r H CD B *

L

fa c &.

4r

cfl c c r H • H 6 ? fcf> > • H B « B-S § J § - H T M O o N ! H m o o § 0 bl) r~ a> CD M t - CD C O C O c^ Q c en bO c CJ5 • H r H • H • H i H -bO X (0 cfl •*-> ^ rO cd cd cd • — ^ o O 10 Jd O o o o • P CD T3 S o •o CD • P CD T3 S o •o CD I

JS

B« 6 * •s

1

t ) ° B ? B 9 B ? 0

JS

O O m «M

1

O Q i n m m X r- CO ao Cfl f - CN r H co <M CT> o CTI E H • c E r H • . CD cfl ca 8 CD rfl cfl cd OJ c bo o o X So CJ Q O O CD • o o CD • o o o 1 L i -r> i -. N C bO cd ^

8

CO C bO cfl co C3 t d Rl O

8

H cfl cfl cd hfi c§ § ;>-e 03 - H -1-5 o o CD cfl —> - i - j Q c§ § Q • r l co H H + J Cfl CO CN H (Ji . Q B« « fa 6 * © <l) 1-H 0 «-< B rsj B CO rsj u CO m CJ M ->H CD o Cd O HH »—t HH J3 r-« M • — I ^ a CD Jtf a ca +->

» ~

S cd +-> CD >

* 4

3 > CO - H «M a

* 4

K 4-1 a) • a CD

8

— i a «1 ^

8

H a L, - O & fa B H fa fa E -H 0 . c 3 ~

3 «

o 8

a c 3 N J j Cfl 1 3 ~

3 «

o 8

CD o o CO a w co O 0

Cytaty

Powiązane dokumenty

Profesor zwyczajny Uniwersytetu Przyrod- niczo-Humanistycznego w Siedlcach oraz Wojskowej Akademii Technicznej, sekretarz Stowarzyszenia Historyków Wojskowości,

O ile w dziele Herzoga to kultura pokonuje naturę poprzez zabójstwo Kaspara z ręki nieznanego spraw- cy, o tyle u Weira dzieje się odwrotnie – to natura w postaci anonimowego

Drugim punktem spotkania był referat dr Adama Izdebskiego (UJ), który również w swych tytule zawierał pytanie: Czy Bizancjum było odporne na zmia- ny klimatu? Przegląd badań na

Przed- stawiono pojawiające się propozycje powołania regionalnych Trybunałów Praw Człowieka, stanowiących swego rodzaju filie Trybunału z Strassbourgu, wprowadzenia sui

Na przykład na fotografii z kwiatem maku ciało modela ( Zofia Kulik. Autoportrety i Ogród / Self-Portraits in the Garden 2004: 13) pozbawione jest głowy i części ramion; nic nie stoi

Wykorzystując ten fakt oraz dlatego, że na dzień dzisiejszy nie istnieje możliwość zmian ograniczeń obszaru dopuszczalnego przesunięcia mimośrodu obciążenia

[r]

N ie ulega w ątpliw ości, że jedną z głów nych zasad naszego ustroju jest prawo do pracy. jakim stopniu om awiana zasada ustrojow a znajduje urze­ czyw istnienie w