• Nie Znaleziono Wyników

Hydromechanische aspekten van drijvende offshore constructies. Deel I: Evenwicht en stabiliteit van drijvende offshore constructies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hydromechanische aspekten van drijvende offshore constructies. Deel I: Evenwicht en stabiliteit van drijvende offshore constructies"

Copied!
72
0
0

Pełen tekst

(1)

TECHNISCHE HOGESCHOOL DELFT

AFDELING DER MARITIEME TECHNIEK

LABORATORIUM VOOR SCHEEPSHYDROMECHANICA

Rapport No. 457-K

COLLEGE OFFSHORE TECHNIEK

HYDROMECHANISCHE ASPECTEN VAN DRIJVENDE OFFSHORE

CONSTRUCTIES

DEEL I: EVENWICHT EN STABILITEIT VAN DRIJVENDE

OFFSHORE CONSTRUCTIES

Prof. ir. J. A. Korteweg

Deift University of Technology

Ship Hydromechanics Laboratory Mekeiweg 2 2628CD DELFT The Netherlands Phone 01 5 -786882

t

T-

april1983

p

(2)

INHOUD:

INLEIDING.

EVENWICHT VAN DRIJVENDE CONSTRUCTIES.

GELIJKLASTIG IN- EN UITTREDEN.

LANGSSCHEEPS EVENWICHT (AANVANGSSTABILITEIT)

5 . DWARSSCHEEPS EVENWICHT (AANVANGSSTABILITEIT)

DE INVLOED VAN VRIJE VLOE]ISTOFFEN OP DE AANVANGSSTABILITEIT.

DWARSSCHEEPS EVENWICHT (GROTERE HELLINGSHOEKEN)

ENIGE BIJZONDERE STABILITEITSGEVALLEN.

DYNAMISCHE STABILITEIT.

lo. HELLINGPROEF.

11. VOORSCHRIFTEN DRIJVENDE OFFSHORE CONSTRUCTIES.

BIJLAGEN : I . VOORSCHRIFTEN VOOR DRIJVENDE OFFSHORE

CONSTRUCTIES

UITGEWERKTE VOORBEELDEN.

FIGUREN BEHORENDE BIJ DE AFLEIDING VAN:

-=--

(fig.24en24A

-

formule. vari Scribanti.

(3)

1. INLEIDING.

Bij de omvangrijke activiteiten op het gebied van "off-shore" worden voor

velerlel doeleinden drijvende construeties toegepast b.v.

- booreilanden

- kraan- en boorschepen

- pijpenleggers

- SPAR-boeien

enz.

Bovendien worden vele niet drijvende constructies in tidelijk drijvende

toe-stand naar de plaats van besteinming vervoerd en dan ter plaatse afgezonken of

opgericht.

Het is daarom van veel belang dat degenen die zich in het bijzonder op

"off-shore" willen toeleggen enige kennis bezitten omtrent het evenwicht van

drij-vende constructies.

De principes - muts op de juiste wize geThterpreteerd - zijn geldig voor alle

drijvende constructies onafhankelijk van hun geometrische vorm, dus zowel voor

drijvende booreilanden, pontons, schepen, catamarans, boeien, onderzeeboten,

watervliegtuigen, dokken of drijvende tunnelsegmenten.

De wetenschap die zich bezig houdt met het evenwicht van drijvende constructies

heet de hydrostatica. )

Ret lichaam bevindt zich daarbij in een toestand van rust; eventuele

verplaat-singen ten gevolge van verstoringen van het evenwicht komen oneindig langzaam

tot stand. De vloeistof is daarbij geÍdealiseerd n.l. onsamendrukbaar en

zon-der weerstand tegen langzame vormveranzon-deringen.

Stabiliteit is een algemeen begrip met ulteenlopende betekenissen. Wij willen

hier er onder verstaan het vermogen van een drijvende constructie zich tegen

krachten die de constructie willen doen kenteren te verzetten en terug te

ke-ren naar de oorspronkelijke stand wanneer deze krachten hebben opgehouden te

bes taan.

De grondslagen van de stabiliteitstheorie zijn ruim 200 jaar oud.

*)

Archimedes ± 212 v.Chr.

Simon Stevin (1548 1620) "Wisconstighe Gedachtnisse" (1608) * *)

(4)

2

,. vertrimmen

II

N.

figuur

i

evenwicht van drijvende constructies

'gelijklostig

(5)

2. EVENWICHT VAN DRIJVENDE CONSTRUCTIES.

Bij het evenwicht van drijvende constructies gaat het als regel orn (zie fig.1):

verticale verplaatsingen

(gelijklastig in- en uittreden, gerniddelde diepgang: Tgem)

hoekverdraaiing orn een dwarsscheepse as

(vertrimmen, trirnhoek: )

hoekverdraaiing orn een langsscheepse as

(hellen of slagzij rnaken, hellingshoek: )

Waarorn zijn deze grootheden Tgem O en van belang?

ad a) De diepgang mag vaak een bepaalde maximum waarde niet overschrijden in

verband met de beschikbare waterdiepte of in verband met de noodzakelijke

"clearance" tussen de waterlijn en de onderzijde van het platformdek.

Bij drijvende constructies met eigen voortstuwingsinstallatie dienen de

schroefassen een bepaalde minimum afstand onder het wateroppervlak te

kunnen worden gebracht enz.

De diepgang wordt normaal gemeten tot het XOY-vlak (,,basisvlak").

Eventuele onder de basislijn uitstekende "thrusters" dienen apart in

rekening gebracht te worden. ad b)

en c) Trim- en hellingshoek mogen in normale bedrijfsomstandigheden slechts in

zeer beperkte mate optreden.

Bij overschrijding zouden n.l. voorraden kunnen gaan verschuiven met

gevaar voor de opvarenden, terwiji ook spoedig paniek zou ontstaan.

Bovendien zouden openingen te water kunnen komen, waardoor gevaar ontstaat

voor vollopen, kenteren of zinken.

In het ontwerp stadium zal de ontwerper van een drijvende offshore constructie

deze bij een aantal uiteenlopende - en vaak gefingeerde -

bedrijfsomstandighe-den moeten onderzoeken. Op deze wijze kan de ontwerper nagaan:

- of de ontworpen eenheid voldoet aan zijn bedoelingen en verwachtingen.

(6)

-3-- of de ontworpen eenheid voldoet aan de eisen van de opdrachtgever, zoals 3--

be-schreven in het bestek.

- of de ontworpen eenheid voldoet aan de eisen gesteld door de overheid.

In een later stadium van het ontwerp worden soms modelproeven uitgevoerd orn de

uitgevoerde berekeningen te verifiren.

In bedrijf, als de drijvende offshore constructie gebouwd, beproefd en in

be-drijf genornen is, zal het vaak voorkomen dat bebe-drijfstoestanden optreden die

in belangrijke mate afwijken van de toestanden die de ontwerper in de

ontwerp-fase heeft onderzocht. De leiding van de eenheid dient dan zelf na te gaan of

de bedríjfstoestand die optreedt verantwoord is uit oogpunt van veiligheid en

of aan alle eisen - mede in verband met b.v. de te bevaren route en de te

ver-wachten weersomstandigheden - wordt voldaan.

Voor dit doel wordt bij aflevering een uitvoerig instruktieboek aan boord

mee-gegeven met richtlijnen voor het gebruik van de eenheid en alle ter zake

doen-de gegevens.

(Eng. : operating manual).

Voor uítvoeriger informatie over het evenwicht en de stabiliteit van drijvende

konstrukties wordt verwezen naar de kollegediktaten:

- K3 ,,Inleiding Maritieme Techniek", sektie 6:

Scheepshydromecha-nika. (mei 1982)

- K13 ,Geometrie en stabiliteitt7. (sept.1982)

van dezelfde auteur en verkrijgbaar bij het Bureau van de Afdeling

(7)

3. GELIJKLASTIG IN- EN UITTREDEN.

3.L De drijvende constructie in fig. 2 A is in venwicht als:

opwaartse kracht totale gewicht

De opwaartse kracht = cpgv , waarin

c = cofficint voor huid en aanhangsels

f) = dichtheid van het water

zoetwater p = i t/m3

zeewater p = i ,025 t/m3

g = versnelling van de zwaartekracht (m/sec2) V = waterverplaatsing volgens de mal (m3)

(Eng. :volume of displacement)

Het totale gewicht gm en bestaat uit:

- het eigen gewicht van de drijvende constrnctie

(Eng. : light weight)

- het gewicht van de gebruiksvoorraden als brandstof, cement,

drink-water, casing pijpen enz.

- het gewicht van bet ballast water,

In bet geval van een verankerd en in bedrijf zijnd boorplatform dienen aan bet rechterlid nog enige krachten te worden toegevoegd n.l. de ver-tikale componenten van de krachten in de ankerkettingen, de riser, de

guide lines, de draaitafel enz.

Vaak worden alle krachten en gewichten - uitgezonderd bet eigengewicht

-samengevat onder de naam "variable loads".

In bet hierna volgende zal als regel bet evenwicht worden beschouwd van

een vrijdrijvende constructie dus zonder de extra krachten hierboven

genoemd.

Bij een vrijdrijvende constructie kan;de voorwaarde voor evenwicht

eveneens geschreven worden (g constant) als:

pv = m, waarin

pv - de massa van bet verplaatste water of bet deplacement (t) m = de totale massa van de drijvende constructie (t)

Het totale gewicht gm grijpt aan in bet massazwaartepunt G van de

drijvende constructie (Eng. :centre of graiity). De opdrijvende kracht

gaat door het punt B, bet zwaartepunt van bet verplaatste water.

B beet drukkingspunt (Eng. : centre of buoyancy).

()

De codfficint c voor huid en aanhangsels wordt verder in figuren en

tekst buiten beschouwing gelaten

(8)

i

flguur 2

getijklastig

in- en

uittreden

-6

w

vrijboord

T basis B C

p V

(9)

3.2. Wordt op de drijvende constructie een extra massa p geplaatst dan is

bet evenwicht verstoord.

Nu is:

g(m+p)

> pgv

Daardoor zal de constructie dieper inzinken tot dat weer aan de evenwichts

voorwaarde is voldaan.

De inzinking AT1 bedraagt:

AT1 = p

pAw

waarin

Aw het lastlijn opperviak bij de diepgang T voorstelt (m2).

(Eng. : waterplane area)

Deze lastlijn is in fig. 2 C aangegeven en bestaat in dit geval

uit 6 cirkelvormige opperviakken met een diameter gelijk aan de

verticale kolommen van het booreiland.

3.3. Wanneer we de constructie van fig. 2 A met geweld een afstand AT2 in

het water drukken wordt de opdrijvende kracht vergroot van p g V tot p g V2 (zie fig. 3 A).

Als we de constructie loslaten is de opwaartse kracht groter dan bet

tota-le gewicht, zodat de constructie de oorspronkelijke diepgang T weer zal

aannemen.

De resultante was n.l. gelijk aan:

R =

gp.

Aw AT2

3.4. Heeft de drijvende constructie een maximaal toelaatbare diepgang T, waarbij de waterverplaatsing bedraagt V, dan is de maximale massa

die daarbij drijvende gehouden kan worden:

m

=

pV

max max

Is de eigen massa van de constructie m , dan kan de constructie

blijk-haar nog een massa m1 dragen, waarbij:

=

pV

-max

m

o

(10)

/

8 A B2 p g V2

e

e

B

semi-submersible

E

G

ED

figuur

3

de invtoed van

de lasttijn

r- --.___J __,___ basis C

katamaran

(

D

schip

E

ponton

(11)

ml heet het draagvermogen van de drijvende constructie

(Eng. : deadweight).

Ook spreekt men wel van het draagvermogen bij de diepgang T.

Deze is dan uiteraard:

mT P VT m0

3.5. Uit bovengenoemde voorbeelden kan worden geconcludeerd:

- Dríjvende constructies met een groot waterlijn opperviak

( ponton, schip) vertonen een grote toename van de opwaartse kracht bij

een kleine diepgangsvermeerdering. Zij hebben ook relatief een groot

draagvermogen.

Drijvende constructies met een klein water1in opperviak

( catamaran, semi-submersible) vertonen een kleine toename van de

op-waartse kracht bi] een kleine diepgangsvermeerdering.

Zi] hebben relatief een klein draagvermogen.

Ondergedoken onderzeeboten hebben een waterlijn oppervlak O.

De opwaartse kracht is constant en onafhankelijk van de diepte waarop

de boot zich bevíndt.

( Híerbij zijn volumeveranderingen ten gevolge van de samendrukbaarheid

van de rompconstructie en dichtheidsverschillen van bet zeewater buiten

beschouwing gelaten.)

- Bij een geringe toename van de massa van een drijvende constructie door

b.v. hetaanboord nemen van voorraden zal een diepgangsvermeerdering

optreden. Deze diepgangsvermeerdering is bij ponton en schip relatief

klein, bij catamaran en semi-submersible groot.

Bíj de ondergedoken onderzeeboot zou de massatoename kunnen worden

ver-oorzaakt door ingestroonid lekwater, bijvoorbeeld ten gevolge van een

beschadiging. Ret is duidelijk dat de onderzeeboot dan - indien geen

andere maatregelen worden genomen - tot de zeebodem zinkt.

- Uit bovenstaande blijkt verder dat voor het beoordelen van drijvende

constructies - wat betreft het gelijklastig in - en uittreden - de

(12)

-9-Q V, A

fiyuur 1.

hydrostatische krornrnen

voor vertikacit

evenwicht

(13)

)

)

waterverplaatsing en het waterlíjn opperviak een belangrijke rol spelen.

Zij worden voor een groot aantal gelijklastige diepgangen berekend en in

een diagram uitgezet als functie van de diepgang. (zie fig. 4).

(14)

/

wo We

-

112 -X G0 gm -B0 XB PgV

-Q--p gV

figuur S

Iangsscheeps

evenwicht

trimmend koppeL =

pgV( xG1-x90)cos G basis

bass

A. B. C, p gV

- basis

(15)

D

4. LANGSSCHEEPS EVENWICHT (AANVANGSSTABILITEIT).

4.1. Voor het langsscheeps evenwicht is nodig dat

de werklijnen van opwaartse

kracht en zwaartekrachtsanenvallen. Of anders gezegd voor evenwicht nodig

dat

waarbij

en

XG de

X-ordinaten zijn van drukkingspunt en

massa-zwaartepunt.

Zie fig. 5 A. (Eng. :

longitudinal centre of buoyancy LCB

longitudinal centre of gravity

LCG)

4.2. Verschuiven we nu de massa p, over.een afstand

1, dan verschuift het

massa-zwaartepunt van G

naar G1 (zie figuur 5 B). GG1

Er ontstaat nu een trinimend koppel,

gelijk aan:

MK

pg V(XG

_

Xß) cosG

Dit koppel wil de drijvende constructie voorover

triiiuiien, dat wil zeggen

de diepgang vóór vergroten en achter verkleinen.

Door dit vertrimmen wordt de

waterverplaatsing v66r groter en achter

kleiner.

Het drukkingspunt B0

verschuift naar voren. Dit gaat zo lang door tot

dat in fig. 5 C opnieuw een evenwichtsstand

is bereikt.

Opwaartse kracht en zwaartekracht vallen weer samen

nadat de drijvende

constructie een trimhoek

O

heeft aangenomen.

4.3. Beschouwen we nu een drijvende

constructie die met geweld uit de

even-wichtsstand is gebracht door het een trinihoek

O

te geven.

In plaats van

Wo L0

is de waterlijn nu

We Le

In deze toestand is een koppel

aanwezig dat de oorspronkelijke toestand

wil herstellen (zie fig. 6). Dit koppel, het

langsscheepsstabiliteits-koppel is gelijk aan:

M1

pgV GML sin e

L

De grootte van het stabiliteitsmoment

is dus bij gegeven waterverplaatsíng

en trimhoek alleen

afhankelijk van de afstand GML

de

(16)

14

-Mt

pgV GML sinO

e = trimhoek

figuur 6

het (angsscheeps

stcibi(ìteitsrnoment

(cictnvungsstubititeit)

(17)

ML is

bet langsmetacenter, het is bepaald door het snijpunt van de oor-sprônkelijke verticaal door G en de lijn van de opwaartse kracht in de ge-trimde toestand.

De langsmetacenter hoogte

L

is

enerzijds afhankelijk van de ligging van

ML, dat wil zeggen van de vorm van het onder water gedeelte van de

drij-vende constructie, anderzijds van de hoogte ligging van G.

Hoe meer topgewicht, hoe hoger G, hoe kleiner GML dus ook hoe kleiner de langsscheepse stabiliteit.. De hoogte ligging van G, dat wil zeggen de af-stand

KG is

dus een belangrijk gegeven bij het bepalen van de stabiliteit en zal dus voor elke te onderzoeken bedrijfstoestand door middel van

mo-menten rekening moeten worden bepaald.

Het is nuttig de langsmetacenterhoogte te schrijven als:

GM =KB +BM -KG

L o

oL

waarbij B0 het drukkingspunt in de ongetrimde toestand voorstelt.

k0

is dus de hoogte ligging van het drukkingspunt boyen de basis in de ongetrimde toestand. (Eng.: vertical centre of buoyancy VCB).

BOML blijkt te kunnen worden bepaald door middel van de formule:

BM

=

oL

'L

V

waarin

'L

langstraagheidsmoment van de ongetrimde waterlijn W0L0 ten opzichte

van een dwarsscheepse as door het zwaartepunt van die waterlíjn

(m4) (zie fig. 7). (Eng.: longitudinal moment of inertia of

water-plane).

V = waterverplaatsing tot W0L0 (m3)

i te bepalen door middel van momentenrekening aan de hand van de

bela-dingstoestand en de daarbij behorende massa's en zwaartepunten.

4.4. Is het tnmmend moment M bekend, dan is de optredende trimhoek te

KL

berekenen uit de voorwaarde:

MST = KL of

sin O =

PVGM

(18)

-I

I

-

6

-1#

L

r

r.'

é

XA

Szwciurtepunt

wciterLijn W0L0

snijlijn W0L0 en W0L0

figuur 7

geometrie

tcingsscheeps

evenwicht

(cianvangsstabiliteit)

r,

basis

(19)

r,-Met behuip van de trimhoek O kunnen dan de diepgangsveranderingen vór

en achter worden bepaald en daarmede de nieuwe diepgangen.

Daarbij is van belang de ligging van het punt S, het sníjpunt van WL

en W0L0.

Bewezen kan worden dat S overeenkomt met het zwaartepunt van WL (Eng.:

centre of flotation). De ligging van S is bepaald door XA, de afstand van s tot b.v. de hartlíjn van de middelste kolom.

Wanneer de diepgangen bepaald worden t.p.v. de hartlijn van de voorste en achterste kolommen is

de diepgangsverandering voor A Tf (if - XA) tg e en

de diepgangsverandering achter

ATa

1a XA) tg e

de nieuwe diepgangen worden:

T = T -

AT

a a

Tf = T +

ATf

de totale trim t gedefiníeerd als T - Tf = AT + ATf L tg O.

a a

In bovenstaande formules is uitgegaan van:

if = afstand van de hartlijnen van voorste en middeiste kolom.

1 = afstand van de hartlijnen van achterste en middelste

a

kolom.

L - afstand van voorste tot achterste kolom.

4.5. Uit bovenstaande voigt dat voor het beoordelen van de langsscheepse sta-biliteit een aantal nieuwe grootheden van belang zijn, nameiijk:

XB de iengte ligging van het drukkingspunt;

i-

, de hoogte ligging van het drukkingspunt;

'L ' het langstraagheidsmoment van de waterlijn;

XA de lengte ligging van het zwaartepunt van de waterlijn.

(20)

-C cn C o-G)

.10

XBI KB,11, XA)

KM

fi guur 8

hydrostatische krommen

voor

longsscheepse

stobiÉitet Coonvong sstabititeit)

-

E IJ

i

i

!

/

1 \ E : CN

-/

I

I

(21)

Bovengenoemde hydrostatische grootheden en meestal ook nog gemakshalve de waarde

L (hoeweldeze uit de voorgaande te bepalen is) worden voor een

groot aantal gelijklastige diepgangen berekend en als functie van de

diep-gang in een diagram uitgezet. Zie fig. 8, Hydrostatische krommen voor

langsscheepse stabiliteit.

Bij bovengenoemde beschouwingen is stilzwijgend van een aantal

benaderin-gen gebruik gemaakt. Hierdoor is het gebruik van bovenbenaderin-genoemde formules

beperkt tot kleine trimhoeken (enkele graden). Ret berekenen van de trim

(22)

pgv

N

basis

figuur 9

dwarsscheepse stabiliteit (aunvanysstabihteit)

A

GG= p.b

pv

heiLend moment

MK :pgV

'cosi.p

B C MST pgV GZ = pgV sIn(p (

he((ingshoek

(23)

5 . DWARSSCHEEPS EVENWICHT (AANVANGSSTABILITE]IT).

5.1. Een belangrijk aspect van het evenwicht van een drijvende constructie

is het dwarsscheeps evenwicht.

Wanneer we uitgaan van een rechtop drijvende constructie, dus zonder

slagzij, als weergegeven in fig. 9 A, dan kan de vraag worden gesteld wat

er gaat gebeuren bij een dwarsscheepse verplaatsing van de massa p.

In fig. 9 A is deze verplaatsing uitgevoerd, waardoor G verplaatst naar

G', zodat

,

pb

. . t

GG

= -

(,Verschuivingswet )

pV

Opdrijvende kracht en zwaartekracht vormen nu een koppel waardoor het

lichaam rechtsom wil draaien. Door de draaibeweging zal de

waterverplaat-sing rechts toenemen en links afnemen. Ret drukkingspunt B0verschuift naar

rechts totdat dit in B is aangekomen, in én vertikaal niet G'.

Als

ci

zich nog verder naar rechts zou verplaatsen zou het heilend koppel

overgaan in een oprichtend koppel. In fig. B is dus juist de

evenwichts-stand bereikt.

5.2. Wanneer een drijvende constructie uit de evenwichtsstand wordt gebracht

door het een slagzij te geven, ontstaat een oprichtend koppel ter

grootte van (zie fig. 9 C):

MST =

p gv .

CZ =p gv

GM sin q

De grootte van dit oprichtend koppel of (dwarsscheeps) stabiliteitsmoment wordt dus bij een gegeven waterverplaatsing en hellingshoek geheel bepaald

door -:j de (dwars) metacenterhoogte (Eng. : transverse metacentric height).

M is het snijpunt van de werklijn der opwaartse kracht met het

synuile-trieviak en heet metacenter. Voor een gegeven scheepsvorm, bi] een

bepaal-de diepgang is M een vast punt, onafhankelijk van bepaal-de hellingshoek.

(Dit laatste geldt over een beperkt bereik, namelijk tot 8 à 9°,

we spreken daarom van aanvangsstabiliteit).

Uit figuur en formule zien we:

- Het stabiliteitsmoment is positief (oprichtend) als G onder M ugt, dat

(24)

-wil zeggen als de metacenterhoogte GM positief is (stabiel evenwicht).

De drijvende constructie richt zich dan weer op als het uit de

even-wichtsstand wordt gebracht.

- Het stabiliteitsmoment is nul als G en M samenvallen, dat wil zeggen

als = O (indifferent evenwicht).

De drijvende constructie blijft bij dezelfde hoek liggen waarin deze

ge-bracht werd.

- Het stabiliteitsmoment is negatief als G boyen M ugt, dat wil zeggen

als de metacenterhoogte GM negatief is (labiel evenwicht).

De drijvende constructie krijgt een steeds grotere helling en kentert.

5.3. De afstand is ook hier bepaald door enerzijds de hydrostatische

eigen-schappen van de onderwatervorm van de drijvende constructie, anderzijds

door de hoogte ligging van het massazwaartepunt.

Daarom wordt GM opgebouwd gedacht volgens:

GM = KB0 + BM - KG

KB0 en KG hebben dezelfde betekenis als eer'der werd behandeld.

I blikt gelijk te zijn aan (het bewijs blijft hier achterwege)

= , waarin

o

'T dwarstraagheidsmoment van de betreffende lastlijn t.o.v. de symmetrie as (mu)

(Eng. : Transverse moment of inertia of waterplane)

V = waterverplaatsing tot de betreffende lastlijn (m3)

Uit bovenstaande blijkt duidelijk:

- hoe breder het schip, hoe groter

'T (evenredig B3 ! ), hoe groter 1jl, hoe groter GM, hoe groter de stabiliteit.

- hoe hoger het massazwaartepunt, hoe groter KG, hoe kleiner GM, hoe

kleiner de stabiliteit.

(25)

-5.4.

Bij een bekend heilend moment MK is de optredende siagzij te bere-kenen uit de voorwaarde:

MST = MK of

p gV

GM sin =

sin =

p gV GM

In het geval van fig. 9 A is

MK g.p.b. cos , zodat

p.b.

Mof

tg =

p V GM

5.5.

Een geheei ondergedoken onderzeeboot heeft geen lastlijn, dus 'T

en BM = O.

Een geheel ondergedoken onderzeeboot heeft daarom alleen stabiliteit als

G onder B is gelegen. (zie fig. IO). Het stabiliteitsmoment is geiijk aan:

M = p gV sin

ST

5.6.

Bij bovengenoemde beschouwingen is stilzwijgend van een aantal benaderin-gen gebruik gemaakt. De formules zijn daarom in het algemeen slechts

gel-dig voor kleine heliingshoeken tot 8 90 Men spreekt daarom van aan-vangsstabiliteít.

5.7.

Uit bovenstaande voigt dat voor het beoordelen van de dwarsscheepse sta-biliteit nog bekend moet zijn 'T' het dwarstraagheidsmoment van de

water-lijn in ongehelde toestand.

Deze waarde en gemakshalve ook KM wordt voor een groot aantal gelijklas

tige waterlijnen berekend en als functie van de diepgang in het eerder

genoemde diagram van hydrostatische krommen uitgezet. (zie fig. Il)

(Eng. : Hydrostatic curves).

De krommen werden berekend voor bet booreiland van fig. 12.

5.8. In het diagram van fig. II worden soms nog aangegeven:

(26)
(27)

- de toenarne van het deplaeementA per cm diepgangsvermeerdering.

Deze grootheid, wel aangegeven met

A1

is gelijk aan:

AA

= O,Olp A (t)

- het moment voor I cm trímverandering (M001).

Deze grootheid is op de volgende wijze te bepalen:

Eerder is aangegeven dat

MKL sin e = p g V . GML of KL PV.GM. sin O

Wanneer in bovenstaande formule wordt ingevoerd: sin O tg O; tg O en

t

-ico '

dan is:

PgVGN

MKL

M001 =

L De trim wordt dan berekend uit t

M001

(cm)

Hieruit blijkt dat het moment voor I cm trimverandering afhankelijk is van

GML en dus van de ligging van G.

M001 is dus niet uitsluitend van hydrostatische grootheden afhankelijk en

daarom principieel niet in het diagram aan te geven.

De in de Scheepsbouw gebruikelijke benadering dat

L '

kan bij andere

drijvende constructies, zoals b.v. semi-submersibles grote onnauwkeurigheden

veroorzaken.

Het is daarom aan te raden het moment voor 1 cm trimverandering uitsluitend

op de hierboven aangegeven wijze te gebruiken, dat wil zeggen met de juiste

waarde van berekend uit 1L (volgens diagram) en i (uit

zwaartepunt-berekening).

- In Angelsaksische landen worden vaak toegepast:

. "tons per inch immersion" (TPI)

. "moment to alter trim one inch" (MTI)

enz. uitgedrukt in eenheden als long tons en ft tons.

Soms ook:

. moment to trim 1° (MT 1°)

o o

. moment to heel I (MH I )

In het algemeen verdient het aanbeveling zeer grondig na te gaan welke grootheden worden gehanteerd, welke definities worden gebruikt en welk

eenhedenstelsel.

Het diagram van fig. I 1 is enigszins vereenvoudigd omdat geen rekening

werd gehouden met de pijpvormige diagonaal verbanden.

(28)

-5 O

figuur 11 hydrostatische kromnìen van een booreiland (vereenvoudigd)

V, KB, X4 , XB A ,

I I , KM, KM1

ï

<II <II (II

EE

(II E E (II E

jf

E <I, t_I,

i

i

:

'

t

&

KM

L 25 20 E . 15 C o o, Q-10

(29)

zu aanzicht

bo ven aunzicht

dwci rsdoor sne de 80

tbasis

figuur 12

algemeen plan booreiland

schaal 1:1000

maten in meters

(30)

6. DE INVLOED VAN VRIJE VLOEISTOFOPPERVLAKKEN OP DE AANVANGSSTABILITEIT.

6.1. Ret is noodzakelijk aandacht te besteden aan de invioed van vrije

vloei-stofopperviakken op de stabiliteit.

Drijvende constructies hebben meestal een aantal tanks aan boord

gedeel-teiijk gevuld met brandstof, smeerolie, drinkwater, ballast water enz.

De zgn. vrije vloeistofoppervlakken in deze tanks oefenen een verminderende

werking uit op de stabiliteit. In fig. 13 A is een drijvende constructie

getekend met ergens een niet geheel gevulde tank

Wanneer de drijvende constructie een kleine slagzij verkrijgt zal bet

massa zwaartepunt van de vloeistof zich naar de lage kant verplaatsen.

Daardoor zal het massazwaartepunt van de gehele constructie zich iets

verplaatsen van G naar G'.

Hierdoor wordt het stabiliteitskoppel verminderd van

p gv

GZ tot

p gV G'Z

Bewezen kan worden dat (zie fig. 13 B)

28

-1T het dwarstraagheidsmoment van de vrije vloeistofspiegel. (m4)

p' = de dichtheid van de vloeistof (kg/rn3)

p = de dichtheid van het water waarin het schip drijft (kg/rn3)

V = waterverplaatsing in m3

Vaak wordt deze stabiliteitsvermindering beschouwd als een gevoig van een

(schijnbare) stijging van bet rnassazwaartepunt over een afstand GG"

ter grootte van: GG' =

GG" =

GG"

1T P

pV

Voor meerdere tank geldt dan:

1T

pV

sin q , waarin

( Eng. : free surface correction FSC)

De zgn. gereduceerde metacenterhoogte wordt nu:

1T

(31)

T

V,

4vAr dí4e

ank

ank

Langsschot

(32)

GTTM = GM - GG"

Door middel van deze gereduceerde metacenterhoogte wordt impliciet met de

stabiliteitsvermindering door vrije vloeistofoppervlakken rekening gehouden.

Opgemerkt wordt dat het traagheidsmoment van de vrije vloeistofspiegel in

dit geval het eigen dwarstraagheidsmoment van de spiegel is ten opzichte

van de langsscheepse as door het opperviakte zwaartepunt (zie fig 13 C).

De hoeveelheid vloeistof in de tank doet niet ter zake!

Uiteraard geldt deze beschouwingswijze wederom uitsluitend voor kleine

he 11 ingshoeken.

6.2. Een overeenkomstige beschouwing geldt ten opzichte van de langsscheepse

stabiliteit.

In dit geval is het traagheidsmoment in de formule het

langstraagheids-moment van de vrije vloeistofspiegel, ten opzichte van de dwarsscheepse

as door het oppervlakte zwaartepunt.

De gereduceerde metacenterhoogte is nu:

G"ML GML GGL" waarin: : 'L L = pV 30 -)

D

(33)

-7. DWARSSCHEEPS EVENWICHT (GROTERE HELLINGSHOEKEN).

7.1. Bij grotere hellingshoeken geldt in plaats van fig. 9 C thans fig.

14 A.

Het belangri]kste verschil is dat de werklijn van de opwaartse kracht het

symmetrie viak nu snijdt in een punt N

dat niet alleen afhankeli]k is

van de waterverplaatsing (diepgang) van de drijvende constructie, maar

ook van de hellingshoek

N

wordt genoemd het valse metacenter.

Geven we de drijvende constructie een bepaalde hellingshoek

dan is het

stabiliteitsmoment gelijk aan:

M = p g V GZq P g V GN

sin ct

ST

--

is dus bepalend voor de grootte van dit moment.

Het is dus van belang ons af te vragen hoe deze arm van statische

stabili-teit varieert met de hellíngshoek

f

Deze kromme kan sterk in karakter verschillen, maar bij een

semi-submer-sible op boordiepgang ziet de kromme van armen van statische stabiliteit

er als regel uit als weergegeven in fig. 14 B. (kromme I).

7.2. Over de kromme van armen van statische stabiliteit kan het volgende worden

op gemerkt :

- bewezen kan worden dat de raaklijn in O aan de kroinme van armen de lijn

-

I

rad.

snijdt in een punt waarvan de ordinaat overeenkomst met

,

de aanvangsmetacenterhoogte.

Hoe groter dus GM

hoe steiler het begin van de kromme van armen

ver-loopt.

- Aangezien de aanvangsmetacenterhoogre GM alleen iets zegt omtrent de

grootte van het stabiliteitsmoment tot ± 8

, kunnen

bij gelijke

GM-waarde toch grote verschillen in de stabiliteit bij grotere

hellings-hoeken optreden. Zo heeft kromme II in fig.

14 B dezelfde GM - waarde

als I, maar toch bi] grotere hellingshoeken een zeer afwijkend verloop.

Deze grote verschillen worden veroorzaakt door verschillen in vrijboord

van de beide booreilanden. Ook kunnen de krojiajien I en II verschillende

toestanden voorstellen van

n booreiland bij verschillende diepgangen,

maar bi] dezelfde aanvangsmetacenterhoogte GM.

(34)

-I

E M (D

lo

20

30

LO 50

6O 70

80

90

'PD LPM PK

tpl

rod. 'po I-pg V 10

20 30

40

50 60

70

80

90

(1

(po

figuur 14

dworsscheepse stobiliteit (grotere hettingshoeken)

A

(35)

)

Het blijkt dus dat voor het beoordelen van de stabiliteit van een

drijvende constructie de GM - waarde niet voldoende is, maar dat de

kromme GZ

=

f (q) dient te worden bepaald.

- voor het beoordelen van de stabiliteit zijn van belang:

.

de hoek waarbij GZ

=

O wordt.

Aangezien bij deze hoek het stabiliteitsmoment - O wordt, wordt deze

hoek wel kenterhoek genoemd

Het bereik waarover de stabiliteit

positief is, wordt stabiliteitsomvang genoemd.

(Eng. :

range of stability)

.

de hoek waarbij de arm van statische stabiliteit zijn maximale waarde

bereikt

.

de hoek waarbij het dek te water komt

.

het opperviak onder de GZ-kromme.

op de betekenis hiervan komen we terug bi] de bespreking van de zgn.

dynamische stabiliteit.

7.3. De slagzij die op zal treden ten gevolge van een hellend moment MK van

bekende grootte volgt uit de voorwaarde:

= M (MK

meestal een of andere functie van

)

K

M

ST

GZ =

MST

Aangezien in de krouuiie van armen niet MST zelf, maar

'pgV

zet, luidt de voorwaarde voor evenwicht dan:

'pg V (zie fig.

14 C).

is

uitge-Uit de figuur volgt dat de optredende slagzij - op deze wijze grafisch

be-paald - ongeveer

230

zou zijn.Het tweede snijpunt S

van de GZ- en

MK 2

1'pgV

krornmen is geen evenwichtspunt. Wel zin in

2

oprichtend en

hellend koppel gelijk, maar een kleine vergroting van

2

heeft tot

ge-MK

voig dat

/pgV

groter wordt dan GZ

en dat de drijvende constructie

kentert.

7.4. Uit bovenstaande blike dat voor het beoordelen van de stabiliteit van een

drijvende constructie de kronime van armen van het grootste belang is.

De ontwerper van een drijvende constructie zal dan ook deze kromrne moeten

(36)
(37)

bepalen voor alle te onderzoeken bedrijfstoestanden.

In het algemeen is de berekening van deze krornmen bewerkelijk, aangezien

voor elke bedrijfstoestand de plaats van het drukkingspunt bij

verschil-lende hellingshoeken moet worden bepaald.

Is b.v. in fig. 15 A een situatie weergegeven waarbij het drukkingspunt

B

ten opzichte van B

is verplaatst over een afstand y

(in

q o

y-richting) en z

(in z-richting) dan is GZ

bepaald door:

GZ =

i/

cost

+

zsin

-

BG sin

cj o

Dit komt overeen met

(zie fig.

15 A):

;

=

sinc

+

sinc

Bi

bepaalde eenvoudig gevornide drijvende constructies als rechthoekige

bak, booreilanden met vertikale kolornmen van constante doorsnede

etc. kan

bewezen worden dat:

MN =

GZ

-z =

zodat

sin

+

Ñ tg2

sin

( tormule van Scribanti)

(Eng. :

"wall sided formula")

De gezochte GZ

is dus te bepalen uit de GM en BM bij dezelfde V in

rechte stand.

Bovengenoemde formule van Scribanti geldt slechts binnen de in fig.

15,

B en C aangegeven grenzen, nameli,jk voor zover geldt dat het

traagheids-moment van een onder een hoek

gehelde waterlijn

I

gelijk is aan:

Io

I

=

, waarin

cos3

IO

dwarstraagheidsnìoment van de ongehelde waterlijn bij

ze-zelfde waterverplaatsing.

De formule gaat dus niet op wanneer het dek te water komt, drijvers of

kinimen uit het water komen enz.

(38)
(39)

7.5. Vergelijken we de formule:

GZ = GM sin + MN sin

met de arm van statische stabiliteit bij kleine hellingshoeken:

GZ= GMsin

dan blijkt deze arm toe te nemen met MN sin . (Zi-e fig. 16 A).

Geldt de formule van Scribanti dan is deze MNc sin - BM tg2 sin

Bi kleine hellingshoeken is MNq S1fl

dus zeer klein en te verwaar-lozen.

7.6. Indien GM

een kleine negatieve waarde aanneemt, kan ten gevoige van deze

sin of "toegevoegde stabiliteit" de

GZ-kromme een verloop krij-gen als in fig. 16 B is aangegeven.

De drijvende constructie kan niet rechtop liggen, maar neemt een zekere slagzij

L aan, waarbij de stabiliteit weer positief wordt. Bij kleine negatieve metacenterhoogte behoeft de constructie dus niet te kenteren, maar neemt een slagzij aan.

Het opperviak onder de kromme is echter maar zcer gering, zodat weinig

nodig is orn de c.onstructie aisnog te doen kenteren (zie 9. DYNAMISCHE

STAB IL ITE IT).

7.7. Ten behoeve van de stabiliteitsberekening

van een drijvende constructie van willekeurige vorm of buiten de aangegeven grenzen dient een andere weg te worden gevolgd.

Hierbij is het wederom zinvol een scheiding te maken tussen

hydrostatische grootheden, die uitsluitend van de vorm van de drijvende constructie, van de waterverplaatsing en van de hellingshoe.k afhangen; en de grootheden die bepaald worden door de massaverdeling.

In dit geval wordt dit bereikt door te schrijven: (zie fig. 15A)

GZp _ KN sin - KG sin

Ñ

sin wordt nu voor een groot aantal waterverplaatsingen en hellings-hoeken berekend en in een diagram uitgezet, de zgn. dwarskro[uillen

van sta-biliteit zie fig. 17 (Eng.: cross curves of stability).Voor een

(40)

-C 'Ji

Tz:

C

= 450

figuur 17 Dwarskrommen van stabiliteit van een booreiland.

V

(m3)

5 'P=600

*1:300

---i nnÛ iflflOI) 15000 20000

2flflO

I

3 'j E

(41)

rige te onderzoeken bedrijfstoestand met bepaalde massa en hoogte ligging

van het massazwaartepunt (KG) kan de GZ- krouiine dan snel worden bepaald.

Bij elke hellingshoek geldt nl. GZ = KN sin (uit diagram) - sin De dwarskrornmen van stabiliteit van het drijvende booreiland zijn hier

enigszins vereenvoudigd doordat bi] de berekening geen rekening gehouden

werd met de diagonaal verbanden. De ponton is verondersteld waterdicht

te zijn uitgevoerd en bij te dragen tot de opwaartse kracht bij grote

(42)

6it

2 g(m+p)

±B0

pg V G0G1 p.h m+p G1G2

p.b

m +p

figuur 18

bijzondere stcibititeitsgevaUen (hcingende Lasten)

A -C

-VI L

(43)

8. ENIGE BIJZONDERE STABILITEI[TSGEVALLEN.

Bij drijvende offshore constructies kunnen een aantal bijzondere

stabiliteits-gevallen optreden, waarvan de belangrijkste onderstaand in het kort worden

be-handeld:

8.1. IJsafzetting.

Onder bepaalde omstandigheden kan in koude streken ijsafzetting optreden

op bovenbouwen, boortoren enz. Een en ander kan gepaard gaan met een

be-langrijke toename van de massa en een verhoging van het massazwaartepunt.

IJsafzetting kan op deze wijze een belangrijke vermindering van de

sta-biliteit veroorzaken.

8.2. Hangende lasten.

Bij het aan boord nemen van lasten met behuip van kranen - of bi] het van

boord zetten van zware stukken - treedt een heilend moment op, terwiji

door het hoge aangrijpingspunt van de last (top van de kraan) een

sti]-ging van G en een vermindering van de stabiliteit (GM) wordt veroorzaakt.

Bi] semi-submersible kraan eilanden met hijsvermogens van 3000 ton of

meer zai dit punt zeker niet buiten beschouwing kunnen blijven (zie fig.

18).

Evenwicht ontstaat als (fig. 18 B):

G1Z = G1G2 cos of als de formule van Scribanti mag worden toegepast:

-;-i- sin +

BM tg2

4

sin 4

= G1G2cos of

BM tg3

q: + jÑ' tg - G1G2 O,

- p.b. waaruit te bepalen is. (G1G2 m + p

8.3. Wind.

Bij zijwind ontstaat een heilend koppel ten gevoige van de windkracht F

en de waterweerstand R of ten gevoige van de windkrachten F en de

horizontaal ontbondene van de ankerkrachten RA (zie fig.19)

Meestal wordt daarbij weer uitgegaan van een vrijdri]vend booreiland.

Rw valt samen met het zwaartepunt van het iateraal oppervlak onder water.

(lateraaipunt)

(44)

42

-Fw2

-

L--,-Rp.

F3

Î

ii

r'

ii

r'

s

O

jgV

Mw!

/p g V

figuur 19

btjzondere stcibititeitsgevatlen

(windbelosting

B

C

a A

(45)

Het windmoment in de rechtopliggende toestand bedraagt:

M

= C C p V2 A a (kgf.m) w s I-I C

= weerstandscofficint

s CH

hoogtecofficint

p = luchtdichtheiid (0,125 kg sec2m4) V = windsnelheid (m/sec)

A = zijdelings geprojecteerd opperviak (m2)

a = vertikale afstand van windkracht tot lateraalpunt (m)

Voor een aantal veel voorkomende vormen als piatte viakken, cylinders,

vakwerkkonstrukties enz. zijn de weerstandscofficinten bepaald.

Door middel van CH wordt rekening gehouden met toename van de windsneiheid

bij toenemende hoogte boyen het wateroppervlak.

CH I op zee niveau en CH 1,60 op 150 m hoogte.

Het verband tussen het windmoment en de heliingshoek 1 wordt zeer

ver-schiiiend beoordeeld. (zie fig.C, krommen I en II).

In de voorschriften over de stabiliteit van semi-submersibies (zie

hoofd-stuk II) zijn nader aanwijzingen te vinden omtrent deze berekeningen, de

weerstandscofficinten enz.

De toe te passen windsneiheden variren van 25,8 tot 51,5 m/sec.(=185 km/u!)

8.4. In beschadigde toestand

Ten gevolge van een aanvaring, door aan de grond iopen enz. kan het

voor-komen dat een van de compartimenten in de romp of in de kolommen iek wordt

en voiloopt met zeewater.

Afhankelijk van de plaats der beschadiging en de beladingstoestand van het

booreiiand zullen meer of minder grote veranderingen optreden in:

- gemiddeide diepgang

- trim

- heilingshoek

- stabiliteit.

Het is daarom van belang in het ontwerpstadium van een booreiland de

sta-biliteit in beschadigde conditie te onderzoeken (Eng. : damage stability).

Soms moet daarbij ook bet lek worden van twee aangrenzende compartimenten

worden nagegaan.

(46)

-( trim

'\.__ tank

trim

ta n k

bait. boorw. brandst,

bail.

pomp k.

ball.

trim'\

tank

figuur 20

bijzondere

stabiliteitsgevatlen (in beschadigde toestand)

bait. boorw.

ball.

ball.

trim

ball. bo orw

brandst.

pomp k.

tank

(47)

Bi] deze beschouwingen speelt vaak een rol de zgn. permeabiliteit van het

compartiment, namelijk in welke mate het compartiment water kan opnemen.

Zo betekent een permeabiliteit van 60% dat slechts 60% van het volume door

zeewater kan worden ingenomen.

Gebruikelijke waarden zijn daarbij:

voor ruimten met lading, voorraden enz. 0,65

voor ruimten met machines, pompkamers enz. 0,85

voor ruimten besternd voor vloeistoffen. 0,95

De rompen zijn bijvoorbeeld ingedeeld in tanks en pompkamers als

aangege-ven in fig. 20 A.

De capaciteiten liggen in de volgende orden van grootte:

boorwater 2000 t

brandstofolie 1000 t (eigen voortstuwing)

drinkwater 250 t

ballast water 10.000 t

De tanks hebben soms inhouden van 500 - 700 m3 en kunnen dus belangrijke

hoeveelheden zeewater opnemen.

Bij het lek worden van twee van deze tanks naast elkaar kunnen dus zeer

grote heilende en triLlinlende momenten optreden.

Uiteraard dient ook bij de stabiliteit in beschadigde toestand rekening

te worden gehouden met het optreden van eventuele vrije vioeistof

opper-vlakken tijdens het vollopen van de beschadigde compartimenten.

De uiteindelijke evenwichtstoestand resp. de toestanden tijdens het

vol-iopen dienen aan bepaaide voorwaarden te voldoen.

De maximale hellingshoek mag b.v. niet worden overschreden, openingen mogen niet te water komen en ook in deze toestand dient een gegeven

wind-sterkte te kunnen worden doorstaan.

Het nagaan van diverse combinatie - mogelijkheden gecombineerd met ver-schillende initiie beiadingstoestanden van de drijvende konstruktie geeft

(48)

po P

lo

20 30 40 50 60 0 80 10

20 30

40 50 60 70 80 Lpi 10

20 30

40 50

PO 70 80 pg V1

figuur

21

dynamische

stcibiliteit

A

B

(49)

7

;

9.3. Het zal dan oak duidelijk zijn dat een drijvende constructie met een

o

kroinme van armen als in fig. 21 C een t

geringe dynamische stabiliteit

2

bezit orn een windstoot van de aangegeven intensiteit te overleven.

3

Er is immers geen hoek

aan tewijzen waarvoor geldt

O

A 2 1

Uit bovenstaande volgt dat het oppervlak ander de kromnie van armen van

statische stabiliteit een belangrijk criterium is bi] de beoordeling

van de stabiliteit van een drijvende constructie.

(zie verder Hoofdstuk 11).

9. DYNAMISCHE STABILITEIT.

9.1. De dynamische stabiliteit van een drijvende constructie is de arbeid die

moet worden verricht orn het schip vanuit de begin stand een hoek

te

doen hellen.

DST

1

MSTd

Vaak hanteert men het begrip dynamische weg e, waarbi:

DST I d e

- - =

J pg\7

(cm. rad)

Deze laatste uitdrukking stelt het oppervlak voor ander de GZ-kroiiuiie tot

de hoek

cf:

(zie fig. 21 A).

Het oppervlak ander de

kromme is dus een maat voor de hoeveelheid

ar-beid die nodig is 0m de drijvende constructie een slagzij te geven.

9.2. Als een drijvende constructie door een plotselinge windstoot van de

aange-geven grootte (zie fig. 21 B) wordt getroffen, zal de constructie

aan-merkelijk verder doorzwaaien dan tot de hoek

Dan zal namelijk de hoek q

worden bereikt, waarbij evenwicht ontstaat

tussen de opgenomen en de verbruikte energie. Bi] deze hoek

geldt dus

dat:

/3

(3

JMSTd

= J

MK dp

of

o o 01 d =

[3

MK/PV

d

Deze hoek kan dus bepaald worden op basis van de voorwaarde dat

47

(50)

/

p

figuur 22

heLEingproef pgV b

p.b

J'-)

-pV

basis heiLend koppeL

Mk pgVGG'cos4

evenwicht: basis

tg p =

(51)

lo. HELLINGPROEF (ENG.: inclining test).

10.1. Voor het beoordelen van de stabiliteit van een drijvende constructie is

het van het grootste belang nauwkeurig te weten:

- de eigen massa van de compleet ingerichte en uitgeruste

constructie m o

- de cordinaten van het massazwaartepunt in lengte, breedte en

hoogte.

Het is practisch onuitvoerbaar deze grootheden met grote nauwkeurigheid te

berekenen, zodat in het ontwerp stadium moet worden volstaan met een

schatting aan de hand van eerder uitgevoerde soortgelijke constructies of

door middel van globale berekeningen.

Bi,j de aflevering dient dan door middel van een zgn. hellingproef de

juis-te waarde van bovengenoemde grootheden juis-te worden bepaald.

10.2. De hellingproef bestaat uit de volgende stappen:

- op een geschikte plaats wordt een aantal gewichten

neergezet tot een totale massa van p.

(zie fig. 22 A).

- de eigen massa en de ligging van het zwaartepunt in lengte en

breedte kunnen worden bepaald door de diepgangen op te meten

b.v. op de vier hoek koloninien en door het meten van de

dicht-held van het havenwater.

De eigen massa van de constructie (mcl. de gewichten p ).

is dan te bepalen uit de te berekenen waterverplaatsing en de

dichtheid van het water; de cordinaten van het zwaartepunt van

de constructie (incl.de gewichten p) komen overeen met de te

berekenen cordinaten van het drukkingspunt in lengte en breedte

- het zwaartepunt in hoogte volgt uit de eigenlijke hellingproef.

Uit fig. 22 B blijkt dat evenwicht optreedt bij een hoek , als:

tg - p.b.

p V GM

Dit betekent dat wanneer we een bekende massa p over een bekende

afstand b verplaatsen, en daarbij de optredende slagzij

(52)

-keurig meten, GM bepaald kan worden uit:

GM p.b.

p V tg

Door i in rechte stand te bepalen bij de afgelezen diepgangen,

kan de hoogteligging van het massazwaartepunt (mcl. de massa p)

worden bepaald uit:

KG = KM - GM

De verkregen resultaten dienen ten slotte nog te worden gecorri-geerd voor de extra gewichten p en eventueel nog niet aangebrachte

uitrusting.

op deze wijze is dus de eigen massa van de constructie en de

ligging van het zwaartepunt in x, y en z richting te bepalen.

10.3. Aan de hand van de uitkomsten van de hellingproef zullen eventueel de

sta-biliteitsberekeningen bij de verschillende beladingstoestanden moeten

wor-den herzien.

Bij belangrijke afwijkingen tussen de aangenomen en de werkelijke waarden van massa en KG, zal een hernieuwde beoordeling van de eigenschappen van

de drijvende constructie moeten plaatsvinden.

10.4. De hellingproef wordt uitgevoerd zodra de constructie de voltooiing nadert.

Men zoekt daartoe een dag uit met weinig wind en voert de proef uit buiten werktijd in een rustig hoek]e van de werfhaven.

De optredende hellingshoeken dienen klein te zijn en met grote

(53)

11. VOORSCHRIFTEN DRIJVENDE OFFSHORE CONSTRUCTIES.

Door de snelle ontwikkeling van offshore activiteiten op de Noordzee, de ge-ringe ervaring van de betrokken autoriteiten op dit gebied en het grote aantal nationale instanties is er weinig eenheid in de thans geldende voorschriften voor drijvende offshore constructies. We kunnen hierbij onderscheiden:

11.1. Voorschriften van de nationale overheid met betrekking tot het uitvoeren van exploratie- en exploitatiewerkzaamheden op het onder nationale

juris-dictie staande deel van het Noordzeeplat.

De voorschriften geldende voor het Nederlandse deel zijn neer gelegd in het Mijnreglement Nederlands Continentaal plat. Het toezicht op de

na-leving wordt uitgeoefend door het Staats toezicht op de Mijnen.

Deze voorschriften gelden voor alle werkzaamheden en voor alle platforms op het Nederlandse plat, onafhankeli]k van hun nationaliteit.

Voor de Engelse en Noorse delen van het Noordzee plat gelden soortgelijke, doch vaak in meerdere of mindere mate van de Nederlandse afwijkende

voor-schriften. Door middel van internationaal overleg tussen de landen orn de

Noordzee wordt "harmonisatie" van de geldende voorschriften nagestreefd.

11.2. Voorschriften van de nationale overheid in verband met de registratie van

een drijvende offshore constructie.

Deze registratie komtovereen met de registratie van schepen.

Wanneer een schip onder een bepaalde viag wordt geregistreerd, zal dit ook aan de geldende nationale voorschriften moeten voldoen. Deze

nationa-le voorschriften voor schepen kornen tegenwoordig veelal in internationaal

overleg tot stand. (IMCO Intergovernmental Maritime Consulative

Orga-nisation) en worden daarna in de nationale wetgeving opgenomen. Voor schepen hebben zij betrekking op de stabiliteit, de waterdichte indeling, de reddingsmiddelen, de brandblusinstallatie, de uitwatering

enz. Voor de sterkte en de constructie wordt meestal een certificaat ge-eist van een classificatiebureau dat ook toezicht houdt bij de bouw van bet

schip.

Ten bewijze dat het schip aan de eisen voldoet wordt dan door de nationa-le autoriteit i.c. de Scheepvaartinspectie certificaten afgegeven. Een van deze certificaten is het zgn. "certificaat van deugdelijkheid". De

(54)

52

-/

/

/

aldus afgegeven certificaten worden internationaal erkend, zodat een grote mate van uniformiteit is bereikt.

Bij de dri]vende offshore constructies is het nog niet zo ver. De betref-fende "code" van IMCO is in 1979 gereedgekomen, zodat het nog wel enige tijd zal duren voordat deze voorschriften in de nationale wetgeving zijn ver-werkt. De belangri]kste bepalingen op het gebied van de waterdichte

inde-ling, de stabiliteit enz. zijn echter bekend en zullen onderstaand kort

worden samengevat.

Wat betreft de boortechnische installaties zal een Nederlands platform naar verwacht wordt eveneens moeten voldoen aan het Mijnreglement.

Wat betreft de status van drijvende offshore eenheden stelt IMCO voor een

aparte klasse "special purpose ships" te onderscheiden, naast de bestaande

typen vrachtschepen en passagiersschepen.

In deze klasse zouden dan o.a. de mobiele offshore booreenheden kunnen worden ondergebracht, de kraanschepen, de pijpenleggers etc. al of niet

voorzien van eigen voortstuwing.

11.3. Voorschriften van de classificatie-bureaux.

De classificatie-bureaux, bekend uit scheepvaart en scheepsbouw zijn in

een vroeg stadium met de bouw van drijvende offshore constructies

geconfronteerd.

De meest bekende hebben dan ook reeds geruime tijd voorschriften voor

drijvende offshore constructies. Aangezien de nationale wetgeving nog niet in drijvende offshore constructies voorzag, gayen de

classificatie-bureaux veelal ook eisen voor stabiliteit, waterdichte indeling,

veilig-heid enz.

Door de sterke ontwikkeling van dit gebied en de noodzaak van verdere

cordinatie en harmonisatie, zijn deze voorschriften aan snelle

veroude-ring onderhevig. Er verschi]nen dan ook in hoog tempo nieuwe uitgaven.

De meest bekende bureaux en hun meest recente uitgaven zi]n in de Bijlage

vermeld.

11.4. INCO-Code for the construction and equipment of mobile offshore drilling

units.

De belangrijkste punten van deze ontwerp-code, welke aansluiten op de in

9

(55)

dit college behandelde stof worden onderstaand beknopt weergegeven:

- Er wordt onderscheid gemaakt tussen:

"surface type units" . Dit zijn de boorschepen en de boorpontons

be-doeld voor het boren in drijvende toestand.

"self-elevating units", booreenheden die in staat zi]n zich boyen water te verheffen. Dit zijn dus de zgn. "jack-ups".

"column stabilized units" . Dit zijn de semi-submersiblés.

De code is verder van toepassing op alle mobiele offshore boor units met of zonder eigen voortstuwing groter dan 500 Brutoregister ton.

- Met elke le eenheid gebouwd volgens n ontwerp, moet een hellingproef worden uitgevoerd, om nauwkeurig de eigen massa van de eenheid en de

ligging van het massa zwaartepunt te bepalen.

Voor volgende eenheden die volgens dat ontwerp worden gebouwd en die slechts in details afwijken van de eerste kan met een gedetailleerde massa- en zwaartepuntsberekening worden volstaan.

- Voor elke unit dient een zgn. operating manual te worden opgesteld met uitvoerige instructies ten aanzien van het veilig gebruik van de eenheid. De inhoud van deze "manual" wordt nader omschreven.

- Krommen van oprichtende momenten en windmomenten dienen te worden opge-steld met bijbehorende berekeningen over het gehele bereik van de

bedrijfsdiepgangen, bij maximum dekiast en bi] ongunstige plaatsing van

de uitrusting.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met de invloed van vrije vloeistofoppervlakken in niet geheel gevulde tanks. De unit wordt daar-bij vrij-dri]vend aangenomen, zonder rekening te houden met de anker

krachten.

Aanwijzingen worden gegeven voor bet berekenen van de windmomenten. In het algemeen dient rekening te worden gehouden met een windsnelheid

van 37 rn/sec. (70 knots)voor normale offshore omstandigheden en 51,5 m/sec. (100 knots) voor de "severe storm condition".

Voor beschut water als baaien, meren, rivieren enz. kan gerekend worden met een gereduceerde windsnelheid van 25,8 m/sec (50 knots).

(56)

-C G) E o heiLend moment C (pl A

,,downftooding angte

oprichtend moment

B

,,down

flooding

angle

figuur 23

stobiliteitsvoorschriften

WD 2

.. he[Lingshoek (

,,second

intercept"

(57)

In het algemeen dient de eenheid in Staat te zijn vanuit een wille-keurige bedrijfstoestand de "severe storm" -toestand binnen 3 uur te

bereiken.

- De stabiliteit van een eenheid dient in alle bedrijfstoestanden aan de

volgende criteria te voldoen:

. Voor de "surface" en de "self-elevating" units moet het oppervlak

ander de kroinme van het oprichtend moment tat aan de hoek, behorende

bij het tweede snijpunt of tat aan de hoek waarbij

niet-water-dichte apeningen te water kamen ( indien de laatste kleiner is,

niet minder dan 40% grater ziín dan het opperviak ander de windmament

kromme tot dezelfde hoek. .

Of:

oppervlak (A + B) > 1,4 oppervlak (B + C)

(zie fig. 23 A).

. Voor semi-submersibles wordt een avermaat van 3O7 geist.

. Het oprichtend marnent dient in bet gehele gebied van O tat

2

pasi-tief te zijn.

. Alternative stabiliteitscriteria kunnen in averweging warden genarnen,

wanneer zij bij vaarbeeldzijn gebaseerd ap windtunnel praeven en

model-praeven in zeegang en een geli,jkwaardig veiligheidsniveau wardt

ver-kregen.

- Alle eenheden moeten voldaende vrijbaord bezitten en anderverdeeld zijn door middel van waterdichte dekken en schatten zodat voldoende drijf-vermagen en stabiliteit vaar banden is am het lek warden van een wille-keurig waterdicht compartiment in elke bedrijfstaestand of

avergangs-toestand te averleven.

De afmetingen van de veranderstelde beschadiging zijn nader

gespecifi-ceerd voar de verschillende typen, die in de Cade warden anderscheiden.

De eenheid moet verder valdaende reserve stabiliteit in de lekke candi-tie bezitten am een windmoment te verdragen gebaseerd op een

windsnel-heid van 25,8 rn/sec. uit willekeurige richting.

(58)

-De uiteindelijke waterlijn, waarbij in aanmerking is genomen de inzin-king, de trim en de slagzij dient onder de onderkant te blijven van elke

opening die een voortgaand vollopen van de eenheid kan veroorzaken.

Bovenstaande dient door berekening te worden aangetoond, uitgaande van de meest ongunstige bedrijfstoestand. Hierbij dient geen rekening te worden gehouden met de mogelijkheid door middel van het leegpompen van compartimenten of door middel van het ballasten van compartimenten

de optredende slagzij te verminderen.

- De uitwateringsconventie 1966 geldt voor alle mobiele offshore eenheden. Indien deze niet kan worden toegepast (semi-submersibles) dan dient

het minimum vrijboord te worden bepaald op basis van de maximum diep-gang toegestaan uit oogpunt van stabiliteit in intacte toestand,

(59)

Bijiage 1.

Voorschriften voor drijvende offshore constructies.

- Mijnreglement Nederlands Continentaal Plat, 967.

- Rules for the construction and classification of mobile offshore units, 1972.

Lloyds Register of Shipping, London.

- Regulations for mobile drilling platforms with installations and equipment used for drilling for petroleum in Norwegian internal waters, in Norwegian territorial waters and in that part of the continental shelf which is under

Norwegian Sovereignty, 1973.

Norwegian Maritime Directorate, Oslo.

- Rules for Building and Classing Mobile Offshore Drilling Units, 1980

American Bureau of Shipping, New York.

- Rules and Regulations for the Construction and Classification of Offshore

platforms, 1975.

Bureau Ventas, Paris.

- Rules for the construction and inspection of Offshore installations. Vol. I Offshore units (Marine Structures) 1976 (Preliminary Edition).

Germanischer Lloyd, Hamburg.

- Rules for the design, construction and inspection of offshore Structures, 1977.

Det Norske Ventas, Oslo.

- Code for the construction and equipment of Mobile Offshore Drilling units.

IMCO Resolution A 414 Nov.1979.

Intergovernmental Maritime Consultative Organisation, London.

- Regulations for drilling and hotel platforms 1981.

Norwegian Maritime Directorate, Oslo.

zijdi

(60)

-¡1

SP4R

/'.7,I5,9

/7cD. QOD

o íç o c

/=c,c

G_

:::

A2:

if0J.

(61)

Bijiage II.

Uitgewerkte voorbeelden.

1) Een in vertikale stand drijvende "SPAR" boei heeft afmetingen zoals

in bijgaande schets aangegeven.

De doorsneden zijn cirkels.

De totale massa bedraagt 70.000 t. à 1000 kg,

het massazwaartepunt G ligt 46,50 m. boyen het onderviak

(k

-

46,50 m). Gevraagd:

de diepgang die de "SPAR" in zeewater aanneemt, gemeten tot het

ondervlak in m.

de aanvangsmetacenterhoogte GM in m.

het stabiliteitsmoment in kNm bi] een hellingshoek van 5° in

langs-scheepse resp. dwarslangs-scheepse richting.

Opm. : - de dichtheid van zeewater P 1025 kg/rn3

- de versnelling van de zwaartekracht g = 9,8 rn/sec2

- sin 5° = 0,0872; cos 5° = 0,996; tg 5° 0,0875. - het traagheidsrnornent van het opperviak van een cirkel met

straal R ten opzichte van een der hoofdtraagheidsassen bedraagt:

TÍ 4

4

R.

(62)
(63)

-L)

UITWERKING:

70.000 3

De waterverplaatsing bedraagt I ,025 68.292 m

De waterverplaatsing bi] een diepgang T bedraagt:

*

3O29O+17172

(T-90)

dus diepgang T = 110,6 m GM = KB + BM - KG : 302 j 90 45 + * 172 1 20.6 ; 100,3

t*R

= = v = 68.292

0,06m

KG = 46,50 m

dusGM48.79+0.06-46,502,35m

c) stab. moment bij helling van 5°.

MST pgV .

sin9

= 9.8 * 70.000 * 2,35 * sin 5° = 140.252 kNm. lubbel' KB = 68. 292 = 48,79 ni

(64)

"j

/NoíL/

c2,e.,v,ç?

ca&

.

5 P/E &thcLO)

N

L:ooIe5N'ffo6

C-o'ffDE 3-8

SLEEPDLEPGANG : 7,50 m. WERK DIEPGANG 20 m. W8 WATERBALLAST TANK

SEM!-SU8MERStBLE PIJPENLEGGER

SCHAAL 1.1000

(MATEN N METERS)

rt-><cvo

-PocP k'9/

_:-z-:-J!

- ><?&3

<

L- :<v

k--

:><v&

.

-.

-

_

-'.

DooR,IVOf 4-Q

(5.

io/OE?/

ffLoJ

1

(65)

-I

/ 2)Een

pijpenlegger heeft afmetingen en indeling volgens bijgaande figuur.

De massa van de pijpenlegger in bedrijfsklare, doch ongeballaste toestand bedraagt 33.000 t. G in lengte valt samen met het midden van de middeiste

) kolom, op 25,0 m boyen basis (XG O; KG 25 m).

0m de gelijklastige werkdiepgang van 20 in te bereiken worden de 26 ballast

tanks (13 in elke drijver) overal even hoog gevuld met zeewater.

Gevraagd:

Hoeveel ton ballast-water is nodig om de werkdiepgang van 20 m te bereiken? Hoe groot is de dwarsscheepse metacenterhoogte, rekening houdend

met de invloed van de vrije vloeistofoppervlakken?

Idem wat betreft de langsscheepse metacenterhoogte?

Hoe groot zouden de diepgangen worden als een massa van 100 t wordt

verschoven over een afstand van 75 m in de lengterichting van het

vaartuig (naar het voorschip) en 5Dm in de dwarsrichting (naar stuurboord)?

De diepgangen te berekenen op de vier uiterste buitenhoekpunten

van de beide drijvers.

Opm. : - De maten van de pijpenlegger zijn gegeven op buitenkant spanten/

binnenkant huidbeplating.

- De waterverplaatsing van de huid kan worden verwaarloosd.

- De pijpenlegger ugt in zeewater met P 1025 kg/rn3.

Iii twerking.

a) Bi de werkdiepgang van 20 m bedraagt de waterverplaatsing:

Waterverplaatsing 46769,25 m3 (KB 6,695m)

Deplacement massa van het verplaatste water

46769,25w

1025

= 47.938 t à 1000 kg eigen massa 33.000 t waterballast 14.938 t 63 -2 162 13 8,25 = 34.749 4,125 = 143.339,63 4 8,25 19 11,75 = 7.367,25 14,125 = 104.062,41 2 x 8,25 24 x 11,75 4.653 14,125 - 65.723,63 46.769,25 m3 6695 313.125,67

(66)

dus zwaartepunt ballast water 1,87 m boyen basis.

Dus massazwaartepunt pijpenlegger + ballastwater:

mom. t.o.v. bas.

825.000

27.934

852.934

Breedte traagh.mom. lastlijn:

TT 4 [ . 19 8,25 + 19 * 8,25 * 25,1252J 399.360 2 [ * 24 * 8,25 + 24 * 8,25 * 25,1252J 252.227 'T = 651.587 m4 BNT _ 46.769,25 13J93 m T 651 .587 KB =

Ten gevolge van vrije vloeistof oppervlakken wordt:

G'MT 2,835 - pV

in dit geval is de vloeistof zeewater dus p' p, zodat: 6,695 m KMT= 20,625 KG = 17,79

GM=

2,835 m b) hoogte waterballast in de = = tanks - h dus 14.938 2(162 of h = 13 - 24 14.

65) h

938 1)025

3,74m

1,025 3900 massa(t) KG pijpenlegger 33.000 25,0 ballast 14.938

187

47.938 t 17,79 m

(67)

13. 731 dus G'M - 2.835 -T 46.769,25 c) 'L v.d. lastlijn bedraagt: 'L 2 --8,25 24 + 4(-j- 8,25 * 19 + 8,25 * 19 * 51,52) - 19.008 + 1.681.823 = 1.700.831

m

TL 1.700.831 BM

=

-L V 46769,25 KB = GG' GG" GML = 25,27

m

1L 1L GG' = = pV 1L = 8 * - < 6,5 E 20 = 34.667 8 < 6,5 ig = 29.722 8 < < 6,5 < 3Q3 117.000 2 < ---.3< 6,5 24 = 14.976 196.365 m - 196.365 46769,25 = 4,20 m. G'N = 25,27 - 4,20 = 21,07 m

d) Verplaatsing G langsscheeps van G naar G"

-

10075

47.938 L = 43,06

m

KG = 17,79

m

0,156 m =

2,54m

36,37

m

6,695 m G'M = 2,835 - T 1T = 2 * 162 6,5 = 7.415 m L4

+ 2*-138x6,53 -

6.316 m

L4 1T 13.731 m L4

(68)

GG" cos O = G'M sin O of - 0,156 0, 0074 tg O -21,07 1_ =

1'=81m

a f

Verplaatsing G dwarsscheeps van G naar G" 100 X 50

GG"' = = 0,104 m

47.938

0,04 * B/2 = 0,04 * 29,25

e = 0,42°

AT

= 0,60 m (ten gevolge van trim)

0,104

GG" cos

L =

G'MT sin(f of tgf =

2,54 0,04 o

'-f

= 2,35 contr6le = 80 m gem. 20 m dus AT = Dus T

20m

gem

= 1,17 m (ten gevolge van slagzij)

Tf = 20 + 0,60 + 1,17 = 21,77 m SB Tf = 20 + 0,60 - 1,17 = 19,43 in BB TA 20 - 0,60 + 1,17 = 20,57 m TA = 20 - 0,60 - 1,17 = 18,23 m

(69)

) )

))

Bijiage III.

flguur

24 JtIj I

ofeiding

B0M

-V

fguur A

figuur

B

(70)

U%nREDEHD \sJi&

\

(71)

-fiyuur

25

afteidiny

formule

van

Scribariti

figuur A

(72)

70

-UrEt-DE td/f C1

tiguur

25 A

afleiding

formule

van

Scribunti

Cytaty

Powiązane dokumenty

Uważał, że jeżeli zarąbałeś staruchę lichwiarkę, to potem do końca życia będą cię gryzły wyrzuty sumienia, potem przyznasz się i pójdziesz na

W wypadku istnienia dwóch ksiąg wieczystych dla jednej nieruchomości albo żaden nabywca nie uzyska prawa (gdy obie księgi stwierdzały stan niezgodny z rzeczywistym), albo uzyska

Do tego tematu nawiązał w obszernym wystąpieniu Dziekan ORA w Warszawie adw. W wielowarstwowym wystąpieniu nie brak było krytycznych uwag dotyczących prac NRA i Prezydium

The development of the cumulative probability of demand or loads has been developed elsewhere on the basis of considering the entire population of indi- vidual peak-to-trough

Trudno powiedzieć, czy to na podstawie relacji tegoż chorążego, czy też innych doniesień pojawiły się przed 26 czerwca 1709 roku w otoczeniu króla Stanisława pogłoski, jakoby

O dnośnie zapiski pierwszej Mularczyk stara się dowieść, że K onrad uwięził Henryka, aby wymóc na nim pośrednictw o w rokow aniach z Rogatką w sprawie

Trze­ ba natomiast podnieść, że jeden z mechanizmów zapewnienia socjalistycznej demo­ kracji, przestrzegania praworządności, praw i wolności obywatelskich stworzyła

Niewątpliwie jednak byłoby po­ żądane — w każdym razie obowią­ zek taki ciąży na glosatorze — wyjście poza tak postawione żąda­ nie pozwu czy tak