Breukmechanica,
vermoellng en kwaliteitsbeheersing
van maritieme constructies
J. J. W Nibbering
R150
December 1980
ARCHIIEF
SSL ?238
Omsiagillustratie:
Rechts: Kiassieke breuk in T2-tanker.
grof-SSL 238
Breukmechanica,
verrnoellng en kwaiiteitsbeheersing
van maritierne constructies
Met dankaan alle medewerkers -.
vari het Laboratorium voor Scheepsconstructies -in het bijzonder:
R. T. van Leeuwen (tekenwerk)
ing. J. van Lint
ir. H. G. Scholte onderzoek ¡ng. R. Vonk
B. van Triest experimenten A. Kersten en uitwerking
VOORWOORD
Een vande taken van het NederlandsMaritiem lnstituut is het brengen van onderzoekresultaten naar de gebruker toe.
Daartoe heefthet Nederlands Maritiem Instituut in de afgelopen vijfjaar reeds een 36-tal publikaties en circa 150 rapporten op technisch-econo-misch, sociologisch en nautisch gebied doeñ verschijnen en gedistri-bueerd onder de leden van de Koninklijke Nederlandse Redersvereniging, de Cebosine, de Federatie van Wrknemersorganisaties in de Zeevaart als-medeondr cte diverse betrokken ministeries.
Ecn andere vorm van het brengen van onderzoekresultaten naar d ,,direct belanghebbenden in de industrie" is het organiseren van cursussen. Tot ons genoegen is Prof. Ir. J. J. W. Nibbering bereid gevondende resultaten van het onderzoek op het gebied van breukmechanica in de vorm van een cursus ter kennis te breñgen voor praktische toepassing.
Met name richt de NMI-cursus zich op diegenen, die in de praktijk - in de scheepsbouw en de offshore - geconfronteerd worden met de problematiek lietreffende breukmechanica, vermoeiing en kwaliteitsbeheersing. Naast het theoretische deel wordt in het programma ruimte gereserveerd voor proeven en demonstraties in het Laboratorium voor Scheepsconstructies vari de TI-I. Deift als ook voor gerichte discussies In deze cursus zal ge-tracht worden het accent op de individuele benadering te leggen,waarbij ernaar zal worden gestreefd omdede'el'iiemers opte leiden tot goedege-sprekspartners met de kiassebureaus en de cursisten inzichtelijke kennis bij te brengen ten dienste van een betere kwaliteitscontrole bij het beoor-deten van lassen en constructiegeometrieën.
Nederlands Maritiern Instituut Stafbureau Research Coördinatie
OVE RZICHT VAN SYMBOLEN
e rek
a
nominale spanningar spanning op afstand r van scheurtip
ay Uyjeld= vloeigrens
halve scheuropening (Fig. 6)
ô 2= C.O.D. = crack opening displacement
ôtip 2fltip = C.T.O.D. = scheuropening aan scheurtip ô. ô op moment dat instabiele scheurgroei begint
211m= scheuropening op halve scheurlengte a halve scheurlengte
a halve scheurlengte bij begin instabiele scheurgroei r afstand vanaf scheurtip, zie Fig. 7
x zie Fig. 6
W plaatbreedte
K spanningsintensiteitsparameter voor vlakspanningstoestand (stress intensity factor voor plane stress)
K1 spanningsintensiteitsparameter voor vlakvervormingstoestand
(stress intensity factor voor plane strain)
KICI
critical stress intensity factor= breuktaaiheid
k spanningsconcentratie p.c.f. plastic constraint factor
G strain energy release rate = vrijgekomen rek-energie per eenheid van scheur-groei of: crack extension force (tendency)
G. critical G = fracture toughness = breuktaaiheid è vervormingssnelheid
s
grootte van de plastische zoneU arbeid in plaat met scheur
J
J-integraalw frequentie
A golfiengte
S,1, spectrale dichtheid
m0 oppervlakte van een energiespectrum
overdrachtsfunctie
p (x) kansdichtheid
a standàardafwij king
Il/3 het gemiddelde van de 1/3 hoogste waarden (een significante waarde)
R.M.S.
root mean square=/E=J(H?/N)
[NH OUD
pagina
Samenvatting 7
i
Breukinechanica 81.1 Inleiding 8
1.2 Een en ander over scheuren en breuken 8
1.3 Instabiele scheurgroei in een oneindig lange en brede plaat io
1.4 Toepassing van het voorgaande 13
1.5 Correcties voor plastische deformatie aan de scheurtip 14
1.6 Maximaal vereiste C.O.D. volgens Wells 18
1.7 Invloed van beperkte plaatbreedte 19
1.8 Bepalen van de verhoging van de vloeigrens aan de scheurtip
als gevolg van de daar aanwezige drie-assige spanningstoestand 19
1.9 lnvloed van de belastingssneiheid 20
1.10 C.O.D. beproeving 20
1.11 Bepalen van de toelaatbare scheurgrootte voor bekende
belas-tingsspanningen en gemeten CO.D.-waarden 25
1.12 De J-integraal 26
Literatúur 30
Appendix I: Afleiding van G = K2/E 31
Appendix Il: Afleiding van K= c/' , 32
Appendix Ill: K voòr enkele proefstuktypen 33
2 Belastingen en bepaling van de levensduur 35
2Jlnkiding.
35.2.2a ,,Hot spot" spanningen als maatstafvoor vermoeiing 37
2.2b ,,De grootste hoofdspanning bepaalt de vermoeiing" 37 2.3 Praktijkbelastingen zijn statistisch te beschrijven (Fig. 4c) 38
a. De spectrale beschrijving 38
b. De statistische behandeling 40
2.4 Klassieke en moderne methoden
a. Gebruik maken van de cumulatieve frequentieverdeling van de golfbuigspanningen
44 44
b. Toepassen van de regel van Palmgren-Miner 46
c. Scheurgroeiberekening met behulp van de breukmechanica 48
2.5 Mogelijkheden en tekörtkomingen van de methoden 50
2.6a Het gemiddelde van de belastingen 52
2.6b De invloed van de rekgrens op het vermoeiingsgedrag 56
2.7. Praktijkberekeningen 60
2.8 Corrosievermoeiing en off-shore constructies 64
Literatuur 70
3 Brosse breuk en kwaliteitsbeheersing 71
Samenvatting 71
3.1 Inleiding 71
12
Kenmerken van brosse breuken 723.3 Fysische en mechanische aspecten 73
3.4 De rol van de lasspanningen ,. _77
3.5 De invloed van de vormgeving van discontinuïteiten op de
sterkte en taaiheid van constructies 78
3.6 Onderzoek dat geleid heeft tot het juiste inzicht in de
brosse-breuk problematiek 83
Analyse van praktijkbreuken 83
Versteviging en veroudering (hot strain embrittlement) van
staal 84
Vermôeiing 86
3.7 Het mechanisch beproeven van lasmetaal 90
Inleiding 90
Het effect van verbeteringen aan de Charpy-proef 90
Vermoeien bij lage temperatuur 95
3.8 E-let gevaar van schokbelastingen in constructies 96
3.9 Problemen in de overgangszone bu
het lassen met grote
warmtetoevoer 98
BREUKMECHANICA, VERMOEIING EN KWALITEITSBEHEERSING
door
PROF. IR. J. J. W. NIBBERING
Technische Hogeschool DeW Rjjksuniversiteit Gent
Sam envalting
Doel
Voorlichting cq. kennisoverdracht tenaanzien van moderne draagkracht concepties met betrekking tot maritieme constructies. Achtergrond
Conventionele sterkteberekeningen voor constructies bestaan gewoonlijk uit spanningsanalyses. De praktijkbelastingen worden vervangen door een min of meerrepresentatieve statische last; het rnateriaa! wordtisotroop en homogeenverondersteld en de in-vloed van de produktietechnieken wordtgenegeerd.Het verschil tussen model en werkelijkheid wordt tenslotte tot uiting gebracht
in een veiligheidscoëtlicient die een toelaatbare spanning levert.
De veiligheidde draagkracht en de levensduur van een constructie worden niet in de eerste plaats bepaald door de berekende
spanningen De kwaliteit van het materiaal in gelaste toestand en de workmanship (lasfouten vervormingen) spelen een even
grote rol. Een groot verschil maakt het of belastingen eenmalig, constant of wisselend van grootte zijn. Lage temperaturen en de
inwerking van zeewater zijn ook nadelig voor de sterkte, vooral onder'wisselende belastingen.
Scheurgroei in maritieme constructies is bijna onvermijdelijk. Scheuren zijn in feite al aanwezig op het tijdstip van in dienst stellen omdat met het niet-destructiefonderzoek (N.D.T.) onmogelijk elke krimpscheur, aanhechtingsfout, onvoldoende
doorlas-sing e.d. op te sporen is. Er is trouwens altijd een defectgrootte waar beneden detectie te kostbaar wordt.
Men zou het spanningsniveau in constructies zo laag kunnen houden, dat kleine defecten zich niet uitbreiden onder wisselende belastingen (safe-lifeprincipe). Maar dat is een kostbare benadering en eigenlijk alleen nodig en verantwoord voor bijv.die delen van offshore constructies die niet geïnspecteerd en/of gerepareerd kunnen worden. In anderegevallen kan men bewust toestaan dat zich scheurties ontwikkelen tot lengten die voor de lading (lekkage) of de veiligheid (complete breuk) niet bezwaarlijkzijn (fail-safeprincipe).Dit kan gesteund Worden door regelmatig terugkerendeinspecties en reparaties om te voorkomen dat die scheuren tussentijds te groot worden. Deze werkwijze leidt tot aanzienlijk tichtere cònstructies dan de safe-life benadering.
Vooral in de offshore is men gaan beseffen dat integrale sterkte- en veiligheidsbeschouwingen kunnen leiden tot een
realis-tische aanpak en besparing in het technische vlak.
Scheurgroelberekening en kwaliteitscontrole
Het constructief ontwerpen moet een synthese zijn van kennis ten aanzien van:
I. belastingen; 4. draagkracht;
-materiaalkunde; 5. produktietechnieken ta.v. lassen en brandsnijden en assemblage;
spanningsnalayse; 6. kostenanalyse
De draagkracht omvat onder meer vermoeiing en brosse breuk. Voor het uitvoeren van vermoeiingsberekeningen is kennis van de
gebieden 1, 2, 3 en 5 en uiteraard 4 verêist. -
-De belastingen op zeeveroorzaken spanningen, die op dezelfde wijze als die belastingen gekarakteriseerd kunnen worden door statistische parameters. Bu schepen beschjkt men vaak wel over een z.g. cumulatieve frequentieverdeling van de
gollbuigspannin-gen maar zonder informatie over wisselingollbuigspannin-gen van de vlakwaterspanningollbuigspannin-gen en spanningollbuigspannin-gen t g y trillingollbuigspannin-gen In die gevallen moet
men of een ruwe vermoeiingsberekening uitvoeren met gebruikmaking van de rege! van Miner of de belasting gegevens recon strueren naar zomer-winter; dag-nacht en ballast-geladen. Danis het mogelijk orn modèrnescheurgroeilierekeningenuitte voeren, waarbij eenvoudige breukmechanicakennis onontbeerlijk is orn eerste orde invloeden als scheursluiting in rekening te kunnen
brengen. De spanningsanalyse dient hierbij de z.g. hot-spot stresses te leyeren.
De lastechniek en materiaalkunde geven informatie over de vorm, grootte en ligging van de defecten waarvan de scheuren uit-gaan en de plaatselijke rnateriaal-eigenschappen. De laatste bepalen in veruit-gaande mate tevens de toelaatbare lengten van scheu-ren. Met behulp van moderne beproevingsmethoden is het via de breukmechanica mogelijk voor bepaalde materiaalkwaliteiten
kritische scheurlengten te berekenen in functie van de temperatuur. Aspecten
,,Fail-safe" en ,,safe-life" benadering.
(Scheurontstaan, scheurvoortplanting, scheurstoppen, betekenis van lasfouten, ,,fltness for purpose"). Gevaar van vermoeiing in verband met brosse breuk.
Elementaire breukmechanica.
Vermoeiingsberekeningen voor praktijkbelastingen.
(Invloed van belastingsgemiddelden, overbelastingen, combinaties van hoog- en laagfrequentie belastingen, residuele las-spanningen, scheursluiting, corrosievermoeiing).
Het nUt van staal met hoge rekgrens.
Invloed van lassen met hoge warmte-inbreng op ae taaiheid van fijnkorrelstralen.
Veroudering door ,,hot-straining-ernbrittlement" t.p.v. laskruisingen.
Sterkte van autogeen gesneden randen.
De waarde van afname-proeven (Charpy- COD. - Robertson - wide plate). Uitvoerder
Samenvatting
Na een bespreking van de verschillen tussen stabiele en instabiele scheurvorming wordt de kiassieke
behande-ling van het probleem van instabiele scheurgroei
ge-geven. Vervolgens komen de toepassingsmogelijkheden ter sprake.
In 1.5 e.v. wordt aangegeven hoe de tekortkomin-gen van de kiassieke theorieën kunnen worden op-geheven. De invloed van benaderingen in de wis-kundige behandeling van Wells wordt nader
geana-lyseerd. De wijze waarop de breukmechanica in praktijk wordt gebracht bij experimenteel
onder-zoek in het laboratorium voor Scheepsconstructies van de T.H. Deift wordt toegelicht met vermelding van de ervoor ontwikkelde meettechniek.
Tot slot worden enkele methoden gegeven waarmee de invloed van beperkte plaatbreedten, van drie-assigheid van de spanningstoestand in de plastisch gedeformeer-de zone, en van hoge belastingssnelhegedeformeer-den in rekening kan worden gebracht.
Summary
The differences between stable and unstable fracturing
are indicated after which the classic approach of the
problem of unstable fracturing is given. Next the prac-tical use of this theory is proved to be small. In 1.5 is indicated how the theory can be improved. The mathe-matical treatment by Irwin-Wells is analyzed. The use of
fracturemechanics in connection with experimental
work in the Delft Ship Structures Laboratory is
discus-sed and the measuring techniques are shown. Finally methods are given for estimating the influence of re-stricted plate-width, triaxiality of the stress state in
small plastic zones and high rates of loading.
1.1 Inleiding
Breukmechanica is de letterlijke vertaling van fracture mechanics. Het is een betrekkelijk nieuwe tak van de technische mechanica, die zich vooral in de Verenigde Staten heeft ontwikkeld. Later hebben ook Engeland en Japan veel aan deze wetenschap bijgedragen. In Neder-land is kennis van de breukmechanica nog op beperkte
schaal aanwezig. Daarbuiten ontmoet men schroom
voor het onbekende en onbegrip. Dit komt mede door-dat sommige beoefenaars van breukwetenschappen in hun enthousiasme wel eens het contact met de werke-lijkheid verloren, of vergaten de grenzen van
toepas-baarheid aan te geven. Toen bleek dat voor normale
constructiestalen de fracture mechanics voor het meest kiemmende probleern hoe brosse breuk te vermijden
-I BREUKMECHAMCA
niet de toverstaf was die men zich wenste, hebben som-mige constructeurs zich teleurgesteld van deze weten-schap afgewend. Hiertoe heeft bijgedragen dat de
yak-geleerden een aantal termen als strain energy release
rate, critical crack extension force, stress intensity factor
etc. hebben ingevoerd die wel eens afschrikwekkend werken.
0m de termverwarring niet groter te maken, zullen in
dit artikel vaak de Engelse uitdrukkingen worden ge-bezigd.
Een gelukkige omstandigheid is dat de breukmecha-nica niet direct een moeilijke wetenschap is, tenminste
niet in wiskundig opzicht. De meeste afleidingen zijn weinig gecompliceerd en vergen niet te veel
basis-kennis. Zodra men met een aantal begrippen vertrouwd
geraakt is en enkele basisformules ,,doorziet" is men
spoedig in staat orn er mee te werken en nieuwe ontwik-kelingen in de literatuur te volgen. Dit, en het felt dat de
breukmechanica speciaal voor constructeurs die met staalsoorten van hogere sterkte te maken hebben van
groot belang is, moge aanleiding zijn orn er eens kennis mee te maken. Dit artikel heeft de bedoeling
geïnteres-seerden daarbij op weg te helpen.
1.2 Een en ander over scheuren en breuken
Met enige overdrijving zou men kunnen zeggen dat er
voor de breukmechanica maar twee soorten scheuren
bestaan en wel stabiele en instabiele scheuren. Het on-derscheid wordt duidelijk uit de beschrijving van een in-stabiele scheur. Het is een scheur die zieh kan
uitbrei-den zonder dat hiervoor uitwendige arbeid behoeft te
worden verricht, dus zonder dat de belasting wordt
ver-hoogd of de belaste randen worden verplaatst. In de
staalbouw hebben tot nu toe instabiele scheuren zieh in
hoofdzaak voorgedaan in de vorm van zogenaamde
brosse breuken.
Verschillende manieren van scheuren.
Deze planten zieh met een sneiheid van i à 2 km/see;.
voort. Betrekkelijk langzaam groeiende scheuren kun-nen echter eveneens een instabiel karakter vertokun-nen. Zij komen vooral in staalsoorten van hoge sterktevoor. Het zijn voornamelijk schuifbreuken. Vermoeiingsscheuren vormen een bijzonder geval.
Bij de scheurvorming onderscheidt men in het
alge-meen 3 stadia: het ontstaan of initiëren, het langzaam
(stabiel) uitbreiden tijdens het opvoeren van de belas-ting, het plotseling versneld voortplanten (instabiel).
Het tweede stadium wordt veda! overgeslagen, in het bijzonder bij brosse breuken. Stabiele'Iangzame uitbrei-ding van een scheur is mogelijk als, als gevoig van de scheurvorming de uitwendige belasting daalt. Gebeurt
dit niet, zoals bijv. het geval zal zijn bij een oneindig
lan-ge plaat, dan is de scheur zodra hij begint te lopen haast niet meer in staat te stoppen. Dit is eenvoudig in te zien, zonder in energiebeschouwingen te vervallen. In Fig. i is een plaat getekend, voorzien van een kunstmatig aan-gebrachte scheur. De plaat is loodrecht op het vlak van de scheur belast. Aan de kerftip heerst eenspanning die
gelijk is aan het produkt van de daar aanwezige
span-ningsconcentratie ken degemiddelde spanningc. Wan-neer de scheur bij de getekende belasting aan beide
ein-Fig. 1. Spanningsverdeling in een lange plaat voor en na
scheurgroei.
2a+2Aa
2 J
Deze afstrid wordt
tijdens hat
sch.r-preces constent
g.-houdan. t fixed grips)
Spanningeverdeting na
vergroten van de scheur
tot 2e+2Aa
Fig. 2. Spanningsverdeling aan de belaste rand van een korte plaat voor en na scheurgroei.
den met een stukje Lia aangroeit, stijgt de spannings-concentratie k met Ak en de spanning aan de voet van
de kerfwordt (k+Ak)a. . .
Vóór het verder scheuren was een spanningstoestand,
gekarakteriseerd door ka nodig orn de scheur te laten
groeien; in de nieuwe spanningstoestand die duidelijk ongunstiger is, zal de scheur zeker verder groeien.
Al-leen als door het scheuren de uitwendinge belasting
daalt, kan (k+ Ak)at0 kleiner worden dan k. en
kan de scheurgroei tot stilstand komen. Dit kan zichge-makkelijker voordoen naarrnatede plaat waarinzich de scheur bevindt korter is. Dit is toegelicht in Fig. 2, waar-in een korte plaat is getekend, waar-ingespannen waar-in een stijf frame. De kerf in de lange plaat van Fig. i bevindt zieh op zo groteafstand vande belaste randen dat in de span. ningsverdeling aan die randen de aanwezigheid van de. kerf niet meer merkbaar is;de spanningsverdeling is
ge-lijkmatig. Tevens zal, wanneer de. scheurgroeit, de gerniddelde spanning in de plaat nauwelijks dalen in
tegenstelling tot de korte plaat waar wel een duidelijke
daling optreedt. Dit is in te zien door het materiaal
boyen en onder de kerf in gedachten te vervangen:door een stet korte;resp. langeveren(Fig.3). Een.kieineyer-vorming van de kerfzone (gearceerd) zal de veerspan-ning van de korte veren in de buurt van de kerfmerkbaar doen dalen. De veerspanning van de lange veren veran
dert weinig of niet. Uit dit alles voigt dat voòr een oneindig tange (en brede) plaat het verschijnsel van langzarnestabielescheürgroei principieel onrnogelijk is. Dit wordt met enige nadruk vermeld omdatin de lite-ratuur we! eens lichtvaardig over de mogelijkheid van stabiele scheurgroei wordt gesproken, bu het afleiden
van formules die in principe alleen voor platen met
oneindige afmetingen gelden.
Vanzelfsprekend is stabiele scheurgroei wèl mogelijk
in platen of constructies waar de spanningsverdeling
niet gelijkmatig is of waar de mechanische eigenschap pen van het materiaal niet uniform zijn door de invloed van lassen, branden of koud vervormen. Verandering van scheurtype en verstevigingaan de tip van een scheur kunnen ook een oorzaak zijn.
LJLJJJL
W (Wal)
2e Aa
T
veer schiur 00er sch.ur 2(aiAa)
2e p .Lvoor scheur schaur 2(a+fto)2e en r
'
'
V Vtt11üüItLrn
iil
I Iii
t i II Iiii
il
¡ ti Iti
Ii
ii
iii
i'
i i i i i II iii
i Iil
i'i
iii II
iiii
ii
iii
li
'i
i iIl
iIi it
II I I i Ii
)7Ä
mmm
-Stripmate-rlaat met kerf
.'.-Vere n
Fig. 3a. Modei van een lange plaat met een scheur. De kracht waarmee de drie veren in het veriengde van de scheur aan het scheurwandmateriaal trekken moet door het materiaal links en rechts van de twee scheurtippen worden opgevangen. Er werkt daar al één veerkracht (per tip). Totaal moet het tipmateriaal dus i + 3/2 = 2'h veerkracht kunnen dragen. Wordt nu de scheur aan beide zijden over één veerbreedte ingezaagd, dan werkt op het tipmateriaal 2 'h + i = 3 'h veerkracht. Als dit meer is dan het tip-materiaal kan hebben groeit de scheur door.
Fig. 3h. Model van een korte plaat met scheur. Dit model
geeft evenals dat van Fig. 3a een sterk vereenvoudigd beeld van de werkelijkheid, doordat de (horizontale)
verbindingen tussen de veren onderling zijn
weg-gelaten.
1.3 Instabiele scheurgroei in een oneindig lange
en brede plaat
Wanneer een plaat met een kerf of scheur erin onder
spanning gebracht wordt, rekt het materiaal aan de voet van de kerf. Er wordt dus energie in dat materiaal opge-hoopt ter grootte van
ude
per volume-eenheid.
In niet-plastisch vervormend materiaal zal ter plaatse
van een oneindig scherpe scheur een oneindig grote
spanningsconcentratie aanwezig zijn. Theoretisch zou
dan bij een oneindig kleine belasting de scheur verder
moeten groeien. Griffith heeft deze moeilijkheid onder-vangen door te onderstellen dat de kromtestraal p van de
scheurtip één atoomafstand groot is en de scheur zeif
elliptisch van vorm is.
Met behuip van een formule voor de spanning aan de tip van een elliptische scheur van Inglis:
Cmax= 2a (2a = scheurlengte)
is
Umax= 2U (h = atoomafstand)
¡ I
Men zou nu kunnen denken dat breuk ontstaat als doze spanning de cohesiesterkte overschrijdt, maar dat is niet
juist. Dit is toegelicht in Fig. 4.
Het materiaal aan de kerftip breekt pas op het mo-ment dat de hele ,,trekkromme" doorlopen is, dus niet op het moment dat de maximum spanning wordt be-reikt. In hot materiaal is dan een hoeveelheid energie ondergebracht ter grootte van het opperviak van die
trekkromme. Bij de vorming van een scheur ontstaan er
twee meuwe opperviakken en komt de rondom de
scheur-tip opgehoopte elastische energie vrij. Deze energie,
ge-deeld door de twee opperviakken wordt
oppervlakte-energie genoemd (y).
Bij materialen die plastisch kunnen vervormen is de
aldus gedefinieerde oppervlakte-energie veel kleiner
dan de energie die vóór hot breken nodig is orn het mate-riaal locaal plastisch te vervormen (Fig. 5). In de plaats van de opperviakte-energie spreekt men dan llover van
,,fracture toughness". Dit is de hoeveelheid energie (,,strain energy") die nodig is orn een lengte-eenheid
materiaal (buy. 1 cm) naast de bestaande kerf tot
scheu-ren te bscheu-rengen. Hot is dus de benodigde hoeveelheid scheurenergie per lengte-eenheid scheurtoename, en
derhalve een materiaaleigenschap.
Zolang eon scheur niet groeit, wordt bij hot opvoeren
van de belasting in de omgeving van de scheur arbeid
bere-Scheur
Fig. 5.
Fig 6.
kenen als de spanningstoestand rondom de kerfbekend is. Irwin [2] heeft dit gedaan met behuip van formules opgesteld dòor Westergaard. Deze hebben alle de vol-gende vorm (Fig. 6):
E
Fig. 4. Spanning-rek diagram voor ,,proefstaaíje" ter grootte
van 2 atomen.
astch eLastisch
ELastisch vervormd
de -orde van I atoomaf stand
PLastisch vervormd Breuk(treedt niet op t.p.v. G-= Gmax) maar hier.
ay=,[_f2(0)
- - - --Kwordt de stress intensity factorgenoemd of stress field
__f FG-
1L
G- K
2b
2a
f
Fig. 6a. Getekende voorstelling van de spanningsintensiteits-parameter K.
-*fi(0)cos 0L211+sin 9/2.sin 39/2}- -
-parameter. Deze is niet gelijk aan de- welbekende span-ningsconcentratiefactor, die. -afhankelijk is van de af-stand rtot de scheurtip (k,). Het verband tussen Ken k,
Iuidt: - - -
-K=kruJ2rr
(zie 1.4) --In K is de gemiddelde spanning ai ondergebracht; K heeft dus de dirnensie van een spanning x ícm.
Voor
K
%12 irr
Voor een kerf als in figuur i en 6a is bekend dat
-K= cre/ira - (zie bijlage2) - - - (2)
De elastic strain energy in een plaat die probeert een
daarin aanwezig kerfofscheur te vergroten, kan nu het best worden bepaald door -uit te rekenen hoeveelarbeid
er per lengte-eenheid scheurtoename vrijkomt als de bestaande kerf over één afstandje Aa wordt
openge-zaagd* (Fig. 7). -
-Aa
-('ha)(2,) dr
c.=ò(r);
'1= »('r) De factor ½ voor o, hangt samen met -het, feit dat. despanning aan de rand van het stukje scheur van Aa cm aanvankelijk gelijk is aan a, en op het Iaatst geiijk aan
a,+O o,
O 0gemiddeid
2 =
Bekend is (Westergaard) dat
(x gemeten als in figuur 6a en 7) dit geeft (Iiguur 7)
2a 2 - 2
2a'
'1= - + Aa) '(a'±r)- -= -E--v'-2a(-Aa r-).
[-lieruit voigt met formule (2) dat:
Fig. 7.
* Deze-arbeid wordtgebruiktom heternaastliggende gebiedje
te vervormen. .. -
-2K1/2(Aa r)
IT
-(1)
G wordt nu:
i
K 2k 2(Aa - r)
dr (4a)
Aao%[E\I
'rG=
In appendix I is dit verder uitgewerkt. De uitkornst luidt:
K2
G=-
(4)Dit is wet een bijzonder eenvoudige betrekking, welke in vorm overeenkomt met de bekende uitdrukking voor een getrokken staaf
2 2
Á=,immers K=aI, dus G=''7
(5) :Dearbeid die vrijkomt als de scheur wordt opengezaagd neemt tóe naarmate de scheur groter Wordt. Dit blijkt uit formule (5). Vanafeenbepaalde scheurgrootte zal de arbeid die vrijkomt bij het vergroten van de scheur met 1 cm groter zijn dan de arbeid die nodig is orn de scheur nog eens 1 cm verder te scheuren, dat wit zeggen groter zijn dan de fracture toughness Dit maakt dat de scheurniet meer kan stoppen De strain energy release per
lengte-eenheid scheurtoename ofwel de strain energy release rate is groter geworden dan de fracture tough-ness. De kritische waarde van de strain energy release rate, de criticaFstrain energy releaserate wordt nu Gge-noernd en is gelijk aan de fracture toughness. De stress -intensity factor Kheeftop dat moment ook een kritische
waarde bereikt die K genoernd wordt. Tegenwoordig
wordt de waarde hiervan, die enigszins vergelijkbaar is
met de treksterkte -van het materiaal,-als
materiaaleigen-schap gehanteerd inplaats van de fracture toughness G. Dit ondanks dat yoor plastisch vervormende materialen
Gprincipieel de voorkeur verdient. In het gebied van
betrekkelijk grote plastische vervormingen verliest de stress intensity factor K namelijk zijn oorspronkelijke
betekenis, omdat de spanning in de omgeving van de
kerf praktisch gelijk is aan de vloeigrens. Infeite wordt hetal of niet verder scheuren van een kerfdan in hoofd-zaak bepaaid door de hoeveelheid rek die het rnateriaal in de bestaande situatie kan ondergaan [3].
G is dan gelijk aan a, x (1 la) scheuropening
ian de tip = crack opening displacement = C.O.D.) en
G= ax
(12) (zie 1.5).Voordat hier verder op wordt ingegaan, wordt de
strain energy release rate G nog eens langs een andere
weg berekend orn dit begrip en de fracture toughness
wat meer relief te geven.
De verplaatsing van een kerfwand in belaste toestànd ten opzichte van die in onbelaste toestand was gelijk
aan
-2a,2
x
2(3)
Stet dat de kerfwanden in onbelaste toestand aan elkaar geplakt zijn; de spanning opdie wanden isdangelijk aan de nominale spanning (door heI pJakken is de kerfwer-kinggeelimineerd). Wanneer de lijm tot smelten wordt
gebracht, daalt de spanning op de kerfwanden. Als de lijrn is gesmolten, staat de kerf geheel open en is de
spanningop de kerfwand gelijk gewordenaan O. Gemid-deld heeft op de kerfwand duseen spanning gewerkt van
a+O
a
2
=2
De arbeid die tijdens het smelten vande him is vrijgeko-men, bedraagt
xa
2 2 x=aU=xJ_a27lkdX=
x=S_a2_X2dX
door x/a = sin q te stellen is deze integraal op te lossen ira 2a2
E
Als nu de beide emden van de kerfeen stukje da worden
ingezaagd, krijgt het onder spanning staand rnateriaal
onder en boyen de kerf de gelegenheid de scheur open te trekken, dit wil zeggen het materiaal aan de nieuwe
scheurtip te vervormen. De energie die hiervoor
be-schikbaar gekomen is, bedraagt dU 2,'ra2a
G
= E (strain energy release rate)
Per scheurtip is
ira
G.
EMet
K= a
geeft dit weer
K2 = EG
Bij voldoend grote scheur kan de energie die bij het
groter zagen van de scheur beschikbaarkomt weer meer zijndan nodig is orn die scheur nog zoeen stukje te ver-groten en er ontstaat een instabiele breuk.*
Dit gebeurt als
I ,ra2a\
G
k
= E
)> fracture toughness GG isdus weer gelijk aan de ,,critical strain energy release rate for unstable fracturing".
* Men bedenke dat de energie dieper lengte-eenheidvrijkomt
bij het inzagen van een scheur bu een spanning waarbij de scheur op het punt van spontaan scheuren staat, praktisch
gelijk is aan de energie die bij spontaan scheuren per lengte-eenheid zou vrijkomen.
De strain energy release rate Gwordt Wel gezien als dé
kracht die nodig is orn een scheur 1 cm te doen groeien,
omdat het de dimensie van een kracht heeft (arbeid gedeeld door eenheid van scheurgroei). Dit is niet zo aantrekkeiijk, want G is geen kracht maar potentiele
energie. De naam ervoor is crack extension force, maar
zolang de scheurniet groeit, is crack extension force
tendencybeter! (IrWin)
De critical crack extension force zou dan de eigenhij-ke crack extension force zijn omdat pas bij het bereieigenhij-ken van die waarde van G de scheur gaat groeien.
Tot nu toe is gevonden:
2i
=
-
x2 X=a rra2a2U=xj_a2ldX_
ß
dU E (5)(per eenheid van plaatdikte)
= strain energy release rate (= crack extensioñ force)
= vrijgekomen arbeid per mm scheurtoename. = critical strain energy release jate fracture tough-ness (materiaaleigenschap).
De stress intensity factor Kwaarmee arte berekenen is, is gedefinieerd in Fig. 6a:
K
Cr
= (1)
G=(4)_,K2=EG;
K=EG
Dit alles geldt voor plane stress; voor plane strain (I) is
K12= EG1
i -
K,=
2 2 EGIC21v
(zie slot 1.5).(Met fracture toughness wordt nu eens G, dan weer
K bedoeld, zu zijn te onderschèiden door hun dimen-sies:
= N/mm2) %[mm = N/mm312
'G= Nmm/mm mm N/mm
Voor een scheur ter breedte 2a in een oneindig groot
plaatveld is
K=o(2), dus
1.4 Toepassing van het voorgaande
De stress intensity factorKis door verschillende auteurs berekend voor andere gevallen dan de tot nù toe behan-delde plaat met een kerfop de halve breedte over de
vol-le plaatdikte (zie ook appendix Ill).
(3)
Voor een ronde staaf met buitendiameter D en een
kerfdiameter d:
K=oVd.f ();
()5+3
I1()2I]2
Voor een buigstaaf met de getekende afmetingen is door Winn en Wundt gevonden [1], [7]
K=a\Jh.f (!)
d2
8ff 1-3 punts 4 punts buiging bulging voorh/d=0,9 isf(h/d)= 0,20 0,23 voorh/d=0,8 isf(h/d)= 0,32 0,36Het toepassen van de fracture mechanics in de praktijk kan nu als voigt geschieden. Een buigstaaf, die voorzien
is van een zeer scherpe kerf wordt bij d laagste geL
bruikstemperatuur tot breuk belast. Als de nominale
breukspanning
o=
M/W berekend overde kerfdoor-snede belangrijk lager blijkt tezijn dan de vloeigrens,kan deze breukspanning in de formule
h
KcUbreuk Vhf
ii
ingevuld worden en K worden berekend.
Dit is dan de K-waarde voor die temperatuur, dàt ma-teriaal en die plaatdikte; het is dus noodzakelijk orn de buigproef op een plaat van de in de constructie vereiste
diktete doen.
Met de nu gevonden Kwaardë kan met
-(1=
-worden berekend welke scheuren van het type van fi-guur i bij bepaalde spanningen in de constructie rnogen voorkomen zonder dat gevaar voor een complete breuk bestaat.
Een andere mogelijkheid orn K te bepalen is en
proefstaaf als in figuur 1 belasten tot een bepaalde span-ning en de scheur geleidelijk aan openzagen; de scheur grootte op het momentvan instabiele scheurgróei (ar) kan dan worden ingevuld in de formules
(6)
of
(Bij de eerstgenoemde buigstaaf kan natuurlijk de
,,in-zaagmethode" ook worden gevolgd en bij de plaat van
fi-guur I kan de ,,belasting-opvoermethode" worden
toe-gepast).
Kerl in een dikke plaat t Plaatdlkte
d = Breedte van de kerfspleet s Dwarscontractie aan de kerftip
cl
Kerl in eon dunne plaat
Fig. 8. Deze Iiguur verklaart waarom kerven in dikke platen gevaarlijker zijn dan die in dunne. Wanneer de dwars-krimp zich vrij zou kunnen ontwikkelen, zou deze (S2) in een dikke plaat veel groter moeten zijn dan in een dunne plaat (S1). De breedte van de kerfspleet is hier-voor echter te klein. Er ontstaan trekspanningen in de
dikterichting. Dit wordt uitgebreid toegelicht in 1.3
van hoofdstuk III.
Vermoedelijk za! men dit alles op het eerste gezicht een nuttig geheel vinden. Helaas lijk het mooier dan het is, want wanneer het toegepast wordt op een construc-tiestaal van normale sterkte (St. 41, St. 52) stuit men op de moeilijkheid dat bij temperaturen die in de buurt hg-gen van de in Nederland voorkomende laagste waarden (ca. - 20°C), de buigstaaf nauwelijks tot scheuren is te
brengen (tenzij het een bijzonder siecht staal betreft,
dat aan geen enkele specificatie voldoet).
Als er uiteindelijk een scheur ontstaat, is de nominale spanning tenminste gelijk aan de vloeigrens. De
conclu-sie zou dan luiden dat er totaal geen gevaar voor
ont-staan van een instabie!e breuk bestaat. Maar dat is lang niet altijd waar. In staalconstructies bevindt zich op vele plaatsen materiaal dat een aanzienhijk slechtere fracture toughness bezit dan het oorspronkelijk geleverde
mate-riaal. Dit is een gevoig van lassen, branden, koud
vervor-men e.d. Op de bedoelde plaatsen kunnen later wel
de-gelijk scheuren ontstaan. In vee! gevahlen zijn dat brosse breukjes. Deze hebben het grote bezwaar dat zu van
meet af aan een enorme voortplantingssnelheid bezit-ten. Dit houdt in dat het materiaal aan de scheurtip aan uiterst snelle vervorming wordt blootgesteld. Hierdoor kan de fracture toughness dalen tot een fractie van de waarde die voor langzame vervorming geldt, wat tot ge-voig kan hebben dat de scheur ook na het verlaten van
de door branden, lassen e.d. bedorven zone niet meer
4s,
tot stilstand komt. Het is dus zaak het ontstààn van
scheuren te voorkomen.
Uit het voorgaande voigt tevens dat instabiele scheu-ren ook in betrekkelijk gezond materiaal kunnen ont-staan, namelijk wanneer de constructie aan een schok-belasting wordt blootgesteld. Hiervoor is de
aanwezig-heid van een zeer scherpe ke'rf of scheur vereist. Het materiaal aan de kerftip zal zeer snel vervormen, wat
ge-paard kan gaan met een zodanig lage fracture toughness dat breuk ontstaat.
De moraal van deze overwegingen is, dat het meestal
geen zin heeft orn K-waarden te bepalen voor gezond
materiaal en/of bij lage belastingssnelheden, tenzij het gaat orn materiaal waarvan de fracture toughness weinig
wordt hyeïnvloed door een hoge belastingssnelheid,
zoals de zeer sterke staalsoorten.
Voor normaal staal geldt dat het eerst op een
realis-tische wijze moet worden bedorven, voordat de Kwordt bepaald. Het is soms wenselijk dat het materiaal tevens bestand is tegen lichte schokbelastingen, wat betekent dat de K-waarde bij verhoogde belastingssnelheid moet worden bepaald. Valproeven zijn hiertoe zeer geschikt [8]. lets meer over de invloed van de belastingssnelheid is in 1.9 te vinden.
Er wordt nog op gewezen dat een proefplaat dezelfde
plaatdikte moet hebben als de werkelijke constructie.
Figuur 8 licht dit toe. In hoofdstuk III wordt dit verder uitgewerkt. Dit komt eveneens aan de orde in 1.11, waar de bekendste en eenvoudigste wijze van beproeven voor
constructies van ongelegeerd staal, de C.O.D.-proef,
wordt besproken.
1.5 Correcties voor plastische deformatie aan de scheurtip
De tot nu toe gegeven formules zijn slechts geldig voor materialen, die geen, of slechts uiterst kleine plastische vervormingen aan de kerftip vertonen, vóórdat instabie-le breuk ontstaat. Zij hebben dus alinstabie-leen betrekking op zeer brosse materialen zoals glas. Als zodanig kan ook staal worden beschouwd in bepaalde omstandigheden, bijv. wanneer het belast wordt bij zeer lage temperatuur en/of hoge belastingssnelheid. Orn de gedachten te
be-palen kan men zeggen dat zodra een van een scherpe
kerf voorzien stalen proefstuk breekt bu een nominale spanning die groter is dan de helft van de vloeigrens, de fracture toughness niet meer met voldoende nauwkeu-righeid uit de scheurgrootte en breekspanning kan wor-den berekend. Voor het geval van een kerf in een onein-dige grote plaat (Fig. 1) betekent dit dat K groter is dan aangegeven door de formule
KC=aB,äC
ofwel G>
EDit za! nader worden toegelicht.
Fig. 9.
Gr kan niet Lager zIjn dan de
nominaLe spanning G
Dus heI punt np de Gi- - krumme
waarvonr G- G geeft de grens nan heI gebied aan
waarbinnen G} 1< geldt d2r Dus G}G 2 a2 ELASTISCHE SPANN/MiS -VERDELING PLAST/SCHE SPAN-MiS VEROEL ING
2a1 Gla (k/To5}2. vtakvervorming vlakspanning 1/2 a1 thenretisthe your tzetting
Neuber, Irwin, Wells, Dugdale en enkele anderen
hebben correcties voor de aanwezigheid van een pias-tische zone voorgesteid die ten doe! hadden hettoepas-singsgebied van de fracture-mechanics te vergroten tot nominale spanningen even beneden de vloeigrens.
Zij komen neer op een fictieve vergroting van de
eigenhijke scheur:met een lengte in de orde van grootte van de helft van de plastisch gedeformeerde zone.
Een eenvoudige en plausibele benadering van het
probleem is gegeven door Wells [3] mede met gebruik-making van ideeën van Irwin, zie Fig. 9. Als het mate-riaal een vloeigrens oheeft,is de met een getrokken lijn
getekende elastische spanningsverdeling rondom de
kerf of scheur niet mogelijk. Op een afstand ry van de scheurtip zou de elastische spanning de grootte van de vloeigrens moeten hebben. Deze afstand is te
bereke-nen met behulp van K
=
(1)waarin 0r= ay en K2
2îra (8)
Deze ,-waarde komt telkens weer terug in
deverhande-lingen die de plasticiteit van het materiaal.in
aanmer-king nemen. Het geeft niet de grootte van de plastische zone aan, want als bet gearceerde stuk boyen ay komt te vervallen, moet voor het evenwicht het gearceerde stuk f rechts van de elastische spanningsv.erdeling ervoor in de plaats komen; het spanningsbeeld Wordt dus als aange-geven met een getrokken lun in Fig. 10.
Het stukje s is te brekenen uit (zie Fig. 10)
jvtakke rek 1.
inplane strainJtoectand ¡nf plane stressi toestand- Gji....'
lvtkspa1innf K
cr=
,---'as=KlI--j2irr VIT deeL van de\
spannlngsfunctle die hier getdt. Scheurtengte voor K-berekeningFig. 9b. Vorm vande plastische zone berekend m.b.v. de
for-mules van Westergaard en het vloeicriterium van
VonMises. V plastische zone. V
Fig. 10. Virtuele scheurgrootte bij aanwezigheid vaneen
Fig. 9a. De invloedszone van kerven of scheuren bu lineair
adr
elastisch gedrag.
met
Fig. 11. Irwin-model.
Aan de scheur wordt nu een fictieve grootte 2(a + toegekend (Fig. 11) omdat het elasto-plastisch span-ningsveld (getrokken lijn in Fig. 10), - dat equivalent
is met het denkbeeldige elastische spanningsveld (ge-deeltelijk gestippeld in Fig. 10)- ten opzichte van de
getrokken lijn
in Fig. 9 over een aistand S ry=
2i - = ,, is verschoven (Fig. 10).
De werkelijke en denkbeeldige scheur zijn aangege-ven in Fig. 11.
De scheuropening ò, aan de tip van de scheur (crack opening displacement = C.O.D.) heeft een grootte die overeenkomt met de opening van een scheur ter lengte
2(a + i) op een afstand , van de tip; met de formule
2a 2 2a
i=---/a2x =I(a+,,,)2_a2
2a 4a
0tip= 2 = 2 x - /(2a +
i)i
- 112(a +i)i,
met K= cIir(a + ,,) geeft dit
o
tip
4K1/E I/it
en met
Met behuip van
K2
r=
" 2tra wordt dit 4K2 0tip = trEUG = u. ò
2a K2 = EG -,0tip = 'lily 2 q ry (lOa)In deze afleiding zitten twee vereenvoudigingen die maken dat het geheel alleen voor r 4 a geldt. Wells
heelt de invloed hiervan niet verder bekeken. Het is de
moeite waard orn het toch eens te doen.
Handig is orn de K-waarden te vermijden en alles in
de spanning o uit te drukken:
, wordt dan met K=
crif gelijk aanK2 au2
2tr2u
De zojuist gevonden uitdrukking 2a 2
2ltip = - 11y + 2a1),
wordt hiermede 2aa2i I a2
tip
V4a+l
E.a
4aa2 j2
0tip=E.a y4a,
II 2+1Zoals eerder opgemerkt, geldt zo'n betrekking slechts
voor waarden van a ( 1/20y, maar orn te zien waar dit toe
leidt wordt 0- a verondersteld.
4aa2 iI 4,5aa
Ea1 t4
EDit scheelt iets met (10) want
4K2 4,rao2
42
0tip
ir.E.a
-
tr.E.a
-E0y
ry is dan gelijk aan
aa
a2a 2
G_tr(a+a12)0y 3traa 4,7aa
-
E 2E EDe factor 4,7 scheelt zo weinig met de 4,5 in
4,5au
5tip
E
(10)
G= 0y 0tip
dat geschreven mag worden G = a x
Voor c=0,5u, wordt dit G=0,88ax 0tip Het is dus
waarschijnlijk dat bu grotere plastische vervormingen
geldt. Bij kleinere waarden is de formule echter ook be-trouwbaar, zoals blijkt uit het volgende.
(8c) (lOb) (10) (8c) en (8)
a+a
S2 S1
Fig. 12. Als de scheur met halve lengte a door inzagen
ver-groot wordt tot a + Aa zal onder invloed van de in de plaat aanwezige elastische energie de plastisch
gede-formeerde zone tenminste met dezelfde lengte Aa
opschuiven. Hiervoor is ongeveer een arbeid
axôxAa nodig. Dus: x ôx Aa
G= Aa =a).xò
Een nauwkeuriger methode dan de hiervoor gegevene orn de aanwezigheid van een plastische zone in rekening
te brengen gaat uit van het zogenaamde D.M. model
(Dugdale-Muskhelishvilli).
Dugdale vat descheur met zijn plastische zone op als
een scheur ter lengte a + s waaromheen twee
ningsveiden aanwezig zijn (Fig. 13): het elastische
span-ningsveld I (inwendig) en een uitwendig steisel van
spanningen ter grootte ay dat over een afstand s op de wanden van de scheur werkt.
-BurdekinenStonehebben.hiervoor berekend [1],J7]
8aa
ira In sec = irE 2aira2al
2/\2
ir4 \4 ]11+tI + 1 ...Iu<o,
Ea 24 \U» 360 ay/ JHieruit blijkt met (5) dat voor kleine waarden van a/ar G = ô. u
Gy (op verkteinde
Sc haaLI
ay
Voor a' ay nadert de uitdrukking tot oneindig. Dat moet ook, omdat de plastische zone zich dan over de
vol-le (oneindige) breedte van de plaat uitstrekt.
[6] geeft aan dat het D.M. model een duidelijk betere
benadering van de werkelijkheid geeft dan het
Irwin-Wells model.
Het meten van òis niet zo eenvoudig. In het laborato-rium voor Scheepsconstructies van de T.H. Deift wordt er de voorkeur aan gegeven de opening vande scheur of kerfte meten op de halve lengtevan de scheur en niet ter plaatsevan de scheurtip (zie Fig. 14). Dit kan eenvoudig met meetklokjes geschieden, maar handiger is de tapse-pen-methode van Fig. 21. Voor continue registratie is een meetelement ontwikkeld als in Fig. 15 dat bijzonder goed voldoet.
De methode van scheurmeten op de halve lengte is
vooral van voordeel bij vermoeiingsproeven waar meten aan de scheurtip ondoenlijk is orndat de scheurtip zich doorlopend verplaatst. De continue registratie met be-hulp van het genoemde meetelement maakt het moge-lijk de proef zonder toezicht te laten verlopen, omdatde scheurgroei en de grootte van de scheur op het moment
van instabiele breuk eenvoudig uit de .geregistreerde scheuropeningen zijn te herleiden met behulp van de
formule
2,1=%Ia2_x2
(3) en wel als voigt:Fig. 14.
KERF
R.kstrook jas
A.1 Strip:( varenotaat)
Kart
Fig. 15. Meetelement geschikt voor continue registratie van
snelle vervormingen (Laboratorium van
Aangezien op de halve scheurlengte wordt gemeten, is x= O, dit geeft
Dezea isnatuurlijk alleenjuist als de theorie kiopt met
de werkelijkheid. Dit is te verifiëren door tijdens de
proef nu en dan de scheurgrootte op te meten en te
toet-sen aan de op dat moment berekende waarde.
Als dit niet mogelijk is, kan op een bepaald ogenblik kleurstof in de scheur worden gebracht opdat na afloop van de proefhetgekleurde scheuroppervlak kan worden
opgemeten en vergeleken met de op het moment van
kleurstof inbrengen geregistreerde òm.
Kiopt de theorie met de werkelijkheid dan is de frac-ture toughness na afloop van de proef uit de formule
G
iru2(a+ ,)
of wel K = ra2(a + is,) te berekenen.
Fig. 16. Verloop van de plastische zone over de plaatdikte
(zie ook Fig. 9b).
SCHEUR
VLAKKE REK (PLANE STRAIN)
VLAKSPANNING (PLANE STRESS)
Fig. 16a. Toestand van viakke rek (plane strain) en
vlakspan-ningstoestand (plane stress).
Het materiaal in een plaat met scheur of kerf kan bij oplopende betas-ting aarivankelijk moeilijk vloeien (kleine plastische zone). Bu lage temperatuur en/of hoge belastingssnelheid dreigt dan gevaar voor brosse breuk. Blijft de plaat heel, dan kan de situatie gunstiger worden
als de spanningstoestand van een drie-assige in een twee-aSsige
veran-dert (grote plastische zone).
Als r i a
mag voor r geschreven worden K2
2 nu1,
Dit geeft
K=zra2a
(1a2
(16a)¿ \
2aj
= EG (A.S.T.M. formule)
Zolang er geen instabiele breuk is ontstaan, geldt a2 \
K2 = a2a
- 2a)
(16)Uit het voorgaande voIgt dat naarmate de plastische
zone groter is, er meer elastische energie per cm scheur-groei beschikbaar is. De toestand lijkt gevaarlijker dan
bij afwezigheid van een plastische zone. We moeten echter bedenken dat de aanwezigheid van een plasti-sehe zone er anderzijds juist op duidt dat de fracture toughness van het materiaal groot is. Dit wordt in het
volgende toegelicht (Fig. 16a).
1.6 Maximaal vereiste C.O.D. volgens Wells
Wanneer de plastische zone rondom een kerftip een ze-kere grootte bereikt heeft, buy, in de orde van de
plaat-dikte, zl het materiaal in die zone in de dikterichting
vrij plastisch kunnen vervormen. Met andere woorden de neiging van het materiaal in de buurt van de scheur-tip tot plastisch krimpen in de dikterichting wordt dan
KLEINE PI.ASTISCHE ZONE;MA1ERIAAL AAN DE SCHEURTIP KAN NIET VRJ KRIMPEN. 000RDAT HET OPGESLOTEN
Zu IN MRINGEND NIET-PLASTISCH MATERIAAL.
GROTE PLASTISCHE ZONE (>2t);
HET I4ATERIAAL AAN DE KERFIIP KAN VRU ERIMPEN TOT t
voor met 4a. a (a=IokaIe vloeigrens)
u2'
(8) (2) öm2Thn=' Ea moet worden ingevuld K2
a+'=a+22
K=
a./-acz2a+,,=a+=a(1+
2a \ 2u 2) (13) dus I4a.a(1+
u22 2a, AI
\ (14) (15) m E òm Ea
Ia'
4c(1+
2 \ 2aAls w= de breedte van de plaat en1=de piaatdikte dan wordt K2=a2wtg w / (18) met P
a = -
(elastisch) WIof met correctie voor een plastische zone
K2=a2wtg(+ K2)
a<0,5a
(19)w 2wa
1.8 Bepaien van de verhoging van de vloeigrens aan de scheurtip als gevoig van de daar aanwezige drie-assige spanningstoestand
(geldt alleen voor plane strain)
De verhoging van de vloeigrens als gevolg van een drie-assige spanningstoestand aan een scheurtip wordt
aan-gegeven door de plastic constraint factor: p.c.f. die gelijk
is aan de verhouding van de vloeispanning in de omge-ving van een scheur tot de vloeigrens van bet materiaal:
p.c.f.=
ay
(bij de temperatuur en de belastingssne!hèid dievoor de situatie gelden). .
De grootste waarde die de p.c.f. op fysische gronden kan bereiken is 2,6 (Tresca-criterium).
-In Fig. 15a is afgeleid het verband tussen
r en ô, -,
-
- a
We weten datK.
Voorkleine-piastische zonesgeldtmet K=a/
-,
=
I 2ír,hierin kan voor ry worden gesubstitueerd
Eòm . -a 4a Dit geeft -ti Eôm
0y=0
V2(0rn_4c'.a)
De ayp.c.f. =
-ayis dus direct uit de gevonden ô, te-berekenen. niet meer verhinderd door het omliggende
niet-plas-tisch vervòrmend materiaal. Als maat voor de grootte
van de plastische zone, waarboven dit geldt, wordt op grondvan experimenten tweemaaide plaatdikte (s = 21) genomen (Irwin).
Materlaal in piastische zones die kleiner zijn dandeze
afmeting, bevindt zich in de zogenaamde plane strain
condition. Als de plastische zone groter is dan 2tbevindt
het materiaal zich in de plane stress condition. Plane
strain betekent dat er geen plastische rek inde dikterich-ting kan optreden; plane stress dat er geen spanningen in
de dikterichting werken (viakspanningstoestand). Bu
plane strain is de spanningstoestand in de plastische zo-ne drie-assig; bij plazo-ne stress twee-assig.
Uit s = 2t en het eerder afgeleide s 2r voigt t=
verder is (8).
r
-
-- K2 EG
Eaöt
2ira - 2ira - 2ira?
-2 jw, t
E (17)
Bekend is dat wanneer de plastische zone zo groot is dat de plane stress situation bestaat, de C.O.D.'s tot breuk
(ö) aanzienhijk groter zijn dan bu kleinere plastische zones (zie Fig. 16a). Het materiaal wordt in zijn neiging
tot plastische vervorming weinig gehinderd door het
nagenoeg afwezig zijn van een drie-assige spannings-toestand en heeft een grote fracture toughness. Hieruit
is een criterium te destilleren voor de C.O.D. die in
een proefconditie tenminste bereikt moet kunnen wor-den opdat in de praktijk geen gevaar voor breuk bestaat en we! de waarde die gevondenwórdt door de plaatdikte en de vloeigrens in de zojuist gegeven formule (17) te brengen
Dit isde eerste formule, waarin de ongunstige invloed
van grote plaatdikten tot uiting komt, en in rekening
worth gebracht! Als de met (17) berekende ò in een proefstuk of constructie bereikt wordt, betekent dit, dat voor bet materiaal in de plastische zone de plain stress
condition ge!dt. Voor dikke platen is (17) echter te
streng (zie 1.10).
Noot: de grens tussen plane strain en plain stress
condi-tions is in principe niet scherp aan te geven.
Dugdale, Rosenfield e.a. zeggen dat een vo!ledige
plane stress condition bestaat bij s 4t en volledige
plane strain bij s t.
1.7 Invloed van beperkte plaatbreedte (zie óok app. III) Voor eensmalle plaat met een kerf2a op de halve breed-te gelden de hiervoorgegeyen formulesniet. Irwin heeft correctiefactoren opgesteld voor dit en andere gevallen.
1.9 tnvloed van de belastingssnelheid
In [4] is een formule gegeven waaruit de vloeigrens voor
hoge belastingssnelheden en lage temperaturen kan
worden berekend.
a (è, 6)
=
normaaI+ 13700 7806h/2 + 560 log è(kg/cm2) O in °Kelvin (20)
e aan de voet van.een scherpe scheur is
e-
(a
(è6)) k;
I 0,025 mm = plastisch gebiedje aan scheurtip. Met deze verhoogde vloeigrens moet de ,,-waarde
voor scheurcorrectie worden berekend.
Een vuistregel [1] voòr de toename van de vloeigrens met de belastingssnelheid is dat een lO-voudige vergro-ting van de snelheid ongeveer 40 N/mm2 verhoging van de vloeigrens levert.
Als iø óngeveer de verhouding is tussen normaal sta-tisch en schokbelasten, dan geldt dat de vloeigrens bij schokbelasting ongeveer 200 N/mm2 hoger is dan bij statische belastingen. Vandaar dat bij zeer sterke staal-soorten de verschillen in gedrag bij hoge en lage
belas-tingssñelhéden veel minder uitgesproken zijn dan bij vloeistaal.
1.10 C.Ó.D..beproeving
In Fig. 9a en appendix II isaangegeven dat bu plastische zones groter dan '/2a, met het K-begrip niet meer kan worden gewerkt.
Wat we dan wèl kunnen doen is een probleem dat
vobral door Wells is opgelost. Allereerst moeten weons afvragenwat ofwe nu eigenlijk van matérialen met een duidelijk vloeigedrag dielien te eisen. Hiertoe moeten we bedenken datt.p.v. scheurendesterkievan het mate-riaal er eigeñlijk weinig toe doet, maar dat het matemate-riaal
daar moet kunnenvervor?nen. Zolang het kàn
vervor-men, scheurt het niet.
Wells introduceerde het begrip Crack Opening Dis-placement (C.O.D.), [3]. Dit is niets anders dan de hoe-veelheid (in mm's) ,,open staan" van een scheur aan de
tip. Het merkwaardige en plezierige is namelijk dat
scheuren zeifs vermoeiingsscheuren van extreme scherpte-duidelijk zichtbaaropen kunnen staan. Men
heefter weleensmoeite mee in te zien hoe dat kan. Im-mers hoe kan een stukje materiaal van misschien 1/100 of-1/1000 mm lang, tot een stukje .van enkele tienden. van mm's en zelfs enkele mm's uitrekken? .(Fig. 17).
Oorspronkel ijke scheur
Fig. 17.
bijv.
.2mm
OO1mm
Eigenlijk gebeurt dat ook niet; het is meereen ombui-gen van de scheurtip in de zin van Fig. 18. Men kan dan strijden over waar men precies de C.O.D. zou moeten meten In de praktijk valt dit erg mee. In veel gevallen meet men niet aan de kerftip, maar op een bepaalde af-stand van die tip en rekent die waarde orn naar de
werke-like C.O.D. Voor het geval van een centrale scheur in
een lange brede plaat wordt dit geïllustreerd in Fig. 19.
Zolang er alleen elastische vervormingen optreden,
geldt dat de scheuropening:
öxECnJa2 x2
(21)a = halve scheurlengte
a= nominale spanning
Aan de tip (x= a) is de scheuropening derhalve nul.
Zodra zich aan de tip een plastische zone ontwikkelt, gaat de scheür ook daar openstaan, d.w.z. ontstaat er een
C.O.D.
Plastioche Zone
Stukje avan de kertwand wordt
vervormd tot b"
-Fig. 18.
VOOR EENSCHEUR ZONDER PLASTISCHE ZONE GELDT:8, VÇi (2)
EEN SCHEUR MET EEN PLASTISCHE ZONE HEEFT EEN SCHUNBARE LENOTE: a a+ry
(1)WORDI DAN: .:vfa+ry2_x2 (22) VOOR xO IS ôòj
HIERUIT VOLGI: ry E.(m a (23) WAARMEDE DE PLASTISCHE
ZONE KAN WORDEN BEREKEND ALS rn IS GEMETEN.
DOOR IN (2) xa IN TE VULLEN
tipCtO.D.
j: / r2
+ 2ar (21.) (VERBAND tjpry)(VERBAND C.T.O.D-m)
Fig. 19. Verband tussen ô,,,, ô,(=C.T.O.D.) en ry (=straal
van plastische zone).
Eerder is opgemerkt dat de aldus ,,stomp" geworden scheur equivalent gedacht kan worden aan een virtuele ,,elastische" scheur met scherpe tip ter lengte 2(a + rk); r
is de straal van de plastische zone
Het verband tussen C.O.D. en de scheuropening ô,.
t.p.v ons meetinstrument is dan eenvoudig algebraIsch af te leiden. In Fig. 19 is dit voor CO.D. en de scheuro-pening op de halve scheurlengte (0m) gedaan (formule 25).
Men kan tegen deze werkwijze inbrengen dat zu bu
grote plastische zones zeer onnauwkeurig is. Dat is niet
terecht. Hoe groter de C.OD., hoe kleiner het verschil
tussen C.O.D. en 0m wordt (Fig. 20).
De correctie van °m naar C.O.D. is dan zo klein, dat een flinke lout in die correctie de C.O.D.-nauwkeurig-heid maar weinig schaadt. Er zijn overigens andere en betere manieren omde C.O.D.'s uit een meting op enige afstand van de tip te corrigeren, (Dugdale, Mushkelish-vili e.a., zie Fig. 13).
Vooral bu buigproeven - die tegenwoordig meestal
voor C.O.D.-bepalingen worden gebruikt - kunnen de correcties van belang zijn.
Voordat hierover iets meer Wordt gezegd, is de vraag
gewettigd, welke kritische waarden aan de C.O.D.'s
moeten Worden toegekend. Met andere woorden
hoe-veel C.O.D. moet men minimaal eisen orn een
mate-riaal, (bijv. een las of overgangszone) te kunnen
accep-teren. Al eerder is behandeld dat dit ¡s af te leiden uit
een criterium dat door Irwin en Wells jaren geleden is voorgesteld: een materiaal is acceptabel wanneer zieh
tijdens beproeving aan de scheurtip een plastische
zone(s) kan ontwikkelen, die minstens tweemaal zo
groot is als de plaatdikte, dus s> 2tofwel r> t(zie 1.5 en Fig. 16a).
Wanneer de plastische zone klein is (<2t) bevindt
het materiaal aan de scheurtip zieh min of meer in een
Bij grotere plastische zones is de spanningstoestand biaxiaal (vlakspanning). Eenvoudig gezegd, het mate-riaal kan dan, wanneer het rekt, vrij in de dikterichting krimpen en daardoor veel gemakkelijker en méér rek-ken (zonder te scheûren) dan wanneer die krimp in de dikterichting niet mogelijk is.
Met behuip van formule (24)uit Fig. 19 is nu de
Irwin-Wells-eis r> t naar een C.O.D.0 orn te werken
+2a.,,
(2)
CO.O.tip
)
Fig. 20. Klein versehil tussen C.O.D.1 (= C.T.O.D.) en ô,,,
_bijgrote Ç.O.D.,1,.
Substitueer ,= t,
-) C.O.D.0= t2+ 2at (26)
Voor schepen, opslagtanks e.d. kan een scheur met een lengte gelijk aan tweemaal de plaatdikte (a = t) als maxi-maal toelaatbaar beschouwd worden i.v.m. lekkage.
- C.O.D.0 =
It + 2t
(27)1.p.v. u ¡s hier a, geschreven, omdat voor niet te dikke platen en niet te sterke staalsoorten de nominale
span-fingen de vloeigrens in het algerneen zullen bereiken
kunnen.
(27) komt goed overeen met de betrekking die door Wells is afgeleid (28) voor gevallen dat de spanningen aanzienlijk làger zijn dan de vloeigrens. (Bu zeer grote
scheuren en/of staalsoorten van hogere sterkte zijn
breukspanningen lagerdan de vloeigrens mogelijk)
- C.O.D.0 2ui (Wells) (28)
De laatste formule is onafliankelijk van de scheurgroot-. te. Dit is plezierig want dit maakt het mogelijk voor alle, scheurtypen één kritische C.O.D. te hanteren.
Uit het eerder besprokene zal echter duidelijk zijn, dat in gevalien dat de nominale spanningen de vloei-grens dicht naderen, de C.O.D.0 wèl afliankelijk is van de
scheurlengte, (zie (26)).
De afhankelijkheid is gelukkig niet al te sterk, en
neemt af naarmate de plaatdikte toeneernt.
Voor de grote scheepsbouw kan een dikte van 25mm wel als representatiefgezien worden. De invloedvan de
plaatdikte verdwijnt hiermede. Als tevens voor de
vloei-grens die van St. 52 aangehouden wordt (cr= 350
N/mm2) leidt (27) tot:
E
0,29 mm
en (28)2ira t
E
0,26 mm
Op grond hiervan zou men een C.O.D.van 0,3mm kun-nen hanteren. Meestal wordt 0,2 mm voldoende geacht
voor niet-spanningsvrij-gemaakte constructies De
af-hankelijkheid vanC.O.D. van deplaatdikte, als voorge-steld door Irwin en Wells isminder terecht dan het mis-schien wel lijkt. Uiteindelijk gaat het erom dat het mate-riaal aañ de tip van een kerfeen bepaalde hoeveelheid vervorming kanondergaan. Ofdat materiaal zieh daarbij in een toestand van viakke rek of vlakke spanning be-vindt, is an minder belang. (Mits het materiaal be-proefd wordt in de dikte die het ok in de constructie krijgt!).
De betrekking (28) leidt ertoe dat naarmate een plaat dikker is, de vereiste C.O.D. groter wordt. Immers voor 25 mm gaf (28): 0,26 mm. Voor 50 mm wordt dat 0,52 mm! Dit betekent dat een dikwandige constructie meer zou moeten kunnen vervormen dan een dunwandige!
Daar is in het geheel geen reden toe. C,O.D.'s van
slechts 0,2 mm zijn in niet-spanningsarm gegloeide las-sen van offshore constructies al moeilijk te halen in ge-val van plaatdikten boyen de 60 mm.
C. O.D. -beproevingsprocedure
De min of meer gevestigde C.O.D.-beproevingsmetho-de is die waarbij proefstukken voorzien van eeri scherpe kerf statisch worden gebogen bij de vereiste tempera-tuur. Men registreert de C.O.D. intermitterend of
con-tinu, affiankelijk van de beschikbare meetapparatuur
(Fig. 9 en 0).
I
In het Laboratorium voor Scheepsconstructies wordt
in plaats van een meetklokje de veel handiger
tapse-pen-kiok gebruikt (Fig. 21).
Sinds kort is er een British Standard waarin proefstuk-vormen, proefprocedures en verwerking van de proef-resultaten zijn vastgelegd 110].
In Fig. 22 is de meest geschikte van de in de Standard
aanbevolen proefstukvormen te zien. Overigens is dit
type zeker niet ideaal zoals elders zal worden verklaard. Zoals uit de figuur blijkt moet de staafvoorzien worden van een vermoeiingsscheur. De daartoe benodigde be-lasting wordt in de Standard op een nogal ingewikkelde manier aangegeven. Voor het getekende proefstuk komt
het eenvoudig hierop neer dat de buigspanning in de kerfdoorsnede nèt onder de vloeigrens moet blijven (van het materiaal daar ter plaatse); dus:
M WnettoX ci= 1/6B('/22U, '/6B3C
De auteur vindt dit aan de hoge kant, omdat het tot een zekere afronding van de vermoeiingsscheur kan leiden. Wat zijn nu de bezwaren tegen dit proefstuktype?
De kerfdiepte is groter naarmate de plaatdikte groter is. Men zou dit kunnen verdedigen door te zeggen dat hoe dikker een plaat (las) is, des te groter de kans dat fouten van een bepaalde grootte niet worden gevon-den bu het N.D.-onderzoek. Maar dan doet men te-kort aan het wezen van de C.O.D.-proef. De bedoe-ling is immers dat de gevonden C.O.D.-waarde ge-bruikt wordt voor het berekenen van kritische
defect-lengten in constructies onder bedrijfsomstandig-heden. Voor dikwandige constructies zou men dan
een zwaardere eis kunnen stellen dan voor dunwan-dige, buy, door grotere kritische defectlengten te kie-zen, of relatieflagere bedrijfsbelastingen toe te staan,
of een kortere levensduur te aanvaarden.
Hoe dieper een kerf is ten opzichte van de breedte W in een bu/gproefstuk, des te moeilijker kan het mate-riaal aan de kerftip vervormen. Dit komt doordat de tip van een diepe kerf dichter ugt bij het materiaal dat op druk wordt belast, dan de tip van een ondiepe kerf
(Fig. 23: S1 <S2). Het op druk belaste materiaal is
dikker geworden dan oorspronkelijk en za! daardoor de neiging tot dunner worden van het gerekte mate-riaal aan de kerftip tegenwerken. Hoe kleiner de af-stand Sis, des te groter is de tegenwerking. In dat ge-val spreekt men van sterke
dwarscontractieverhinde-Fig. 21. De C.O.D.-meting. Fig. 22. Standaard C.O.D.-proefstuk.
W=2B
Fig. 23a.
Fig. 23b.
ring. Dit geeft aanleiding tot een extreem triaxiale trekspanningstoestand aan de tip met bijbehorende
grote vermindering van de rek (dus van de taaiheid). Het zal duidelijk zijn dat bij trek- in plaats van
buig-:belastingen de dwarscontractieverhindering veel
minder'sterk is en dat Fig. 23b de werkelijkheid dan beter weerspiegelt.
c. Een probleem bij C.O.D.-proeven is, dat de C.O.D.41
(C.T.O.D.) rnoeilijk direct kan worden gemeten.
Men meet op enige afstand van de tip en rekent die waarde orn. Oorspronkelijk gebeurdedit met behuip
van de veronderstelling dat de kerfwanden tijdens
belasten draaien orn een punt dat op1/3van de kortste
afstand tussen kerftip en belaste wand ugt (Fig. 24). De auteur heeft dit vaak verdedigd met het argument dat als iedereen het op die manier - als het ware
ge-standaardiseerd - doet, niemand door de fout erin
wordt benadeeld. De voorwaarde hierbij is Wel, dat òndiepe kerven worden toegepast. Dit wordt toege-licht in Fig. 25. Als gemeten wordt aan het oppervlak (wat meestal hetgeval is, maar best kan worden
ver-.rneden,.zieEig..21)geeftbijeendiepekerfeenkleine fout in de ligging van R een grote fout in ô. Bij een
on-diepe kerf als in Fig. 25b is ô minder gevoelig voor fouten in de ligging vanrR.
Tegenwoordig werkt men in de offshore-wereld met dermate lage kritische C.O.D.-waarderi dat een
hoge-Fig. 24. Verouderde methode van omrekenen van ôgLfl
Fig. 25a.
Fig. 25b.
re nauwkeurigheid bij het omrekenen van de gerne-ten ôrand naar ô gewenst is. Voor C.O.D.-waarden
kleiner dan 0,2 mm is r=1/5
een betere benadering
dan r= 1/3
In de British Standard [10] wordt de plaats van R op
een theoretisch juiste maar wel wat omsiachtige
manier berekend. Er wordt onderscheid gemaakt
tus-sen de plaats van R in het zuiver elastischegeval en in
de volledig plastische toestand. De werkelijke situa-tie ligt hier meestal tussenin en voigt uit het geregis-treerde verloop van de C.O.D. met de belasting. Een
methode, die voor staten van matige sterkte even
nauwkeurig is, maar wet veel eenvoudiger, is die van
Hollstein, Blavel en Ulrich
[11].In plaats van
rJW a
1/3geven Zu r/W a = 0,481.
Figuur 26 toont resultaten van proeven in het Lab. voor Scheepsconstructies met staven voorzién van ondiepe kerven [12].
De C.O.D.4-waarden (ô) zijn berekend uit
gege-yens van metingen op twee plaatsen vanafde kerftip,
door rechtlijnige etrapolatie naar de tip.
0.5 0.4 0.3 . 0.1
/ .
s/
/
/
vg Vg HOLL STEINr 0.4B h3TI. 1Wa) BLAVEL ULRICH . -s -6etaste proefthkken 0.30 0.40
Fig. 26. Experimenteet gevonden r/-W-- a waarden vergele-ken met voorgestèlde benaderingen [12]. (De grote spreiding is te wijten aan afwijkingen van het gewen-ste scheurfront).
010 0.20 0.50
d. Een volgend probleem bij C.O.D.-proeven komt
voor bij gelaste proefstukken die niet spanningsarm
gegloeid zijn. Men kan zieh hierbij hetbest een
X-naad voorstellen waarvan de lagen afwisselend aan de ene en de ander kant gelegd zijn. Op deze wijze ontstaan residuele trekspanningen aan de buitenzij-den van de las en drukspanningen in het hart van de naad. Wanneereen aldus van een dwarslas voorzien C.0.DproefStuk met kerf in de las vermoeidwordt, ontstaat een vermoeiingsscheur die aan de plaatop-perviakken veel dieper is dan in het hart. Dit zou een te gunstig C.0.D-resultaat kunnen geven Tevens is de uit de metingen berekende C.0.D.11-waarde on-betrouwbaar. De British Standard geeft de maximale onregelmatigheid van het scheurfront op. 0m daar-binnen te blijven is het meestal nodig de :lasspannin gen uit het proefstuk te verwijderen.
De bekendste methode hiervoor is het in de
dikte-richting van het proefstuk pletten van het materiaal
in de omgeving van de kerf. Een diktereductie van 1% is voldoende. Het kan geschieden vóórdat de kerf
wordt aangebracht, maar meestal gebeurt het erna. Een bezwaar van deze werkwijze is dat de vervor-ming.het rnateriaal doet verstevigen en/of veroude-ren, waardoor de kerftaaiheid vermindert. In Fig. 27 wordt getoond welk effect het pletten had op
Elec-troslak-gelaste platen van 50 mm dikte. (Dit soort las- e.
thickness: 15mm
(3mm fatigue crack Q.5 ' 10mm sawcút
0,4
360
ELectrostag consumabLe nozzLe weld Length o& tds = 500mm C.O.0. 065x (ctipgauge value) (verified by additional measurements)
s
not pri-corn pres-sed 0,6 0,3 0,2 o, l60 -12° -8° -4° Location of notches O O O A £t
5 5
knotch tips reverse to weld direction 5P./ notch tips ¡n weld direction
4>
8/
i.
f
c7360 N/mm sen heeft meestal geen pletbehandeling nodig. Daar-door konden de resultaten van wel- en niet-behandel-de proefstukken worniet-behandel-den vergeleken). De invloed is
niet groot ca. is oc in overgangstemperatuur
-maar kan toch van belang zijn voor offshore construe-ties
Bij X- en V-lassen loopt men de kans dat het pletten vooral vervormingen veroorzaakt t.p.v. het hart van de X of de voet van de V. De achtergrond is dat
las-metaal dikwijls harder is en een hogere vloeigrens
heeft dan het omringende plaatmateriaal. En het Lab. voor Scheepsconstructies is daarom gekeken of door middel van voorbuigen van de gekerfde staaf, waar-door de kerfenigszinsopen òf dicht komt te staan, de lasspanningen ook verwijderd kunnen worden.
Openbuigen heeft als nadeel dat de
vermoeiings-sterkte drastisch verbeterd wordt. Het
vóórver-moeien kost daardoor veel tijd. Tegenbuigen geeft juist een verkorting van de voorvermoeitijd. Een tweede voordeel is, dat de staaf niet eerst naar een
aparte pletbank hoeft. Pletten, vermoeien en
C.O.D.-proef kunnen op één machine geschieden.
Overigens is bij het onderzoek gebleken dat de kerf-taaiheid door tegenbuigen ongeveer evenveel achter-uitgaat als door pletten. Dit was tegen de verwach-ting in.
Bij C.O.D.-proeven op lassen treedt veel spreiding
Fig. 27. Effecl of 1%side-compression and influence of weld direction on critical C.O.D.
not pre'cómpessed -/prcompressed
. 10
Test temperature (°c) o o o o o o o o +4 +8 +12 +16 +20 +24 +28 +32 Sequence of treatmentALL specimens heated to 625 oc (cooLed in quiet air).
Pre'compression of 6 specimens, (5 specimens not pre'compressed). Att specimens notched and fatigue-loaded up to 3mm crackLength.
(F'min./Pmax. = et section =0/+220N/mm2 ). COD.- testing. Gase metaL WeLd metal C 0.19 0,16 Mn. 1,35 1,24 Si. 0,34 0,46 0,006 0,012 S 0,019 0,0 22 Nb. 0,024 0,011
drectiò of wetdin direction of welding
average of S and 6 prcompressed 2