deel 2
S
KORTE INHOUD
Literatuur
Inleiding
Omschrijving van stuur- en manoeuvreereigenschappen Standaard stuurproeven
De bewegingsvergelijking van het schip in een horizontaal viak Toepassingen van de bewegingsvergelijkingen
1.
Niet-lineaire bewegingsverge1ijkingenEnkele resultaten van systematisch modelonderzoek Het sturen van schepen
Het stoppen van schepen
De invloed van beperkingen van het vaarwater Scheepsroeren
INHOUD
pag. nr. Lit,eratuur
Inleiding
Omschrijving van stuur- en manoeuvreereigenschappen Standaard stuurproeven )4.1. De draaicirkelproef
.2.
De spiraalproef .2.1. De ?Ipull_out!I proef .2.2. De weave manoeuvre)43.
De zig-zagproefStatische gegevens van standaardstuurproeven
De bewegingsvergelijking van het schip in een horizontaal viak
5.1.
De vergeliking
van Euler5.2.
De krachten en momenten5.3.
De bewegingsvergelijkingen5.3.1.
De dimensieloze bewegingsvergelijkingen Toepassingen van de bewegingsvergelijkingen6.1.
De rechte-lin-stabiliteit6.1.1.
Fysische hetekenis van het stabiliteitskriterium6.1.2.
Experimentele methoden cm het staliliteitskriterium toe te passen6.2.
Berekening van de baan van een schip na een kleine storing6.3.
De statjonajre toestand op een draaicirkel6J.
De vergelijkingen van Nomoto6i.i.
Toepassingen van de vergelijkingen van Nomoto6..i.i. De draaicirkel
6..1.2. Stuurgedrag bij roergeven
6..1.3. Definitie doorzwaaihoek- en stuttijd volgens Nomoto
Experimentele IDepaling van K en T
1.
Niet-lineaire bewegingsvergelijkingen 1.1. Niet-lineair model volgens JThkowitz1.2.
Niet-lineair model van Nomoto8.
Enkele resultaten van systematisch modelonderzoek6.i
6.11
6.12
6.13
6.13
6.1k
6.18
6.19
1.1
1.1
2.1
3.1
4.1 4.1 )4.8.10
5.1
5.1
5.2
5.3
5.6
6.1
6.1
6.5
6.5
Het sturen van schepen 9.1. Inleiding
9.2. De vergelijking van het gestuurde schip
9.3.
Blokdiagram van het gestuurde schip9J.
Kriteria voor de optimalisatie van het stuurgedrag inzeegang
Het stoppen van schepen
De invloed van heperkingen van het vaarwater Scheepsroeren
12.1. Roertypen
12.2. Het roeropperviak
12.3. Profieleigenschappen 12.. De vorm van het roer
12.5. IBalansroeren
12.6. ?weedelige roeren of roeren met vaste leidkop 12.7. Samenwerking schip-. en roer
12.8. Berekening van roerkracht en roermoment
pag. nr.
9.1
9.1
9J
9.9
9.11 10.1 11.1 12.1 12.1 12.5 12.8 12.19 12.20 12.20 12.20 12.23a
1. LITERATLJUR
Principles of Naval Architecture
Uitgave : Society of Naval Architects
and Marine Engineers
Davidson and Schiff
Turning and course keeping qualities SNAME
1946
Norrbin, N.H.
A study of course keeping and manoeuvring performance Publikatie Sleeptank G$teborg.
2. INLEIDING
Aan de stuur- en manoeuvreereigenschappen
van koopvaardijschepen worden in
het algemeen geen specifieke eisen in getalvorm gesteld, die gebruikt
zouden
kunnen worden bij het scheepsontwerp. Deze situatie is
van oudsher bestendigd
door de langzame ontwikkeling
van de scheepsbouwkunde, een yak dat nog steeds
in vele opzichten een empirisch karakter draagt.
Enige aandacht voor een meer analytische aanpak van het sturen ontstond omstreeks 1920, toen enkelplaat roer plaats ging maken voor stroomlijn-vormige roeren. Men steunde daarbi op onderzoekingen aan vleugelprofielen die voor de vliegtuigbouwkunde worden verricht. Een
meer systematisch onder-.
zoek heeft pas na 194O plaats gevonden. De geschiedenis van het analytisch
onderzoek van de bestuurbaarheid van
schepen gaat terug tot Euler (1719, Scientia Navalis, Academy of Sciences, St. Petersburg). Twee eeuwen later publiceerden Davidson
en Schiff een artikel
waarin het onderwerp op een moderne "ingenleurs manier" werd behandeld. (Davidson en Schiff, Turning and course-keeping qualities SNAME 19246).
In
1960
werd in Washington het eerste Symposium"On Ship Manoeuvrability"
gehouden, waar ondermeer Norrbin
een uitstekend overzicht gaf over de
weten-schappelijke stand van zaken (Norrbin : A study of course keeping and manoeuvring performance).
De toenemende grootte van tankschepen en bulkcarriers heeft
ten aanzien van
de stuur- en manoeuvreer eigenschappen
een situatie doen ontstaan waarbij
extraplolatie van eerder vergaarde empirische kennis niet steeds
tot
gunstige resultaten leidt. Het is gebleken dat de stuur- en
manoeuvreereigen-schappen van zeer grote en volle schepen soms te wensen overlaat. In het geval van de nieuwe
onderzeeers met kernvoortstuwing had men 66k te
maken met onvoldoende mogelijkheden
om uit bestaande kennis te extrapoleren,
omdat de snelheid ten opzichte van de bestaande typen tweemaal
zo groot werd. Dit heeft geleid tot een diepgaande analytische studie
van de stuureigen-schappen van dit soort schepen.
Nieuwe experimentele
onderzoekingsrnethoden, gebruik makend van
oscillator-techniek, werden toegepast om de stuureigenschappen in detail te voorspellen.
In het Engels wordt de oscillatortechniek de P(lanar)
M(otion) M(echanisme)
techniek genoemd. De
resultaten van deze ontwikkeling
zijn zeer gunstig.
Zelfs
is men in staat
stuur-simulatoren te construeren,
waarbij het gedrag
van de
onderzeeboot realistisch wordt
nagebootst met behuip
van een mathematisch
model
van de stuur- en manoeuvreer
eigenschappen en gebruik
makend van analoge,
digi-tale of,zeer vaak,hybride
rekenmachines. Dergelijk onderzoek is ook in
het
Laboratorium uitgevoerd
en met name bleek dat de optimalisatie van
een stuur-.
automaat op deze wi5ze
sneller was uit te
voeren, dan op het werkelijke
schip.
In tegenstelling tot de situatie bij
koopvaardi1j_schepen heeft men voor
onder-zeeboten stringente eisen
voor de bestuurbaarheid kunnen formuleren. Het
ont-werp moet aan deze eisen voiLdoen,
waartoe theoretisch
en experimenteel
onder-zoek wordt uitgevoerd.
Merkwaardig is dat men kon aansluiten
aan soortgelijke
werk dat indertijd
voor luchtschepen is uitgevoerd.
Voor koopvaardij-schepen
wordt thans, voor trainingsdoeleinden,stuursimulatie
toegepast. De eisen die
men aan de bestuurbaarheid
van koopvaardij schepen
stelt
zijn echter
vaag en zijn afhankelijk
van het scheepstype en de scheepsgrootte.
Een vrachtschip zaiL
een groot gedeelte van de
vaartid een
zo recht mogeli5ke
baan varen. Het is gewenst dat die rechte baan
gerealiseerd wordt
zonder een
overmatig gebruik
van het roer. Verder wordt
een redelijke manoeuvreerbaarheid
verwacht
:dit stelt eisen
aan de minimum draaicirkeldiameter
en aan de responsie
snelLheid op het
geven van een roeruitsiLag. Bi
een havensleepboot zal de
nadruk liggen op
een goede manoeuvreerlaarheid
:
een goede responsie o
roer-uitslag dus goede
wendbaarheid. Het
roer is in vrijwel alle
gevallen een
rela-tief eenvoudig
en goedkoop stuurorgaan
gebleken. Dat is welLlicht de reden dat
er weinig principile
veranderingenin de loop der jaren aan het
roer te
bespeuren zijn. Er zijn
diverse opstellIngen
van roeren
ten opzichte van de
schroeven mogelijk, zoals
roer -
n schroef
roer - twee schroeven
twee roeren
-
n schroef
twee roeren - twee schroeven
Er zijn meer mogelijkheden om te sturen.
Een aantal daarvan is
hieronder genoemd. (zie
Figuur 2.1. en 2.2.).
a. De kantelbiad propeller , waarbij de richting van de stuwkracht in
het
hori-zontale viak over 3o0 gevarleerd kan worden. Bij
toepassing van twee van
dergelijke eenheden (in v66r- en achterschip)
kan het schip zonder
hoekver-draaiing een zuivere dwarsscheepse translatie uitvoeren.
Toepassingen
:Rijnexcursie-schepen,
havensleepboten.
O
Stop,
with revolving propeller
Ahead to portside
Foil pred &iead to oritide
Kitchen rudder 1) ft Ahead Astern to starboard Voith-Schneider propeller Figuur 2.1
De Rooi, Ir. G., "Practical
ShipiDuilding, Part A",
1953,
blz. 211 en 2122.3
Astern Swirri a starboard heri t?cpped toil speed astern
2J
crin-e
tr k2
.4 ver3td'boJe // teidkkppen Içectro-
IL_CL_I1
-
= h'*i .J. _,- -
--Lt1JJ I
-- t j notor__)
-,-Schattée Turbo-roer in Voorpiek of(en)
Aktiv-roer in Achterpiek (Hansa 1952, blz. 679)
(Schip en Werf 1951, blz. 504)
Figuur 2.2
Voortstuwingseenheden met draaibare schroef
De schro"ef wordt aangedreven door een haakse overbrenging en is draaibaar om een
verticale as. Ook hier wordt variatie van de stuwkrachtrichting gebruikt om te
sturen.
Toepassingen : buitenboord motoren, Schottel
propellers.
Ret kitchen-roer is een soort straalbuis die achter het
roer is opgesteld.
Deze constructie bestaat uit twee komvormige schalen die om een verticale as kunnen draaien. Beinvloeding
van de richting van de stuwkracht is hierdoor
mogelijk. Zelfs is achteruit varen uit te voeren. Toepassing : reddingsloepen.
Draaibare straalbuis. De straalbuis om de schroef is draaibaar om een verti-cale as. Ret roer is geheel
vervangen door de straalbuis of is daarin als een vast element opgenomen.
Toepassing : sleepboten.
Raderen : raderschepen met BB
en SIB raderen zijn zeer goed manoeuvreerbaar. In sommige gevallen zijn zij bij Rijn-excursie schepen
vervangen door
kantel-blad propellers. De Engelse Admiraliteit gebruikt een haven_radersleepboot in
S
Boegrapellers, worden toegepast om de manoeuvreerbaarheid
van grate schepen
bij zeer lage snelheid te vergroten.
De boegpropeller is ondergebracht in een
dwarsscheepse tunnel in het voorschip teneinde
dwarsscheepse krachten op het
voorschip te kunnen uitoefenen.
Roerpropeller. In het roer wordt een elektrische voortstuwingseenheid
met
kleine schroef (eventueel met straalbuis)
aangebracht am bij kleine sneiheden
een stuwkracht in de richting van de raeruitslag te kunnen geven. k. Straalvaartstuwing met een draaibare stuwstraalbuis.
Hierbij kan bij kleine schepen, het raer vervallen. Oak kan men bij
een vaste
apstelling van de straalhuis
een klein raertje in de stuwstraal plaatsen am za
een dwarsscheepse reactie ap het achterschip magelijk te maken.
Deze apsarnming is niet valledig dach dient alleen am enkele vaarbeelden te
geven van andere magelijkheden am te sturen dan het gebruikelijke raer. In het valgende zullen wi ans beperken tat de hehandeling
van het sturen en
manaeuvreren in het algemeen, waarbi als stuurargaan het raer bespraken zal warden. De behandelde thearie is echter algemeen geldig.
De behandeling van het anderwerp blijft
beperkt (in haafdzaak) tat appervlakte
s chepen.
Het thearetisch en experimenteel anderzaek zal het inzicht in het
stuurprableem
verdiepen. Het is echter niet te verwachten dat kwaliteitskriteria
alln ap
deze wijze apgesteld kunnen warden uiteraard zullen de eisen die de praktijkstelt een vaarname ral spelen, zadat het verzamelen van empiriscI'gegevens zin-val is.
De stuur- en manaeuvreereigenschappen
van een schip kunnen in eerste instantie
geanalyseerd warden met behulp van een aantal klassieke praeven
de
draai-cirkelpraef, de spiraalpraef
en de zig-zagpraef.In de laatste jaren zijn deze
ware graatte praeven nag uitgebreid met een pull-out praef en de weave ma-naeuvre, indien de eigenschappen van het schip daartae aanleiding geven.
Deze praeven zuflen in het kart amschreven warden am daarna aver te gaan ap een thearetische behandeling van het sturen.
De thearie maakt een zinvalle analyse van de ware graatte
praeven magelijk.
Opgemerkt wardt dat de thearetische behandeling van het sturen gesplitst kan worden in een deel dat betrekking heeft op de hydrodymamische eigenschappen van
het schip, en een deel waarbij de bestuurder (roerganger, stuurautomaat)
een
rol speelt.
Bij het stuurprobleem in zijn voile omvang spelen daardoor regel-technisehe kwesties een voorname rol met als belangrik onderdeel d.e z.g. mens-machine
relaties.
3. OMSCHRIJVING VAN STU1JR- EN MANOEUVREEREIGENSCHAPPEN
Men kan kwalitatief de volgende omschrijving geven van de eisen waaraan
een
gestuurd schip moet voldoen.
Ret schip moe-b richtingsstabiel zijn;
dat wil zeggen het schip dient het
vermogen te hebben in een gegeven richting (koers) te kunnen blijven
varen.
De drifbhoek, dat is de hoek tussen de raaklijn aan de baan van het ge-wichtszwaartepunt en heb langsscheepssymetrie
viak, mag tijdens het varen
van een bepaalde koers geen grote variaties
vertonen. De roerhoeken die
nodig zijn om de gevolgen van uitwendige storingen (wind, golven)
te Corn-penseren moeten niet te groot zijn.
Koersveranderingen moeten snel tot stand gebracht kunnen worden met
een
kleine doorzwaai (overshoot). Ook de doorzwaai ten opzichte van een ge-wenste baan (width of path overshoot) moet binnen redelijke grenzen blijven. Het schip moet in staat zin een draairnanoeuvre uit te voeren met
een niet
te grote taktische diameter, advance en transfer. De definitie van deze
grootheden volgt later.
Het schip moet tidens het versnellen en vertragen van de
wegingen goed
bestuurbaar blijven en een aanvaardbare stopweg hebben.
Ret moe-b zonder sleepboothulp in
staat zijn te manoeuvreren bij lage snel-heden.
De te stellen normen zullen
sterk afhankelLijk zijn van de scheepsgrootte,
bij voorbeeld de tijd die nodig is voor 200 koersverandering is voor een 250000 tons tanker veel grober dan voor een havensleepboot.
Bij de analyse van het sturen speelt het begrip dynamische stabiliteit van
het evenwicht een grote rol.
Een schip is dynamisch stabiel
op een rechte of cirkelvormige baan, als na een
kleine verstoring van het dynamisch evenwicht spoedig een zelfde beweging her-vat wordt langs een jets andere baan, zonder dat correcties met he-b
roer zijn uitgevoerd. Men spreekt in dit geval van de zogenaamde'Tixed controls
stability'.'
Als he-b schip dynamisch stabiel is als he-b een recht baan vaart met vastge-zet roer, dan spreekt men van rechtelijn stabiliteit (straight line stability),
of van natuurlijke stabiliteit.
Een schip dat deze eigenschap niet heeft
(biv.
sommige grote tankers en bulkcarriers) heeft wel
een dynmnisch evenwicht op een
gekromde baan als gevoig van niet lineariteiten in
de hydrodynamische krachten.
Een schip dat geen rechte_lijn
stabiliteit bezit kan toch door een roerganger of
door een stuurautomaat richtingsstabiel
gemaakt worden.
Een gestuurd schip in zeegang is richtingsstabiel
als door middel van het roer
herhaalde verstoringen van het dynamisch evenwicht
gecompenseerd kunnen worden,
zodanig dat een voorgeschreven koers met
slechts kleine gier- en verzet
oscil-laties gevold kan worden. In een kalme
zee moeten oscillaties ten evol e van
een verstoring na verloop van tijd uitdempen.
Tenslotte kan men nog de baanstabiliteit (path stability)
onderscheiden. Er geldt
dan dezelfde definitie als voor de richtingsstabiliteit
als men het woord koers
door baan vervangt. Voor het volgen van
een voorgeschreven baan is een kompas
on-voldoende. Men moet in dat geval beschikken
over positie informatie. Deze kan
verkregen worden door
traagheidsnavigatiesystemen, navigatieboeien, HIFIXplaats-bepalingssystemen.
De drie definities zijn in Figuur 3.1. sarnengevat.
De manoeuvreerbaarheid
wordt bepaald door de draaicapaciteit (turning ability)
en de wendbaarheid.
De draaicapaciteit wordt gekarakteriseerd door de draaicirkeldiameter
als functie
van de roerhoek en de scheepssnelheid.
De wendbaarheid In
worden gekarakteriseerddoor bijvoorbeeld de ti5d die nodig
is om koersveranderingen
of andere veranderingen in het dynamisch evenwicht
van
het schip tot stand te brengen.
Voorbeeld de tijd die nodig is om 9Q0
koersverandering tot stand te brengen met een bepaalde roeruitsiag.
Koers en drifthoek zijn in Figuur 3.2.
verduidelijkt.
I
Rechte
lijn
stabitititeit
(roer vostgezet
a. stabiet
to ring
b. onstobiet
b. onstobiet
11 Richtinqs- of hoersstobiNteit
(met roergonger of
stuuruuto moot)
a. stobiet
III Boon
stabiliteit
N
Q. stab let
b. onstabiel
storing
nieuwe boon
Figuur
3.1
%<I-oorspronkel ijke
boon
o0
J
oorspronkeiijke boon
oorspronklijke boon
nieuwe boon (dezetfde
koers)
oorspronketijke
boon
nieuwe boon
oorspronkelijke
ennieuwe
boon volten samen
oorspronketijke
boon
S
3.
refer entie
A
baa n
Figuur
3.2
4 -koershoek,soms
deviatie genoernd
-momentane
richting von de
sneihe idsvector
3 -drifthoek
a
. STANDAARD STUURPROEVEN
4.1. De draaicirkelproef
De draaicirkelproef wordt uitgevoerd
om de draaicapaciteit (turning ability)
van een schip vast te stellen. Daarnaast zijn uit de aanloop tot
de
cirkel-.-vormige baan conclusies te trekken omtrent de wendbaarheid. De proef kan uit-gevoerd worden met schepen
en scheepsmodellen.Ook kan de baan berekend worden
indien de hydrodynamische karakteristieken van het schip bekend zijn. Een schema van de proef is gegeven in Flguur 1.i.
Bij de uitvoering wordt op de aanloopkoers gedurende
voldoend lange tijd
snel-held en toerental konstant gehouden. Het roer krljgt
een bepaalde uitslag
bijvoorbeeld 3Q0 en die wordt instand gehouden tot
dat het verschil met de 0
aanloopkoers tenminste 5O bedraagt, waarna de draaicirkelrroef
besloten
wordt. Het is mogelijk dit moment te kiezen als begin van de "pull out" proef.
De draaiclrkelproef wordt bij enkele sneiheden uitgevoerd met tenminste twee
roeruitsiagen te weten
150
en de maximale roeruitsiag.
De Scheepvaartinspectie
overweegt om deze proef blj gespecificeerde sneiheden verplicht te stellen.
Uit de proef zijn de volgende gegevens te bepalen de draaicirkeldiameter en de tactlsche diameter de advance en transfer
de tid nodig om
resp. 9Q0 en 1800 koersverschil ten opzichte van deaanloop koers te bereiken.
het snelheidsverlies ten opzichte van de aanloopsnelheid.
De gegevens b en c geven een lnzicht in de wendbaarheid.
Oerkingen
De roeruitslag dient bij de stuurmachine afgelezen te worden en niet op een
roerstand aanwijzer op de brug. Het snelheidsverlies op de cirkelvormige baan
wordt voor een groot deel veroorzaakt door een traagheidsterm:
S
4.2
0 C 0 > 0 900 r a ry's fe r TR1/
bmoment van
roergeven
(execute)
tactische
diameter TD
(tactical
diameter)
Uaanloop
(approach
course)
(final diameter)
Figuur 4.1.draoicirkel diameter 2R
pullout
0 0 a) 1/ /
/ /
Figuur .2.
Bepaling van de baan op zee is moge1ijk door het zichten van een boei vanuit twee punten van het schip of het zichten van het schip vanuit twee posities
op
de wal, zie Figuur 4.3.
Figuur .3.
bekende afstand meet plaat sen
I
/In beide gevallen is koersregistratie op dezelfde tidsasis als registratie van
de hoeken a en I nodig als men de drifthoek wenst te bepalen.
De methode met de boei heeft het voordeel dat de invloed van stroom vrij
goed
geëlimineerd wordt. Dat is minder het geval met een baan bepaling door middel van Decca, zie Figuur
stroomrichti ng
moat voor de
stroomstorkte
Figuur
.4.
Bij modeiproeven meet men vanuit de hoeken van de stuurvijver door middel van sonar (NFL) of met behuip van laserstralen (NSF).
Net AEW maakt gebruik van twee lichtpunten op het model die elke seconde
aan-flitsen ; een camera registreert op n plaat de opeenvolgende posities van die lichtpunten, waarmee de baan en de drifthoek vastliggen.
Het meten van de sneiheid van het schip en van de drifthoek blijft vrij
onnauw-keurig.
Net meten van de roeruitsiag dient ter plaatse van de stuurmachine te gebeuren; roerstand indicatoren op de brug zijn zeer onnauwkeurig.
.2. De spiraalproef
Deze proef is door Dieudonn ontworpen om de rechte-lijn stabiliteit te onder-zoeken. Net is daarbij niet mogelijk om de mate van de stabiliteit vast te
stel-len als het dynamisch evenwicht stabiel is. De mate van onstabiliteit, indien aanwezig , is wel enigszins aan te geven.
a
Men bepaalt voor de stationaire toestand het verband tussen de
koershoeksnel-held en de roeruitsiag en wel voorname1ijk bij kleine roeruitsiagen. De
meet-resultaten worden in een fr± diagram uitgezet. Hierbi moet gelet worden op
de tekenafspraak voor de roerhoek, zie Figuur
Figuur L,5.
In Figuur )4.5 is het geval van stabiel dynasnisch evenwicht weergegeven : het schip heeft rechte 1instabi1iteit als geldt
voor O
r
Aan deze voorwaarde wordt niet voldaan door de kromme in Figuur )-.6.
In het gebied van de ?t1us!, als aangegeven in Figuur
.6,
1estaat geen rechte1in stabiliteit. Voor de takken AB en CD geidt w1 dat doch nergens is daar O; het evenwicht is daar wel stabiel, maar slechts op een gekromde baan.
De praktische ultvoering van deze proef is in principe eenvoudig, 66k omdat van de aan boord aanwezige meetapparatuur gebruik gemaakt kan worden (kompas,
roerstand-aanwijzer in de stuurmachine-kamer). Voor grote schepen moet men
rekening houden met de waterdiepte (Noordzee is ondiep voor grote tankers en
snelle containerschepen). Men begint meestal met een roeruitsiag van 250 graden en vermindert deze telkens met 5 graden. In het gebied tot de neutrale roerhoek
moeten de stappen kleiner zi5n. De proef wordt zowel naar bakboord als naar
stuurboord uitgevoerd.
S
Figuur
.6.
Omdat het gebied met kleine roerhoeken bepalend is voor de stabiliteit, heeft een modeiproef een aantal bezwaren.Een stationaire toestand wordt nauwelijks be-reikt en bovendien werkt het roer in een relatief grotere schroefstraal-snelheid. Het is niet onwaarschijnlijk dat daardoor de stabiliteit van het model groter is dan bij het schip.
Door de asyimnetrie van het schip (geometrisch of door de draairichting van de
schroef of schroeven) gaat de kromme
r niet altid door nul bi een schip met een positieve rechte-lijn stabiliteit.
Samenhangend met de draaicirkelproef en de spiraalproef zin door Burcher
voor-gesteld de "pUl1out" en de"weave" manoeuvres. Zi dienen om snel een inzicht
te krijgen in de rechte-lijn stabiliteit.
L.2.1. De "jull-out" proef
De pull-out bestaat steeds uit twee proeven waarbij het roer midscheeps wordt gezet nadat een stationaire toestand op de draaicirkel ierd bereikt
n vanuit een draai naar bakboord en n vanuit een draai naar stuurboord. Als het schip rechte_lijn stabiliteit bezit dan nadert in beide gevallen de
hoeksnelheid tot dezelfde zeer kleine eindwaarde (vaak van nul verschillend in verband met asyimnetrie van het schip).
4(pos)
I
Als het schip onstabiel is Jan is de uiteindelijke hoeksnelheid vanuit BB roer,
verschillend van de uiteindelijke hoeksnelheid vanuit SB roer. Het verschjl is
gelik aan de hoogte van de lus van het verband. Zie Figuur
Figuur 4.1.
De mate van stabiliteit voor schepen met een positieve rechte lijn stabiliteit kan als volgt bepaald worden.
De logarithme van de giersnelheid gedurende de pull out wordt uitgezet op
tijd-basis. De helling van de verkregen kromme is de exponent van de exponentile
afname van de giersnelheid. Hoe meer negatief de exponent des te groter is de stabiliteit zoals we later zullen zien.
)-i.2.2. De weave manoeuvre
Bij de weave manoeuvre wordt het roer afwisselend naar BB en SB gedraaid. Als
3
de roerhoek amplitude groter is dan de breedte van de halve lus bi eenonsta-biel schip dan reageert het schip "normaal" d.w.z. : er ontstaan afwisselend af-wijkingen naar BB en SB ten opzichte van de gemiddelde koers. Als de amplitude van de roeruitsiag kleiner is, dan ontstaat een langzame draaiing van het schip naar n kant. Het schip reageert niet op de afwisselende roeruitsiag. Met be-huip van een aantal roerampiLituden kan de breedte van de lus vastgesteld worden.
In dit verband dient men aandacht te besteden aan de traagheid van het schip. Hierdoor moet bi grote, logge, schepen gewacht worden totdat het schip gaat reageren of gereageerd zou kunnen hebben, met roerwisseling.
)4,3 De zigzagproef
De zigzag proef werd. geintroduceerd door Kempf, en wordt gebruikt om de manoeu-vreerbaarheid van het schip na te gaan.
De meetresultaten geven een inzicht in de mogelijkheid om bij het uitvoeren van manoeuvres het schip binnen bepaalde grenzen te houden en geven een indicatie van de reactiesneiheid op het geven van roeruitslagen.
Praktische uitvoering
Het schip vaart een bepaalde vaste koers, waarna een roeruitsiag van bivoorbeeld
20 graden wordt gegeven. Als de momentane koers 20 graden verschilt met de aan-loopkoers dan wordt het roer zo snel mogelijk een uitslag van 20 graden naar de andere kant gegeven.
De proef wordt voorgezet todat het roer minimaal vijf maal een uitslag is ge-geven.
Bij een enkelschroefsschip moet de eerste roer-uitslag gegeven worden naar de kant die in verband met de asymmetrie de grootste overshoot zal geven.
De proef moe-b bi verschillende aanloop-snelheden uitgevoerd worden. Nomoto
be-veelt aan 00k roeruitsiagen van
5,
10 en 15 graden toe te passen in verband metmogelijk niet lineaii gedrag van het schip. De ITTC 1963 beveelt aan tijdens de
proef de benodigde tijd voor 50 koersverschil bi 50 roeruitsiag te meten. Dit is een maat voor de reactiesneiheid op roergeven.
De ITTC
1969
beveel-b aan 1010, 20°/20° en 20°/10° proeven uit voeren (het eerstste getal is de roeruitsiag).
execute
change of
heading
reach 6stuttijd
do a r z wa a i hoe koverschoot
Figuur.8
Bij het uitvoeren van de zigzag proef blijkt een inschakel verschijnsel op te
treden, zodat de periode van de beweging bijvoorbeeld pas na de tweede cyclus een
konstante waarde aanneemt.
Opgemerkt wordt dat de 'Input" (t) een trapezium vormige gedaante heeft,
ter-wijl de "output", de koers nagenoeg sinus-vormig is het schip reageert dus als een filter dat hoge freqaenties moeilijk doorlaat.
Als de proef slechts tot aan de "reach" wordt uitgevoerd (zie figuur )-.8) dan spreekt men van een "overshoot"proef of stutproef.
Met de zig-zagproef worden de volgende grootheden gemeten
de tijd nodig om een koers verandering die gelijk is aan de roeruitsiag te bereiken (execute of change of heading).
de doorzwaaihoek (overshoot angle)
de stuttid, dat is hettiijdsverloop tot i=O als het roer van een uitslag naar de ene kant, zo snel mogelijk een gelijke uitslag naar de andere kant wordt gegeven.
de reach (zie Figuur )4.8.).
de periode van n volledige cyclus
De baan en de "overshoot" van de baan zijn belangrijke gegevens in verband met de ruimte die nodig is bi het manoeuvreren in nauw vaarwater. De baan is echter moeilijk te meten.
(J
periode
gemiddekie
koers
De zigzagproef kan op modelschaal uitgevoerd
worden. De
overbelasting van de
modelschroef ten opzichte
van het prototype is weer een bezwaar.
Tevens is
het moeilijk
een gemiddelde rechte baan te varen
hetgeen in een conventionele sleeptank in verband met de beperkte
breedte moeilijkheden oplevert.
Statische gegevens van standaard
stuurproeven
Gertler en Gayer publiceerden gegevens van
standaardstuurproeven uitgevoerd met een aantal marineschepen
(First Symposium on Ship Manoeuvrability
1960
Washington). De
voornaamste gegevens van deze schepen zijn vermeld in Tabel
.T.
De meetresultaten
zijn samengevat in Tabel en de Figuren
Met
na-druk
wordt gewezen op de beperking vande scheepsafmetingen in de genoemde studie.
Extrapolatie naar
grotere afmetingen is in het algemeen niet mogelijk.
De spiraal;roeven
tonen aan dat ongeveer van de beschouwde
schepen geen rechte 1ijn stabiliteit bezat. Voor de
onstabiele schepen zijn de hoogten en de breedten
van de instabiliteitsius
gegeven. De zig-zagproeven
zijn uitgevoerd voiLgens het
0 0
0 0 0 0
schema 20 /20 , of indien aangegeven volgens
het schema 15 /15 of 10 /10
De gegevens in de diverse diagrammen
zijn herleid tot een scheepslengte van 500 feet. De gemeten tijden zoals
reach, periode enz. kunnen dimensieloos
gemaakt worden door
vermenigvuldiging met U/L, waarin U de aanloopsnelheid
voor-steiLt.
In feite beschouwt men dan het aantalscheepslengten dat met die sneiheid
wordt afgelegd. We hebben dus t'tU/L,
waarin t' de dimensieloze tijd voorstelt.
De resuiLtaten van het onderzoek
van GertiLer en Gover zijn ruwweg aiLs volgt samen te vatten, waarbij
bedacht moet worden dat het onderzoek in
1960
gepubli-ceerd werd en wellicht
speciale scheepstypen werden beschouwd.
De dimensieloze
tid voor het
bereiken van 20° koersverschil is :
t'1.9+0.5. De doorzwaaihoeken
liggen, afhankelijk van de sneiheid van het
schip tussen
0 0
.
0...
,-05 en 15 , met aiLs uitzonderingen
20 a 2o
De taktische diameter bij 350
roeruitsiag is gemiddeld
(14.20.6)L, de advance
(3.50.3)L en de traisfer (2.1±0.6)L.
De dimensielLoze
tid voor 90°
en 180° koersverschil is
t00=51 en t8010+1.
Volgens Kempf is de dimensieloze periode bij 100/100
zigzag proeven ongeveer 8,
met een spreiding
van 6 tot 10 in 60% van de beschouwde schepen,
zie Figuur 13
(191414). Hattendorf
geeft voor moderne schepen een dimensieloze
periode van 12.14
(1965) en een spreiding aiLs
aangegeven in Figuur 14.13.
_J. rtCD 0
tJp
0.
0 CDp..
p CD<p
Op
H. P P p H CD D c+rt00
-pc0
P p CD CD riD DIDTabel 1.I.
Geometrical Characteristics
Designation
Description
Length
ft
Beam
ft
Draft
ft
Trim
ft
Displacement
ton
Rudder Area
sq/ft
A
SS-SR*
435
63
22.75
3.5
aft
12,100
170
BSS-SR
486
7225.5
6.5
aft
15,100
292
CSS-SR
475
72
18.63
6.1
aft
10,230
244
DTS-SR
543
75
31.0
0aft
24,275
314
E
TS-SR
525
75
26.25
1.0
aft
18,845
270
F
TS-SR
640
8618.87
8.75aft
19,000
392
GTS-TR
500
8217.0
4.0
aft
10,750
247
HTS-TR
and Sk
500
82
17.0
4.0
aft
10,750
247
Note:
SS - Single Screw
SR - Single Rudder
TS - Twin Screw
TR - Twin Rudder
4:-no
Tabel 1.II.
Numerical Measures from Definitive Maneuvers
Approach Speed knots
Spirals Overshoots Turning Circiss
Height of Loop
degrees per second
Width of Loop degree. Time to Reach Execute seconds Overshoot Heading Angles degrees Reach seconds Period second. Tactical Diameter yards Advance yards Transfer yards Time to Reach 90 degrees seconds Time to Reach 180 degrees seconds Speed Remaining After 180 degrees knots Designation A 7.5 0 0 70* R 3.0 165 295 7.5 - - 68* L 3.5 172 295 7.5 - - 75 R 5.0 185 345 7.5 - - 76 L 5.5 185 345 15.0 0 0 40* R 4.0 97 165 15.0 - - 40* L 4.0 98 168 15.0 - - 44 R 7.5 108 193 15.0 - . 43 L 8.5 113 207 a 7.5 0 0 71* 4.0 183 309 7.5 - - 80CC 6.0 190 310 75 - 71 7.5 183 333 15.0 0 0 37* 5.0 103 175 15.0 - - 38CC 6.5 104 179 15.0 - - 39 9.0 103 184 B 8.0 0 0 65* 3.0 160 260 8.0 - - 70 5.0 185 315 12.0 - -12.0 - -16.0 0 0 37* 4.0 90 137 16.0 . - 40 5.0 88 150 20.0 -20.0 - -b 14.0 0 0 35* 3.5 110 14.0 - - 48 6.0 83 121 C 10.0 0 0 55CR 4.5 125 195 10.0 - - 50* L 4.0 125 206 10.0 - - 50 R 7.0 128 227 10.0 - - 47 L 7.0 128 229 12.0 - - 17* R 4.0 77 135 695R 565 320 119 234 6.5 12.0 - - 27* L 5.5 79 131 630 L 565 285 114 217 6.5 17.0 0 0 34 R 10.0 91 158 735R 600 340 93 178 10.9 17.0 - - 36 L 9.5 92 155 705 L 610 315 89 169 11.1 21.5 - - 770 R 635 355 76 142 13.4 21.5 - - 780 L 660 340 77 143 14.3 c 10.0 0 0 45CR 4.0 123 215 10.0 - 47** 6.8 130 229 10.0 - - 47 7.5 127 239 17.0 0 0 34* 5.0 89 148 17.0 - - 43CC 7.0 99 113 17.0 - - 38 8.5 97 111 Note: * 10-10 zig-zag CC 15-15 zig-zag
3
_J. CD CC.
Ct . C CD CD -(n . CD Dq rrt-CCD -i-i CDC CJ) CD CDTabel
.II, (vervoig)
Numerical Measures from Definitive Maneuver.
Designation
Approach Speed
knot.
Spiral, overshoot. Turning Circle.
Height of Loop
degree. per second
Width of Loop degree. Time to Reach Execute second, Over.hoot Heading Angles degree. Reach seconds Period .econds Tactical Diameter yard. Advance yard. Transfer yards Time to Reach 90 degree. second. Time to Reach 180 degree. second. Speed Remaining After 180 degree. knots D 10.0 - -885 682 445 182 352 6.5 15.0 -875 655 465 122 235 9.7 18.0 -865 675 504 102 200 11.4 E 8.0 0.22 5.0 96* 4.0 238 535 8.0 - - 100 9.5 275 490 16.0 0.58 5.0 60* 7.0 185 390 16.0 - - 53 R 11.5 155 285 16.0 - - 56 L 14.0 165 310 e 8.08.0 0.24 6.4 93* 4.0 278 -- - 90*S 5.0 250 -8.0 - - 93 7.0 252 -16.0 0.42 2.5 53 7.0 169 -F 12.010.0 0.36 9.0 67 10.0 164 308 17.0 0.34- 5.0- 49 -11.0 -119 210 20.0 - - - -f 10.0 0.14 3.0 77 6.5 177 308 17.0 0.22 4.5 56 10.5 135 220 C 7.0 0.82 18+ 71 28.0 261 -8 7.0 0.72 13.0 - - - -H 15.07.07.5 0.26-- 4.0-- 437797 10.011.020.0 195236123 344209 -h 7.0 0.12 2.0 - - - -Note: * 10-10 sig-zag **15_15 sig-sag
S
S
20 6 20 5aauuuaaaua
S Height Width in degrees/second in degrees0
0
0 to 0.2
Oto3
0.2toO.4
3to8
0.4 to 0.8
8 to 20
(a) Height of Loop
100 percent
(b) Width of Loop
25
Bargraph of Numerical Measures from Spiral
Maneuvers
.I00 S 80 60 40 8 0 12 14 6 8 20 Speed in knots
Times to Reach Execute from 20-20 Overshoot Maneuvers
30
8 10 2 4 6 8 20
Speed in knots
Overshoot Angles from 20-20 Overshoot Maneuvers
Figuur )4.9
M. Gertler and S.C. Gover: 'Handling quality criteria for surface ships". First Symposium on Ship Maneuverability, Washington, 1960.
- 100 percent
'4
'4
S
350 300 a, a, a,0
250 0 a, 200 0 I50 U, o 30 C U, a,0
a,I':
::::
Speeds Remaining after 180 Degrees Change in Heading from
Turning Circle Maneuvers with 35 Degrees Rudder
Figuur
.1OM. Ger-tier and S.C.
Gover: "Handling quality criteria for surface ships".
First Symposium on Ship Maneuverability, Washington, 1960.
O
. 15R 10 12 14 16 18 20
Approach Speed in knots
Times to Change Heading 90 Degrees with 35 Degrees Rudder
20
18
16
8 JO 12 14
Approach Speed in knots
Times to Change Heading 180 Degrees with 35 Degrees Rudder
20
18 16
8 JO 12 14
Approach Speed in knots
/ D
/
/
0 a,/
U, U, a, a, . 1500
0) C 10025Q
0
800a
Ea
a
C-),600
U, -a1a
500 100 600 8 10 12 14 16Approoch Speed in knots
Tactical Diameters from Turning Circle Maneuvers
with 35 Degrees Rudder
i.,
o,°
ii
--o_
aui iii I,
o__
M. Gertler and S.C. Gover: "Handling quality criteria for surface ships". First Symposium on Ship Maneuverability, Washington, 1960.
U:QU
I....
_____
--
S8 10 (2 (4 16 (8 20
Approoch Speed m knots
Advances from Turning Circle Maneuvers with
35 Degrees Rudder
2006
(0 (2 (4 (8 20
ApproochSpeed in knots
Transfers from Turning Circle Maneuvers with
35 Degrees Rudder
Figuur 14.11
20 100 80 60 2 40 20 I0 4 6 18 20 0200
Turning Criteria
Figuur
.12
M. Gertler and S.C. Gover: 'Handling quality criteria for surface ships". First Symposium on Ship Maneuverability, Washington, 1960.
.11
Ship
Length
feet
Tactical
Diameter
yards
Advance
yards
Time to Change
Heading
180 degrees
seconds
Speed Remaining After
Changing Heading
180 degrees
knots
8 knots 16 knots
8 knots
16 knots
300
450
335
207
122
5 10400
600
450
270
152
5 10500
750
560
325
185
5 10600
900
670
377
217
510
700
1050
785
428
250
5 10 800 700 300 400 500 600Ship Length in feet
Nomograph of Criteria for Time to Change Heading in a
20-20 Overshoot Maneuver
0
Kempf vond een maximale zijdelingse verplaatsing van
L, ongeacht de gebruikte
roerhoek. De periode van de zigzag beweging neemt af bij toenemende
roerhoek.
De getallen die hierboven genoemd zijn moeten met de nodige reserve gehanteerd
worden : de tegenwoordige schepen zijn vaak
grater en sneller. Dit geldt
66k
voor de aafrbevelingen van de SNAME waarin mogelijke standaard kriteria zijn
op-gesteld
(1961).
Deze luiden als volgt
Draai c irkelroeven TD
-1 0 voor 35 r AD Z igzagproevenals gegeven in Figuur )4.12.
doorzwaaihoek
1°
bi UO knopen
lineair0 . . interpoleren
O bij U20 knopen
geldend voor een 20°/20° proef, onafhankelik van de scheepsgrootte. Opgemerkt wordt dat de kriteria slechts gelden voor schepen tot ongeveer 50000
ton water-verplaatsing.
Spiraalproef
Zo mogelijk geen lus in de
r kromxne.
Indien dit onvermijdelijk is dan mogen de afmetingen van de lus niet grater zijn dan 0.2°/sec en
Tijdens het varen van een vaste koers in kalme zee meet de gierhoek kielner zijn
dan 2 graden en de roerhoek meet kleiner zijn dan 5
In stormweer kunnen deze waarden veel grater zijn, doch het is niet mogelik
hiervoor grenzen te stellen.
Achteruitvarend meet een schip gestuurd kunnen warden. Eij schepen met meer dan
66n schroef is dat gewoonlijk geen probleem omdat met de schroeven gemanoeuvreerd kan worden, maar veer enkelsabroevers is wellicht all66n te eisen dat het schip
in elk der beide richtingen gedraaid kan warden.
Indien het schip is voorzien van speciale inrichtingen am bij zeer lage snelheid te sturen, (boegstraal propellers, actieve roeren enz.) dan is de geeiste
sta-tionaire hoeksnelheid gegeven in Figuur
0
0 I I I I 1 1 i I I I I I I I t t I F -I--- I I I I IIt
F----I----1 5 10 15 20 25 30pericde getat
t'
moderne schepen
b) vogens Hotterdorf
1965 a)volgens Kempf
194.19
5 10 15 20 25 30periode getal
tt
Histogram van periode
getatten
voor een 100/100
zigzagproet
a
1.0
0.8
. 20
deptcicement
in tons x103
Vereiste stationaire koershoeksnelheden met speciale manoeuvreer-middelen bij zeer lage sneiheden.
Figuur
4.14
(
5.
DE EEWEGINGSVERGELIJKINGEN VAN HET SCHIP IN EENHORIZONTAAL VLAK 5.1. Vergelijkingen van Euler
Verondersteld wordt dat het schip tijdens de
manoeuvres geen slagzij en trim ondervindt met andere woorden:we beschouwen
alleen de beweging in
een
han-zontaal vlak. Voor een afleiding van debewegingsvergelijkingen voor het ge-val met 6 graden van vrijheid wordt verwezen
naar het 4e jaars college
k29.
Het ruimte vaste
assenstelsel xyz is
rechtsdraaiend; de positieve richting van de z as is naar beneden gericht
en valt samen met de richting van de yen-snelling van de zwaartekracht.
Aan het schip is verbonden het assenstelsel
xyz waarvan de oorsprong in G ligt, zie figuur 5.1.
Figuur 5.1
De x-as ligt in het langsscheeps syrnrnetnie
vlak, de z-as is vertikaal naar beneden genicht en de y-as is positief naar stuurboord.
In het x y z stelsel is de komponent
van de kracht in x richting
000
0Xcosa-Ysina; evenzo is de komponent van de snelheid U : ucosa-vsina. Er geldt in het vaste x y z
000
stelselXcosiYsinijm
(ucos-vsin)
m(icos-u
sin - sin-vcos)
5.2
d .
Nu is - de giersnelheid van het schip, dus
Omdat de z-as vertikaal blijft geldt verder
NI[ }
zz
De vergelijkingen(1)zijn de vergelikingen van Euler voor de bieging van het
schip in een horizontaal viak,
5.2.
De krachten en momentenDe behandeling van het probleem wordt vereenvoudigd door de volgende beperkingen in acht te nemen
-het vaarwater is in horizontale richting onbegrensd -de waterdiepte is konstant
-de bewegingsvergelijkingen worden gelineariseerd.
De krachten en momenten die op het schip werken zijn dan een funktie van de
sneiheden en versnellingen van het schip en het roer, dus in het algemeen
F
}
(2)
M
Blijkbaar zijn de krachten en momenten alleen van de orientatie van het schip ten opzichte van een ruimtevast assenstelsel afhankelijk als het vaarwater be-grensd is (ondiep water,kanalen, vaste wanden) en als het schip gestuurd wordt
met als referentie een vaste koers () of een vaste baan.
Voor kleine variaties ten opzichte van een stationaire vaart op een rechte of gekromde baan geldt
u=u +Au X=X +AX
o 0
vv +Av
yy +AY
(3)o 0
r=r +Ar Z=Z +AZ enz.
o 0
Xm(ii-vr)
} la
I
BICi de vaart op een gemiddelde rechte baan
zijn alle termen in (3) met index
nul gelik aan nul 1ehalve u0. De variaties van de variabelen ziC5n gelijk
aan
de variabelen zelf.Ook geldt : Auu. Op een gekromde baan zijn
v en r ongelijk aan nul, maar verondersteld wordt dat deze waarden klein ziCin ten opzichte
van
U.
05.3. De bewegingsvergelikingen
In verband met de linearisatie worden de bewegingsvergelikingen flu
Xm(i-vr)
miYm
r+(+Au)r m(+u r)
0 0
N1
i'zz
waarin de producten van twee kleine grootheden ten opzichte van eerste orde termen zijn verwaarloosd.
N.E. Vaak gebruikt men in de literatuur de letter U in plaats van
u.
Opmerkingen
a. In de vergelijkingen () komen zogenaamde gyrostatische termen
mvr en mur
voor; zij kunnen verklaard worden met behulp van Figuur5.2.
mRr .mUr
mUrcosp
UR
rnUrsnf3I. JUcos
C \\ Figuur5.2
In x-richting is de komponent van de centrifugale kracht
-mUrsinmrv
, want v-UsinIn y-richting is de komponent
-mUrcos-mr(u +Au)-mru
0 0
b. In het lineaire geval is er uit synimetrie overwegingen
geen koppeling tussen de vergelijking van het krachtenevenwicht
in x-richting en de beide andere
ver-gelijkingen. Er is wl een koppeling tussen de Y en N-vergelikingen.
De krachten en momenten X,Y en N kan men ontwikkelen in een reeks van Taylor, bijvoor1eeld voor Y YY(ii,r,,u,v,r,c ,') y y= +{ o 3Au v r u v r 6 dO 1 2 2Y
22Y
22Y
.... } + -f-Au 2- +r
-f
uv
Au vMet de notatie =Y en na linearisatie vinden we
v V
YY +AuY +vY +rY +y.+y.+fy.+6Y+6Y
o u v r u v r 6 6
en analoge uitdrukkingen voor X en N.
Meestal is Y=O en soms splitst men de aandelen van schip en roer of scheg
x=x +x
s r Y=Y +Y s r N=N +N s rUat synmietrie volgt
x -x -x
-x.-x.-y -Y.-N -N.-O6 v r v r u u u u
Voorbeeld zie Figuur
5.3.
Als vergelijkingen voor de rechte baan vinden we
mX Au+X.it
U U
m(r+u r)Y v+Y.r+Y.+Y r+Y
6o v v r r
I N v+N.r+N.i+N r+N 6
zz v v r r
of
G
Net is 66k wel gebruike1ik om de drifthoek
en de koershoeksnelheid
als
nieuwe variabelen in te voeren. In het vervoig zuflen we tevens de sneiheid
u
door U aangeven.
Voor kleine
geldt
:v-U13
en
-U13verder geldt
:r=
en
De transforrnatie naar de nieuwe variae1en is als volgt
S
Y Y
Yw -- v- . -UY13
N vN
V
De versnellingstermen worden (ogenschijn1ijk inconsequent) als volgt
getrans-formeerd
Y.r_UiY..
V VDit houdt verband met de wijze waarop de hydrodynamische afgeleiden met
oscil-latie- en roterende arm proeven worden uitgevoerd.
De bewegingsvergelijkingen worden dan
(m-X.)i--X iuO
u
U
(m-Y.)U+Y +Y.+(Y -mU)-Y
v
r
r
N.U3-N 13+(i
-N.)iJ.-N i=N 5
v
3zz
r
r
(m-x. )-x Au0
U U
(m_Y.)'r_Y v-Y.-(Y -mu )rY
v
v
r
r
0r
N.+N v-(I
v
v
zz
-N.)+N r-N
r
r
r
Figuur
5.3
Vevenzo
(6)
(5)
5.5
In matrix vorm kunnen de vergelijkingen
(5)
als volgt samengevat worden m-X. 0 0 -U o m-Y. -Y. V r o -N. -N. V r X 0 0 -U = 0 YY-mU
V r 0 N N V r 5.3.1. De dimensieloze 1ewegingsverge1i5kingenHet is vaak voordelig om de bewegingsvergelijkingen in dimensieloze vorm te schrijven, bijvoorbeeld aan de hydrodynamische afgeleiden van schepen onafhanke-lijk van de scheepsgrootte met elkaar te kunnen vergeli,jken.
Daartoe worden krachten gedeeld door pU2L2 en momenten door pU2L3.
Sneiheden worden gedeeld door U, versnellingen door U2/L, hoeksnelheden door
22
U/L en hoekversnellingen door U IL
De dimensieloze tijd volgt uit tUt/L, waarhij het accent het dimensieloos
zijn aangeeft. Voorbeeld
(pUL
Y'.UL3
r ar (U/L.r') r In de verge1ijkingen(6)
heeft het dimensieloos maken tot gevoig dat de snel-heid U gelijk aan 1 wordt en dat de diverse afgeleiden een accent krijgen. Een-voudigsheidshalve zullen we in dit dictaat het accent weglaten en steeds ver-onderstellen dat de verge1ijkingen dimensieloos zijn, tenzi vermeld wordt dat dit niet het geval is.
Au V r + 0 Y N
r
(7)
I
5.6
U V r6. TOEPASSINGEN VAN DE BEWEGINGSVERGELIJKINGEN
6.i. De rechte lijn stabiliteit
We gaan uit van de vergelijkingen (6)
(rn-X.)i-X Au=0
U.
U
(m-Y.)13+Y 13+y.+(y -m)-Y
v
(6)
13
r
r
Sr
N.13-N3+(I-N.)j-N=N
De oplossing van het stelsel homogene verge1ijkingen
dat ontstaat door de
rechterleden nul te stellen heeft de volgende
vorm
a.t
Auu. e
1 13i3.e
1 1(8)
.e1
Substitutie in (6) geeft
y.(m-X.)-X =0
1 U Uen
waaruit
Aa-i-Ba.+C=O
met
13[G1_+] +.[a.Y.
+ (Yr_rn)
I
A=(rn-Yj(I
v
zz
-N.)-N.Y.
r
yr
EY (I
N.)-N (m-Y.)-N Y.+N.(Y -in)
13
zzr
r
v
13r
v
r
C=N (Y -rn)-Y N
13
r
De opiLossing van (io) is
x
Uwaaruit a- - _____
1 m-X. U =0(9)
6.1
13.Fo.N.-N
i[iv
1+. Fa.('
-N.) - N
S
6.2 -1r < 0 complex -B+/E2_AC
G23
-2ADe oplossing van (ic) kan complex zijn, dus
aa +jy.
r 1
Het systeem is stabiel als
a<O
want slechts in dat geval zal het resultaat van een verstoring exponentieel uit dempen. Er zin vier gevallen denithaar(zie figuur 6.1.).
Figuur 6.1
Voor oppervlakte schepen is a meestal reeel; de voorwaarde voor een stabiel dynamisch evenwicht met het roer in de neutrale stand vastgezet (de rechte-lin-of "fixed control" stabiliteit) luidt dus dat
a <0.
r
Men kan uit (io) en (ii) afleiden wanneer dit het geval zal zijn. Daartoe wordt eerst de fysische betekenis van de uitdrukkingen voor A,B en C nagegaan.
O
-Y. en -N. zijn respectieve1ijk de hydrodynamische massa en massa-traagheids-moment voor verzetten en gieren. Ret zijn relatief grote positieve grootheden.
Verder is
Y>O (zie figuur 6.2., want beide delen van het schip (v66r en achter G)
geven een positieve bidrage tot Y als 13>0. Y13 is relatief groot.
+
Figuur
6.2
N<O; (zie figuur 6.3.); v66r en achterschip geven eiden een negatieve bid-drage die relatief groot is, dus Nr is relatief groot.
Figuur
6.3
Ret produkt Y13N is dus relatief groot en steeds negatief.
N13 0 of N13 0 (zie figuur
6,14.);
vr en achterschip geven tegengesteldebe-dragen tot N; als het v6rschip domineert dan is N13>0 als het achterschip overheerst dan is N <0.
Uit
6J
Figuur
6J
e. Y of r0 (zie figuur 6.5.); v66r en achterschip geven tegengestelde
bijdragen tot de kracht Y. Als het vrschip overheerst dan is Y<O; als het achterschip domineert dan is Y>O.
+
x
_B+VB2_AC
2,3 2A
volgt voor A>O en B>O
dat voor C>O het reeele deel van a negatief is.
De voorwaarde voor dynamisch evenwicht op een rechte baan met vastgezet roer luidt dus : C>O of
Figuur
6.5
)
Voor de meeste oppervlakte schepen zijn A en B positieve grootheden; linmers hetprodukt van de massa termen in A overheerst het produkt van de koppeltermen N. en Y. en een overeenkomstige redenering geldt voor de termen van B.
In niet dimensieloze vorm is het stabilIteitskriterium
N (Y -mU)-Y N >0 r
Omdat Y .(Y -mU)<0 kan hiervoor geschreven worden
B r
N
Nr
r
Y
Y-mU
r
Met : 1J=rR wordt dit
C N
-Nr
rY <2
3 mU -Y r-
r CN.B. De afgeleiden in deze formule gelden voor 0; voor N geldt de waarde
bij 0 en voor N geldt de waarde bij r0.
6.1.2. Experimentele methoden om het stabiliteitskriteriuni toe te passen
Met een proef in een conventionele sleeptank is de waarde van N/Y te bepalen mu2
en met eenproef in roterende arm tank is de grootte van _Nrr/(__ _Yrr) vast te
stellen, zie figuur 6.6.
Blijkbaar is C>0 als GQ>GP bij
r° Deze methode
is ontwikkeld door Brard.Het nadeel is dat een roterende arm ter beschikking moet staan, evenals een
normale sleeptank.
N (Y -m)-Y N >0
f3 r
(N.B.:
de hydrodymamische afgeleiden zijn hier dimensieloos).6.1.1. Fysische betekenis van het stabiliteitskriterium
of (12)
I
6.5 N-Nr
r Y mUr-Y r0
r (1 2a) (13)//////////// //7
r=ôrO
U is konstant
Figuur
6.6
U IS konstant
Een methode waarbij alln de roterende arm wordt gebruikt volgt hieronder. Voor de stationaire toestand op de draaicirkel geldt
130
zodat uit(6) volgt
Y 13+(y -mU)ipY
13 r
N
waarin Y en N de reactie van het model op de roterende arm voorstelt.
De drifthoek 13 wordt flu z6 ingesteld dat Y0 hetgeen op een dynamometer is af te
lezen; dan is
(Y -mU) r
(15)
13
Substitutie van deze waarde in de momentenvergelijking levert
Y -mU
N=N13 r
of {N13(Y -mU)-NY13} C
(16)
Omdat
j.>OenY13>OisC>OalsN>Q.
Bij deze proef kan men dus volstaan met het nul maken van Y en daarna het teken van het moment N vast te stellen. Als N>O dan heeft het schip een positieve rechte lijn stabiliteit.
N.B. Een nadeel van deze methode is dat N13 en y niet bi3 p=O bepaald kunnen warden.
6.6
GP Np/Yp
Een derde experimentele methode om het teken van C vast te stellen is het be-palen van elk van de stabiliteitsafgeleiden door middel van oscillatieproeven.
Deze techniek werd bij het college k16 besproken voor vertikale bewegingen.
Hier wordt volstaan met erop te wijzen dat dan meer informatie over de stabili-teit verkregen wordt, omdat 66k de stabilistabili-teitswortels en daarmee de mate van stabiliteit bepaald kan worden.
6.2. Berekening van de baan van een schip na een kleine storing
Het schip vaart met eengemiddeld konstante snelheid op een rechte baan. Een kleine storing, die zeer kort duurt, veroorzaakt ten tijde t0 een
drift-hoek (0) en een giersnelheid (0). Dit zijn de begin-waarden van het probleem Gevraagd wordt
flu
de baan te berekenen als het roer in de neutrale stand wordtvastgehouden. Verondersteld wordt dat die stand samen valt met (5 =0.
r 4)(0) t 0 (t) (t) 43(0)
A
lip
y Figuur 6.7 In x richting is de verplaatsing (t)=(u cos-v sin)dt
Nu is : uU cosv-U sin
, dust t
x(t)=
J
J
Ucos(-)dt
0 0
Als (t) en ip(t) bekend zijn dan kan met behulp van een numerieke integratie x (t) berekend worden.
4
I
In het beschouwde geval zal voor een schip met voldoende rechte lin staljilitejt linearisatie toegepast mogen worden omdat en i4 klein blijven dus
x(t)=
(11) In y richting is de verplaatsing y0(Us1n+VCO5)dt
JUsin(-)dt
fU(_)dt
(18)Nuis
: t(t)=(o)+
J dt (19) Verder geldt(t )=e2+3e3
(20) a-_t (t)ip2e+3e
Met de beginvoorwaarden volgt uit (20)
of:
6.8
t
(t)=(o)+f 2e2 +3ea3t
)at(21) a3t (22)
ie
4.J3e 2 3 2 + a --Bubstitutie van deze uitdrukking in (18) geeft flu
at
at
y(t)=U
Jte 2
a2t
a t--8e
-e3}dt
a2 a3 a2 a3 2 3 0at
at
2 (23)y(t)={(0)-
}X+U222)e
1)(3_a33)(e
-1) } 2 2 a2 a3 0 a2 a3Als t-° dan volgt
(2k)
(){(Q)
2} x -u{ + -
2 3- - - - }
2 3a2 a3 0 2 2 a a
a3 a3 2 3
zodat
2 14) Dit is de asymptoot van de baan met richtingscoefficient
((0)_ -
-).
2 03
Als de wortels 0 grote negatieve reële delen hebben dan is de afwijking ten op-zichte van de oorspronkeli,jke baan klein : het schip heeft dan een grote dyna-mische stabiliteit of grote rechte-iijn--stabiliteit, irnmers de coefficient van x is de richtingscoefficient van de asymptoot,die minder van de x-as zal afwijken naarmate 02 en 03 een grotere negatieve waarde hebben.
Men is er niet in geslaagd kriteria voor optimale a waarden op te stellen. Een te grote rechte lijn stabiliteit kan resulteren in een relatief grote
draai-cirkel diameter: te veel dynamische stabiliteit is niet gewenst in verband met
het manoeuvreren. Een negatieve rechte lijn stabiliteit moet zo mogelijk ver-meden worden, doch als dat niet mogelijk is (grote tankers) dan moeten de af-metingen van de lus in het verband
1'r
binnen bepaalde grenzen blijven. Dit is enigszins te vergeliken met de metacentrum hoogte : een te grote aan-vangsstabiliteit is ongewenst uit het oogpunt van gedrag in zeegang; een tekleine GM kan gevaarlijk zijn.
Davidson vergeleek de manoeuvreerbaarheid en de rechte li,jn stabiliteit van een
zestal onderling sterk verschillende schepen. Zie Figuur
6.8.
De effektiviteit van het roer is daarbij aangegeven door de uitdrukkingA /A .S
r L max
waarin : Ar - het roeropperviak
AL - het lateraaloppervlak
Uit de figuur blijkt dat een grote negatieve waarde van de wortel a in het al-gemeen een rela-bief grote taktische diameter geeft. Het verband tussen D/L en
a , zoals in het bovenste diagram van figuur
6.8.
is aangegeven is niet duidelijk : blijkbaar moet de effektiviteit
van het roer mede ingevoerd worden,
omdat de invloed daarvan op de taktische diameter groot is.
Voor de beschouwde schepen heeft Davidson de baan uitgerekend met als initieele
0
storing I(o)i en
Het berekeningsresultaat, gebaseerd op formule (23) is gegeven in figuur
6.9.
Inderdaad blikt dat de schepen met de grootste dynamische stabiliteit na de storing de kleinste koersafwijking hebben, zie Figuur6.9.
S
30 25 20 '5l0
56.10
2 Unstoble 5±b1e Torpedo >.Turning Ability and Stability on Course
Indices for Various Bodies
Body p1 PA Angle,Max.
Torpedo 30.0
-0.23 0.005
9 Airship 7.0 0 0.008 25 Tanker(D) 5.8-0.25 0.017
35 Destroyer(B) 6.0 -0.91 0.027 35 Destroyer(F) 4.3-1.18 0.033
35 Cruiser (E) 4.1-0.45 0.027
35 Battleship (C) 2.7-0.17 0.032
35 Minesweeper (A) 2.2+0.16 0.025
35 Arrow- -0.08
-Airship
Tanker Destroyer (D)Cruiser
Destroyer Battleship Minesweeper (C) (A)1 Stability of arrow Unstoble S+aile Destroyer (I) (I) 5 (B) I Destroyer (F) 0) ( 0) 4- 0 ___-__._ 0) 0)-.
C :2.-
Airship
Torpedo Rudder effectiveness max. rudder angle
-Stability of a-row
+2 0 -.2
-4
-.6-
-1.0 -1 2 -14- -16Stability Index, p1
Figuur
6.8
Kenneth S.M. Davidson en L.I. Schiff:
"Turning and Course-Keeping Qualities". S.N.A.M.E. 1946, bladz. 152.
+2 0
-4
-.6-8
-1.0 -1.2-14
I
voor 'S =6 r a 20 8 6 4 2 4 5 6 7 8Distance Run, s - Leng'i-hs
Change of headinq vs. distance run, in lengths, for the six types of ships.
Initial disurbance l°ycw, with no ongulorvelocily.
All ships assumed to have same length and same speed.
Kenneth S.M. Davidson en L.I. Schiiff:
"Turning and Course-Keeping Qualities". S.N.A.M.E. 1946,
bladz. 152. Figuur
6.9
Davidson geeft als normale! waarde voor zeeschepen a'-0.3 _Q)4 met als moge-lijke range
a'=-O.l5 tot -0.6.
Er wordt op gewezen dat deze krIteria slechts gelden
voor de wortel met de IdeInste absolute waarde.
6.3. De stationaire toestand op een draaicirkel
Als het schip een cirkelvormige baan beschri,jft
waarbij geldt :130, dan
volgen uit (6) de bewegingsvergeli,jkingenY3+(Y-m)
Y6'SrN1313+N=N156 (25)
Hieruit volgen de drifthoek 13en de hoeksnelheid i
2 3 -Y
Y-m
6 r -N N 'S r 13= a YY-m
13 r N N 13 r 9 Y13 -Y6 N13 -N6 YY-m
13 r N N 13 r 10 a 12 6.11Aes Ta n ke r
Als gevoig van de linearisatie zijn
drifthoek en hoeksnelheid beiden recht even-redig met de roerhoek.
Uitgeschreven luidt de oplossing
N Y -N (Y -m)
YN-YN
N(Y-m)-YN
N(Y_mYN
r
a a (26)
De noemer blijkt gelijk te zijn aan C, het stabiliteitskriterium (zie verg.(12)).
Blijkbaar geldt : hoe groter C hoe kleiner en .
Uit RU volgt dat R
groter is naar mate de stabiliteit (C) toeneemt.6.. De vergelijkingen van Nomoto
De bewegingsvergelijkingen (6) zijn door Nomoto in de volgende vorm geschreven
T1T2±(T1+T2)+=K +KT
r
3r
(21)
T1T2+(T1+T2)+K +K T
5r
3r
Men vindt deze vorm van de vergelijkingen het gemakkelijkst door een Laplace transformatie op de vergelijkingen (6)
los te laten (geinteresseerden worden verwezen naar het college k29).
Hierin is T
-- en T
--1 a 2 02 1 1_B/B2_AC
Uit: 023
= -2A C 1 1 B a .cy, -+-
= -- ,
zodat 2 3 A G 02 C T1T2 en T1+T B2C
A,B en C zijn de funkties
van de hydrodynamische afgeleiden, zoals gegeven is in de verge1ijkingen (ic). Daarnaast is