• Nie Znaleziono Wyników

Instrumenten voor de meting van vaart en verheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Instrumenten voor de meting van vaart en verheid"

Copied!
151
0
0

Pełen tekst

(1)

NAVIGATIEKUNDE

INSTRUMENTEN VOOR DE METING VAN VAART EN VERHEID

( MT

scp)

(2)

2 INSTRUMENTEN VOOR DE METING VAN VAART EN VERHEID 2.1 Inleiding

De vaart van een schip is een belangrijke navigatiegrootheid die o.a. gebruikt wordt voor:

gegist-bestekberekening (optimaal routeren, ETA bepalen) true motion radar

satellietplaatsbepaling traagheidsnavigatie

vaartcorrectie gyrokompas adaptie stuurautomaat.

Figuur 2.1

Na integratie van de vaart wordt de verheid op een indicator aangegeven. De storing S is een uitwendige storing buiten de sensor, zoals verstoringen door de volatroom, invloeden van trim, diepgang, stampen, etc. De sensor zal dus in het algemeen niet de exacte v meten. Daarnaast treden inwendige ver-storingen S1 op, waardoor de getoonde waarde op de meter niet gelijk is aan de gemeten waarde. Bovendien kan de integrator inwendige fouten vertonen, gerepresenteerd door

S2'

Achtereenvolgens zal besproken worden de handlog, de patentlog, gissen buitenboord, de Pitotlog, de elektromagnetische log, verheidsmeting door schroefomwentelingen, de impellerlog, de Doppler Sonar log en de correlatie-log. Steeds zal nagegaan worden welke grootheid gemeten wordt, het werkings-principe en de praktische bruikbaarheid.

2.2 Handlog

In het leerboek Zeevaartkunde van D.J. Brouwer uit 1880 wordt vermeld: "De gewone en tevens meest gebruikte log bestaat uit het logplankje, de loglijn en de logrol". In figuur 2.2 is e.e.a. weergegeven. Het logplankje werd overboord geworpen en bleef door de loden verzwaring aan de cirkelrand "dood" in het water staan, tegelijkertijd werd de zandloper gedraaid. De

hoeveelheid loglijn die uitliep tot de zandloper leeg was, was een maat voor de snelheid. Om de snelheid te meten was de loglijn voorzien van "knopen". Het aantal gepasseerde knopen per zandloper gaf de vaart in knopen (zeemijlen

sensor

transducer

10 15 20

JiJ vaart

verheid 2.1

(3)

per uur). Door een ruk aan de lijn schoot een bevestiging van de spruit aan het logplankje los en kon deze worden ingehaald. De gisberekening vond plaats t.o.v. de "dood" in het water staande logplank, vandaar de Engelse term

"dead reckoning"!

Figuur 2.2

2.3 Patentlog

Hiermee werd de sleeplog aangeduid waarop Massey in Engeland in 1802 patent verkreeg. Het bestond uit een vin die achter het schip werd meegesleept, zie figuur 2.3. Het aantal rotaties van de vin is een maat voor de afgelegde verheid. Bij Massey's log was het nodig om voor de aflezing de log in te halen.

Figuur 2.3 Massey's log.

In 1878 verkreeg Thomas Walker het patent op de sleeplog zoals die tegen-woordig nog in gebruik is (voornamelijk op jachten). De aflezing van het aantal afgelegde mij len vindt plaats op de logklok die op de railing op het achterschip is aangebracht. De sleeplog meet de afgelegde verheid door het water. Als nadeel gold vooral het tijdrovende in- en uitvieren en bovendien moest bij manoeuvreren, bijvoorbeeld tijdens mist, de log ingehaald worden waardoor het moeilijker werd een gegist bestek bij te houden. Een nadeel is

ook, dat er wier of vuil in de logvin kan komen. Bij een lange deining kan de logvin wel eens "springen", waardoor omwentelingen verloren gaan. De loglijn moet voldoende lengte hebben i.v.m. de verstoringen door het kielzog. Er is een moderne uitvoering in de handel waar via een differentiator de snelheid ook zichtbaar wordt gemaakt. Een belangrijk voordeel voor jachten is uiteraard, dat het stroomverbruik nihil is.

(4)

e

Figuur 2.4 Walker's sleeplog.

2.4 Gissen buitenboord

a 3600

v = kn

At 1852

Indien er niet te veel zeegang staat, is gissen buitenboord een zeer nauw-keurige methode voor vaartmeting en wordt o.a. toegepast om de log te ijken. Een goed zichtbaar voorwerp wordt vanaf de bak zover mogelijk buiten de

boeggolf in zee geworpen. Een waarnemer geeft een teken aan een tijdwaarnemer op de brugvleugel op het moment dat het voorwerp een goed zichbare dwars-scheepse lijn passeert, bijvoorbeeld de railing aan de achterzijde van het bakdek. Op het achterschip is een tweede waarnemer die eveneens een teken geeft bij de passage van een dwarsscheepse lijn. De afstand a in m is bekend, zodat de vaart in knopen gegeven wordt door

(2.1)

Een twintigtal metingen wordt gedaan, waarbij de waarnemers na een aantal metingen verwisseld worden. Van de waarnemingenserie wordt de gemiddelde

snelheid v berekend en de standaardafwijking s. Met de Student-verdeling wordt vervolgens het 95% betrouwbaarheidsinterval van de exacte snelheid bepaald. Indien de waargenomen logsnelheid buiten dit betrouwbaarheidsinter-val ligt, verdient het aanbeveling de log te corrigeren met de daarvoor bestemde correctieknop.

Met gissen buitenboord wordt de langsscheepse snelheid door het water gemeten. Als er te veel zeegang staat, zal het drijvende voorwerp door golven worden meegenomen en moet gissen b.b. worden ontraden. De Engelse benaming voor deze

Manier van vaartmeting is "Dutchman's log"!

(5)

Q

Figuur 2.5 De gemeten afstand bij gissen buiten boord.

2.5 Pitotlog

In 1851 wordt in "Verhandelingen en berichten betreffende het Zeewezen" de "patent-perpetual log" beschreven van Berthon. Het principe berustte op het meten van de dynamische druk die door de vaart van het schip wordt

veroor-zaakt. De meting was echter te onnauwkeurig om praktisch te worden gebruikt. De Sallog werd amstreeks 1929 in Nederland geIntroduceerd ("De Zee" 1929) en werkt volgens hetzelfde principe, zie figuur 2.6.

(6)

e

De sensor bestaat uit een statische drukbuis (7) en een dynamische drukbuis(8), die aan weerszijden van een scheidingsmembraan (10) van een balg (4) uitkomen. De dynamische drukbuis steekt 60 5: 100 cm buiten het vlak van het schip uit om zoveel mogelijk buiten de viskeus meegesleepte waterlaag te meten. In verband met dit laatste verdient het aanbeveling de log zover

moge-lijk naar voren te monteren. Met een servomotor kan de buis op ondiep water, van de brug af bedienbaar, ingehaald worden. De opening van de dynamische drukbuis moet zuiver in de langsscheepse richting worden aangebracht. Het verschil in druk aan beide zijden van het membraan is

AP = Op vx2 (2.2)

De log meet de langsscheepse snelheid door het water.

Als het membraan (10) door een vaartvermeerdering Av omhoog wordt gedrukt, komt (12) omhoog en zal (17) naar rechts gaan en contact maken, waardoor

elektromotor (19) in de juiste richting gaat draaien. Hierdoor zal de worm (22) de excentrische schijf (23) verdraaien, waardoor de vaartindikator (27) verdraait. Tevens wordt echter hefboom (26) door wieltje (24) verdraaid,

waardoor de veer (16) gespannen wordt. Bij een juiste dimensionering van alle onderdelen zal bij aanwijzing v + Av de veerspanning het contact (18) weer sluiten; het systeem is weer in rust. Hefboom (26) zorgt dus voor de terug-koppeling. De schijf (23) is spiraalvormig teneinde de terugkoppeling even-redig te maken met v2.

Als de vaartindikatie oploopt, zal het wieltje (29) meer naar de basis van kegel (32) gedraaid worden via worm (30), waardoor asje (35) een hoger toeren-tal krijgt; de verheidsmeter (36) zal sneller lopen: De kegel (32) wordt met constant toerental aangedreven door elektromotor (33).

Er is een calibratiemogelijkheid voor constante fout ên voor procentuele fout, door respectievelijk de stanglengte te veranderen èn door de beginspan-ning van de veer te veranderen. Bovendien kan een 2e-ordefout nog gecorrigeerd worden door de veerlengte te veranderen.

In het algemeen is de Pitotlog redelijk nauwkeurig in het dienstsnelheids-gebied, maar bij lage snelheden neemt de nauwkeurigheid af, mede door ver-anderingen in de volgstroom. Vaart over de achtersteven wordt niet gemeten.

Op ondiep water is de log niet bruikbaar. De dynamische drukbuis moet achter de statische drukbuis gemonteerd worden om wervels bij de statische opening te voorkomen. Er is een ontluchtingsinstallatie om binnengedrongen lucht-bellen te laten ontsnappen. De invloed van trim blijkt uit figuur 2.7.

Figuur 2.7

(7)

De relatieve fout in de vaartmeting is dan IA2 100%. Dit geeft bij een trim van 5° een relatieve vaartfout van 0.4% en een even grote relatieve fout in de verheidsmeting.

Als het schip stampt volgens A = A sin wt en de traagheid in de log wordt verwaarloosd, dan is de actuele geNeten vaart y = v (1 - IA 2 sin2 wt) =

v (1 - IA 2

+m2 cos 2 wt)

(2.4) x 4 en de gemeten verheid V* = f v dt = (2.5) O V (1 - lAm2)

Als de log beschouwd wordt als een le orde systeem met tijdconstante T sec,

dan kan afgeleid worden dat de gemeten vaart bij stampend schip gelijk is aan

A2

v = vx (1 - IA4 2 + I4 cos (2wt - ,P)) (2.6)

waar P = arctan (2wT).

Voor een snel reagerende log (kleine T) komt formule (2.4) weer tevoorschijn; voor een trage log (grate T) wordt de stampamplitude verzwakt doorgegeven.

Op diverse loggen is een knop aangebracht met de stand "rough sea" en "calm sea" en mogelijk nog tussenstanden. Hiermee wordt de T ingesteld, om bij

stampend schip een rustige aflezing te houden.

Men moet zich echter wel realiseren dat vaartmeting bij awaar stampend schip sterk aan nauwkeurigheid inboet door inhomogeniteit in de volgstroom ter plaatse van de sensor.

2.6 Elektromagnetische log

De EM-log heeft de laatste jaren de Pitotlog van de eerste plaats verdrongen. Gemeten wordt de langsscheepse snelheid door het water. Ten opzichte van de Pitotlog bestaat het voordeel dat ook vaart over de achtersteven kan worden gemeten; bovendien is de meetnauwkeurigheid van de EM-log in het algemeen groter dan die van de Pitotlog, vooral in het lage snelheidsgebied.

De sensor bestaat uit een zwaardvormig lichaam, zie figuur 2.8, dat uit het scheepsvlak steekt. Vanaf de brug bedienbaar kan de sensor worden ingetrokken op ondiep water. In verband met de volgstroom is het raadzaam om de sensor ver naar voren te monteren, waarbij gelet moet worden op de langsscheepse oplijning. In de sensor bevindt zich een spoel waar een continue

laagfre-quente wisselspanning (+ 50 Hz) op staat. Hierdoor ontstaat in het omringende zeewater een vertikale W7isselende magnetische veldsterkte. Het door de vaart van het schip passerende zeewater is als een geleider te beschouwen in een wisselend magnetisch veld. In de "geleider" ontstaat een spanningsverschil

evenredig met de vaart. Dit spanningsverschil wordt gemeten door twee metalen "pick-up's" aan weerszijden van de verder geisoleerde sensor. Er wordt wissel-spanning gebruikt om de vertikale component van het aardmagnetisme te elimi-neren. Fluctuaties in de voedingsspanning van de spoel zouden fouten in de meetspanning veroorzaken, daarom wordt het verschil van voedingsspanning en meetspanning als maat voor de vaart genomen.

/(4,2w2

o

Gemeten wordt

(8)

INSULATED SENSINIG UNIT OF RODMETER

pot-me

TO SPEED

SERVO IMPUT

INDUCED VOLTAGE APPEARS ACROSS PICKUP BUTTONS

DIPECTION OF SHIP'S MOVEMENT

Figuur 2.8

Deze verschilspanning kan proportioneel beInvloed worden door een calibratie-knop waardoor de vaart voor een procentuele fout gecalibreerd kan worden. Verschuiving van het nulniveau werkt een constante fout weg.

Voor trimfouten geldt hetzelfde als voor de Pitotlog, zie paragraaf 2.5. De dimensionering van de elektrische circuits is zodanig dat verandering in de saliniteit geen merkbare vaartfout oplevert.

Verheidsmeting gebeurt door elektronische integratie van de vaart, zie figuur

2.9. S

Figuur 2.9 Elektronische integrator.

V/ TO 60 Hz (I SUPPLY Uv DC MAGNETIC FIELD FLUX COIL

INDUCED VOLTAGE CIRCUIT IN PLANE OF WATER

(9)

De integrator heeft een gelijkspanningsbron DC met U volt klemspanning. De stand van het glijcontact op de pot-meter wordt geregeld door een servomotor, die tevens de vaartindikator verdraait. De uitgangsspanning U. is evenredig met de gemeten vaart.

Bij open schakelaar S werkt de operationele versterker mTt parallelgeschakelde C en seriegeschakelde R als integrator, waardoor Uv = - fU. dt.

RC

De begrenzer zal bij Uv = U zowel de verheidsklok 0.01 zeemijl opdraaien als de schakelaar S sluiten, waardoor de condensator zich ontlaadt. Als Uv = 0

(praktisch tijdloos), dan opent S zich weer.

De geschetste schakeling wordt wel een "pulsenteller" genoemd. Uiteraard moeten de dimensies van R en C juist gekozen worden, teneinde een correcte verheidsmeting te krijgen. Veelal is R een variabele weerstand, die aange-sloten is op een calibratieknop, waardoor de verheid onafhankelijk van de vaart gecalibreerd kan worden.

2.7 Verheidsmeting door schroefomwentelingen

Hoewel deze methode op schepen wel wordt toegepast volgens

V = omw x spoed (1 - slip) (2.7)

is dit toch af te raden. De slip is immers afhankelijk van de schijnbare

wind, de zeegang, de aangroeiing en de beladingstoestand. Nauwkeurige gegevens hierover zijn uiteraard niet bekend, zodat de gegiste verheid volgens deze methode te onnauwkeurig is voor een zorgvuldige navigatie.

2.8 Impellerlog

Hieronder wordt verstaan het type log waarbij een houder uit het vlak steekt waarop een propellertje zover mogelijk buiten de volgstroom is aangebracht.

Dit type wordt uitsluitend voor kleine vaartuigen gebruikt, zoals op jachten. In het propellertje zitten twee symmetrische magneetjes die een inductiepuls veroorzaken in de sensor als de propeller door de vaart van het schip draait.

De aanwijzer geeft vaart en verheid, die seperaat calibreerbaar zijn bij de betere merken. In het lage snelheidsgebied is dit type niet erg nauwkeurig. Hoewel een beschermbeugel (visnetten1) voor de propeller is aangebracht, gebeurt het toch regelmatig dat wier en dergelijke de werking verstoren. Met een speciale afsluiter (sea-chest) kan de log ingehaald worden om te worden

gereinigd.

2.9 Doppler Sonar log Inleiding

Uit de natuurkunde is de lezer bekend met het verschijnsel Dopplerverschuiving. De frequentie van een bewegende trillingsbron ft zal door een stilstaande waarnemer worden waargenomen als fr, waarbij

f = ft

c

-(2.8)

c = voortplantingssnelheid van trilling in medium

vt = naderingssnelheid (radieel)

Een waarnemer die zich t.o.v. een stilstaande trillingsbron beufeegt met een snelheid

vw zal de uitgezonden frequentie ft waarnemen als

c +

vw fr = ft c

(10)

Figuur 2.10

Janusopstelling

Om invloeden van scheepsbewegingen op de meting, zoals stampen, dompen en

slingeren, te minimaliseren, wordt gebruik gemaakt van een Janusopstelling, zie figuur 2.11. De langsscheepse snelheid wordt gemeten door zowel een voor-waarts gerichte bundel als een achtervoor-waarts gerichte bundel uit te zenden. Men spreekt dan van een "single-axis Doppler log".

Door aftrekking van de ontvangen frequentie van vóór- en achterbundel krij gen we met formule (2.11): 4v cos 0 Afx = ft ( + 0 x )3) (2.12) waalmee c

+ V

fr

=f

t c - v

Op dit principe berust de Doppler log. In het scheepsvlak nabij het voorschip is een transducer aangebracht waar d.m.v. een kwartskristal een trillings-bundel in de frequentie van circa 300 kHz wordt uitgezonden onder een hoek van circa 600 met het horizontale vlak, zie figuur 2.10. Een gedeelte van de diffuus gereflecteerde puls wordt door de transducer weer opgevangen. Bij gebruik van één voorwaarts gerichte bundel geldt:

c + vx cos

2vx

cos e + 0 (7c-)2)

f = f - f (1 + (2.11)

r t c - v cos 0 t

= langsscheepse snelheid t.o.v. de grond

ex = inclinatie van bundel.

(2.10)

(2.13)

2.9

Indien een bewegende trillingsbron een puls uitzendt en deze daarna weer ontvangt na reflectie tegen een wand, dan wordt de volgende frequentie waar-genomen:

Afx c

(11)

Indien ook bundels naar SB en BB worden uitgezonden, wordt tevens de dwars-scheepse snelheid gemeten en spreekt men van een "dual-axis Doppler log", waarbij Af c y v -y 4ft cos 8 fore port Figuur 2.11 Janusconfiguratie. Invloed van scheepsbewegingen

Indien het vaartuig een trimhoek A heeft, zie figuur 2.12, worden de waar-genomen frequenties respectievelijk:

2v 44 vóór fr = ft (1 + cos (0 - A)) 2v 44.

achter f = ft (1 + cos (0 + A)) waardoor Afx = ft 4vx cos 0 cos A (2.15) (2.14) Figuur 2.12

(12)

-X-

44 C1A2N

De gemeten

vx = Afx 4f cos 0 - vx cos A = vx (1 - )

Er treedt een zelfde relatieve fout in de vaartmeting op als bij EM-log en Pitotlog, zie 2.5. Bij gebruik van alleen een voorwaartse bundel zou de fout in verband met cos (0 - A) in le orde afhankelijk zijn van A. Bij

stampend schip geldt een zelfde beschouwing als eerder gegeven voor de Pitot-log, dus een systematische relatieve fout in de vaart- en verheidsmeting van

_IA 2.

De slingerbeweging van het vaartuig beInvloedt op dezelfde wijze de meting van de dwarsscheepse snelheid.

De vertikale bewegingen van het vaartuig door dompen en stampen beinvloeden eveneens de Dopplermeting. Een vertikale beweging v heeft componenten in de bundelrichtingenz sin 0, resulterend in een extra Dopplerverschuiving in

elke sensor

2 f sin >

Z t

fd

-41! Door aftrekking van de ontvangen v66r- en achterfrequentie valt deze term

eruit. Hetzelfde geldt voor de dwarsscheepse sensoren. Bij een trimhoek/helling A geldt bij vertikale snelheden:

2vz ft

sin

(0 -

A) vóór f -d achter f 2vz ft sin

(0 +

A) 4v f cos 0 A Extra Af - Z t X I

De invloed van domp is dus gemiddeld nul.

Als de stampbeweging rond de gemiddelde trimhoek A gegeven wordt door A = A +

Am sin wt

dan

vz = w a Am cos wt

waar a de afstand is van de langsscheepse draaipunt tot de sensor. Hiermede:

4w a

Am ft cos 0

/-extra Afx - U, cos wt

+m

sin 2wt)

zodat de gemiddelde invloed nul is.

Vaartf out

De looptijd van de puls is nagenoeg gelijk aan

4d At

-c v3

4d yx waardoor Ax -c /3 (2.16) (2.17)

Doordat het vaartuig zich verplaatst heeft tussen het moment van uitzenden van de puls en ontvangst van de echo ontstaat de situatie zoals geschetst in

figuur 2.13. (2.21) 2.11 (2.18) (2.19) (2.20)

(13)

Figuur 2.13

De ontvangst vindt plaats onder een schijnbare trimhoek c, waarbij

sin e sin 0 x

= (2.22)

Ax 2d//3

3

v2

De relatieve vaartfout is hierdoorf 4100% en is onafhankelijk van de

diepte.

Bij een vaart van 20 kn is de fout circa 0.1%. Praktische gegevens

Voor zenden en ontvangen wordt in het algemeen dezelfde transducer gebruikt. Er worden pulsen uitgezonden met een PRR (pulse repetition rate) die afhanke-lijk is van de waterdiepte. De werkfrequentie is verschillend bij diverse fabrikaten, maar ligt in het bereik 100 à 600 kHz. De transducers kunnen dan klein blijven, terwijl de bundelhoek toch klein genoeg is (circa 3° voor de langsscheepse bundel en 8° voor de dwarsscheepse bundel).

Voor lagere frequenties is een grotere transducer nodig voor dezelfde bundel-hoek. Het voordeel van lagere frequenties is het geringere vermogensverlies in het zeewater.

De inclinatiehoek

e

wordt in het algemeen 60° genomen; bij kleinere hoeken zou te weinig energie van de diffuse terugkaatsing worden ontvangen, terwijl bij grotere hoeken de vaartcomponent in de bundelrichting te klein wordt. Tot diepten van circa 200 m werkt de Dopplerlog op "groundtrack". Indien de terugontvangen energie te klein wordt, dan wordt automatisch overgeschakeld op "watertrack", waar de frequentieverschuiving gemeten wordt t.o.v. de gereflecteerde energie van de waterlagen op 10 à 20 m diepte. Hiertoe wordt de ontvanger gedurende een korte periode na uitzending gesloten ("blanking"). Het grote voordeel van deze log is, dat de volgstroom geen invloed heeft op de meting. Bovendien is de log onbeperkt bruikbaar op ondiep water en ook

zeer nauwkeurig in het lage snelheidsgebied.

De grootste hinder voor de goede werking van Dopplerloggen (in feite van elk onderwater-akoestisch systeem) wordt ondervonden door luchtbellen. Dit kan

o.a. optreden door het schroefwater van sleepboten bij het manoeuvreren, door eigen schroefwater bij achteruitslaan, in ballast varend bij slecht weer, in het zog van een voorliggend schip varend, etc. De Dopplerlog wordt bij

voorkeur in de bulb aangebracht, maar in ieder geval zo voorlijk mogelijk, zie figuur 2.I4b.

(14)

clup;

,qWTVJ

t.),'ZIGIt.00121110

Accurate speed and depth from 0.1 knot

to 40 knot / 2 m to 300 m

Low Speed moorning mode

- speed in hundreths of knots (x.xx)

Combined echo sounder and Speed Log-Only

one hull penetration required in Ships

bow.

Speed over ground i.e. bottom track

to 1000 ft (300m)

Automatic switching to VVatermass tracking

(reference is watermass 15 meters

below the keel (typical)).

Forced vvatermass tracking

DEPTH read out and pre-settable depth alarm

facility is standard

Distance RUN counter-mechanical i.e.

no loss of data in case of power failure

Automatic compensation for water

temperature and salinity

Self test feature

Universal display size and mounting

Digital circuitry

- No calibration required

Distance outputs (200pp NM) to TM-radar,

Sat Nav etc.

Automatic Pitch correction (10° pitch

1.5% static speed error (dynamic

error

(15)

OPPLER SYSTEMS

Typical InstallatIon

INPUT POWER 200

r.

PPNM t, -' 000,,Z,r REPEATER DISPLAY (OPTIONAL) ri-c;".;.7.1,,I 7 32i ,

-MASTER DISPLAY UNiT

(MOW

MAIN ELECTRONICS UNIT

(ME U)

TRANSDUCER ELECTRONICS UNIT

(TE U)

(Relay Junction Boa - (RJB))

TRANSDUCER

(16)

Indien de geluidssnelheid c ter plaatse van de sensor niet overeenkomt met de c waarmee gerekend wordt in (2.13) en (2.14), ontstaat een relatieve fout in de vaart die overeenkomt met de relatieve fout in c. Duurdere loggen zijn uitgerust met een thermistor die constant de zeewatertemperatuur registreert ter plaatse van de sensor, zie formule van Wilson in collegedictaat k3.

Er wordt op geattendeerd dat het voldoende is om de c ter plaatse van de sensor te weten. De geluidssnelheid op weg naar de bodem en terug is niet van invloed op de meting, zulks in tegenstelling tot echoloden waar de diepte wordt bepaald aan de hand van de relatie

waarbij t de looptijd is van de puls van de sensor naar de bodem en terug en c de gemiddelde voortplantingssnelheid over dit traject. Bij een aantal fabri-katen van Dopplerloggen wordt gelijktijdig de diepte gemeten en op de "display" getoond. Voor navigatiedoeleinden zijn deze echoloden veelal gecalibreerd voor c = 1500 m/s en wordt geen rekening gehouden met de actuele c. Voor hydro-grafische opnames wordt het lood vóór de opname gecalibreerd.

In figuur 2.15 wordt een situatie weergegeven met de c als functie van de

diepte. speed of sound (m/s) 1480 1500 1520 I _./ I 1460

500

1000 cn E 1500 2000 2500 3000 Figuur 2.15

Het voordeel van een gecombineerd lood/log is, dat er maar één huiddoorvoering nodig is. De sensor is d.m.v. een "sea chest" tijdens de vaart inneembaar

voor inspectie of verwisseling, zie figuur 2.14b.

2.15

d=

ct

(17)

e

cos a sin a vx -sin a cos a

Voor zeer grote schepen is de Dopplerlog van groot belang om bij het meren nauwkeurig de naderingssnelheid t.o.v. de laad/lospier te meten. Snelheden van 0.5 cm/s worden nog door de Dopplerlog geregistreerd. Geringe snelheid bij stoten veroorzaakt reeds grote schade door de grote hoeveelheid kinetische energie, die in korte tijd moet worden opgenomen door de finders.

Bij het ten anker gaan geldt hetzelfde; het anker mag pas vallen als de grondsnelheid nagenoeg nul is.

Meersys temen

Omdat niet alle grote schepen met een dergelijke log zijn uitgerust, zijn bij een aantal laad/lospieren voor grote tankers twee Doppler-akoestische onder-waterinstallaties aan de wal opgesteld. Behalve de Dopplershift, die de naderingssnelheid t.o.v. de kade meet, wordt ook de looptijd van de puls gemeten, zodat de afstand tot de kade bekend is. Met een analoge of digitale "display" worden deze gegevens getoond voor vóór- en achterschip, zodat het navigatieteam de nodige maatregelen kan nemen om met snelheid nul aan te meren.

Omdat ook hier luchtbellen (aeration) de werking kunnen verstoren, zijn er microgolfsystemen ontwikkeld die in de X-band (8.2-12.4 GHz) uitzenden en ontvangen met reflectoren zoals in figuur 2.16 is getoond.

Figuur 2.16

Afstand en naderingssnelheid worden gemeten en getoond. Er moet voor worden gezorgd, dat de bundel op de scheepshuid reflecteert en niet op een dekhuis dat enkele meters van de scheepszijde afstaat. Omdat pulssystemen geen afstanden kunnen meten kleiner dan de halve pulslengte, wordt hier gebruik

(2.24)

Bij de installatie van de log dient deze uiteraard zorgvuldig opgelijnd te worden met de langsscheepse richting, daar anders fouten ontstaan. De gemeten

(18)

gemaakt van FM-radar. De uitzending is continu, waarbij de frequentie recht-lijnig wordt veranftrd in de tijd zoals is aangegeven in figuur 2.17. De "delay time"

td = '

c als R de afstand is van sensor tot scheepshuid. Als het

gemeten frequentieverschil fr is, dan blijkt uit figuur 2.17 eenvoudig dat

Af 4 Af R

f =ti =

r 2t u C

tm

Als fm de modulatiefrequentie is dan: fr c

R=

4m

Af

Figuur 2.17

Voor meting van afstand en naderingssnelheid wordt afwisselend uitgezonden in FM en constante frequentie. Bij de laatste wordt voor de bepaling van de snelheid de Dopplershift gemeten.

Correlatielog

De firma Jungner brengt een log op de markt die de grondsnelheid volgens een geheel ander principe meet. Twee transducers worden op circa 3.5 cm onderlinge afstand in langsscheepse richting in het scheepsvlak aangebracht. Beide

transducers zenden tegelijk een sterke pulsuit in de frequentie 150 kHz en met een pulsduur die afhankelijk is van de diepte. De gereflecteerde golven interfereren en zullen ter plaatse van de sensor een amplitude patroon vormen zoals is getoond in figuur 2.18a.

Het schip vaart door dit patroon heen, waarbij de voor- en achtersensor de patronen waarnemen zoals in figuur 2.I8b zijn gegeven. De energiewaarden

B1 (t) en 139 (t) worden naar een kruiscorrelator gevoerd, waar de waarde T

wordt bepaaTd waarvoor

CJ M Q = f B1 (t

+ T)

B2 (t) dt 0 maximaal is. received signal transmitted signa! time

De gereflecteerde bundel die door de sensoren wordt waargenomen heeft een horizontale snelheidscomponent -v . De relatieve snelheid van het schip

t.o.v. de bundel is daarom 2v x

x, zie figuur 2.19

(2.25)

(2.26)

(19)

achter

voor

Figuur 2.19

De snelheid t.o.v. de grond wordt daarom gegeven door afstand transducers V

-x

2T VOOr

achter

X

Figuur 2.18a Figuur 2.18b

Andere methoden voor vaartmeting

Een drum met verzwaarde bodem en een paar opgelaste platen wordt over-boord geworpen, waarna door afstandsmeting met de radar de snelheid door het water kan worden afgeleid. Deze methode is bij uitstek geschikt voor het ijken van loggen die de vaart door het water meten (zie leer-boek Navigatie II). Bij ARPA-radar (automatic radar plotting aid) kan bij juiste instelling direct de snelheid worden afgelezen. Bij proef-vaarten kan deze methode ook gebruikt worden om de ontwerpsnelheid te controleren.

Veelal wordt bij proefvaarten de snelheid bepaald door een bepaalde "run" een aantal malen in tegengestelde zin af te leggen, waarbij met een elektronisch plaatsbepalingssysteem de positie nauwkeurig wordt

(20)

gehouden. Door middeling van de vaart in beide richtingen wordt de snel-heid door het water bepaald. Hierbij wordt dus aangenomen dat de stroom

in plaats ên tijd homogeen was1; een veronderstelling waaraan niet altijd wordt voldaan.

(iii)Langs de kust is op een aantal plaatsen een "gemeten miji" uitgezet tussen twee merklijnen. Omdat ook hier de grondvaart wordt gemeten geldt het zelfde bezwaar als onder (ii).

Dopplernavigator

Wordt de Dopplerlog geIntegreerd met het gyrokompas, dan spreekt men van Dopplernavigator. Indien de correctie van het gyrokompas (tc) in het systeem

is ingevoerd, en de Dopplerlog staat op groundtrack, dan zijn de Noord- en Oostcomponent van de vaart bekend; zie figuur 2.20.

,

N w

Figuur 2.20.

Hierna volgen breedte en lengte volgens "dead reckoning" uit b(t) =

bo + IvN dt

1(t) = 10 + IvE sec b dt

Indien de log op watertrack staat, moet de stroom in richting en grootte in het systeem worden ingevoerd; deze wordt vectorieel opgeteld bij de

water-snelheid waarna (2.29) weer geldt.

(2.29) 2.19 vN VE cos WK -sin WK cos WK sin WK vx V 3' (2.28)

(21)

[ 1] American Practical Navigator Originally by Nathaniel Bowditch Defense Mapping Agency, USA, 1977 Leitfaden der Navigation

Uhlig e.a.

VEB Verlag Technik Berlin Loggen

Monografie voor het Hoger Zeevaartonderwijs Stichting Technisch en Nautisch Instituut, 1972 Marnie Electronic Navigation

S.F. Appleyard

Routledge & Kegan Paul, London, 1980 Elektronische navigatiemiddelen G.J. Sonnenberg

Stam Technische boeken, 1975 Literatuur

(22)

NAVIGATIEKUNDE

(23)

e

3 KOMPASSEN EN STUURAUTOMATEN 3.1 Inleiding

Voor onbeperkt vaargebied moeten schepen kleiner dan 1600 ton twee magnetische kompassen aan boord hebben. Op een van deze kompassen, het standaardkompas, moet kunnen worden gepeild en op het andere, het stuurkompas, moet gestuurd

kunnen worden. Het stuurkompas mag worden vervangen door een (goedgekeurd) gyrokompas (SB art. 95). Voor schepen kleiner dan 1600 ton in een beperkt vaargebied kan worden volstaan met één vast opgesteld magnetisch kompas

(Bekendmaking aan de Scheepvaart BaS 91/1974). Schepen groter dan 1600 ton zijn verplicht een gyrokompas en een magnetisch standaardkompas aan boord te hebben (SB art. 95).

In het Schepenbesluit en de bijlagen zijn diverse eisen vastgelegd, die bij de plaatsing van een kompas in acht moeten worden genomen. Zo behoort een peilkompas tenminste 230 graden vrij uitzicht over de horizon te hebben, van recht vooruit tot 25 graden achterlijker dan dwars. Voor magnetische kompassen zijn eisen vastgesteld voor de nabijheid van elektrische leidingen etc. Magnetische kompassen moeten regelmatig gecompenseerd worden door

experts die door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zijn aangewezen. Op moderne schepen worden tegenwoordig twee gyrokompassen geplaatst en daar-naast een magnetisch kompas op het schavotje waarop gestuurd kan worden

middels een periscoopaflezing of door middel van een dochterkompas dat op het magnetisch kompas is aangesloten. Eén van de magnetische dochterkompassen is veelal als koersbewakingsinstrument ingericht. Indien op de stuurautomaat wordt gevaren met het gyrokompas als koersgever, zal de magnetische koers-bewaking een alarm geven als de koers meer dan een ingesteld bedrag afwijkt van de op de automaat ingestelde koers.

3.2 Het magnetisch kompas

In figuur 3.1 is een doorsnede gegeven van een modern vloeistofkompas. Het richtend moment wordt verkregen van een ringmagneet B. Het drijflichaam A vermindert het gewicht van magneet en roos E. De lagers G zijn dwarsscheeps aangebracht in een cardanusring die weer langsscheeps in het nachthuis is gelagerd. De koers wordt afgelezen op de zeilstreep aan de binnenkant van de

Figuur 3.1 Dwarsdoorsnede vloeistofkompasketel.

(24)

kompasketel. De verbindingslijn zeilstreep-kompaspen K moet zuiver langs-scheeps worden aangebracht. Bij H is nog een extra dwarslangs-scheepse zeilstreep aangebracht.

Het magnetisch kompas richt zich naar de horizontale komponent H van het totale aardmagnetisch veld T, zie figuur 3.2 voor noorder- en zuidermagne-tische breedte. Op de magnezuidermagne-tische equator is de inclinatie i = 0 en H = T.

Figuur 3.2

In de Noordzee is H = 16 A/m en i = 650, op de magnetische equator is H = 32 A/m. Deze verandering in H heeft tot gevolg dat kompasfouten die veroor-zaakt worden door scheepsmagnetische veldsterkten veranderen.

Figuur 3.3

In figuur 3.3 zien we dat

P dev sin MK 3.2 V

ZUID

H=f.

EQUATOR

V NOORD

(3.1)

De deviatie wordt groter als H door positieverandering afneemt en is semi-circulair van aard. Een dwarsscheepse permanente veldsterkte geeft eveneens

een semi-circulaire fout. Permanenten veldsterkten worden veroorzaakt door magnetisch "hard" ijzer. In "weekijzer" worden transiënte polen geTnduceerd door het aardmagnetisch veld. Zo zal bijvoorbeeld in een langsscheepse staaf

(dekken, railingen, etc.) de geInduceerde veldsterkte bij rondzwaaien verlopen volgens a H cos MK. De deviatie die hierdoor wordt veroorzaakt verloopt

volgens a H cos MK sin MK, en is dus kwadrantaal van karakter.

Het magnetische kompas wordt gecompenseerd tegen de storende effecten van scheepsmagnetisme. Hiertoe worden langsscheepse en dwarsscheepse permanente magneten gebruikt, een vertikale magneet (hellingsmagneet), weekijzeren bollen

(25)

ter weerszijden van het kompas en een weekijzeren staaf aan de voorzijde van het kompas (Flindersstaaf). Voor theorie over en praktische uitvoering van een compensatie wordt verwezen naar de betreffende leerboeken.

Figuur 3.4 Richtend moment van kompas.

Het dynamisch gedrag van een magnetisch kompas wordt vastgelegd door de bewegingsvergelijking. Indien de aanwijzing van het kompas a° uit de midden-stand is, dan is het richtend moment gelijk aan m H'l sin a, waar m de

poolsterkte van de ringmagneet is en 1 de afstand van de polen. Het produkt ml = M heet het magnetisch moment. Als de viskeuze wrijving Ca is, dan is de

homogene vergelijking:

Jä + Cet + 111Ma = 0 (3.2)

Voor gangbare typen vloeistofkompassen is - = 0.3 en - = 0.004

De polen van de overdrachtsfunctie variaren met H en daarmee de slingertijd van het kompas.

0

-0,Í15

Figuur 3.5 Polen van overdrachtsfunctie.

ringmagneet

equator

noordzee

*

Im

0,3j

0,2j

Olj

(26)

-1

De geqmpte hoeksnelheid op de magnetische equator = 0.4 s en in de Noordzee 0.2 s ; voor H = 5.6 A/m wordt het kompas aperiodisch.

Voor een rustig kompas is het nodig dat de slingerperiode van het schip niet in de buurt van de slingerperiode van het kompas ligt!

In vliegtuigen wordt nog steeds het aardmagnetisch veld als referentienoorden gebruikt. Hiertoe zijn zogenaamde "flux valves" aangebracht op een ijzervrije plaats. Door middel van een synchro wordt een koerstol (gyrotol) gestuurd in de cockpit. Bij poolvluchten als de horizontale component van het aardmagne-tisch veld te gering is, zorgt de koerstol (wet van behoud van impulsiemoment) tijdelijk voor een constante referentierichting.

3.3 Gyrokompassen

In tegenstelling tot vliegtuigen, zijn schepen uitgerust met gyrokompassen, dat wil zeggen gyrotollen die onafhankelijk van het aardmagnetisch veld noordzoekend zijn. In het kort zal het principe worden aangegeven.

(i) Een volledig vrij opgehangen gyrotol zal z'n stand in de ruimte

behouden. Hierdoor zal de tolas schijnbaar de baan van een ster volgen. De aardrotatiesnelheid w kan worden ontbonden in een horizontale en vertikale komponent, resr5ectievelijk

3.4 Figuur 3.6 a = wa sin b = wa cos b Zie figuur 3.6. (3.3)

(27)

De rotatievector

wa cos b kan worden ontbonden in een component langs de tolas en loodrecht daarop, zie figuur 3.7, waarvan de laatste een vertikale hoeksnelheid van de tolas tot gevolg heeft van ; = w cos b

sin a, waar a de hoek tussen tolas en de richting van Nw is. a

Figuur 3.7

In figuur 3.8 zijn de hoeksnelheden van de tolas in de horizon getekend voor noorderbreedte en zuiderbreedte.

(28)

PN f.3=w0

cos b sin a

h----a

-.

7

/'

a= wa sin b

hor

horizon

(29)

(ii) Een bewegend vaartuig heeft een E-W hoeksnelheid op het aardoppervlak gelijk aan v sin GrK gr wE R cos b De

wE geeft een bijdrage aan de rotatiesnelheid van de aarde, zodat vgr sin GrK

W = w +

a R cos b

Hiermede gelden in de horizon de volgende hoeksnelheden voor de tolas bij kleine waarden van a:

a = w sin b vgr cos GrK 8 - + w e cos b (3.4) (3.6) (3.7) terwijl wN = gr cos GrK (3.5) De

wN veroorzaakt een extra schijnbare vertikale precessie van de tolas

vgr cos GrK

(iii) Uit de mechanica is bekend dat

M= r

g = r x

g = (r x =

waar H het impulsiemoment van de tolas is, dus

g d t = d (3.8)

Figuur 3.9

Het moment g laat de tolas precesseren, waarbij H wr dt = dH = M dt

(30)

Bij alle gyrokompassen is een richtend moment ingevoerd, bijvoorbeeld met behulp van communicerende vaten die verbonden zijn aan de tolas. Als de tolas aan de oostzijde van Nw omhoog komt door de aardrotatie, zal vloeistof overlopen en ontstaat een moment, dat een horizontale hoek-snelheid van de tolas veroorzaakt (go dit na). Voor kleine hellingen geldt M = B $, waar B de richtconstante is. Bij positieve helling is de hoeksnelheid westelijk gericht.

wr = - $ en hierdoor

a = w sin b - -13. $

De tolas zal onder invloed van de genoemde hoeksnelheden een elliptische baan beschrijven, zie figuur 3.10.

Figuur 3.10 Ongedempte tolasbeweging.

(iv) De elliptische beweging van de tolas wordt gedempt door toevoeging van een horizontale of vertikale dempingsprocessie. Hier zal alleen de vertikale demping worden behandeld. Door toevoeging van een vertikale momentvector aan de tolas ontstaat een extra vertikale dempingsprecessie, die steeds naar de horizon is gericht

wd = 157.1 $ Al met al: a = w sin b - $ 3.8

wacos b

(3.10)

w sin b

Dit stelsel DV beschrijft de beweging van de tolas van een vertikaal gedempt tolkompas. De tolas zal vanuit een willekeurig startpunt onder

invloed van de genoemde momenten naar z'n rustpunt precesseren volgens een baan zoals aangegeven in figuur 3.11.

vgr cos GrK

- + w a cos b - 171S $

(3.11) $

(31)

Figuur 3.11

In het rustpunt Nd (dynamische noorden) geldt volgens formule 3.11: H w sin b h or. B w cos b -4H vgr cos GrK S = Ti tan b 0 R w cos b mer. en de gedempte slingerperiode: T = 27

/

wacos b

De tolas wijst dus niet naar Nw. De eerste term van

a0 wordt bij alle

kompassen met een corrector weggewerkt; hiertoe moet door de navigator de breedte worden ingesteld. De tweede term is de zogenaamde koers-en vaartfout, die bij veel kompasskoers-en automatisch wordt gecorrigeerd en bij andere moet de navigator deze correctie zelf toepassen.

vr cos

GrK (gyro) vc = - 0.0635 g

cos b (3.13)

Substitutie van B = - a

=a-a0 en

eliminatie van B uit 3.11

levert de DV voor a op:

S.

B

a + a + w cos b a =

met polen van de overdrachtsfunctie zoals aangegeven in figuur 3.12. Hieruit volgt de ongedempte slingerperiode:

T = 27 1/ B w cos b (3.12) (M) (3.15) (3.16)

(32)

3.10

2H

Figuur 3.12 Polenoverdrachtsfunctie.

(v) Bij eenkoers- en/of vaartverandering zal het systeem zich instellen naar de schijnbare horizon loodrecht op g , zie figuur 3.13. Een versnelling

in de N-Z-richting doet immers vloeistof overlopen, zodat een extra richtprecessie ontstaat. Irn iwd

schijnbare

horizon

Figuur 3.13 an (vgr cos GrK)

De extra helling Aß =

-g

Hierdoor ontstaat een extra ballistische precessie die een horizontale en vertikale hoeksnelheid van de tolas geeft.

(3.17) S dt (v cos K) = - (3.19)

Re

a = - B dt (v cos K) (3.18)

(33)

Figuur 3.14

De totale ballistische uitslag volgt uit

a2 - a1 = -

I d (v cos K) = -

(v2 cos K2 - v1 cos K1)

Hg o Hg

S

132 -1 = - Hg I d (v cos K) = - (v2 cos 1(2 - vl cos K1)

o

(3.20)

(3.21)

Op de nieuwe koers/vaart geldt echter een nieuw dynamisch noordpunt (= een nieuwe vc). We stellen nu als eis, dat de horizontale verplaat-sing door de ballistische uitslag gelijk is aan het horizontale verschil in richting van Nd (= het verschil in vc): A (v cos K) A (v cos K) R w cos b Hg 27 /.11, = 27 V/ H (3.22) B w cos b

Het linkerlid is de slingerperiode van een mathematisch slinger met een slingerlengte gelijk aan de aardstraal (T = 84.4 min.); het rechterlid is de ongedempte slingerperiode van het gyrokompas, zie formule 3.15. Conclusie: Om het kompas ongevoelig te maken voor versnellingen moet

de ongedempte slingerperiode van het kompas gelijk zijn aan 84.4 min. Dit is de zogenaamde Schulerperiode; het kompas is dan "Schuler-tuned".

De Schuler-tuning kan maar voor 66n breedte juist zijn. Op andere

breedten blijft een kleine ballistische restfout over na een manoeuvre, zie figuur 3.14. Bovendien zal ook de vertikale ballistische uitslag tot gevolg hebben, dat de tolas na een manoeuvre opnieuw zal moeten inslingeren, zie figuur 3.14. Sommige kompassen hebben ook voorzie-ningen tegen dit laatste effect; bijvoorbeeld tijdelijk de demping

uit-pikken.

ballistische

precessie

De wettelijke eis is (BaS 152/1979) dat de fout ten gevolge van een

snelle koersverandering over 180 graden bij een snelheid van 20 kn de

o

3 niet zal overschrijden. De fout ten gevolge van een snelle

vaart-verandering van 20 kn mag de 2° niet overschrijden.

Duurdere kompassen hebben versnellingsmeters die hiermee de tolas corrigeren voor versnellingsfouten.

(34)

3.12

In verband met de grote slingerperiode, bijvoorbeeld voor Sperry:

o

b = 0 T = 72 m Td = 74 m b = 450 Tn = 86 m Td = 90 m b = 750 Tn = 142 m T 163 m,

n

moet een gyrokompas enkeTe uren voor vertrek gestart worden. Moderne kompassen hebben een versnelde inslingerkarakteristiek voor opstarten. Aangetoond kan worden dat een slingerend schip een systematische fout van de tolas veroorzaakt die afhankelijk is van de voorliggende koers:

Aa = C sin 2K (3.23)

In de volgende figuren tenslotte worden getoond: een doorsnede van de Anschütz-Standard 4 kompas

het noordrichtend element - de gyrobol - van het Anschütz kompas schema van diverse aansluitingen op het moederkompas

(35)

JO) 320 300 280 260 240 no 200; 44+440.111.0,114. H0440144444.4

330 310 290 270 250 no 20 1

(36)

Figuur 3.16 Doorsnede gyrobol Anschütz kompas.

(37)

Bij figuur 3.15 en 3.16:

Components, reference numbers

1

Securing screw (binnacle

- pedestal)

Air conduct

3

Rubber skirt

4

Broad equatorial band

5

Binnacle

6

Liquid container

7

Inner gimbal ring

8

Outer gimbal ring

9

Thermostat

10

Top plate

11

Micro-switches

12

Multiple pin plugs

13

Regulating resistance for illumination

14

Engaging arm'

15

Coupling block

16

Azimuth pinion

17

Centring ball of gear plate

18

Compass card 3600

19

Compass card 1/10°

20

Reversing motor

21

Brush holder

22

Window for temperature reading

23

Thermometer

24

Spider leg

25

Supporting ring with suspension springs

26

Outer sphere

27

Gyrosphere

28

Narrow equatorial bands

29

Observation window of liquid container

30

Compen.sation weight

31

Multiple pin plugs

32

Transformer or amplifier assembly

33

Motor with fan

34

Metal cushion

35

Friction axle

36

Friction wheel

37

Compass card lighting

38

Gear box

39

A . C. Transmitter

40

Lower current conducting cap

41

Oil sump

42

Condenser

43

Terminal plate

44

Upper current conducting cap

45.

Annular damping vessel

46

Sealing ring of gyrosphere

47

Gyro stator

48

Gyro flywheel

49

Repulsion coil

(38)

SHIP'S SUPPLY MOTOR STARTER D C BEARING REPEATER PORT 3.16

-..

-cr-ra

SUPPLY FAILURE ALARM MOTOR GENERATOR GYRO PILOT & STEERING REPEATER

COMPASS

COURSE RECORDER STEERING

REPEATER

COMPASS CORRECTION UNIT

)

I

BEARING

REPEATER ST'B'D

RADIO DIRECTION FINDER RADAR

(39)

20.10 40.10 111.40 10.10 100.50 120.00 140.00 114.00 MAO 210.04 220.00 240.00 210.00 200.00 30 .00 Anfahrmanöver auf 20 kn Gcographische Breiten: 0°; 400; 60°; 700 Kurs: Nord Anfahrzeit: 20 Minuten 1 20.00 44.00 ZE I r T r I I r r I

i rTT -r

-r I 1 I r

11

Co .00 00.40 110.14 120.04 144.00 110.114 111C.00 200.00 229.00 242.00 210.00 PSC .00 301.10 Anfahrmanöver auf 20 kn Geographische Breite: 700

Kurs: Nord bzw. Siid Anfahrzeit: 20 Minuten

(40)

3 . 18

Gegenkursmanöver mit 20 kn Geographische Breitc: 00;400; 600;700 Von Kurs Nord nach Slid iiber Steuerbord

Drehzcit: 10 Minuten

Azirnurfehler (t) exklusiv Fahrtfehler bzw. Azirnutfehler (t) inklusiv

Fahrtfehler infolge Steuerbord-Doppel-Drehk.reismanöver mit 20 kn auf geographischer Breite 650 von Kurs Nord nach Nord

(41)

3.4 Stuurautomaten

De stuurautomaat behoort tot de standaarduitrusting van koopvaardijschepen en

marineschepen. Indien gedurende langere tijd een constante koers moet worden gevaren werkt de automaat als "regulateursysteem", d.w.z. de ingestelde (gewenste) constante gyrokoers moet zo goed mogelijk gevolgd worden. De instelling van de parameters van de automaat moet zodanig zijn, dat versto-ringen van de koers door wind, zeegang, deining en asymmetrie van het schip gecorrigeerd worden door de roerstand, waarbij zo weinig mogelijk roeruitslag moet worden toegepast in verband met de toename van de scheepsweerstand

daardoor. Een kostenfunctie die daarbij gehanteerd wordt is (Motora en

Koyama, Japan Shipbuilding 1968): 0.0076

J - f (E2 À62\) dt (3.24)

0

waar e = gewenste koers minus voorliggende koers 6 = de roerhoek

A = een weegfactor.

Koyama stelde voor A = 10, terwijl Norrbin een factor A = 0.1 voorstelt (zie

[6]).

110 Van Nauta Lemke en Van Amerongen, zie [6], introduceerden 0.0076

J - f (c2 À 'f)2

A2 62) dt (3.25)

1

0

waar i dat deel van de koershoeksnelheid is dat veroorzaakt wordt door

roer-bewegingen.

Zij vonden voor een tanker van 300 m A1 = 15000 en A2 = 8

en voor een vrachtschip van 200 m A1 = 1600 en A2 = 6

De klassieke stuurautomaat met PID-regeling is afgebeeld in figuur 3.18. De gewenste roerhoek 6 volgt uit

6 = K E + Kd E

+K fc dt

(3.26)

De werking van de automaat is als volgt.

De werkelijke koers i wordt vergeleken met de gewenste koers

i . De

propor-tionele regelaktie wordt verzorgd door de factor K ("rudder") Het fout-signaal s wordt vermenigvuldigd met K am een deelPvan de gewenste roerhoek 6 te krijgen. De koershoeksnelheid L'Pwordt vermenigvuldigd met Kd ("counter-rgdder"); dit is de differentiërende regelactie. De integraalactie wordt verzorgd door K., hierdoor wordt een constant windmoment of een constant moment door asyMmetrie van het schip gecorrigeerd. Een ingebouwd filter kan

er voor zorgen, dat het roer niet reageert op harmonische gierbewegingen van het schip. De navigator kan met de "weather"knop een "dode band" instellen am

te voorkomen dat het roer te frequent reageert op gierbewegingen. Bovendien kan met de "rudder limiter" de roerhoek beperkt worden. Voor de navigator zijn dit vijf instellingen, waarbij de beide laatste niet-lineair zijn. De overdrachtsfunctie van het schip in Laplace-vorm volgens het eerste orde Nomoto-model is:

L() -

L (6)

(42)

L

_

E

"rudder"

KP

"counter rudder"

Kd p

"permanent helm"

P

stuurautomaat

"rudder limit"

"weather'

6. 1 I I I I _1 stuur inrichting K p(pt +1)

(43)

De Dv luidt T 11) = K6 (3.28)

Hierin is K de verhouding van koershoeksnelheid en roerhoek in de stationaire draaicirkel, terwijl T de tijdconstante van het schip is. De tijdconstante kan in de praktijk bepaald worden door 1.1) te registreren na een stapvormige

verandering van d bij uitgeschakelde stuurautomaat. De tijd vanaf roergeven totdat circa 63% van de eindwaarde heeft bereikt, is gelijk aan de tijdconstante, zie figuur 3.19a. De opTóssing van (3.28) is immers

1.p (t) = 1(6 (1 - e-t/T) (3.29)

en

11) = KS (t - (3.30)

Figuur 3.19b

De T varieert van circa 5 sec. voor coasters tot waarden van omstreeks

120 sec. voor zeer grote tankers en is uiteraard voor een bepaald schip nog afhankelijk van de beladingstoestand en de UKC. Voor nadere beschouwingen over de K-factor en andere stuureigenschappen wordt verwezen naar het college k29.

5'

Figuur 3.19a

De raaklijn aan de curve in (0,0) snijdt de lijn t

= T

in 4) = . Na circa

5T treedt de "steady state" in.

Als alleen de koershoek p geregistreerd kan worden, dan is T te vinden als het snijpunt van de asymptoot met de t-as, zie figuur 3.19b. De K-factor volgt eveneens uit de figuur.

(44)

3.22

stijve regeling

slappe regehng

Een aantal stuurautomaten, met name voor de Rijnvaart, heeft een regeling waarbij voor het varen in een bocht de i) door de navigator ingesteld wordt.

In een bocht geldt dat 1) in graden per minuut volgt uit 11) = 0.91

17-R

(3.31)

waar v in knopen staat en de straal R van de bocht in zeemijlen. De automaat berekent de benodigde 6 om de ingestelde aan te houden. Na de bocht wordt

lp weer op nul gezet.

Vooral door niet-lineairiteiten in de overdrachtsfunctie 6 ip en door de zich voortdurend,wijzigende omstandigheden van wind, golfspectrum, UKC, beladings-toestand, enz. is het voor de navigator moeilijk, zo niet ondoenlijk, om voortdurend een optimale instelling van de automaat te waarborgen. Vooral het onderzoek naar brandstofbesparende methoden/middelen heeft de ontwikkeling van adaptieve stuurautomaten versneld. In [6] wordt dit nader beschreven. Figuur 3.20 Responsie

(0

op stapvormige verandering van II) .

veranderen automatisch uitgepikt. Door verandering van K1 en

Kd worden de polen van de overdrachtsfunctie verplaatst in het p-vlakPen daardoor de dynamische responsiekarakteristiek. Voor meer informatie hierover wordt Een juiste Kd-instelling is hier vooral voor trage schepen erg belangrijk, juist om de overshoot te vermijden c.q. verkleinen. De K. wordt bij

koers-verwezen naar bijvoorbeeld de colleges regeltechniek L83, L35, enz.

gebruikt als servosysteem. De regulactie is er dan op gericht, dat 4) de

voort-Behalve als regulateursysteem wordt de stuurautomaat in bochtig vaarwater ook durend door de navigator aangepaste ij zo goed mogelijk volgt. Een te stijve P-regeling (groteK ) zal bij koersveranderen grote "overshoot" over lp tot

gevolg hebben. EenPte slappe regeling (kleine K ) maakt de responsie iraag, zie figuur 3. 0.

(45)

Het aantal in te stellen parameters op de adaptieve automaat is gereduceerd tot een keuzeknop "koersveranderen of koershouden", waarbij bij de eerste optie een keuzemogelijkheid voor tp is en bij de 2e optie een keuze voor

"nauwkeurig of economischn sturen. Brandstofbesparingen van 0.5% tot 2%, afhankelijk van de omstandigheden, zijn hiermee bereikt.

Literatuur

[ 1] Tolkompassen J.H. Mulders

Uitg. De Zee, 1967

Gyrokompassen, koersschrijvers en automatische stuurinrichtingen J.E.W. Smith e.a.

Educaboek, 1980

De bewegingsvergelijkingen van een tolkompas J.A. Spaans

De Zee, 1971, no. 3 en 4

Leerboek der Zeevaartkunde deel II (12e druk) C. de Wit e.a.

Uitg. De Boer, 1970

Das mathematische Modell des Zweikreiselkompasssystems P. Christoph, B. Berkin

Ortung und Navigation no. 3, 1981 Adaptive steering of ships

J. van Amerongen

(46)

NAV IGAT IEKUNDE

(47)
(48)

4 OCEAANNAVIGATIE

4.1 Inleiding

Men spreekt in het algemeen over oceaannavigatie als het vaartuig zich verder dan 50 M van het dichtstbijzijnde (niet drijvende) obstakel bevindt. De

taktiek van de navigatie is er dan in hoofdzaak op gericht om op een zo economisch mogelijke wijze de bestemming te bereiken. Koers en vaart worden zo gekozen, dat met een minimum aan schade en een minimum aan brandstofver-bruik een geplande aankomsttijd wordt gehaald. Routekeuze vindt plaats aan

de hand van de daarvoor bestemde kaarten, boekwerken en atlassen (zie

college k3), de eigenschappen van het schip en het tijdschema van de dienst. In gebieden waar veel depressies en/of tropische orkanen voorkomen is het aan

te raden om een weerkundig bureau in te schakelen voor route-adviezen die gebaseerd zijn op het actuele en voorspelde weer (zie college k60).

Plaatsbepaling tijdens de reis is noodzakelijk voor o.a.:

1 het doorgeven van de eigen positie indien het schip in nood komt te verkeren

2 het doorgeven van de eigen positie aan een hulpcoördinerend vaartuig/

walstat ion

3 i.v.m. het uitwijken voor hoge golfvelden van tropische orkanen of

depressies

4 voor het optimaal benutten van zeestromen

5 positie doorgeven aan reder

6 positie doorgeven aan AMVER

7 minimaliseren brandstofverbruik om een geplande ETA te halen.

Plaatsbepalingssystemen die bij oceaannavigatie in aanmerking komen, zijn: satellietplaatsbepaling (NNSS en GPS) - astroplaatsbepaling Loran-C Omega Decca radiopeilingen

hybride systemen zoals Satnav/Q, Satnav/Loran, Satnav/DR DR-systemen.

4.2 Satellietplaatsbepaling 411

4.2.1 Het NNSS (Navy Navigation Satellite System)

Vijf NNSS-satellieten cirkelen in nagenoeg polaire banen om de aarde, zie figuur 4.2. De satellieten zenden elk een serie gegevens uit in aansluitende periodes van 2 minuten. Een satelliet is alleen te ontvangen als hij boyen de horizon is. De passagetijd is afhankelijk van de maximum elevatie en duurt

gemiddeld ongeveer een kwartier. Gedurende de passage wordt in een aantal gemarkeerde periodes de Dopplershift fd gemeten van de uitgezonden satelliet-frequentie f . In de goedkope ontvangers worden hiervoor de gemarkeerde 2-minutenperioes gebruikt, in de betere ontvangers wordt het 2-minuteninterval

opgedeeld in gemarkeerde kleinere intervallen (short-Doppler-count), waardoor het aantal waarnemingsvergelijkingen groter is.

In principe kan de plaatsbepalingsmethode als volgt verklaard worden, zie figuur 4.2. Daar de baan van de satelliet nagenoeg N-S of S-N loopt, zal bij nuldoorgang van fd de breedte van de waarnemer overeenkomen met de breedte van de aardse projectie van de satelliet op dat moment.

(49)

Figuur 4.1

Figuur 4.2

oardse projectie

SatIto)

(50)

De waarde f

d op het moment van nuldoorgang is een maat voor de afstand tot de baan van deaardse projectie, dus voor het geografische lengteverschil met de

baan.

Als

ft de uitgezonden frequentie is en fr de ontvangen frequentie, dan

f

=f -f =f

v cos

dr

t t c = ft -id = - f t c Nabij So: S2 = S02 + (t _ t0)2 v2

--gs

= v2 , v2 Voor t = to geldt = 0

Met (4.2) yinden we voor t = to

f 2

td (0) =

-c

S0

Alsd

(0) bekend is, volgt dus So uit (4.3).

De positie van de satelliet wordt uitgezonden in de 2-minutenboodschap, zodat bij bekende

to en id/t=t breedte en lengte berekend kunnen worden.

0

Figuur 4.2a

Voorgaande beschouwing geeft slechts aan dat in principe plaatsbepaling met Dopplermeting mogelijk is. In werkelijkheid wordt in een periode

tK - tK+1 de "Dopplercount" bepaald, zie figuur 4.2a,

tK+1

NK = I fd (t) dt (4.4)

tK

Vergelijking (4.1) levert dan een waarnemingsvergelijking op voor de periode tK - tK+1.

t A,

NK

=-LAD

(4.5)

met AS = SK*1 - In S. zit de onbekende positie (x, y, z), waarbij rekening wordt gehoucen me t de verzeiling. Met de n waarnemingsvergelijkingen wordt met een kleinste kwadratenmethode de MWS nabij to berekend, waarbij tevens de

"frequentie-offset" van de ontvangerfrequentie f met f wordt berekend.

4.3

(4.1)

(4.2)

(51)

De nauwkeurigheid van de plaatsbepaling is verschillend voor een stationaire en dynamische instrumentopstelling.

Voor stationaire opstelling, zoals bij boortorens etc., worden de metingen van meerdere satellietpassages verwerkt voor de positieberekening. Bovendien kan dan gebruik worden gemaakt van de achteraf opgevraagde werkelijke baan-gegevens van de satelliet in plaats van de voorspelde baanbaan-gegevens die de

satelliet tijdens de passage uitzendt. De positienauwkeurigheid kan dan opgevoerd worden tot beter dan 1 meter r.m.s. in (x, y, z).

Bij dynamisch gebruik is het vooral van belang om de grondvaart en grondkoers zo nauwkeurig mogelijk in te voeren i.v.m. de verzeiling tijdens de satelliet-passage. Een vaartfout van 1 knoop resulteert in een toename van de r.m.s.

positiefout van 0.2 zeemijl. Een 95% fout in de positie kleiner dan 1 mijl mag van een goede ontvanger worden verwacht. Het grote nadeel van het systeem

is het tijdsinterval tussen twee satellietpassages, dat vooral nabij de equator tot vele uren kan oplopen.

Eénkanaalsontvangers meten alléén f de uitzendfrequentie 406 MHz. Twee-kanaalsontvangers meten óók op de In MHz en zijn zodoende in staat om voort-plantingsfouten die ontstaan in de ionosfeer grotendeels te elimineren.

Voor de positíeberekening moet de navigator zelf de input verzorgen van gis-positie, grondkoers en grondvaart en antennehoogte. In de ontvanger is een zéér stabiele oscillator aanwezig met frequentie f = f voor de meting van fd. Het verschil Af = f - ft wordt in het stelselgvergélijkingen mede

opgelost.

Meer dan de helft van de Nederlandse koopvaardijschepen is uitgerust (1983) met een NNSS-ontvanger. De prijs ligt tussenf 3.000,-- en f 50.000,-- voor een éénkanaalsnavigatie-ontvanger.

Voor een meer gedetailleerde beschrijving van dit systeem wordt verwezen naar

[ 1], [2] en [7].

4.2.2 NAVSTAR-GPS (Navigation by satellite timing and ranging)

Navstar-GPS is in de USA in ontwikkeling sinds 1967. Op 01-01-83 waren 6 satellieten experimenteel in werking. Het totale systeem zal bestaan uit 18 satellieten in drie banen van zes (inclinatie 55°) en een control segment (CS) op aarde. Het CS bestaat uit een Master Control Station in Vandenberg Cal., een Upload Station en vier monitor stations verspreid op aarde. Het CS zorgt voor voortdurende controle van de baangegevens en van de

satelliet "klok". Deze gegevens staan opgeslagen in het geheugen van de satelliet en worden regelmatig door het upload statíon opgefrist.

De satellieten zenden gericht uit op twee draagfrequenties: LI = 154 x 0.23 MHz en L2 = 120 x 10.23 MHz. De draaggolven zijn fase-gemoduleerd met

"pseudo random noise (PRN)" in P-code (codelengte 38 weken + 1 dag) en

CA-code (codelengte 1 ms). In de ontvanger aan board wordt dezelfde PRN-code

gegenereerd (P of CA). In een correlator wordt de auto-correlatie van de ontvangen en gegenereerde code gemaximaliseerd door verschuiving in de tijd van één van beide codes. De correlatie is maximaal bij samenvallen van de

codes.

Als nu in de ontvanger een "klok" aanwezig is die "gelijk loopt" met de satellietklok en die precies gelijktijdíg met de satelliet de PRN-code gene-reert, dan zal de tijdshift T in de correlator de looptijd van het signaal

aangeven vanaf satelliet tot ontvanger. Looptijd en voortplantingssnelheid gevende"pseudorangeR.ofwel de gemeten afstand.

(52)

De configuratie van de 18 satellieten garandeert dat bijna overal op aarde continu tenminste 4 satellieten boyen de horizon zijn. Met vier waargenomen waarden voor R. worden de ECEF-coördínaten (earth centred, earth fixed) (x, y, z) van de ontvanger berekend èn de ontvangerklok-fout At.

De nauwkeurigheid van de positiebepaling zal met de P-code-ontvangers in de orde van enkele meters r.m.s. liggen bij dynamisch gebruik. Ontvangers in de CA-code zullen een posítie met een r.m.s. beter dan enkele tientallen meters kunnen bijhouden.

Indien de Amerikaanse overheid besluit tot uitvoering van het gehele project (kosten circa 30 miljard US dollar), dan zal het systeem tegen 1990 operatio-neel zijn. Primair is het bedoeld voor militaire doeleinden, maar civiel gebruik van de CA-code zal vrijwel zeker worden toegestaan.

Het NAVSTAR-GPS is een uiterst geavanceerd en kostbaar systeem. De invoering ervan zal een mijlpaal betekenen in posítionering en navigatie. Voor lucht-vaart, ruimtelucht-vaart, zeevaart en landmeting betekent het een revolutionaire ontwikkeling, waar de meeste thans in gebruik zijnde elektronische plaats-bepalingssystemen zich niet mee kunnen meten. Voor een nadere omschrijving zie o.a. [3], [ 4] en [53.

4.3 Astro-plaatsbepaling

In figuur 4.3 is een hemelbol getekend, gezien vanuit "de ruimte". De aarde is als een stoffelijk punt 0 in het middelpunt van de hemelbol getekend.

Figuur 4.3 Hemelcoördinaten.

De lijn OT is de verticale richting voor een waarnemer op aarde. T is het toppunt of zenit. Het vlak door 0 loodrecht op de vertikaal is het vlak van de ware horizon. In dit vlak bevindt zich het noordpunt N loodrecht onder de hemelpool P. De hemelpool P is het verlengde van de aardas en bevindt zich nabij de PoRdster. Het vlak Roor 0 loodrecht op de aardas, het equatorvlak,

snijdt de ware horizon in het Oostpunt E en Westpunt. De ware hoogte Hw van ster S is de boog BS, van ster tot ware horizon. De ware peiling (WP) van een hemellichaam is de boog van de horizon vanaf N rechtsom tot B. De coördi-naten (Hw, WP) noemt men de lokale coördicoördi-naten. De niet lokaal gebonden

coördinaten van hemellichamen staan in almanakken gegeven. In de Nautical

(53)

Almanac staan gegeven declinatie (= de boog SD) en Greenwich Hour Angle. De GHA is de boog van de equator vanaf de Greenwich-meridiaan tot de meridiaan over de ster, gerekend om de West. Alle waarnemers op aarde die op hetzelfde

tijdstip van hetzelfde hemellichaam dezelfde Hw waarnemen, bevinden zich op een kleincirkel op aarde met de aardse projectie van het hemellichaam als middelpunt en de topsafstand n = 90 - Hw als sferische straal, zie figuur 4.4. Deze kleincirkel wordt hoogteparallel genoemd. De methode van de astronomische plaatsbepaling stelt ons in staat een gedeelte van deze hoogteparallel nabij de gis te berekenen en in de kaart te construeren. Deze hoogtelijn is een positielijn (Line of Positions LOP) voor het moment van waarneming van Hw.

Figuur 4.4 De hoogteparallel op aarde.

De waarneming op zee bestaat uit het meten met de sextant van de hoek tussen kim (scheiding lucht-water) en hemellichaam en de gelijktijdige waarneming van de Greenwich Mean Time (GMT).

De gemeten hoogte wordt gecorrigeerd voor indexcorrectie van de sextant

straalbuiging van de lichtstraal van de kim (= kimduiking of dip) straalbuiging van de lichtstraal van het hemellichaam (astronomische refractie)

de halve middellijn (semi-diameter = SD) voor zon en maan

parallax in verband met meting vanaf aardoppervlak in plaats van middel-punt aarde (geldt voor maan, zon, venus en mars).

De laatste correcties zijn samengevat in tabellen, zie blz. Al. De aldus gecorrigeerde hoogte is de waargenomen ware hoogte Hw.

Na meting en correctie van de hoogte vindt de berekening van de LOP plaats waarvoor de inputgegevens zijn:

gispositie (DR)

(dec, CHA) van hemellichaam

Hw.

De GMT legt de positie van de aardse projectie S vast, zie figuur 4.5.

Bladzijden A2 en A3 zijn overdrukken van de Nautical Almanac, waar de decli-natie en GHA gevonden worden.

(54)

+ El LHA = CHA

- W1

In de parallactische driehoek PGS zijn nu bekend: PS = 90° - declinatie = 90 - d

PG = 90° - gisbreedte = 90 - b

Hoek P = lengteverschil van S t.o.v. de gis. Figuur 4.5 De parallactische driehoek.

Voor zon, maan en planeten vindt men op hele uren GMT de westerlengte van S (rondgeteld van 000°-360°) als GHA gegeven. Voor een ster vindt men de Wester-lengte van S door CHA Aries (lentepunt) te sommeren met de SHA, die op de dagbladzijde staat gegeven. Interpolatie voor minuten en seconden GMT gebeurt lineair. Vervolgens wordt de Local Hour Angle berekend met de

gis-lengte:

eq

Hoewel de regels van de boldriehoeksmeting gelden voor hoeken en zijden kleiner dan 180° mag in het vervolg voor hoek P de LHA genomen worden, omdat alleen cos P = cos LHA in de formules voorkomt.

In PGS wordt nu berekend de boog SG

= 90° - berekende hoogte = 90° - Hc: sin Hc = sin b sin d + cos b cos d cos LHA

(4.7)

Het boogje GH in figuur 4.5 is gelijk aan AH= SG - SH = 90 - Hc - (90 - Hw)

AH = Hw - Hc

(4.8)

De richting van GH wordt daarna berekend door nogmaals de cosinusregel toe te passen.

(4.6)

(55)

sin d - sin b sin He cos T

-cos b -cos He

De richting van GH t.o.v. Nw wordt daarna rechtsomdraaiend vastgelegd als ware peiling (WP):

als sin LHA < 0, dan WP = T, anders WP = 360 - T (4.10)

De raaklijn aan de hoogteparallel in H, de hoogtelijn, wordt daarna als LOP in de zeekaart geconstrueerd, zie figuur 4.6. Vanuit de gis wordt het aantal boogminuten van AH als zeemijlen uitgezet in de richting van het hemellichaam

(WP). In H wordt loodrecht hierop de LOP geconstrueerd. Als AH negatief is, dan AH in tegengestelde richting uitzetten.

Figuur 4.6 Constructie LOP.

In de schemering worden meerdere sterren geschoten. De positielijnen moeten dan naar één tijdstip worden verzeild volgens

v

Ailv = AH1 + A_tm cos (WP - GrK)

60

LOP(t0)

Figuur 4.7 Verzeiling LOP.

(4.9)

(56)

De MWS kan door constructie worden bepaald of door een "kleinste-kwadraten"-berekening (zie k60). Overdag is men aangewezen op de zon en soms Venus en/of de maan.

Kompascontrole

Formules 4.7 en 4.9 worden eveneens gebruikt voor de bepaling van de correctie van het gyrokompas en/of de deviatie van het magnetisch kompas. Met een

peil-toestel wordt op het kompas de gyropeiling (GP) of magnetisch-kompaspeiling (KP) van een hemellichaam bepaald. In verband met o.a. de eigenschappen van het peiltoestel verdient het de voorkeur om een laag hemellicht hiervoor te nemen. Met de waargenomen GMT en de DR-positie wordt vervolgens WP berekend met (4.7) en (4.9). Daarna geldt voor de gyrocorrectie (tc), zie figuur 4.8,

tc = WP - GP (4.12)

Nw N9

Figuur 4.8

Bij een niet automatisch gecorrigeerd gyrokompas geldt daarna voor de instru-mentscorrectie ic: ic = tc - vc (4.13) v cos GrK(gyro) waar vc = -0.0635 gr (4.14) cos b

Door kompasvergelijking wordt daarna de deviatie van het magnetisch kompas bepaald.

Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de methoden van astro-navigatie wordt verwezen naar [9].

4.4 Omega

Met 8 zenders kan met dit systeem op de gehele wereld positie worden bepaald door het meten van faseverschillen van radiogolven van zenderparen.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Stanisław Rymar Prezes Naczelnej Rady Adwokackiej wystosował do pana Philippe Kirsch’a nowo wybranego Przewodniczącego Międzynarodowego Trybu- nału Karnego w Hadze list

z okazji 25-lecia istnienia komisji Prawa morskiego oddziału gdańskiego Pan odbyła się 26 maja 2006 roku uroczysta sesja plenarna kPm.. tym razem miała ona miejsce w auli

Za przy- k!ady s!u&#34; tu g!ównie teksty Ma!gorzaty Szejnert, która jako wspó!za!o&#34;ycielka „Gazety Wyborczej” i do#wiadczona reporta&#34;ystka jest niejako mistrzyni

Ponadto zawarto analizę wybranych programów edukacyjnych dla szkół, prowa- dzonych przez największe polskie przedsiębiorstwa energetyczne oraz analizę preferencji młodych

W celu sprowadzenia obliczeń do jednej wartości dla składowych rotacyjnych i jednej war- tości dla składowych translacyjnych, dla każdego z analizowanych wstrząsów wyznaczono

Analiza składu mineralogicznego na podstawie składu chemicznego rów- nież wymaga wyszukanych technik analitycznych, które tak jak dyfraktometria rentgenowska są czasochłonne

Określenie parametrów petrofizycznych formacji uszczel- niających interwały zbiornikowe węglowodorów umożliwia prowadzenie prac obliczeniowych mających na celu progno-

Nagroda może być przyznana za tłumaczenie książki, artykułu lub cyklu artykułów z języka obcego na język polski lub z języka polskiego na język obcy.. Liczymy