• Nie Znaleziono Wyników

Woonlasten- en inkomensbegrippen in onderzoek en statistiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Woonlasten- en inkomensbegrippen in onderzoek en statistiek"

Copied!
55
0
0

Pełen tekst

(1)

'VIOONLASTEN- EN INKOMENSBEGRIPPEN IN ONDERZOEK EN STATISTIEK'

VI orking paper 5 December 1983 H. van Fulpen

Delftse Universitaire Pers

Bibliotheek TU Delft

1111111111111111111111111111111111

C 0003831888

(2)

Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11

2628 R T Delft tel. (015) 783254

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Fulpen, H. van

Woonlasten- en inkomensbegrippen in onderzoek en statistiek/Ho Van Fulpen; Technische Hogeschool Delft, Afdeling der Bouwkunde, Vakgroep Bestuurswetenschappen, Organisatiekunde, Ekonomie en Recht, R.I. W. Insti tuut voor Volkshuisvestingsonderzoek.

- Delft: Delftse Universitaire Pers. - Tab. - (Working paper/Technische

Hogeschool Delft, Afdeling der Bouwkunde; 5)

Onderzoeksprojekt Woonlasten en Woonlastenbeleid. - Met lit. opg. ISBN 90-6275-205-5

SISO 314 UDC 351.778.5.003.2

Trefw.: woonlasten / volkshuisvesting Copyright 1983 H. van Fulpen

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the Delft University Press, The Netherlands

(3)

Deze publikatie verschijnt in een reeks van "working papers", geproduceerd in het kader van een omvangrijk onderzoeksprojekt "Woonlasten en Woon-lastenbeleid". Dit projekt wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep van de Afdeling der Bouwkunde, Technische hogeschool, Delft, bestaande uit C.A. Adriaansens, H. van Fulpen, P. Groetelaers, F. Neuerburg,H. Priem us, J. van der Schaar en H. Westra.

Bij het onderzoek is een begeleidingscommissie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer betrokken. Met het oog op een aantal internationale dimensies van het onderzoek wordt nauw samengewerkt met de International Federation for Housing and Planning. Voor de inhoud van de papers is uitsluitend de onderzoeksgroep verantwoor-delijk. Het totale onderzoeksprojekt, gestart in 1983, zal enkele jaren in beslag nemen, en wordt afgerond met één of meer definitieve rapporten. Mede gezien het voorlopige karakter van dit "working paper" is kommen-taar van harte welkom. Daartoe kan van de achter ingevoegde antwoord-kaart gebruik worden gemaakt.

Extra exemplaren van dit paper kunnen worden be.st~ld, bij de Delftse Universitaire Pers, Mijnbouwplein 11, 2628 RT Delft.

\

(4)

INHOUDSOPGA VE PAG. 1. ~E~~G ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• ••••••• 1 2. WOONLASTEN- EN INKOMENS8EGRIPPEN IN ONDERZOEK •••••••••••• 2 2.1. Inleiding ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 2 2.2. Woonlastenbegrippen •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• " 2.2.1. W oonlastenbegr ippen in groep 1 •••••••••••••••••••••••••• 4 2.2.2. ... oonlastenbegr ippen in groep 2 •••••••••••••••••••••••••• .5 2.2.3. Woonlastenbegrippen in groep 3 •••••••••••••••••••••••••• 6 2.2.4. Woonlastenbegrippen in groep 4 ••••••••••••••••••••••••• 10 2.2 • .5. Woonlastenbegrippen in groep .5 ••••••••••••••••••••••••• 10 2.3. Inkomensbegrippen ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 11 2.3.1. Inkomensbegrippen in groep 1 ••••••••••••••••••••••••••• 11 2.3.2. Inkomensbegrippen in groep 2 ••••••••••••••••••••••••••• 12 2.3.3. Inkomensbegrippen in groep 3 ••••••••••••••••••••••••••• 14 2.3.4. Inkomensbegrippen in groep 4 ••••••••••••••••••••••••••• 14 2.3 • .5. Inkomensbegrippen in groep .5 ••••••••••••••••••••••••••• 1.5 3. TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE DIVERSE 8EGRIPPEN •••••••• 16 3.1. Inleiding •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 16 3.2. Mogelijke woonlastenbegrippen in de huursector •••••••••••••••••• 16 3.3. Mogelijke woonlastenbegrippen in de koopsector •••••••••••••••••• 18 3.4. Mogelijke inkomensbegrippen •••••••••••••••••••••••••••••••••• 21 3 • .5. Mogelijke inkomenseenheden ••••••••••••••••••••••••••••••••••• 22 3.6. De keuze van het gewenste begrippen-apparaat

per type CXlderzoek ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 23

3.6.1. Overwegingen bij de keuze ••••••••••••••••••••••••••••• 23 3.6.2. Het gewenste begrippenapparaat in groep 1 ••••••••••••••• 23 3.6.3. Het gewenste begrippenapparaat in groep 2 ••••••••••••••• 24 3.6.4. Het gewenste begrippenapparaat in groep 3 ••••••••••••••• 2.5 3.6 • .5. Het gewenste begrippenapparaat in groep 4 ••••••••••••••• 26 3.6.6. Het gewenste begrippenapparaat in groep .5 ••••••••••••••• 26 3.6.7. Het gewenste begrippenapparaat en de

dage-lijkse praktijk in CXlderzoek en statistiek •••••••••••••••••• 26 4. KNELPUNTEN BIJ HET INKOMENS- EN WOONUITGAVENBEGRIP •••••• 28 4.1. Inleiding •••.•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 28 4.2. Wat zijn woonuitgaven ? •••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 28 4.3. Hoe groot is de draagkracht ? •••••••••••••••••••••••••••••••••• 31 ".4. Tot slot ...••...•...•...•..•.•••...•••••...•. lIJ

NOllEN ••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• 36 BIJLAGEN •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••• • ~ •• 38

(5)

1. INLEIDING

De afbakening van het woonlasten- en inkomensbegrip staat de laatste tijd sterk in de belangstelling. Dit is niet verwonderlijk. Als de totale woonuitgaven van huurders en eigenaar-bewoners in korte tijd vrij sterk stijgen is er vanzelfsprekend veel belangstelling voor de opbouw van de totale woonuitgaven om zodoende te kunnen analyseren welke onderdelen verantwoordelijk zijn voor de stijging van de totale woonuitgaven. De stijging van de woonuitgaven kan met behulp van diverse databestanden aangetoond worden. In eerste instantie richt de aandacht zich dan op de uitkomsten van het onderzoek, en is er minder belangstelling voor de vraag hoe de woonuitgaven precies afgebakend zijn. De konstatering dat het stijgt is dan belangrijker dan de vraag wat er nu precies stijgt.

Ondertussen neemt dus de belangstelling voor de woonlastenafbakening toe. De Interdepartementale Werkgroep Woonlasten heeft de diverse woonlas-tenelementen geordend in een schema gezet. De RA VO heeft dit schema later iets meer verfijnd en in dit working-paper zal geprobeerd worden nog een stap verder te komen. Uit de schema's wordt duidelijk dat er meerdere woonlastenbegrippen nuttig en bruikbaar zijn. In dit working-paper zal niet alleen een, hopelijk sluitend, begrippenapparaat gepresenteerd worden, maar zal ook aangegeven worden welk begrip in welk type onderzoek, dan wel dataverzameling het meest gewenst is. Daartoe zal eerste geïnventa-riseerd worden welke begrippen zoal bij de diverse onderzoeken gebruikt worden. Het verslag van deze activiteiten vindt u in de komende 2 hoofd-stukken. Het laatste hoofdstuk van dit working-paper heeft een geheel ander karakter. In de veronderstelling dat een helder begrippenapparaat slechts een deel van de misverstanden over de relatie woonlast-inkomen kan wegnemen, wordt in het laatste hoofdstuk een wat bredere beschouwing gegeven over de vraag of we eigenlijk wel de woon uitgaven kunnen afzon-deren van het totale bestedingspakket van huishoudens en of we wel in staat zijn met de huidige instrumenten op een adekwate wijze de draag-kracht van de diverse huishoudens te meten. Kost het lezen van de komende twee hoofdstukken waarschijnlijk veel transpiratie, het laatste hoofdstuk levert hopelijk enige inspiratie.

(6)

2. WOONLASTEN- EN INKOMENSBEGRIPPEN IN ONDERZOEK EN STATISTIEK

2.1. Inleiding

Gegevens over woonlasten en over de relatie tussen woonlasten en in-komen zijn op vele plaatsen te vinden. Working-paper 2 gaf wat dit betreft een overzicht van de relevante statistieken en databestanden op nationaal niveau. Op lokaal niveau worden er ook vele onderzoeken op dit terrein ge-houden. Een komend working-paper zal hierover nader berichten. Vanzelf-sprekend wordt niet in iedere publicatie dezelfde definiëring van woon last en inkomen gebruikt. De definitie wordt bepaald naar aanleiding van de ge-kozen probleemstelling en het type onderzoek. In dit hoofdstuk zullen we de diverse woonlasten- en inkomensbegrippen die her en der gebruikt zijn de revue laten passeren. We zullen hierbij de bronnen in vijf hoofdgroepen in-delen. Binnen iedere groep is de samenhang tussen de begrippen groter dan tussen de verschillende groepen. In het volgende hoofdstuk zullen we ver-volgens per groep proberen te komen tot een hanteerbaar begrippen-appa-raat. Doordat dit per groep gedaan wordt kan dus reeds gezegd worden dat dit working-paper niet zal eindigen met één universeel toepasbaar woon-lasten- of inkomensbegrip.

1. Nationale databestanden, niet speciaal t.b.v. woonlastenonderzoek op-gezet.

Voorbeelden hiervan zijn: - Nationale Rekeningen - Volks- annex woningtelling - Leefsituatieonderzoek

Deze bronnen geven wel enige informatie over woonlasten, maar meer als bijprodukt. De drie voorbeelden hebben betrekking op de totale woningvoor-raad. In dezelfde groep zijn ook nog de gegevens te plaatsen die gepubli-ceerd worden in de Maandstatistiek van de Bouwnijverheid. Hier gaat het echter in meerderheid om gegevens over de nieuwbouw (en de renovatie) in een bepaalde periode.

Eigenlijk vinden we in deze bronnen vrijwel uitsluitend informatie over het prijsniveau van de woningvoorraad; gegevens over subsidies die afhankelijk zijn van de kenmerken van de bewoner ontbreken veelal, zodat uit dit ma-teriaal geen netto woonlasten op huishoudensniveau af te leiden valt. Op basis van dit materiaal zijn diverse onderzoeksrapporten verschenen. Te noemen vallen "De financiering van de volkshuisvesting in macro-econo-misch perspectief" van het CPB op basis van de Nationale Rekeningen en het rapport "Huisvestingssituatie in Nederland" van Van der Windt op basis van de Volkstelling 1971 (I).

(7)

2. Databestanden speciaal opgebouwd t.b.v. de analyse van (delen van) het huur- en subsidiebeleid.

In deze groep kunnen we plaatsen:

- kwantitatieve analyse van de Individuele Huursubsidie (Bouwcentrum) - Bewoners Nieuwe Woningen (thans: Instituut Foss)

- Nationaal Rayon Onderzoek (Instituut Foss) - Woningbehoeftenonderzoek (CBS)

- jaarlijkse huurenquête (CBS)

- Evaluatie van de huurharmonisatie (Adviesgroep partners)

Deze databestanden geven op nationaal niveau informatie over de woonlas-ten in relatie met de nieuwbouwkwaliteit, de huishoudenskenmerken, de wens tot verhuizing, de kenmerken van de vorige woning, enz. Rapporten op basis van dit materiaal geven soms alleen de cijfermatige resultaten weer (voorbeeld: CBS, Woningbehoefteonderzoek 1977, deel 1 en 2) of ook reeds een analyse van de resultaten.

Voorbeelden zijn: - CBS-Woningbehoefteonderzoek 1977, deel 3,

huis-vestingssituatie: een analyse.

- MVRO-DGVH, Direktie Onderzoek (rapp. A.M. van Blokland), Bewoners van nieuwe woningen 1973-1976.

Instituut Foss, Nieuwbouwwoningen van 1979 en hun bewoners.

- Instituut Foss, Nationaal Rayononderzoek 1976-1980, vijf jaar woningen, verhuizingen en ver-huiswensen in Nederland (2).

3. Budgetonderzoeken

Voorbeelden hiervan zijn: - CBS - Budgetonderzoek

- Industriebond FNV /KK - Onderzoeksverslag woonlasten

- Alkmaars Huurders Overkoepeling, Woon-lastenonderzoek in Alkmaar

Vooral de budgetonderzoeken op lokaal niveau nemen in aantal toe. Een

verschil met het CBS-Budgetonderzoek is dat in deze lokale onderzoeken alleen uitgaven worden geregistreerd die enigszins een relatie vertonen met het wonen en dat het CBS het totale verbruik in kaart brengt. Een samen-vatting van een aantal van deze onderzoeken is bijvoorbeeld te vinden in ''Literatuuronderzoek betaaibaarheid van huren" van Schoenmakers (3). Ook in het rapport "Over Woonlasten" van de Interdepartementale Werkgroep Woonlasten vinden we een overzicht van dergelijk onderzoek (4).

IJ. Simulatie van het huur- en subsidiesysteem.

Deze onderzoeken pogen met behulp van rekenmodellen aan te geven op welke wijze de overheid de woonlasten van bepaalde groepen beïnvloedt. Voor bepaalde bewonersgroepen wordt de woonlast afgeleid uit de veron-derstelde kenmerken van de woning, het veronveron-derstelde inkomen en de regelingen op het gebied van het huur- en subsidiesysteem. Tevens wordt dan meestal via het model de omvang van de overheidssubsidies berekend.

(8)

Voorbeelden van dit type onderzoek zijn:

- Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven, Kopen of Huren, deel 1, individuele keuze en maatschappelijke gevolgen.

- H. van Fulpen en F. Neuerburg, Overheid en bewoner, wie betaalt wat?

- J. Walrecht en P. de Klerk, Verdeling lasten woningen overheid en

bewoners.

- J.I.R. Kindt en F. van Gaans, Gevolgen overheidsbegroting huur- en koopwoningen (5)

5. Onderzoek naar bepaalde woonlastenelementen

Met name naar de hoogte van de energiekosten en de servicekosten is re-cent enig onderzoek gedaan. Te noemen vallen het rapport "Servicekosten" van Veldkamp Marktonderzoek B.V. en de servicekostengegevens afkomstig uit de woonkostenenquete van het CBS (6).

In de volgende paragrafen zullen we per groep aangeven welke woonlas-ten- en inkomensbegrippen zoal gebruikt worden. Gevreesd moet worden dat de opsomming niet kompleet zal blijken te zijn. Wel zal duidelijk wor-den dat er weliswaar veel verschillen op details zijn waar te nemen, maar dat er ook nog een grote lijn in te ontdekken valt. Het overzicht zal ge-bruikt worden om in het daarop volgende hoofdstuk te komen tot een sche-matisch overzicht van woonlasten- en inkomensbegrippen voor de diverse soorten onderzoek en dataverzamelingen.

Vooraf dient nog gemeld te worden dat de begrippen die vet gedrukt staan de formuleringen zijn die in het desbetreffende onderzoek worden gebruikt. Deze begrippen worden zoveel mogelijk gedefinieerd en van een toelichting voorzien waarbij vooral de overeenkomst of het verschil met andere begrippen zal worden benadrukt. Sommige zeer uitgebreide defini-ëringen zijn in een bijlage opgenomen.

2.2. Woonlastenbegrippen

2.2.1. Woonlastenbegrippen in groep 1

In de Nationale Rekingen worden alleen nationale totalen van bepaalde bestedingscategorieën gepresenteerd. Geen onderscheid wordt gemaakt in prijs- en volumekomponenten. De omvang van de konsumptieve bestedingen van gezinshuishoudens aan woondiensten worden dan ook bepaald door zo-wel het aantal gekonsumeerde woondiensten als door het prijsniveau van de woondiensten. Het prijsniveau in de huursector wordt alleen bepaald door

de kale hoor van de woningen. In de koopsektor wordt het prijsniveau be-paald aan de hand van de huurprijzen welke voor gelijksoortige woningen bij verhuur gelden, de hoorwaarde. In het begrip huurwaarde zit een bedrag inbegrepen voor onderhoud, omdat ook de verhuurder uit de kale huur ge-acht wordt het onderhoud te financieren. De huurwaarde kan worden uitge-drukt als een percentage van de waarde van de woning en is afgeleid uit de resultaten van het budgetonderzoek. Bij dit onderzoek is aan makelaars ge-vraagd wat de huur zou zijn van bepaalde woningen bij vrije oplevering,

(9)

waarvan door de eigenaar-bewoner de verkoopwaarde was gegeven.

Hieruit volgde een bepaalde relatie huur- huurwaarde voor woningen van vergelijkbare kwaliteit. Via de huurenquête is vervolgens bepaald in welke mate woningen van een bepaalde kwaliteit in de voorraad voorkomen. On-duidelijk is vooralsnog of alle makelaars de huur op dezelfde wijze schat-ten; men kan bijvoorbeeld naar het huurniveau ter plaatse kijken, maar ook bijvoorbeeld een relatie leggen met de minimaal redelijke huur.

In de volkstelling 1971 is aan huurders de zuivere huur gevraagd, d.w.z. dat gedeelte van het huurbedrag, waarover huurverhogingen worden bere-kend (huurbedrag na aftrek van kosten voor watergebruik en na aftrek van andere kosten). Aan eigenaar-bewoners is de huurwaarde volgens de

perso-nele belasting 1969/1970 gevraagd en vervolgens omgerekend tot de ek~

mische huurwaarde waarbij de percentages zijn aangehouden die in het ka-der van de inkomstenbelasting werden gebruikt voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit eigen-woningbezit.

2.2.2. Woonlastenbegrippen in groep 2

Bij de kwantitatieve analyse van de individuele huursubsidie gaat het om de analyse van de administratieve gegevens zoals deze bij de toekenning van de subsidie gebruikt worden. Het woonlastenbegrip uit de beschikking Individuele Huursubsidie is bij deze analyse dan ook als woonlastenbegrip gebruikt. Volgens artikel 1 van de Beschikking Individuele Huursubsidie dienen op het totale huurbedrag in mindering te worden gebracht de bedra-gen die betrekking hebben op de levering van water, gas en electriciteit, het gebruik van meubelen en/of stoffering en het gebruik van een centrale of gemeenschappelijke antenne-installatie. Voorts dienen te worden geëli-mineerd de bedragen die verschuldigd zijn voor een garage of daarmee ver-gelijkbare voorzieningen alsmede die voor bedrijfsruimte. Tenslotte wordt ook het bedrag voor warmtelevering uit de huurprijs gehaald om te komen tot de basishuur voor de berekening van de individuele huursubsidie. In de basishuur zit dus een deel van de servicekosten nog opgenomen.

Het onderzoek "Bewoners van nieuwe woningen" presenteert van hoofd-bewoners van recent gerealiseerde nieuwbouw de verschuldigde huur. 'Dat is de totale huur inclusief servicekosten, maar exclusief stookkosten en de kosten voor het schoonhouden van de woning, garage en het leveren van in-dividuele diensten zoals maaltijdverstrekkingen.' (7) Deze totale huur ver-minderd met het bedrag aan huurgewenningsbijdrage en individuele huur-subsidie levert de betaalde huur op. De vraagstelling was zodanig dat eerst de totale huur gevraagd werd en vervolgens werd gevraagd of er in dit be-drag ook bebe-dragen voor stookkosten e.d. waren begrepen en, zo ja, hoeveel dit bedroeg. Vervolgens wordt bij de analyse deze geschoonde huur betiteld als verschuldigde maandhuur.

Aan eigenaar-bewoners wordt de koopprijs gevraagd. 'Daaronder moet de prijs van de woning inclusief grond- en alle overige kosten bij de aankoop worden verstaan.' Tevens is gevraagd naar de financieringswijze (eigen geld, hypotheek, lening van derden) en de omvang van de eventuele hypo-theek in relatie tot de totale koopsom ( 100%, 95%, 90%, 50%).

(10)

In het Nationaal Rayon Onderzoek wordt gevraagd naar de totale huur, inclusief water, gas, electra, stookkosten, garage en servicekosten. Vanaf 1980 is ook gevraagd aan te geven of deze bedragen ook inderdaad in de huur zi.tten opgenomen. (8) Niet is naar de hoogte van deze posten ge-vraagd, zodat de gepresenteerde bedragen de totale huur weergegeven. Apart is gevraagd naar de hoogte van de individuele subsidie (individuele huursubsidie, huurgewenningsbijdrage). Aan eigenaar-bewoners is de ge-schatte verkoopwaarde in onbewoonde staat gevraagd en tevens de woon-last, waaronder het bedrag aan rente en aflossing wordt verstaan. Geen rekening wordt hierbij gehouden met de renteaftrek voor de inkomsten-belasting, noch met onderhoud of bijkomende kosten.

De vraagstelling in het Woningbehoeftenonderzoek 1977 was nauwkeuri-ger. Gevraagd is naar de bruto huur, zijnde het totale bedrag dat de huurder periodiek aan de eigenaar of verhuurder verschuldigd. is. Vervolgens is gevraagd of in dit bedrag vergoedingen waren begrepen voor stookkosten, garagehuur, gas, water of electriciteit. In een navraag-enquete onder de verhuurders zijn de bedragen voor deze bijkomende lasten gevraagd. Indien de verhuurder niet is benaderd of geen antwoord heeft gegeven werden de mediane kosten van de bruto huur afgetrokken om de basishuur te bereke-nen, in de andere gevallen de echte bedragen. Tevens is gevraagd naar het bedrag aan huursubsidie en huurgewenningsbijdrage dat ontvangen wordt. In de koop sector is gevraagd naar de verkoopwaarde in onbewoonde staat en naar het totale bedrag dat aan rente en aflossing verschuldigd is, zonder rekening te houden met een eventueel belastingvoordeel. Ook het onder-houdsbedrag is niet gevraagd. In het woningbehoëftenonderzoek 1981 is aan eigenaar-bewoners nu ook gevraagd de totale hypotheeklast te splitsen in een rente- en een aflossingsdeel, en is naar de ontvangen premie (bij premie-koopwoningen) gevraagd naar de te betalen erfpachtcanon. Er is nu geen navraag-enquête gehouden.

T en behoeve van de evaluatie van de huurharmonisatie is een enquête uitgevoerd onder ca. 950 huurders om de relatie huurprijs-puntental te achterhalen. Het te hanteren huurbegrip in dit onderzoek was vanzelf-sprekend gelijk aan de huurprijs uit de huurprijzenwet woonruimte, ofwel de kale huur zonder servicekosten en de kosten voor de levering van allerlei diensten of goederen.

2.2.3. Woonlastenbegrippen in groep 3

Het woonlastenbegrip in deze groep is het meest uitgebreid. Op zich definieert het Budgetonderzoek van het CBS niet het begrip woonlast. In principe wordt het totale verbruik van het huishouden gemeten en door het samennemen van bepaalde categorieën kan men een woonlastenbegrip op-bouwen. De hoofdbestedingscategorie "woning" bevat de volgende uitgaven-categorieën:

a. Huur, onderhoud woning, tuin huur{waarde)

bijkomende kosten en kamerhuur onderhoud woning

regelvaste installaties tuin, bloemen

(11)

b. Meubelen, stoffering, linnengoed meubelen

stoffering

beddegoed, huishoudlinnengoed

reparatie meubels, stoffering, linnengoed over ige woninginrichting

c. Huishoudelijke apparatuur, gereedschap eet-, keukengerei, keukenaparatuur kooktoestellen

verwarmingstoestellen ver lichtingsapparaten

reinigingsapparatuur, - gereedschap overige apparatuur

reparatie, onderhoud huishoudelijke apparatuur brand- en inbraakverzekeringen

overige meubels en apparatuur incl. dagelijks onderhoud d. Verwarming en ver lichting

gas

elektriciteit

vaste en vloeibare brandstoffen

overige kosten verwarming, verlichting

Een budgetonderzoek dat wel woonlasten definieert is dat van de Indus-triebond FNV en het Konsumenten Kontakt. Zij verstaan onder woonlasten de gemiddelde maandelijkse huur of hypotheekbedragen (rente plus aflos-sing) plus het gemiddelde bedrag voor gas, elektriciteit, water, stook- en servicekosten, reinigingsrechten, waterzuiveringsheffing, rioolrechten en onroerend-goedbelasting, onder aftrek van individuele huursubsidie of belastingvoordeel. Een breed begr ip dus.

Lokale budgetonderzoeken gebruiken ook veelal een breed begrip. Ten opzichte van de definiëring van de Industriebond FNV /KK verschilt het allemaal weinig. In bijlage 1. is hoofdstuk 3 van het "literatuuronderzoek betaaibaarheid van huren" opgenomen. In dit hoofdstuk worden de woonlas-tenbegrippen van 11 lokale onderzoeken onderling vergeleken. Wat in ieder geval opvalt is dat de eigen woningsektor in deze onderzoeken vrijwel ner-gens behandeld wordt, en dat het zeker geen gemeengoed is dat een zo breed mogelijk begrip wordt gebruikt. De gemeentelijke heffingen worden meestal niet tot het woonlastenbegrip gerekend. Servicekosten vrijwel al-tijd wel; gas, elektriciteit en water wisselend.

Het rapport "Over woonlasten" bevatte een schema voor de opbouw van de diverse woonlastenbegrippen. Een schema dat in de standpuntbepaling van de regering omtrent de woonlastenproblematiek (Tweede Kamer,

1983-1984, 18.104 nr. 1-2) als alleszins bruikbaar wordt gekwalificeerd. Het schema laat zien dat er een onderscheid gemaakt wordt in 3 hoofdgroepen: de lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning, de directe kosten van bewoning en overige kosten van bewoning. De RAVO heeft dit later iets meer verfijnd en consistenter gemaakt (9). Bepaalde elementen

(12)

LWOONLASTENSCHEMA IWW

A. Lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning

Kostpr ijshuur objectsubsidie vraaghuur + Servicekosten

Bruto huur

Niet Subsidiabele servicekosten

Basishuur (kale huur + subsidiabele servicekosten) - Individuele huursubsidie en/of

- Huurgewenningsbijdrage Netto huur

Bruto eigenaarslasten

• hypotheekrente en aflossing • onderhoud

• opstal en overlijdensrisico verzekering • onroerend goedbelasting eigenaars deel + Huurwaardeforfait

Fiscale rente-aftrek (van hypotheekrente) Subsidie eigen woningen

+ Te betalen belasting over de ontvangen subsidie Netto eigenaarslasten

B.

Directe kosten van bewoning

Energie (gas, olie, electriciteit, kolen) Water

Service kosten (niet-subsidiabel)

Onroerend goedbelasting (gebruikersdeeI) Heffingen lagere publiekrechtelijke lichamen • waterschapslasten

·

reinigingsrechten

·

rioolrechten

·

af valsto ff enheff ing

·

zuiveringsheffing ;

C. Overige kosten van bewoning Kosten woon/werkverkeer Kosten van tweede hypotheek Woninginventar is (meubelen e.d.)

Huurders Eig./ x x x x x

x

x x x x x x x x x 2) bewoner 2)

x

x x x x x x x x x x x x x x x

1) een + teken betekent een verhoging van de woonlasten; een - teken een verlaging 2) een x teken geeft aan of het woonlasten betreft voor huurders, eigenaar/bewoners of

(13)

U WOONLASTENSCHEMA RAVO

A. Lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning Kostprijs Objectsubsidie Vraaghuur + Servicekosten = + + + + = Bruto huur

Niet subsidiabele servicekosten

Basis huur (kale huur + subsidiabele servicekosten)

individuele huursubsidie en/of huurgewenn ingsb i j dr age Netto huur (kale woonlasten)

Onroerend goedbelasting (gebruikersdeeI) Heffingen lagere publiekrechtelijke lichamen

waterschapslasten reinigingsrechten rioolrechten

afvalstoffenheffing • zuiveringsheffing

Niet subsidiabele servicekosten (m.u. v. stookkosten) Niet subsidiabele huur (bijvoorbeeld garage)

Huurderslasten (kale woonlasten + niet beïnvloedbare bijkomende woonlasten)

B. Directe kosten van bewoning

Energie (gas, olie, electriciteit, kolen, warmte) Water

Huurdersonderhoud

Lasten zelf aangebrachte voorzieningen C. Overige kosten van bewoning

Kosten woon-werkverkeer Kosten woon-schoolverkeer Parkeerkosten

Verhuiskosten

Kosten meubilering en stoffering Tuinonderhoud

(14)

uit de categorie "directe kosten van bewoning" heeft men naar boven ge-bracht naar de categorie "lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning" omdat deze lasten altijd door de bewoner moet worden opge-bracht; óf voortvloeiend uit het huurcontract en dus te betalen aan de ver-huurder óf als gevolg van een heffing van de gemeente of een publiekrech-telijk lichaam. Bovendien is het rijtje uitgaven bij de "overige kosten van bewoning" door de RA VO uitgebreid. Op deze twee schema's komen we in het volgende hoofdstuk terug.

2.2.4. Woonlastenbegrippen in groep 4

In deze groep wordt meestal uitsluitend met de kale hwr gewerkt. Ser-vicekosten en allerlei andere bijkomende kosten blijven buiten beschouwing, m.n. omdat deze afhankelijk zijn van het type woning en het type verhuur-der terwijl de analyse zich toespitst op de verschillen in de stichtings-kosten. Voor de berekening van de netto huur worden er veronderstellingen gemaakt over het inkomen van kenmerkende bewoners zodat de individuele huursubsidie berekend kan worden voor dat geval. Bij eigenaar-bewoners wordt veelal een bruto en een netto hypotheeklast bij 100% financiering met vreemd vermogen berekend, aangevuld met bedragen voor onderhoud, verzekeringen en het eigenaarsdeel van de onroerend-goedbelasting.

2.2.5. Woonlastenbegrippen in groep 5

In deze onderzoeken wordt niet zozeer de hele woonlastenopbouw gege-ven als wel de opbouw van de brede groep bijkomende kosten/servicekosten die in de totale huurprijs kan zijn opgenomen. Veldkamp hanteert het

volgende schema (10):

De woonkostenenquete van het CBS verschaft ook informatie over stookkosten en bijkomende kosten, waarbij de definiëring van bijkomende kosten vrijwel gelijk is aan die

(15)

Schematisch overzicht huurcomponenten TOTALE BRUTO I HUURPRIJS KALE HUURPRIJS

I

OVERIGE BETALINGS. VERPLICHTINGEN

I

SERVICEKOS TEN

I

ENERGIE BIJKOMENDE KOSTEN

I

I

WATER. KOOK GAS ELEKTRA STOOK·

Indi •. indi •. KOSTEN

..,rbruik verbruik 2.3. Inkomensbegrippen 2.3.1. Inkomensbegrippen in groep 1

f

OVERIGE KOSTEN ... - .... 1 I I I I blj'toorbHlrI: I I ,a,a.,. I .aterr.cht

MEUBILERING. ItC. --Irfngen

STOFFERING

,

bij'toorbnld:

IChoonmaken huismMste,

centrale anlennl Inltallalll enlrgll.lrbrulk (g1_nlChapptlljkl gll .. tr2lktrlng

tuinonderhoud bollerlgllser

admlnillraliekoltin

. . ",iel·abonnement lIltIc. ItC.

Voor de sector gezinshuishoudingen worden in de Nationale Rekeningen diverse inkomensbegrippen gehanteerd: primair en secundair inkomen (zie

ook 2.3.2.), maar ook be~chikbaar inkomen en het totaal van de

consump-tieve bestedingen. In de Nationale Rekeningen wordt nergens een woon-quote berekend. Diverse onderzoekers hebben dus zelf woon-quotes aan de hand

van de N.R. samengesteld, en hanteren verschillende reeksen uit de N.R. Als noemer wordt meestal de totale consumptieve bestedingen van gezins-huishoudingen gebruikt. (12)

In de volkstelling wordt niet expliciet naar het inkomen gevraagd. Alleen bij de indeling in sociale beroepsgroep komen we arbeiders tegen met een bruto-inkomen boven of beneden een bepaalde grens.

(16)

2.3.2. Inkomensbegrippen in groep 2

De kwantitatieve analyse van de individuele huursubsidie betrof, zoals ook opgemerkt werd in paragraaf 2.2.2., een analyse van administratieve gegevens. Het inkomensbegrip dat in de "Beschikking Individuele Huursub-sidie" wordt gebruikt, is het belastbaar inkomen van het hoofd van het huishouden, van een jaar tevoren vermeerderd met een bepaald percentage. Met ingang van de subsidieperiode 1983/1984 is dit veranderd in de som van de belastbare inkomens van het hoofd, de partner en de thuiswonende kin-deren waarvoor geen kinderbijslag wordt ontvangen. Ook het inkomen van kinderen van 20 jaar en jonger die een RWW-uitkering ontvangen blijft bui-ten beschouwing.

Het onderzoek "Bewoners Nieuwe Woningen" wordt gehouden onder hoofdbewoners. De vraagstelling heeft ook alleen betrekking op de in-komensgegevens van de hoofdbewoner. In dit geval het netto-jaarinkomen

van de hoofdbewoner. Hierbij is geen verfijning gemaakt naar de eventuele

invloed van b.v. de rente-aftrek bij eigenaar-bewoners.

Ook het Nationaal Rayon Onderzoek wordt onder hoofdbewoners gehou-den. Nu wordt echter het bruto-inkomen van het hoofd van het huishouden gevraagd.

Het Woningbehoeftenonderzoek 1977 bevat een uitgebreide serie vragen die op het inkomen betrekking heeft. In principe kan hierdoor zowel het huishouden-inkomen als het inkomen van het hoofd bepaald worden. Door-dat ook naar de samenstellende delen en de huishoudensamenstelling ge-vraagd wordt is het zelfs mogelijk het bruto-netto traject te reconstrueren. In principe kunnen met de inkomensgegevens in het woningbehoeftenonder-zoek dus verschillende quotes berekend worden.

Het CBS hanteert het netto-inkomen van het huishouden (hoofd + partner)

als basis voor de quoteberekening. (13) Het SCP berekent, ook met als data-bron het WBO 77, de quote op basis van het belastbaar inkomen van het hoofd van het huishouden, omdat ook de normhuurquotes van de IHS in deze inkomenseenheid uitgedrukt staan.(14) Wel wordt een tabel gepresenteerd met de gemiddelde inkomengegevens bij diverse huishoudenskenmerken, waarbij drie inkomensbegrippen worden gebruikt: het belastbaar inkomen van het hoofd, het secundair inkomen van het hoofd en het secundair in-komen van het huishouden (zie bijlage 3). Daarbij wordt de volgende toe-lichting gegeven:

'Uit tabel 2.1. valt af te lezen dat de belastbare inkomen bij de klasse-indeling naar belastbare inkomens een steiler verloop kennen dan de secun-daire inkomens; niet verwonderlijk gezien het progressieve belastingtarief. Het belastbaar inkomen van eigenaar-bewoners lag in 1977 gemiddeld

f

8.000,- hoger dan dat van huurders. Dit verschil zou groter zijn, indien. bij

het belastbaar inkomen van eigenaars-bewoners nog geen rekening zou zijn gehouden met de rente-aftrek van de hypotheek. Uit de tabel blijkt ook dat het uitdrukken van woonlasten in een percentage van het belastbaar inko-men, zoals dat in het vervolg van de studie herhaaldelijk zal gebeuren, voor hogere inkomensgroepen een veel lagere quote oplevert dan een quote op basis van het secundair inkomen. In de hoogste inkomensgroep, dit wil zeg-gen boven 2x modaal, ligt het secundair inkomen op 2/3 van het niveau van het belastbaar inkomen. Dit heeft als consequentie dat een quote

(17)

drukt in het secundair inkomen 50% hoger zou liggen dan de quote uitge-drukt in het belastbaar inkomen. Voor de lagere inkomensgroepen geldt dit minder omdat de verschillen tussen belastbaar en secundair inkomen gerin-ger zijn. Bij de analyse van de consequenties van veranderingen in het huur-en subsidiesysteem betekhuur-ent dit dat ehuur-en verhoging van de woonlast voor de hogere inkomens in de quote (op basis van belastbaar inkomen) minder scherp tot uitdrukking komt dan in de verandering van de bestedingsmoge-lijkheden (op basis van het secundair inkomen).

Een ander aspect betreft het verschil in inkomen tussen het hoofd van het huishouden en dat van hoofd en partner tezamen. De inkomensverdeling ver loopt steiler als naar het inkomen van beiden wordt gekeken. Dit bete-kent dat de quoten die in de rest van het rapport uitgedrukt worden als percentage van het secundair inkomen van het hoofd, vooral bij de hogere inkomens iets lager uit zouden komen.' (15)

Het kiezen van de inkomenseenheid blijkt dus nogal grote gevolgen te heb-ben voor de woonlastenverdeling zoals deze gepresenteerd wordt.

Het secundair inkomen waar in het SCP rapport sprake van is, is in een eerdere publikatie van het SCP als volgt gedefinieerd: (16)

+ 1 winst uit bedrijf of vrij beroep exclusief verwervingskosten en

afschr ij vingen;

+ 2 loon, salaris, gratificaties, provisies, tantièmes e.d. (vóór afdrachten);

+ 3 werkgeversbijdragen in sociale verzekeringen en pensioenen;

+ 4 overig inkomen uit winst, dividend, rente, pacht, huur, etc. exclusief

verwervingskosten;

= Primair inkomen

.+ 5 ontvangen pensioenuitkeringen

6 afgedragen pensioenpremies

+ 7 ongebonden inkomenssupplementen in het kader van sociale

voor-zieningen (basisvoorvoor-zieningen onder algemene bijstandswet);

+ 8 inkomensoverdrachten uit hoofde van sociale verzekeringen (WW,

AOW, WAO, ziekengeld e.d.) en sociale voorzieningen (WWV e.d.);

+ 9 kinderbijslag voor kinderen onder de 16 jaar (sociale verzekeringen);

- 10 premies sociale verzekeringen, behalve ZFW-premie;

- 11 directe belastingen, waarbij afwezigheid verondersteld wordt van aan goederen gebonden aftrekposten, anders dan verwervingskosten;

+ 12 ontvangen echtscheidingsuitkeringen;

- 13 betaalde echtscheidingsuitkeringen;

=

Secundair inkomen

+ 14 geldswaarde van het voordeel verbonden aan het gebruik van

gesubsi-dieerde of vrij verschafte voorzieningen, waarvan uitsluiting van gebruik mogelijk is, gefinancierd met materiële overheidsuitgaven;

+ 15 geldswaarde van het "gebruik" van zuiver koUektieve goederen;

+ 16 belastingvoordeel van het gebruik van goederen;

+ 17 geldswaarde van het voordeel verbonden aan de voorzieningen als

onder 14 gefinancierd door de sociale verzekeringen; - 18 indirecte belastingen;

- 19 geldswaarde afdrachten in natura;

20 overige aan goederen gebonden ontvangsten van de overheid (schoolgeld, retributie AWBZ, premie ZFW, enz.).

(18)

In dit schema is vooral post 11 van belang: direkte belastingen, waarbij af-wezigheid verondersteld wordt van aan goederen gebonden aftrekposten, anders dan verwervingskosten. De eigen-woning is in dit rapport beschouwd als een inkomensbron, en de rentekosten zijn dan te zien als verwervings-kosten. Zijn er geen echte aan goederen gebonden aftrekposten (zoals b.v. kinderaftrek voor onderwijs volgende kinderen) dan komt het begrip secun-dair inkomen overeen met het begrip vrij beschikbaar inkomen, bekend uit de CPB-publicaties.

2.3.3. Inkomensbegrippen in groep 3

Bij budgetonderzoeken worden de verschillende bestedingscategorieën in relatie tot het inkomen bekeken. Vrij voor de hand liggend is het besteed-baar inkomen van het hoofd of van het totale huishouden te nemen als re-ferentie-inkomen.

Het CBS hanteert in het budget onder zoek inderdaad het besteedbaar in-komen van het huishouden. Omdat het budgetonderzoek het volledige ver-bruik van een huishouden meet wordt de quote uitgedrukt als een percen-tage van dat totale verbruik. Inkomen en verbruik hoeven immers niet aan elkaar gelijk te zijn.

Het FNV IKK-onderzoek hanteert een aangepast netto maandinkomen n.l.

het netto inkomen inclusief dat van de eventueel meewerkende partner,

maar exclusief dat van meewerkende kinderen en vakantietoeslag, en ook

exclusief kinderbijslag. '

Het Alkmaarse woonlastenonderzoek heeft gevraagd naar het netto inko-men van de hoofdbewoner inclusief eventuele ploegentoeslag, maar zonder kinderbijslag, vakantiegeld, 13e maand, tantième of gratificaties. Boven-dien werd het netto inkomen van de eventuele partner gevraagd.

In bijlage 4. is een deel van het rapport van Schoenmakers opgenomen. Hieruit blijkt dat ook de meeste budgetonderzoeken op lokaal niveau het besteedbaar inkomen als maatstaf hanteren. Er is wel verschil te ontdekken ten aanzien van de inkomenseenheid. Soms is dit het gezinsinkomen, soms het inkomen van de hoofdkostwinner van het huishouden.

2.3.4. Inkomensbegrippen in groep 4

Het inkomen van deze categorie wordt alleen gebruikt als rekeneenheid in die zin dat er geen empirische inkomensverdeling achter zit. Alleen enkele karakteristieke inkomens, b.v. minimumloon, modaal, worden ge-definieerd en vervolgens een reeks andere inkomens met b.v. steeds

f 1000,- verschil. Het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven

gebruikt hiervoor b. v. het belastbaar inkomen (van het hoofd van het huishouden). Van Fulpen en Neuerburg hanteren het bruto inkomen (van het hoofd) en Walrecht en De Klerk weer het belastbaar inkomen (van het hoofd).

(19)

2.3.5. Inkomensbegrippen in groep 5

Aleen de woonkostenenquête van het CBS heeft de bijkomende kosten in relatie gebracht met het inkomen. Er is alleen een onderscheid in bewoners met een bruto-jaarinkomen boven of beneden een bepaalde grens.

(20)

3. TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE DIVERSE BEGRIPPEN

·3.1. Inleiding

In dit hoofdstuk willen we komen tot een keuze van een handzaam woon-lasten- en inkomensbegrippen-apparaat per groep van onderzoeken en sta-tistieken. Alvorens tot de verschillende keuzen te komen zullen we eerst de mogelijke begrippen m.b.t. de inkomenseenheid, het soort inkomen en het soort woonlast op een rijtje proberen te zetten.

3.2. Mogelijke woonlastenbegrippen in de huursector

Het RAVO-advies gaf in navolging van de Interdepartementale Werk-groep Woonlasten een driedelige opbouw van de woonlasten:

A. lasten uit hoofde van het beschikkingsrecht over de woning; B. direkte kosten van bewoning;

C. overige kosten van bewoning.

Allereerst valt op dat vrij vaak gesproken wordt over "kosten". Uit working-paper 1 is echter duidelijk geworden dat het begrip ''kosten'' een sterk normatief karakter heeft. Uitgaande van de "kostprijshuur" bouwen zowel de IWW als de RA VO vervolgens het hele schema op. Zelfs bij de nieuwbouw is er echter geen concensus over hoe de kostprijshuur moet wor-den verdeeld in de tijd en dus wat de kostprijshuur bij de aanvang is. Bij de woningen in de voorraad, en met name bij de woningen waarvoor geen ob-jectsubsidies (meer) worden verstrekt is de kostprijshuur ook veelal onbe-kend. Als startpunt voor het hier te presenteren woonuitgavenschema kie-zen wij de vraaghuur. Vanwege het sterke normatieve karakter van het be-grip "kosten" zal dit bebe-grip in het vervolg van het woonuitgavenschema niet meer gebruikt worden. Gekozen is voor het neutrale begrip "woonuitgaven". In navolging van de IWW en de RA VO zullen we de woonuitgaven nader on-derverdelen in vaste en variabele c.q. beinvloedbare uitgaven. Ten opzichte van het RAVO-schema is niet alleen de naamgeving veranderd. E\ij de vaste woonuitgaven is het huurdersonderhoud toegevoegd dat de huurder verplicht is uit te voeren krachtens het Burgelijk Wetboek. En bij de overige woonuit-gaven zijn de verhuiskosten weggelaten. Deze zijn ondergebracht in een apart schema voor de opbouw van de eenmalige woonuitgaven die optreden bij een verhuizing. Tenslotte zijn ook namen gegeven aan de kombinaties van verschillende blokken van woonuitgaven. Zoals het schema laat zien wordt het woonuitgavenbegrip in de reeks netto woonuitgaven, vaste woon-uitgaven, totale woonuitgaven en uitgebreide woonuitgaven steeds breder.

(21)

Bij de eenmalige woonuitgaven van de huurder treffen we niet alleen uit-gaven voor de verhuizing aan maar b.v. ook de overnamekosten die de vo-rige huurder vraagt voor een gedeeltelijke (al dan niet gewenste) inventaris. EENMALIGE WOON UITGA VEN VAN DE HUURDER

uitgaven voor de verhuizing

+ sleutelgeld

+ overnamekosten

- vergoeding verhuis- en inrichtingskosten eenmalige woonuitgaven van de huurdër

WOON UITGAVEN VOOR DE HUURDER vraaghuur

+ servicekosten

bruto huur

- niet-subsidiabele servicekosten basishuur

- individuele huursubsidie en/of

- huurgewenningsbijdrage

netto woonuitgaven van de huurdër (of netto huur)

+ onroerend-goedbelasting (gebruikersdeeI)

+ heffingen lagere publiekrechtelijke lichamen

+ niet subsidiabele huur (garage, parkeerdak)

+ niet subsidiabele servicekosten

+ huurdersonderhoud (alleen datgene dat volgens

het Burgelijk Wetboek verplicht is) vaste woonuitgaven van de huurdër

+ energie

+ water

+ overig huurdersonderhoud

+ uitgaven voor zelf aangebrachte voorzieningen

totale woonuitgaven van de huurdër

+ uitgaven woon-werk/school-verkeer

+ parkeeruitgaven

+ uitgaven meubilering stoffering

+ uitgaven voor tuinonderhoud

+ glas- en inboedelverzekering uitgebreide woonuitgaven vaste bijkomende woonuitgaven variabele bijkomende woonuitgaven overige woonuitgaven

(22)

3.3. Mogelijke woonlastenbegrippen in de koopsector

De eigenaar-bewoner heeft net als de huurder ook te maken met een gro-te diversigro-teit aan woonuitgaven. In principe zijn ook in de koopsector vasgro-te woonuitgaven, totale woonuitgaven en uitgebreide woonuitgaven te onder-scheiden. Het moeilijkst zijn daarbij de lasten uit hoofde van het beschik-kingsrecht over de woning te bepalen, althans het deel dat in de huursector leidt tot de netto-huur. De heffingen en belastingen die ook deel uitmaken van de vaste woonuitgaven zijn weer wel eenvoudig te bepalen.

In plaats van één vraaghuur kent een eigenaar-bewoner uitgaven voor verschillende posten die tezamen de bruto woonuitgaven vormen. Daar-onder vallen allereerst de bruto uitgaven voor de hypotheek die afgesloten is bij de aankoop van de woning en bij eventuele latere verbeteringen. Dit levert direct de complicatie op dat ook vaak de kosten voor de lening mee-gefinancierd worden. Analytisch past deze post beter onder de eenmalige woonuitgaven, waar we ook de makelaars- en de notariskosten tegenkomen, maar in de praktijk wordt deze post vaak in de hypotheek opgenomen. De bruto uitgaven voor de hypotheek kan de rente en de aflossing omvatten die in een bepaalde periode wordt betaald aan de geldgever, maar ook bijvoor-beeld de premie voor de levensverzekering bij een hypotheek op levensver-zekeringsbasis. De eenmalige storting van een deposito voor een zgn. depo-sitohypotheek is onder de eenmalige woonuitgaven geplaatst. Omdat in dit schema steeds strikt gesproken wordt over "uitgaven" (en inkomsten) komt de eventuele rente-bijschrijving bij een groeihypotheek niet in het schema voor. De later daaruit voortvloeiende rente- en aflossingsbedragen daaren-tegen wel.

Onder de bruto woonuitgaven van de eigenaar-bewoner komen we het nood-zakelijke onderhoud tegen dat ook een verhuurder in zijn vraaghuur verdis-conteert, alsmede de vergelijkbare posten onroerend-goedbelasting en erf-pachtscanon. Tevens is de objectsubsidie op deze plaats in het schema ge-zet. Indien het zuivere objectsubsidies zijn is het logisch hiermee al reke-ning te houden bij de bruto woonuitgaven; de objectsubsidies in de huur-sector hebben immers ook de vraaghuur al verlaagd. Het verschil tussen object- en subjectsubsidies is echter niet altijd duidelijk, m.n. omdat de objectsubsidies inkomsten vormen volgens de inkomstenbelasting en de hoogte van de netto-objectsubsidies dus duidelijk subjectgebonden is. De plaats vq.n de objectsubsidies in het woonuitgavenschema is dus enigszins arbitrair. Vanaf het begrip netto woonuitgaven en dus voor de vaste, de totale en de uitgebreide woonuitgaven, maakt dit echter geen verschil meer.

Om te komen tot de netto woonuitgaven moet het fiscale effect van de eigen woning bepaald worden: huurwaardeforfait wordt bij het inkomen opgeteld, rente, erfpachtscanon en een deel van het onderhoud is aftrekbaar.

Bij de vaste bijkomende woonuitgaven zijn ook posten opgenomen die vooral voorkomen bij koopwoningen in meergezinshuizen: servicekosten en de

(23)

WOONUITGAVENSCHEMA VOOR DE EIGENAAR-BEWONER

Bruto uitgaven voor de hypotheek (over aankoopsom (k.k.) minus eigen geld en over latere invester ingen)

+ exploitatie-uitgaven (onderhoud/verzekering)

+ onroerend - goedbelasting (eigenaarsdeeI)

+ erfpachtcanon

objektsubsidie

bruto woonuitgaven voor de eigenaar bewoner

+/-

fiskale effekt van de eigen woning

netto woonuitgaven van de eigenaar=t>êwoner

+ onroerend - goedbelasting (gebruikersdeeI)

+ heffingen lagere publiekrechtelijke lichamen

+ bewonersonderhoud (vgl. huurdersonderhoud)

+ servicekosten

+ lidmaatschap vereniging van eigenaren

vaste woonuitgaven van

eigenaar=bëwoner

+ energie

+ water

+ overig onderhoud

+ uitgaven voor zelfaangebrachte voorzieningen

totale woonuitgaven van de eigenaar-bewoner

+ uitgaven woon-werk/school-verkeer

+ parkeeruitgaven

+ uitgaven meubilering, stoffering

+ uitgaven tuinonderhoud

+ glas- en inboedelverzekering

uitgebreide woonuitgaven van de eigenaar bewoner

vaste bijkomende woonuitgaven variabele bijkomende woonuitgaven overige woonuitgaven

uitgaven verbonden aan het lidmaatschap van de vereniging van eigenaren. Om analytisch aan te sluiten bij de woonuitgaven van de huurder komen we de onderhoudsuitgaven bij de eigenaar-bewoner op 3 plaatsen tegen in het schema. In de praktijk zal de eigenaar-bewoner dit vaak als één geheel zien. Evenals in de huursector presenteren we hier ook een schema voor de opbouw van de eenmalige woonuitgaven. In het voorgaande zijn de diverse elementen al aan de orde gekomen, zodat verder commentaar achterwege kan blijven.

(24)

EENMALIGE WOON UITGAVEN VAN DE EIGENAAR-BEWONER uitgaven voor de verhuizing

+ inbreng eigen geld

+ makelaarskosten

+ not ar iskosten

+ afsluitkosten van de hypotheek

+ deposito voor depositohypotheek

fiscale effect van de afsluitkosten van de hypotheek vergoeding verhuis- en inrichtingkosten

eenmalige woonuitgaven van de eigenaar=bëwoner

In navolging van anderen zullen we dit de "out-of-pocket"-benadering willen noemen. In deze benadering wordt geen rekening gehouden met de

opportunity costs van het eigen vermogen waarmee de woning eventueel is

gefinancierd, en ook niet met de eventuele vermogensmutaties die hebben plaatsgevonden na de aankoop. Zoals aangegeven worden de diverse woon-uitgavenbegrippen volledig bepaald door de werkelijke uitgaven voor rente en aflossing van de hypotheek. Ook dus zogenaamde versnelde aflossingen.

Dit heeft als-konsekwentie dat bij huishoudens die veel aflossen een hoge

woonuitgave wordt gemeten en bij huishoudens zonder hypotheek (omdat

bijvoorbeeld veel is afgelost) een lage woonuitgave.

Deze "out-of-pocket"-benadering kan echter niet altijd zonder meer toe-gepast worden. Bijvoorbeeld voor onderzoeken in groep 4 (simulatie van het huur- en subsidiesyteem) zal bij de "out-of-pocket"-benadering over b.v. de spreiding van de aflossingsbedragen in de tijd expliciet veronderstellingen moeten worden gemaakt en tevens over de hoogte van de hypotheek. Men kan dan over het eigen vermogen dat bij de aankoop in de woning is belegd de opportunity costs berekenen. Wordt dit opgeteld bij de bruto woon-uitgaven van de eigenaar-bewoner dan ontstaan de woonwoon-uitgaven kooplast bij 100% financiering. Vervolgens kan weer de netto woonuitgaven berekend worden, maar nu dus bij 100% financiering. Afhankelijk van de databron zal men vervolgens de werkelijke exploitatielasten in het begrip kunnen onder-brengen dan wel een geschat bedrag daarvoor.

Als variatie op de woonlastenbegrippen zou men alle begrippen kunnen cor-rigeren voor de aflossingsbedragen. Argument dat hiervoor wel gebruikt

wordt is dat in deze aflossingsbedragen een spaarelement zit opgenomen

dat zich in de vermogenssfeer afspeelt en dat het in die zin geen woon-uitgaven zijn. Naast de gewone bruto woonwoon-uitgaven van koopwoningen, en de bruto woonuitgaven bij 100% financiering kunnen we dus ook nog onderscheiden de bruto woonuitgaven exclusief aflossing.

Kenmerk van de tot nu toe behandelde woonuitgavenbegrippen in de koopsector is dat ze alle gebaseerd zijn op de oorspronkelijke aankoopprijs, en dat waardeveranderingen niet in de woonuitgaven tot uiting komen. Er zijn echter ook woonuitgavendefinities die een relatie leggen met de waarde van de woning. Een eerste voorbeeld betreft de huurwaarde zijnde

het bedrag aan huur dat een woning zou doen bij vrije oplevering. De

huurwaarde kan uitgedrukt worden als een percentage van de waarde van de woning. Men zou ook de opportlBlity casts kunnen berekenen van de waarde

(25)

van de woning. Dan liggen de uitgaven op een niveau vergelijkbaar met een rendement op een belegging dat elders haalbaar is. Opgemerkt dient nog te worden dat in de huurwaarde een bedrag aan onderhoud (reservering) zit opgenomen en dat dit bij de opportunity costs niet het geval is. De vaste en variabele woonuitgaven en ook de overige woonuitgaven zijn niet in de begrippen opgenomen.

Duidelijk is dat deze begrippen al minder zuiver de woonuitgaven meten, maar meer een schatting proberen te geven van wat de woning gemiddeld ongeveer voor lasten met zich brengt als afgezien wordt van allerlei spe-ciale financieringsregelingen en ook afgezien wordt van de voor de koop-sector zo specifieke lastenspreiding in de tijd. De mogelijkheid de woon-lasten in de tijd zeer onregelmatig te spreiden betekent dat er uitruil kan plaatsvinden met besparingen. In plaats van te sparen op een 'normale' spaarrekening lost men bijvoorbeeld versneld af op zijn hypotheek. Door te werken met een gefingeerde woon last middelt men deze spreidingskarakte-ristieken weg. Belangrijk nadeel is dat juist dan informatie verloren gaat over een zeer karakteristieke eigenschap van de eigen-woningsector. Voor-deel is dat wellicht makkelijker vergelijkingen mogelijk zijn met de huur-sector en met het kostprijsniveau in de koophuur-sector.

3.4. Mogelijke inkomensbegrippen

In deze paragraaf zal alleen een overzicht gegeven worden van mogelijke inkomensdefinities die gebruikt kunnen worden bij onderzoek en statistiek. In de volgende paragraaf zal de inkomenseenheid aan de orde komen.

In het schema afkomstig uit "Profijt van de overheid in 1977" kwamen we 3 inkomensbegrippen tegen:

1. primair inkomen (ook wel vaak bruto inkomen genoemd);

2. secundair inkomen (in sommige gevallen overeenkomend met vrij be-schikbaar inkomen);

3. tertiair inkomen.

Uit de inkomstenbelasting kennen we nog: 4. onzuiver inkomen;

5. belastbaar inkomen.

Wordt naar aanleiding van de hoogte van het belastbaar inkomen en de huishoudenkenmerken bepaald welk bedrag aan inkomstenbelasting en AOW

I

A WW premie betaald dient te worden, dan resulteert uiteindelijk het: 6. vrij beschikbaar inkomen (ook wel netto inkomen genaamd).

Dit vrij beschikbaar inkomen representeert weliswaar de bestedingsmoge-lijkheden van huishoudens, maar niet de welvaartspositie van de huishou-dens omdat de samenstelling van het huishouden (aantallen en leeftijden van de leden) een groot deel van de vaste lasten bepaalt en dus ook de

(26)

verdere vrije bestedingsruimte. Wordt voor de samenstelling van het huis-houden gecorrigeerd dan resulteert het:

7. gestandaardiseerd inkomen.

Normaal gesproken worden bij deze inkomensbegrippen alle inkomensbron-nen meegenomen die ook onder de belastingwetgeving vallen, dus inclusief vakantiegeld, gratificaties, Be maand. Bovendien wordt de kinderbijslag meegenomen

Een ander inkomenselement dat vragen kan doen oproepen is het inkomen uit de eigen-woning. Voor de bepaling van het belastbar inkomen kan de rente afgetrokken worden en dient men het huurwaardeforfait bij het

in-komen op te tellen. In volkshuisvestingsonderzoek is het vaak interessant

om het belastbaar inkomen exclusief de gevolgen van de eigen woning te

weten. Dit levert dus weer een nieuw inkomensbegrip op.

Ten aanzien van het CBS-begrip besteedbaar inkomen past nog de opmer-king dat hierbij de eigen woning als inkomensbron wordt beschouwd en de rente van de hypotheek dan als verwervingskosten beschouwd worden. Voor volkshuisvestingsonderzoek is dit begrip minder goed bruikbaar. In plaats hiervan wordt dan veelal het, niet officieel gedefinieerde begrip, netto-inkomen gebruikt.

3.5. Mogelijke inkomenseenheden

Bij de inkomenseenheid heeft men weer de keuze uit een aantal begrippen: 1. inkomen per individu;

2. inkomen per huishouden, ex1cusief het inkomen van meer-derjarige inwonende kinderen;

3. inkomen per huishouden, inclusief het inkomen van meer-derjarig inwonende kinderen.

In vrijwel iedere afperking van de inkomenseenheid wordt het inkomen van de minderjarige kinderen buiten beschouwing gelaten.

In "Profijt van de overheid in 1977" is hoofdstuk 2 gewijd aan de keuze van de inkomenseenheid. Op grond van een aantal criteria (de mate waarin men inkomen gezamenlijk besteedt, de mate waarin men "handelingsbekwaam" is en de mate waarin men van iemands inkomen afhankelijk is) wordt ge-tracht te komen tot een bepaalde huishoudensdefinitie. De afbakenings-criteria zijn vooral van belang voor de positie van personen behorend tot zogenaamde collectieve huishoudens (inrichtingltehuizen), thuiswonende verdienende kinderen, uitwonende studenten die van het inkomen van hun ouders onafhankelijk zijn, e.d. Voor volkshuisvestingsonderzoek lijkt vooral de 'mate waarin men inkomen gezamenlijk besteedt' een belangrijk crite-rium. Het gezamenlijk in een woning wonen betekent reeds dat voor een bepaalde uitgavencategorie gezamenlijk de lasten moeten worden gedragen. Opgemerkt dient nog te worden dat niet ieder inkomensbegrip automa-tisch gekoppeld kan worden aan iedere inkomenseenheid. Het belastbaar inkomen van een huishouden is niet bekend. Wel is het uiteraard mogelijk de belastbare inkomens van leden van huishoudens te sommeren.

(27)

3.6. De keuze van het gewenste begrippen-apparaat per type onderzoek 3.6.1. Overwegingen bij de keuze

Bij de keuze van het gewenste begrippen-apparaat zal allereerst per groep gekeken moeten worden naar het doel van het onderzoek en naar het type materiaal dat voor handen is, dan wel speciaal verzameld wordt. Een lokaal bestedingsonderzoek kan niet met een CBS-inkomensbegrip werken dat afgeleid is uit de komplete gegevens van belastingplichtigen. Deze beperking maakt de keuze vaak wat minder groot. Bij het woord "gewenst" dient men dan ook niet te denken in termen van "ideaal", maar in termen van "optimaal" gezien de beperkingen en het doel van het onderzoek en het type materiaal.

Ten tweede zal de onderlinge consistentie van de begrippen in de gaten gehouden moeten worden. Als in de koopsector alleen de huurwaarde be-kend is dan is het wat overdreven om in de huursector gegevens te ver-zamelen over de uitgebreide woonuitgaven. Evenzo geldt dit voor bepaalde inkomensbegrippen in combinatie met woonuitgaven.

Voor de keuze van een bepaald begrippen-apparaat bij beleidsmaatrege-len gelden weer andere criteria. Daarvan maakt in ieder geval "de kontro-leerbaarheid" uit. Dit is bij het onderzoek en statistiek niet de eerste voor-waarde. Andere criteria bij het beleid zijn de eenvoud en de eenduidigheid.

3.6.2. Het gewenste begrippenapparaat in groep 1

In dit type onderzoek gaat het er alleen om een beeld te krijgen van het prijsniveau van de woning in de voorraad en niet om de verdeling van de woonuitgaven over huishoudens. De vraaghuur is hiervoor zeker geschikt. Eventueel is ook de brutÇ> huur bruikbaar, maar alle andere huurbegrippen zijn daarvoor niet geschikt. Voor de koopsektor is een woonuitgavenbegrip afgeleid uit de historische aanschafprijs van de woning niet geschikt. Het gaat om het prijsniveau van iedere woning op moment x. Goede indikaties

hiervoor zijn de· verkoopwaarde of woonuitgavenbegrippen die hiermee een

rechtlijnig verband vertonen als de huurwaarde of de opportunity-costs. Omdat in de huur ook een onderhoudsreservering zit opgenomen verdient het begrip huurwaarde de voorkeur boven de opportunity-costs-sec.

Voorwaarde bij het hanteren van de huurwaarde is dat ieder jaar opnieuw de verhouding huurwaarde: waarde woning wordt bepaald. Eenzelfde

verhou-ding toepassen voor een reeks van jaren is ongewenst vanwege de relatief

snelle prijsfluktuaties, met name in de koopsektor.

Meestal worden de onderzoeken in deze groep alleen gebruikt voor het construeren van nationale totalen van de woonconsumptie en minder voor

allerlei verdelingsvraagstukken. In dit verband verdient het voorkeur om

het huishoudeninkomen als inkomenseenheid te nemen als ook het huis-houden de onderzoekseenheid is. Op deze wijze wordt dan namelijk het totale inkomen van de gezinshuishoudens gekonstrueerd.

Als inkomensbegrip is het primair en/of secundair inkomen het meest

(28)

bruto-huur-begrip. Verzamelt men toch gegevens over netto huren dan is een aanslui-tend inkomensbegrip als het netto besteedbaar inkomen van het huishouden weer aan te bevelen.

De gehanteerde begrippen in dit type onderzoek komen goed overeen met de gewenste begrippen (zie: paragraaf 2.2.1 en 2.3.1.).

3.6.3. Het gewenste begrippenapparaat in groep 2

Dit type onderzoek concentreert zich op de evaluatie van het huur- en sub-sidiebeleid. Met name is daarbij de bereikbaarheid van de diverse woningen door bepaalde bewonersgroepen van belang, en vooral hoe deze bereikbaar-heid door het subsidiebeleid is/wordt beïnvloed.

In de huursektor betekent dit dat men vooral geïnteresseerd is in de bruto huur en de netto huur. De bereikbaarheid in de koopsektor wordt het best gemeten door de bruto en netto woonuitgaven bij 100% financiering.

In beide gevallen zou men ook de bijkomende vaste woonuitgaven erbij kunnen tellen om op die manier de totale woonuitgaven te beoordelen. Wil men dit in relatie brengen met de uitgaven die eigenaar/bewoners in werkelijkheid doen, dan zijn de bruto en netto woonuitgaven van eigenaren-bewoners van belang.

Bruto en netto woonuitgaven bij 10096 financiering zijn moeilijk in een enquête te vragen. Meer mogelijkheden bieden de vragen met betrekking tot de aankoopsom van de woning en het financieringsaandeel bij aankoop, aangevuld met een vraag over de onderhouds- en andere exploitatie-uitgaven.

De empirische invulling van bovenstaande woonuitgavenbegrippen geeft in zijn algemeenheid reeds voldoende informatie over de werking van het huur- en subsidiesysteem. Opmerkelijk is dat niet de huidige waarde van de woning wordt genoemd. Reden daarvoor is dat de huidige waarde niet van invloed is op de woonuitgaven, gebaseerd op het out-of-pocket beginsel. De huidige waarde van de woning, en daarmee de afgeleide woonuitgaven-begrippen als de huurwaarde of de opportunity-costs zijn minder geschikt om te vergelijken met de bruto/netto huur omdat ze geen goed beeld geven van de werkelijke uitgaven van eigenaar-bewoners. Bij een evaluatie van het huur- en subsidiebeleid gaat het vanzelfsprekend om deze werkelijke uitgaven en niet om een theoretische overweging.

De inkomenseenheid die gebruikt zou moeten worden in deze groep is het huishoudeninkomen. De wooneenheid is immers ook het huishouden. Vraag is nog of bijvoorbeeld jongeren van 18 jaar en ouder met een eigen inkomen en thuiswonend ook tot het huishouden van de ouders gerekend moeten worden. Voor de helderheid van het huishoudeninkomensbegrip verdient dit inder-daad aanbeveling: Alle inkomens verdiend door leden van één huishouden vormen tesamen het huishoudeninkomen. Op het probleem dat niet in ieder huishouden het inkomen van de kinderen 'gepoold' wordt met het inkomen van de ouders komen we in hoofdstuk 4 terug wanneer gesproken wordt over standaardisering van inkomens. In sommige gevallen zal het inkomen van deze thuiswonende kinderen duidelijk niet-gepoold worcfen met het inkomen

(29)

van de ouders. Dan wordt vaak kostgeld betaald. Het verschijnsel kostgeld is een soort overgangssituatie tussen volledige pooling van inkomens van leden van hetzelfde huishouden en volledige inwoning van een apart huishouden.

Bij de keuze van het inkomensbegrip heeft het bruto inkomen het nadeel dat het geen goed beeld geeft van de draagkracht van het huishouden. Om-dat het bij volkshuisvestingsonderzoek vaak gaat om verdelingsstudies waar de draagkracht juist een van de belangrijkste variabelen is, is het belastbaar inkomen een betere maatstaf. In kombinatie met de voorkeur voor huishoudeninkomens leidt dit tot de moeilijkheid dat het belastbaar inkomen van het huishouden bepaald moet worden. Voorlopig wordt dit gedaan door sommatie van de belastbare inkomens van de leden van het huishouden.

Het belastbaar inkomen is echter geen geschikte draagkrachtindicatie in het volkshuisvestingsonderzoek voor eigenaar-bewoners. Deze hebben im-mers hun belastbaar inkomen verlaagd door de rente-aftrek en verhoogd door het huurwaardeforfait. Een betere maatstaf is derhalve het belastbaar inkomen gekorrigeerd voor de gevolgen van de eigen woning. Met name bij de vergelijking van de inkomens tussen huurders en kopers is deze correctie op het belastbaar inkomen van belang.

Een voor deze groep minder bruikbaar inkomensbegrip .J~

__

het secundair

inkomen of het vrij beschikbaar inkomen. Beide inkomensbegrippen geven niet de draagkracht van het huishouden weer, maar de bestedingsmogelijk-heden nadat de, progressieve, belasting is geheven. Gaat het om een indi-catie van de "sterkte" van het huishouden dan verdient het belastbaar in-komen de voorkeur. Het besteedbaar inin-komen past meer bij de budget-onderzoeken (zie 3.6.4.).

Onder invloed van de nijpende woonlastenproblematiek is men echter ook in onderzoek in groep 2 vaak overgegaan tot het verzamelen van gegevens over de totale woonuitgaven en niet alleen over de bruto en netto huur. De

onderlinge vergelijkbaarheid van d~ onderzoekingen binnen deze groep is

daardoor niet optimaal. Ditzelfde geldt voor de keuze van het woonuit-gavenbegrip in de koopsektor en voor de inkomensbegrippen. Juist in deze groep waar de diverse onderdelen een totaalbeeld zouden moeten geven van

de werking van het huur- en subsidiebeleid is de onderlinge

vergelijkbaarheid niet al te groot.

3.6.4. Het gewenste begrippenapparaat in groep 3

Bij bestedingsonderzoek zijn we voor wat betreft het beschikkingsrecht over de woning alleen geinteresseerd in de netto huur en vervolgens in de vaste woonuitgaven. Bruto en bas is huren zijn minder interessant in dit ver-band. Bij uitgebreidere bestedingsonderzoeken zijn uiteraard ook de bredere begrippen totale woonuitgaven en uitgebreide woonuitgaven zeer bruikbaar. De bruikbaarheid van dit laatste begrip is echter beperkt omdat de inter-pretatie van een begrip moeilijker wordt naarmate er meer posten in zijn opgenomen.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Automatyczna klasyfikacja rozpoznawanie rozpoznawanie Kalkulacja podobie ń stwa Os ą d Analiza i parametryzacja Pami ęć referencyjna Segmentacja redukcja danych Segmentacja

This means that online teaching methods as well as online course materials that have been developed for an external audience will be used in campus education as much as possible,

• Należy natychmiast skontaktować się z lekarzem prowadzącym i stomatologiem w przypadku jakichkolwiek problemów dotyczących jamy ustnej lub zębów takich jak obluzowanie

The time-averaged streamwise velocity component ( ¯u) contours at x/c = 0.35, as seen by the flow "entering" the page, for the natural transition, for the critical forcing

Wszystkie te decyzje ---nie poprawiają trwale poziomu życia społeczeństwa miejskiego, jednak zdają się rozluźniać atmosferę w Bukareszcie, a ludzie wydają się mniej

En immergeant volontiers leurs fictions dans une Flandre mythique, ils revendiquent leur sensibilité flamande comme une singularité fédératrice et continuent à

“Doctor doctor, please, oh, the mess I’m in”: The Father and the Father Figure As an Identifying Sign of a Nazi Son in Jonathan Littell’s The Kindly Ones. p ierre

Potem w Japonii zawsze staraliśmy się je oglądać, kiedy tylko było to możliwe.. Byliśmy na grobie Hokusaiego, jednego z najbardziej zna- nych japońskich twórców drzeworytów w