S-77,066
Zandmeevoerende wel
1en
Een overzicht
van i nl i t t e r a t u u r
aa n ge tr
o f fen
I' p i p in
g 'I-
cr
iter i
a
Huidige toepassingen
b i jrivierdijk-
ontwerpen.
Centrum
voor Onderzoek Waterkeringen
November
1977.In houdsopgave 1. Inleiding 2. Hoofd1 ijnen 3. Ontwerpregel
s
u i t 3.1. B l i g h , 1912 3.2. G r i f f i t h , 19 3.3. Lane, 1935empirisch / s t a t i
s
tische besc houwi ngen3
3.4. Turnbull
e.a.,
19593.5. Nabeschouwing
en
toepassingen b i j rivierdijken 4. Grondwaterstromi ng-uni forme, homogene zandgrond4.1. Vertikale stroming ( b i j damwand) 4.2. Stroming b i j "i = 03''
4.3. K1 ei lagen op
zandondergrond
5. Grondwaterstromi ng
-
n i e t uniform, homogeen zandpakket 6. Grondwaterstromi ng-
heterogeen zandpakket7. Huidige praktijk b i j rivierdijkverbeteringen 8, Samenvatting
Blz.
_I 1 3 ! 6 I 6 . 8 j 91
1 0 . ' .
i l iF
i
10 14 15 17 18i
1 I 26Ij
22 . / i 23 ! 30. j !- 1 -
1. Inleiding
Een van
de gevaren voor s t a b i l i t e i t s v e r l i e svan
waterkerendeonderi iggende grond1
agen door
degrondwaterstroming.
In het verleden
kwamen
nogal veelvuldigdoorbraken
van stuwdam-
constructies l i g t i n het
wegvoeren van
gronddeeitjes ui.t de !men voor, waarvan al
s
oorzaak d i t wegvoerenvan
gronddeel t j e s,
-
interne
erosie of piping genoemd-
werd beschouwd. Ooknu
z i j ner
nog incidenteel berichtenover
bezwijken van dammen a l s ge-Teton Dam i n Time (21 j u n i 1976).
In Nederland wordt het verschijnsel van interne erosie herhaalde- 1 i j k geconstateerd b i j rivierdijken t i j d e n s hoge opperwateraf- voeren. Uiterlijk, d.w.z. op het maaiveld o f i n sloten en andere
e r o s i e
t e
zien; met het opwellend grondwater wordt zand meegevoerd.Er z i j n aanwijzingen dat enkele dijkdoorbraken (Zalk en Oude R i j n , 1926) een gevolg zouden z i j n
van
deze interne erosie.Doorgaans
i
,
I'
i
volg van interne erosie. Zie bijvoorbeeld het bericht over de
I
*
waterpartijen achter de d i j k z i j n de kenmerken van een interne
Bij een voortgaande zandafvoer zal de d i j k worden ondermijnd.
i i
i
echter i s
door
ingri,jpen t i j d e n s hoogwater een begin van piping , . ii
Uit buitenlandse
bronnen,
zoals die met betrekkingt o t
de1
1Í
met betrekkelijk eenvoudige hulpmiddelen gestopt.
Mississippi
)
'
1
(
en
deDonau
(Z),
b l i j k t d a t ook daar doorbraken z i j n voorgekomen d i e worden toegeschrevenaan
interne erosie.Vanzelfsprekend i s e r vooral
na
de veelvuldige doorbrakenvan
stuwdammen gezocht naar de oorzakenvan
interne erosie en naar maatregelen d i e d i t moesten voorkomen. Dit leidde zowelt o t
ontwerpregels
voor
de vormgeving en constructie van dammen, a l s t o t meer praktisch gerichte aanbevelingen voor de aanlegdaarvan.
In een l a t e r stadium z i j n d e ontwerpregels voor
stuwdammen
ook gebruikt b i j de beoordeling en het ontwerp van rivierdijken.Niet-
tegenstaande de soms aanmerkel i j ke verschi 11 en in zowel de
"belasting" op de waterkering
( d u u r
hoogwater) a l s constructievan
de kering ,werden de regels s l e c h t s minimaal
aangepast.
Zeerwaar-
I
. <
i
'
De getal1 en tussen (1
verwijzen naar
de 1 i t t e r a t u u r l i j s t . .- 2 -
I
s c h i j n l i j k l i g t de oorzaak hiervan enerzijds i n de moeilijke theoretische toegankel i jkheid van het probleem
en
anderzijds i n het f e i t dat in de p r a k t i j k a l t i j d (enigszins) afwijkende bodemomstandigheden ten opzi c h t ovan
de aangehoudenschemat
isat
ie
kunnen voorkomen. I
Een
i n het kader van de dammenbouw voortgezette ontwikkeling van d eontwerpregel s
zal eveneens door deze factoren z i j n beïnvloed.. Daarbij komt nog dat vooral b i j d i e dammenbouw r e l a t i e f gemak- kelijk van het principe "safety f i r s t " kan worden uitgegaan en d a t van incidentele oplossingen gebruik kan worden gemaakt, zoals f i l t e r s , afdichtende schermen e.d.Door
d e grote lengtevan
de rivierdijkenen
de veelheidvan
be- langen d i e in het geding z i j n , z i j n de mogelijkheden i nons
land b i j de rivierdijken echter veel beperkter enzou
een verbeteringvan
de ontwerpcriteria zeer welkom z i j n ,Een
onderzoek naar zandmeevoerende wellen en p i p i n g onder deNeder-
1 andse omstandigheden werd daarom aangevangen.
Zolang de resultaten
van
d i t onderzoekprogramna n i e t leident o t
een herzieningvan
de ontwerpregelsmoet
i n de praktijkechter
nog steeds gebruik worden gemaaktvan
de hierboven bedoelde regels. In voorliggend rapport i s een overzicht opgenomen van de"ontwerpregel s 'I, zoal s di e doorgaans b i j de hui d i ge rivierdijk-
verbeteri ngsontwerpen worden toegepas t. Daaraan voorafgaand zal een overzicht worden gegeven van de daarop betrekking heb- bende 1 i t t e r a t u u r met daarbij enkele opmerkingen over beper- k i ngen en toepas baarhei d.
Een
en ander i s daarbij in hoofdzaak beperktt o t
erosievan
zand (grondzonder
cohesie).,
i
- 3 -
2. Hoofd1 ijnen
Bij het doornemen van de diverse publikaties op het gebied van
in-
t e r n e erosie v a l t het op dat de verschillende onderzoekers het pro- bleem vanui t een tweetal t o t a a l van el kaar 'verschi l l ende ui tgangc- punten benaderen.
Enerzijds i s daar de empirisch/statistische aanpak, waarbij
met
gebruikmaking van zeer eenvoudige, globale i n d i c a t i e s
voor
de omstandigheden waaronder een dam (c.q. waterkering) zich bevindt, vrijwel alleen g e l e t wordt op het percentage dammen d a t gedurende z i j n functioneren ( t o t het t i j d s t i pvan
het betreffende onderzoek) ,bezweek. Op grond van de resultaten van
zo'n
inventarisatievan
be-zweken
dammen werden dan regels opgesteldvoor
het ontwerpvan
nieuwe constructies. Anderzijds i s e r een aanpak, waarbij de grondwater- beweging i nen
onder de constructie wordt bepaald en a l suitgangspunt wordt genomen voor de beoordeling van het gevaar voor interne erosie (piping) b i j de betreffende constructie..
De
l a a t s t genoemde methode, waarbij d u s van een bekendgrondwater-
Istromingsbeeld wordt uitgegaan,is i n principe een meer geavanceerde methode dan de s t a t i s t i s c h e . Zo kan e r volledig rekening
worden
ge- houden met de vormgeving van de constructie, eventuele doorlatend- heidsverschillen i n de bodem door gelaagdheid, anisotropie e.d. zodat i n principe met een veel hogere graad van nauwkeurigheid de veiligheid tegen interne erosie kan worden bepaald.Overigens d i e n t h i e r b i j wel aangetekend t e worden d a t het bepalen
van
de representatieve doorlatendheden van de grond geengemakkelijke opgave i s en d a t de doorlatendheidscoëfficiënt nogal
kan
variërenover
betrekkel i j k geringe afstanden, zodatvoor
het
vast-
s t e l l e n van een representatieve schematisatie voor waterkering
en
ondergrondeen
uitgebreid en nauwgezet onderzoek nodig zal z i j n ,Naast de methode van aanpak van het probleem
wordt
er
in de l i t t e -ratuur
nog onderscheid gemaakt tussen enkele
vormenvan interne
e r o s i e , waarvoor dan speciaal daarop afgestemde ontwerpregel
s
z i j n geformuleerd.Zo
worden
de geval lcn onderschei denwaarbij
; .-
alleen de f i j n e r e f r a c t i etussen
degrovere
f r a c t i ewordt
wegge- .spoeld en de grove f r a c t i e , althans in e e r s t e i n s t a n t i e , het- 4 -
-
de s t a b i l i t e i tvan het
korrelskelet vanaf het beginvan
deerosie
wordt
verstoord.Ook de plaats waar het met het
grondwater
meegevoerde materiaalwordt
afgezet kan aanleiding z i j n t o t onderscheid. Zo z i j n e r gevallen waar- b i j het door het grondwater meegevoerde materiaal
aan
de oppervlakte wordt gebracht. Daarnaast i s het onder bepaalde omstandigheden ook mogelijk dat het f i j n e bodemmateriaal door de grondwaterbeweging v i a een grove laag wordt afgevoerd.I n de l i t t e r a t u u r waarin het t o t standkomen van
ontwerpregels
langs s t a t i s t i s c h e weg wordt gepresenteerd, worden deze verschillen i n pipingprocessen n i e t aangehaald. Het l i j k ter
dan Ook O P d a t b i j dieaanpak d i t aspekt buiten beschouwing i s gebleven.
In het andere geval
-
de aanpak waarbij de grondwaterbeweging a l s zodanig a l s u i t g a n g s p u n t wordt genomenvoor
de beschouwingen-
z i j n de ontwerpregels i n principe gedifferentiëerd naar het genoemde onder- scheidtussen
de erosievormen.In de gevallen waarbij sprake i s
van een
min of meer homogeen, d.w.z. uniform zand, waarin b i j erosie geen korreiskelet i n s t a n d b l i j f t , wordt d e erosiekans beoordeeld aan de hand van plaatse1 i j k optredende verhangen ( i n de richting van het v r i j e oppervlak) of door vergelijking van de krachten tengevol ge van grondwaterdrukken met het tegenwerkende grondgewic h t
In de gevallen waarbij sprake i s
van
een tweetal duidelijkvan
elkaar verschillende materiaalcomponenten, zoals een grove f r a c t i een
een
f i j n e f r a c t i e i n één en hetzelfde materiaal, of
wat
korrelverdeling be- t r e f t duidel i j k van el kaar verschi 11 ende, aan el kaar grenzende grond- lagen, wordt b i j de beoordeling van het erosiegevaar gebruik gemaaktvan
"f i1 terregel s". Daarmee wordt d a n de mogel i j kheid van het verpl aat- senvan
f i j n e d e e l t j e s beoordeeld.I n het navolgende zullen de i n de l i t t e r a t u u r aangetroffen gegeve,ns
wor-
den gepresenteerd, hier en daar
voorzien
van een a a n t a l opmerkingen. Daarbij zal zoveel a l s mogelijk worden aangesloten b i j de verschillen i n gehanteerde uitgangspunten en zullen
achtereenvolgens worden be- handeld:-
de empirisch/statictische aanpak, I I ' 1 1-
de aanpak waarbì j van d e grondwaterbeweging wordt uitgegaan..I
5
I/
Hierbij ral het
zwaartepunt
liggen op erosie in homogene, min o f meer uniforme zandsoorten al o f niet afgedekt door een kleilaag, zoal c die i n Nederland b i j de rivierdijken vrijwel al t i j dwordt
aangetroffen, De andere hiervocr genoemde erosievormen zu11
en
1
tslechts beperkt
worden
behandeld. IDe
volgorde waarin de s t a t i s t i s c h e aanpaken
die op grondvan
de grondwaterstroming worden behandeld houdt geen uitspraak vanvoor-
keur
in. Hooguit wordt daarmee aangesloten op het t i j d s t i pvan
pu- blikatievan
de methoden.Overigens
is
het wel interessant t eweten
dat Is-wereldsgrootste
I
recent aangelegde aarden dam, de Tarbeladam in Pakistan, gedimen- t de s t a t i s - sioneerd werd
aan
de h a n dvan
regels die voorvloeienu
- 6 -
! .
1
3. Ontwerpregel s
u
it
empi ri sch/s t a t i s t i sche becc houwi ngenZoals reeds opgemerkt z i j n de oudste publikaties op het gebied
van
piping
met
regelsvoor
ontwerpvan
dammen gegrond op een s t a t i s - tische aanpak. Sommige rapporten zijn daarbij m i n o f meer toege- s p i t s t op de omstandigheden in bepaalde rivieren of landen.p
, ,
t
i
!
In chronologische volgorde zullen de belangrijkste werken worden behandeld.
Het
z i j n de publikatiesvan
Bligh ( 3 ) , Griffith ( 4 ) en Lane (5). 3.1. Bligh, 1912 I I ' I 1 1 P IIn z i j n publikatie geeft Bligh regels voor de lengte
van
de mini- maal vereiste kwelweg ( L ) in r e l a t i e t o t het verval ( H )over
een(stenen)dam op een poreuze (zandige) ondergrond. De kwel weg
wordt
gedefiniëerd a l s de kortste 1 i j n van intreepunt t o t uittreepunt
I
I
I;
van een waterdeel t j e , waarbij de begrenzing
van
de constructie wordt gevolgd. Daarbij werden nog eisen gesteldaan
de minimale' I
I
I1
<I
I
afstand tussen eventueel aanwezige verti kale elementen (damwanden). Verwezen wordt naar bijlage 1 waarin de door Bligh gedefinieerde kwel weg met de b i j behorende voorwaarden i s aangegeven.
De door Bligh opgestelde ontwerpregel legt
voor
de diverse grond- soorten de r e l a t i e vast tussen de kwellengte ( L ) en het ver-val ( t i ) , waarbij geen piping optreed. ,~
I
Voor de coëfficiënt Cb worden door Bligh de volgende waarden aange-
houden, ' I
$ 1 * I
- 7 -
-
Class Description o f material c o ë f f i c i ë n t
Cb
1 Riverbeds o f l i g h t s i l t and sand, such a s 18 t h a t o f the Nile (60% through 100-mesh 1)
si eve)
2 Fine micaceous sand, as in the Himalayan 15
r i v e r s and in such r i v e r s as the Colorado i n the U.S; (80% through 75-mesh2) sieve)
3 Coarse grained sands, as i n Centra1 and 1 2
*
South India ( t h i s i s the most common type)
4 Boulders o r shingle and gravel and sand 9
t o
5mixed
.
De
omvang
van het onderzoekswerk d a t ten grondslag l i g t aan de ge- presenteerde Cb-waarden i s onduidelijk. Volgens een l a t e r e pub1 i- k a t i e(Harza
( 6 ) ) zou het aantal bezweken dammen d a t b i j het onder- zoek werd beschouwd gering geweest z i j n .1) afmetingen openingen ca. 0,015 cm 2) afmetingen openingen ca. 0,02
cm.
- 8 -
3.2. G r i f f i t h , 1913.
O n a f h a n k e l i j k van h e t werk van B l i g h g a f G r i f f i t h i n z i j n
in
1913 g e p u b l i c e e r d e a r t i k e l e e n z e l f d e aanpak weer om b i j (ge- metselde) dammen een voldoende v e i l i g h e i d tegen p i p i n g t e ver- k r i j g e n .
H i j presenteerde d a a r i n tevens een o v e r z i c h t van de door hem n o d i g geachte verhouding tussen de kwelweg en h e t v e r v a l voor toepassing b i j stuwdammen i n I n d i a .
.
I
I
gMa
t e ri
a 1I
L i m i t i n g s a f e v a i u e o fc
F i n e micaceous sand F i n e q u a r t z sand Coarse , q u a r t z sand S h i n g l e Boul d e k 14,5 à 16 12,5 à 14 10 à 12 8 4 I3 . 3 .
- 9 -
Lane, 1935
Het meest bekende werk op het gebied van de empirisch/statistische aanpak
van
het pipingprobleem i s d a tvan
Lane. !+ij heeftvoor
z i j n onderzoek van enkel e honderden gemetselde en betonnen dam- men
over
de gehele wereld gegevens verzamelden
verwerkt,
Evenals Bligh
en
G r i f f i t h maakt ook h i j gebruikvan
de verhou- d i n g tussen de lengte van de kwelweg en het verval a l s parameter b i j de beoorde1,ing van de veiligheid tegen p i p i n g van de construc- t i e s . Hij voegt echter een nieuw element toe aan de be-paling van de lengte van de kwelweg door een reductie
van
de bijdragen van de horizontale delen van d e kwelweg. Hij moti- veerde d i t door t e wijzen op de r e l a t i e f geringe weerstand die hetgrondwater
over d i e trajecten ontmoet. Dit zg. "weightedcreep
r a t i o " i s a l s volgt gedefiniëerd. ( z i e ook b i j l . 1)..
-- .
H
Op grond van z i j n uitgebreid onderzoek van bezweken en niet- bezweken dammen z i j n door
Lane
voor de diverse grondsoortende navol gende CL-waarden aanbevolen: -.
Ma
t e r i a lI
Safe weighted creep r a t i a
i
c,.
. 11
Very f ine sand o r si 1 t Fine sand
Medium sand .
Coarse sand F i n e
-
gravel Med ium
gravelCoarse gravel, including cobbles Boulders with sam6 cobblec and gravel Soft clay
Medium clay Hard clay
Very hard clay o r hardpan 136
1
1
1
i i f-
10
-
.
3.4. Turnbull e.a., 1959
Hoewel Turnbull in z i j n publikatie (1) geen nieuw feiten- materiaal
naar voren
brengt en voor de bepaling van d eveiligheid tegen interne e r o s i e van de dijken langs de Missis- sippi
s t e l t de c r i t e r i a
van
Bligh of Lane t e hanteren, (of andere maatregelen t e nemen) wordt e r toch a p a r t aandacht aan besteed. Dit vindt z i j n reden i n de beperkingen, d i e aan het kweldebietdijkverbetering wordt bewerkstelligd door het aanbrengen van een afsluitende laag op de uiterwaard, naast het voldoen aan de minimale kwelweg volgens B1 igh of Lane, de kwelhoeveel heid 200 gpm per 100 f t dijklengte ( - ~ 1 , 5
m3/uur
perm'
d i j k ) n i e t mag overschrijden, onafhankelijk van het verval! Hoe h i j t o t d e grootte van de maximale kwel gekomen i s wordt n i e t aange- geven, zodat toepassing voor andere omstandigheden dan b i j dein gebieden zonder kleilagen aan het maaiveld voor-
worden gesteld. Hij s c h r i j f t voor d a t i n gevallen waarbij de r
I
i
I
,
Yississippi
Als de dijkverbetering wordt gerealiseerd door de aanleg
van
een
doorlateiide berm wordt alleen de e i s van een minimale kwelweg ge- noemd. Het kweldebiet wordt dan n i e t aan een rriaximum gebonden.
n i e t zonder meer mogelijk is. i
3 . 5 . Nabeschouwing en toepassingen b i j rivierdijken
Van de vier genoemde publikaties i s die
van
Lane de meest uit- gebreide en gedocumenteerde. Hij presenteert een 1 i j s t van be- zweken en n i e t bezweken dammen, d i e per grondsoort waarop dedam werd gebouwd, z i j n gegroepeerd. !
A l s we ons voor een nadere beschouwing beperken t o t de dammen op de b i j de rivierdijken veelvuldig voorkomende grondsoorten zand, f i j n zand en s i l t , d i e i n d i e publikatie van Lane
a l s één groep z i j n zepresenteerd, b l i j k t het aantal b i j het onderzoek betrokken dammen ruim 70 stuks t e bedragen. Daarvan
Op b i j l a g e 2 i s aangegeven b i j welke C,-waarden ( z i e 3 . 3 . ) deze dammen bezweken. Tevens i s het percentage bezweken dam- men
per
CL-waarde aangegeven.Er
bl i j k t een nogal grote sprei- d i n gt e
bestaan.
Dit zal enerzijds een gevolg z i j n. van het betrekkel i j k gering aantal bezwi j kgevall en, anderzijds kan het een aanwijzing z i j n d a t het toegepaste criterium
n i e t een j u i s t e beoordeling van de werkel i jke veiligheid tegen
-
11-
I
bezwijken aangeeft.
Uit de i n de publikatie opgenomen l i j s t b l i j k t d a t voor de onder- scheiden danurm een nogal g r o o t verschil i n hoogte bestaat, Deze v a r i e e r t van minder dan 1,50
m
t o t bijna 1 2m.
Om wat meer aant e
s l u i t e n b i j de omstandigheden b i j de Nederlandse rivierdijkenen
tevens omdat u i t laboratorium-proeven bekend i s dat e r schaal- effecten z i j n t e verwachten i n de pipingprocessen werden de ge- . gevensvan
de darnmen met een verval van 4,5m
o f minder opnieuw bez i en.Op b i j l a g e 2 i s
echter t e
zien d a t het percentage bezweken dammen(per
C L ) wel enigszins afwijktvan
het beeld voor a l l e dammen. De wijzewaarop
Lane de grenswaardenvoor
CL heeft bepaald i s niet in z i j n pub1 i k a t i e aangegeven.De
gekozen waarden 1 ijken op grondvan
de t e verwachten bezwi jkkansen n i e t geheel veil i g .Een aanpas-
sing van de grenswaarden CL voor dammen meteen
verval van maximaal1 I I I 9) I ! t * 4,5
m
groter Hoeweli j k t , mede gezien het r e l a t i e f gering aantal dammen met
een
verval i n het onderzoek van Lane, n i e t zinvol.
e r argumenten z i j n voor het gebruik van een "weighted creep i
r a t i o " ,
zoals dat van Lane, b i j de beoordelinavan
de veiliqheid tegen p i p i n g b i j s t a r r e constructies (stenen en betonnen dammën) i s t e r vergelijking toch ook de theorie van Bligh/Griffith toege-nast OD de i n de m b l i k a t i e van Lane aenoemde dammen. Het r e s u l t a a t !
i
i s op b i j l a g e 3 , zowel voor a l l e dammen a l s voor de dammen met een
kerende hoogte
van
4,5m
of minder, aangegeven.Tevens z i j n de grenswaarden voor c b daarin opgenomen.
Ook h i e r b i j komt een grote spreiding i n het percentage bezweken dam-
men
per Cb-waardenvoor
en kunnen de a l s v e i l i g aangemerkteCb-waar-
sc houwd.
den op grond
van
degegevens
n i e t a l s vol komen v e i l i gworden
be- IBovenstaand mag een i l l u s t r a t i e z i j n van de onzekerheden d i e b i j
het
beoordelenvan
de veiligheid tegen piping onder stenen dammen een rol spelen a l s gebruikwordt
gemaaktvan een
statistisch/em- p i r i s c h e aanpak. Toch i s gebleken d a t i n het verleden en ooknu
nog deze "regels" een zekere waarde hebbenvoor
het ontwerpvan dammen.
l
Het
b l i j k t d a t de dammenmet
H > 4,5m
s l e c h t s ongeveer4
van het
t o t a le aantal dammen
uitmaakt.-
12-
Het
gebruik i s daarbij n i e t beperkt geblevent o t
stenenen
andere
dammen, d i e
van
harde materialen z i j n geconstrueerd maar i s ook uitgebreidt o t
aarden dammen en in het verlengde daarvan t o t rivierdijken ( z i e ook 1). Daarbij moetmen
z i c h echter wel r e a l i -seren
d a t i n f e i t e de toepassingent o t
buiten hetwaarnemings-
gebied van de respectieve1 i jke onderzoekers i s verlegd.
De afwijkingen
van
de s i t u a t i e b i j een Nederlandse r i v i e r d i j kten
opzichte van de constructies d i e model stonden b i j het onderzoek betreffen zowel het dijklichaam, a l s de ondergrond. Een d i j k - 'I
1 ichaam
van
klei of gedeel t e l i j kvan
zand zal veel beteraan
de.
ondergrond aansluiten dan
een
s t a r r e constructieen
het is z e l f s denkbaar d a t een eensontstane
ruimte a l s gevolgvan
b.v.erosie
op denduur
weerwordt
dichtgedrukt. Dit aspekt neemt veelvan
de kracht wegvan
d e argumenten dieLane aanvoerde
b i j hetpresenteren
van
z i j n "weighted creepratio"
en toepassenvan
de regels d i e Bligh/Griffith gaven behoeft zeker, ook gezien het r e s u l t a a tvan
de hiervoor gepresenteerde bewerkingen (bijlagen 2 en 3 ) , n i e t
t e
worden afgewezen.
De
ondergrond i n Nederland is s l e c h t s zelden a l s ééngrondsoort
t e
karakteriseren: doorgaans
wordt
klei op zand aangetroffen. I nhoe-
verre
d a t ook het geval geweest i s b i j destuwdammen
d i e i n deonderzoekingen
z i j nbetrokken
i s niet bekend. Gezien de omschrij- vingen kan echterworden verwacht
dat i n de meeste gevallenvan
een min of meer "homogene" bodem kan worden gesproken. In Nederland zal s l e c h t s b i j een zeer beperkt aantal dijkvakken een
schema-
t i s a t i e
met
een "homogene" grondslag voorkomen, waarbij dan de ontwerpregelsvan
Lane/Bl igh/Griffith kunnen worden toegepast op een overeenkomstige s i t u a t i emet
een globaal twee-dimensionale grondwaterbeweging. In het gevalvan
afdekkende klei lagen opeen
zandondergrond
zal de grondwaterbeweging een duidel i j k afwijkend karakter hebben.Ln
d i e gevallen zal de erosie met zandafvoer naar het oppervlakslechts
kunnen
plaatshebben a l s zich i n de afdekkende 1 aageen
verstoring bevindt. Daarbij zal de grondwaterstroming zich concentreren op d i e verstoring, zodat i n het algemeen een ongunstigers i t u a t i e
o n t s t a a t en
dekans
op wegvoerenvan zand
wordt
vergroot.Er
bestaat zeer weinig informatieover
prototype- waarnemingen b i j d i t bodemtype.Er
is
een
beschrijving van enkele wellen b i jeen
r e l a t i e f laag hoog-water
op
de R i j n ( 7 ) .Daaruit
b l i j k t d a t wellen opgrote
afstand'
-
13-
van de d i j k
kunnen
ontstaan (dusgrote
C-waarden),
d i e danechter
geengevaar
opleverenvoor
een doorbraak. Ook i s e r enigeinformatie
( 2 ) over bijna doorbrakenvan
dijken langs deDonau door
interne erosie die voorkwam dan 12.Een s t a t i s t i s c h e bewerking van het beschikbare materiaal i s echter n i e t mogel i j k .
Toepassing b i j rivierdijken van de regels
van
Bl igh/Griffith/Lanemoet
derhalve i n principe zeker beperkt blijvent o t
gevallenvan
een d i j k op een zandondergrond zonder een afdekkende kleilaag binnendijks. Onder andere omstandigheden i s gebruik
van
deze regels i n f e i t e niet gerechtvaardigd en mag z e l f sworden
ver-
wacht d a t de ontwerpregels met name b i j r e l a t i e f dunne kleilagen
t o t
een t ekorte,
zogenaamd v e i l i g e kwelweg leiden.Als b i j gebrek aan voldoende inzicht i n de grondwaterbeweging
en
het mechanisme
van
piping in d i e gevallentoch
gebruikwordt
gemaakt
van
de c r i t e r i avoor
een minima’le kwelwegzou
de lengtevan
de kwelwegkunnen
worden gerekend vanaf het (theoretisch)p u n t
van
intredenvan
hetgrondwater
t o t aan
de p l a a t swaar
de wel zich bevindt, zonder de bijdragevan
de v e r t i k a l e gedeelten Iin de klei mee t e t e l l e n . De erosie zal zich immers i n een der- g e l i j k geval voordoen i n de zandondergrond t e r plaatse
van
de verstoring i n de kleilaag. Overigens dient b i j het nemenvan
maatregelen om t o t de gewenste kwellengte t e komen wel t e worden bedacht d a t de aanleg van een berm binnendijks praktisch een veel e f f e c t i e v e r maatregel i s dan het aanbrengen van afdichtende
kleilagen buitendijks. Door een berm wordt een r e l a t i e f
zwakke
p l a a t s in de kleilaag achter de d i j k , d i e door hoge potentialen i n de zandondergrond kan
opbarsten
en
het beginvan een
zand- meevoerende wel kan betekenen, van het f e i t e l i j k kerende ele-ment
weggeschoven. b i j $,-waardengroter
I , iI
l
i i I ! ! j . ! i P i4. Grondwaters
tromi
ng-uni forrne,
homogene zandgrond.Zoals in de vorige paragraaf reeds aangegeven i s e r a l t i j d veel verzet geweest tegen het gebruik
van
een empirisch/statistische aanpakvaor
de beoordeling van de veiligheid tegen p i p i n g .
Er
werd door de tegenstanders gewezen op tekortkomingen, d i e een- voudig warenaan
t etonen
met behulp van de grondwaterstromings- modellen ( z i e bijvoorbeeld de discussies n.a.v. de publikatievan
( 5 ) . Gewezen werd op de noodzaak van het v a s t s t e l l e n van de grond- waterstroming d i e a l s u i t g a n g s p u n t moet dienen
voor
de beoordelingvan
de veiligheid tegen piping.Er z i j n in de loop der t i j d vele publikaties verschenen d i e u i t - gingen van d i t principe en de theorie gaven voor de beoordeling v a n het pipinggevaar b i j v e r t i kale elementen (damwanden) d i e onder een stuwdam of ander kunstwerk i n de zandondergrond waren aange- bracht ( z i e f i g . 1 ', b i j l . 4). De publikaties beperken zich t o t ge-.
val len waarbij op het zand binnendijks geen afdekkende s l e c h t
door-
latende kleilaag aanwezig i s . Zie b.v. (8, 9, 10, 11, 12
en
anderen). Zie voorts par. 4.1.Oplossingen voor het geval waarbij aan de benedenstroomse kant
van
het kunstwerk geen v e r t i kaai element (damwand) i s aangebracht wordt I
i n de l i t t e r a t u u r met betrekking t o t stuwdammen n i e t aangetroffen. I
Dit kan worden verklaard doordat een damwand constructief gewenst
i
i s en bovendien de theoretische aanpakvan
het probleem zonder dam-wand volgens het schema zoals i n f i g . 2 , b i j l . 4 aangegeven zeer
( " i = mll)aan de benedenstroomse k a n t van de dam. Voor dijken l i g t het belang van de oplossing van d i t type probleem veel meer voor de
hand: s i t u a t i e s zoals in figuur 3 aangegeven kunnen b i j dijken voorkomen. In enkele pub1 i katies z i j n d e resultaten van model proeven opge-
nomen (13, 14). Deze worden behandeld i n
par.
4.2. LI
1
bemoei1 i j k t wordt door de abrupte overgang
stroom1
i j n l p o t e n t i a a l l i j n 11
In de gevallen waarbij binnendijks wel kleilagen op de zandonder-
grond worden aangetroffen, worclcn in de l i t t e r a t u u r vrijwel alleen eisen gesteld
aan
de maximaal toelaatbare v e r t i k a l e verhangen over dezeschreven.
-
15-
4.1 Verti ka1 e stroming ( b i j damwand)
Hoewel het behandelen van het erosiegevaar b i j damwanden op d i t moment van betrekkel i j k weinig belang kan worden gedcht
wordt
er
toch enige aandachtaan
besteed. Enerzijds gebeurt d i t omdat i n een overzicht m . b . t . interne erosie d i t aspekt n i e t gemist kan worden, gezien de fundamentele begrippen d i e aan de orde komenen
ook vanwege de aandacht d i eer
i n het verledenaan
isbesteed.
Anderzi jds omdat ,toepassingen b i j rivierdijken n i e t uitgesloten kunnen
worden.
In gevallen w a a r b i j aan het benedenstroomse eind van
een
water-
kerende constructie een damwand i s geplaatst zal de grondwater- beweging aan de benedenstroomse kant daarvan m i n of meer vertikaal gericht z i j n . Evenwichtsverstoring van een zandmassa t . g . v . een v e r t i kaal gerichte opwaartse stroming vindt plaats als de daaruit voortvloeiende opwaarts gerichte kracht op de korrel s groter wordt dan het gewicht:
( k r i t i e k ) = rg-Yw o f i, ( k r i t i e k )
-
-
(Yk Y w ) ( ~ - ~ )YW yw
Hierin
is:
i, = vertikaal verhang
= s o o r t e l i j k gewicht
van
d e grond= s o o r t e l i j k gewicht
van
de vloeistof soortel i j k gewichtvan
de gronddeelt j e s
Y9
Y W
Y k
n
= poriënpercentage. iHet b l i j k t d a t het v e r t i k a l e k r i t i e k e verhang b i j v e r t i k a l e s t r o - m i n g n i e t afhankelijk i s
van
de korreldiameter en de doorlatend- heid maar eenduidig a l s functievan
de specifieke gewichtenvan
korrels
en
water en het poriepercentagevan
het zand i sv a s t
t e
1 eggen.
Het
b l i j k t echter d a t i n de verschillende publikaties (6, 9, 10, 11) de k r i t i e k e vervallen, gedefiniëerd a l s het verschil i n s t i j g h o o g t e ntussen
de onderzijdevan
de damwand enhet
beneden- stroomse oppervlak,voor
eenzelfde s i t u a t i e , tamelijk veelkunnen verschillen. In (8) i s een overzicht daarvan gegeven. Deze verschillen
ontstaan doordat
in d e n i e t zuiver v e r t i k a l e stroming achter de damwand de evenwichtsbecchouwi ng betrokken is op quavorm
en
l i g g i n g verschillende bodemgedeelten en de-
16
-
i n de berekening meegenomen en verwaarloosde krachten
soms
ver- schi 1 1en.
De
sehematisatievan
Davidenkoff (10) i s een v e i l i g e benadering,terwijT
d i evan Harza
( 6 ) daarentegen voor homogene grondslag vooral b i j r e l a t i e f korte damwanden a l s onveiligmoet worden
beoordeeld. Zie ook b i j l a g e 5.
Een
evenwichtsverstoring zal zichvoordoen
a l seen "koken"
van.
de bodem achter de damwand, na een daaraan voorafgaande ex-
pansie. Bij een werkel i j k homogene zandondergrond behoeft d i t nog
n i e t
t o t
een uitspoelen vanhet
zandt e
leiden: i n de publikatievan
v.
Rossum en
Zanen (i21 i s aangetoond d a t b i j een zuivergel
i'jkmatilgverdeel
de grondwaters tromi ng de val snel heid van dekorrels
een orde g r o t e r i s dan de opwaartsgerichte stroomsnelheidvan
het grondwater.In principe
-
en dat i s ook met modelonderzoek gebleken-
kan hetverval
nog toenemen zonder d a t een doorbraak het gevolgis.
In gevallen met een wat doorlatendheid b e t r e f t n i e t homogene grond zal de
grondwaterstroming
zich concentreren op de plaatsen meteen
r e l a t i e f grote doorlatendheid,waardoor
de gronddeeltjes ter
plaatse zich i n een ongunstige p o s i t i e bevinden ten opzichte
van
een homogene grondslag. Bij een eventuele evenwichtsversto- ring op een dergelijke p l a a t s kan worden verwacht d a t d i t s l e c h t s zal 1 eiden t o t een nog grotere "doorlatendheid" in verhouding t o t de omringende grond, waardoor het e f f e k tvan
de concentratievan
de grondwaterstroming nog zal worden versterkt mogel i j k ge- volgddoor
hetontstaan
van
een erosiegang en doorbraak.In de praktijk zal de doorlatendheid van de grondslag nooit vol- komen homogeen z i j n en i s het gewenst een
zekere
reserve i nacht
t e
nemen voor het toe.t e
stane vervalvan
onderzijde damwandt o t
v r i j e oppervlak
t.o.v.
het verval waarbij de homogeen veronder- stelde bodem i n beweging komt. Davidenkoff noemt in z i j n p u b l i - k a t i e (10) een minimale veiligheidsfactor van 1,5 à 3 , t e han- teren b i j z i j n r e l a t i e f veil ige berekeningswijze,Voor
een
ge- l i j kwaardige veil igheid voor de andere genoemde berekeningswij z e
zou
een veiligheidsfactorvan
ca. 2,st o t
ruim 4 moetenworden
aangehouden.
Een
motiveringvoor
de genoemde veil igheidscoëffi-ciënten
i sdoor
Davidenkoff niet gegeven.-
17
-
4.2. Stroming b i j ''i = al'Handboeken en andere publicaties
over
dijkenw
handeling van piping op het ontstaan van grote
jzen b i j de be- verhangen b i j
een
plotse1 inge overgang van stroom1 i j n naar potentiaal 1 i j n zoals zich d a t b.v. voordoet b i j de binnenteen
van
een ondoorlatend gedachte kl eidi j k op een zandondergrond zonder een kl eidek bin- nendi jks.Doorgaans
worden dan praktische oplossingen gegeven waarbij een dergel i j k "moei7 i j k " p u n twordt
ingepakt,zodat
een wegvoeren
van
materiaal aan het oppervlak niet mogelijk is. Toch i s een (theoretische) oplossingvoor
het p u n t "i = -'I evan
belang, niet alleen omdat b i j de dijkverbeteringen heto n t s t a a n
van dergelijke p u n t e n niet uitgesloten kan worden ( z i e b i j l . 4 ) ,maar
ook omdat d i t van belang l i j k tvoor
dever-
klaring van interne erosie b i j verstoringen in binnendijkse klei- lagen. Daarom zal hier ook wat nader op worden ingegaan.
Bij toepassing
van
de wetvan
Darcy zal op de overgang stroom- .1 ijn/potentiaall i j n ( b i j de binnenteen) een oneindig verhang en d u s een oneindige stroomsnelheid
ontstaan.
Nu
i s bekend ( z i e o.a. 15) d a t dewet
vanD a w
waarin wordt uitgegaanvan
een
1 ineair verband tussen de f i l tersnel heiden
het verhang, n i e tmeer
geldig i s a l sRe
= vd/v t e grootwordt,
Re < l ( à 10). Hierin i s :Re = getal
van
Reynoldsv
= filtersnelheidd = effectieve poriediameter
y = kin.viscoSiteit
Het b l i j k t
nu
dat in de onmiddelijke nabijheidvan
het bedoelde p u n t de wetvan
Darcy niet geldig i sen
een turbulente stromingvan
het grondwater plaats zal hebben.Een
theoretische be- schri jving i s niet bekend.In de l i t t e r a t u u r
wordt
wel verslag gedaanvan
modelproeven waarin dergel i jke punten waren ingebouwd (13, 14) (model-dam opzandondergrond).
Daarbij werd het verval bepaaldwaarbij
een doorgaande erosiegeul in het zand onder de dam
(zonder
damwanden) werd gevormd. Bij de zeer bescheiden afmetingen
van
de modellen (basisbreedte dam in model < 20 cm) bleek d a t de maximaal mogel i j ke verval 1en voor
de onderzochtezandsoorten
in verhouding t o t de basisbreedte groot waren: in termen
van
de
coëfficiëntCb:
1a
2,-
18I
In het kader van het C.0.W.-pipingonderzoek i s b i j het L.G.M. een onderzoek verricht op grotere schaal ("basisbreedte"
t o t
bi j n d 5
m ) ,
waaruit bl i j k t dat schaal effecten zeker nt'et t everwaarlozen z i j n . De i n d r u k bestaat dat het maximaal mogelijke
I
II I
verval niinder dan recht evenredig met de lengte van de kwelweg toeneemt. Over deze proeven verschijnt binnenkort een afzonder-
1 I
l i j k verslag.
4.3. kleilagen op zandondergrond.
<c
Over d i t
voor
de Nederlandse omstandigheden belangrijke onderdeel van het pipingprobleem i s i n de l i t t e r a t u u r n i e t veel aangetroffen. Het beperkt zich in f e i t et o t
een publikatie van Turnball enMansur ( i ) , waarin met betrekking
t o t
de dijkverbeteringen langs de Mississippi een aantal praktische ontwerpregel s wordt aange- geven. Deze ontwerpregel s oeven maxima1 e verti ka1 e verhangen aan over de kleilaag, gedifferentiëerd naar de aardvan
de verbetering. Het verhang i i s daarbij gedefiniëerd a l s het q u o t i ë n t van het potentiaalverschil tussen de onderzijde van de kleilaag en het oppervlak en de vertikale afstand tussen d i e twee niveaus.*
I
De aangegeven maxjmale verhangen zouden gebaseerd z i j n op erva- ,
rìngen
d i e i n de loop der t i j d e n b i j de Mississippi z i j n opgedaan; een nadere motivering ontbreekt i n het rapport.De navol gende grenswaarden werden aangegeven:
1.
Verbetering d.m.v. afdekkende lagen i n de uiterwaard:I I l I
1
j
I-
dijken zonder berm, ibinnenteen < 0,5 à 0,6I
i
I
-
dijken met bermen breder dan 45m,
< 0,6 à 0,7 iteen berm
I
2. Verbetering d.m.v. doorlatende bermen: 'binnenteen d i j k < 0,5 en
< 0,75 i3 0,8 berm
Voorts
wordt
nog vermeld d a t , afhankelijk van de bodemgesteldheiden
de kerende hoogte de bermen n i e t breder dan 90t o t
120m
be-hoeven t e z i j n . l
,
-
19
-
3.
Verbetering
dam. v. ontlastbronnen:
Maximaal
verhang
tussen de bronnen o f landwaarts daarvan: imax < 0,5 à 0,6.Als bermen breder dan 30
m
aanwezig z i j n imax < 0,6 à 0,7.Ten aanzien van
de i n dekriteria
opgenomen absolute matenmet
betrekking t o t de bermbreedte moet worden opgemerkt d a t de ver- vallen over de Mis'sissippidijken i n het algemeen wat
groter
z i j n dan b i j de Nedérlandse rivieren. Ten opzichte van het ontwerppeil z i j n vervallent o t
10m
mogelijk.Overigens i s een enkele opmerking over het toepassen van het
verti-
kale verhang a l s criterium hier op z i j n plaats.
Vanzelfsprekend
moet
de potentiaal in de zandondergrondeen
naar
jhet oppervlak gerichte stroming van een bepaalde "sterkte"
geven
I
I
I
I wiler
vaneen
mogelijkheidvan
zandafvoernaar
het oppervlaksprake z i j n . l.
Met
uitzondering van die plaatsen waar reedsverstoringen
in het samenhangende pakket aanwezig z i j n ( d i e ook bekend z i j n door hun werking b i j eerdere hoogwaters) zal een zandmeevoerende wel zich s l e c h t skunnen
voordoen a l s e r een nieuwe verstoringo n t s t a a t
bijeen (hoger) hoogwater. Afgezien van r e l a t i e f dunne kleilagen waar- i n deze verstoringen op andere wijze, zoals
door
menselijk han- delen, onder invloedvan
dieren e.d., kunnen ontstaan, zullen deze i n het algemeen een gevolg z i j n van een evenwichtsverlies dooreen
t e hoog oplopenvan
de potentiaal in r e l a t i e t o t het ge- wichtvan
het samenhangende pakket. Het l i g t daaromvoor
de hand om, behalve op het v e r t i k a l e verhang, ook t e letten op dever-
houding tussen het tota.le gewicht van het pakket en de water- druk daaronder. Dit aspekt is dan voornamelijk
van
belang opOp b i j l a g e 6 is
een
figuur gepresenteerdwaarin
per gemiddeld volumegewicht van het samenhangende pakketvoor
de verschil lende v e r t i k a l e verhangen i de b i j d i e waarden behorende verhoudingtussen
het gewicht en de waterdruk i s gegeven. Het b l i j k t d a t vooralvoor
d e lagere gemiddelde volumegewichteneen eis
aaneen
minimaal gewicht ten opzichte van de waterdruk op het scheidings- vlak zand/klei maatgevend
wordt.
' plaatsen met r e l a t i e f 1 ichte grondsoorten zoals
veen.
-
20-
5. grondwaterstroming
-
-
n i e t uniform, homogeen zandpakket.I n publikaties van Kovacs ( z i e 16) wordt een oplossing gegeven voor de beoordeling van het gevaar van interne erosie i n een cohesieloze grond met een korrelverdel ingsdiagram waarin duide- l i j k een grove
en
f i j n e f r a c t i e kan worden onderscheiden, Deze interne e r o s i ewordt
wel "suffosion" genoemd.Zoals reeds opgemerkt i s d i t type interne erosie van weinig belang voor Neder1 andse omstandigheden omdat d e bodemtypen
waarin d i t kan plaatsvinden
voor
zover bekend niet o f nauwelijks voorkomen. Niettemin zal hieronder een korte uiteenzettingworden gegeven.
Bij d i t type interne e r o s i e wordt verondersteld dat de f i j n e r e d e e l t j e s tussen de
grove
f r a c t i e d o o r w o r d t weggevoerd.Wil d i t kunnen voorkomen dan moet worden voldaan aan een tweetal
voorwaarden
-
de opbouw van de bodem moet zodanig z i j n d a t d e f i j n e d e e l t j e s tussen de grovere getransporteerd kunnen worden (geometrische voorwaarde ).-
de grondwaterstroming moetzo sterk
z i j n d a t d e e l t j e s kunnen worden meegevoerd (hydraul ische voorwaarde ).Een overzicht
van
de manieren waarop het transporteren van f i j n e r e d e e l t j e s doorhet
grovere s k e l e twordt
beoordeeld,i s i n (16) gegeven.
De auteur heeft de r e l a t i e tussen de poriedlameter
en
de-. 'korrelafmetingen .waarbij suffosion n i e t zal optreden vastgelegd i n de ;I formul
e:
4 - F ñ
-
a O m i nI
In
D hn
= poriënpercentage = vormfactor (gem. 10, z i e 17) = mi nimal e korreldiameter-
I Iû h = effectieve
diameter
zand (Kozehy)I
Dm
Opgemerkt wordt d a t
voor
hett o t
s t a n d komen van de fQnm~le veelvuldig gebruikis
gemaakt van de resultaten van experi-menten. Daarbij i s de speciaal
voor
deze erosieproblemen bepaalde Ivormfactor
van
belang: het betreffende werk i s n i e t achterhaald.Een globale beoordel i n g kan worden verkregen door het hanteren van de voorwaarden d i e Istominia heeft gegeven:
i
i
* 21
-
t:
-
geen suffosion u < 1 0,
-
overgangsgebied 1 0 < u < 2 0,
-
gevaarvoor
suffosion u > 2 0,
d 60d10 u=:--- waarin
Kezdi geeft een aanpak waarbij aangesloten
wordt
op de bekende f i l t e r r e g e l svan
Terzaghi. Indeze
aanpakwordt
hetmonster
op het korrelverdel ingsdiagram a r b i t r a i r in twee delen verdeeld.Daarna wordt
beoordeeld of het grove deel a l s f i l t e rwerkt
t.o.v.
het f i j n e .De
hydraulische voorwaardevoor
hettransport
van
het bodem- . materiaal i s in f e i t e onopgelost (16).Enkele specifieke geval1 en kunnen theoretisch worden beoordeeld door een vergelijking
van
de stromingskracht en de weerstand- btedende krachten. Bij een hori zontale
ver-
plaatsing in horizontale
stroom
geldt:Daarnaast zijn de resultaten
van
Cristin die b i jeen
vertikale stroming zijn bepaald, gepresenteerd.v f (
k r i t ) s 0,5n
w, waarin w = valsnelheid.De algemene conclusie u i t het voorgaande: In voorkomende gevallen l i j k t het gevaar
van
suffosion: d.i. het wegspoelen en verplaatsen
van
f i j n materiaal door een grover skelet het best experimenteel' t e kunnenworden
beoordeeld
.
: I
I
t
-
22-
6. grondwaterstromi nq
-
heterogeen zandpa kket.Bij een bodemopbouw waarin min of meer duidelijk twee o f meer grondlager;
van
korrel ig materiaal z i j n t e onderkennen. wordtvoor
de beoordelingvan
het erosiegevaar gebruik gemaaktvan
zogenaamde f i l t e r r e g e l s , Dit z i j n regels, d i e zoals
reeds aangegeven, worden gebrui k t b i j het ontwerp van f i l t e r s . Het geeft de v e r e i s t e voorwaarden waaraan de korrelverdel ingc- diagrammen van
twee
aan el kaar grenzende grondlagen moeten voldoen, enerzijds om (contact) e r o s i e t e voorkomen, anderzijds om een voldoende watzrdmrlatendheidvan
h e t
grovet . o . v .
het f i j n e materiaal t e bewerkstel 1 igen.In f e i t e i s alleen de e e r s t e voorwaarde van belang
voor
de beoordel ingvan
het erosiegevaar i n een gelaagde bodem.De
"dowlatcndheidsvoorwaarde" i s voor de beoordelingvan
hek pipinggevaar n i e t van belang en i s hier tussen haakjesgeplaatst.
De bekendste en.meest toegepaste f i l t e r r e g e l i s d i e
van
Terzaghi: D15d8 5 d15
< 4 ( <
-
D15 ),waarin
-
D15 = korreldiameter van het grove materiaal b i j 15 gewichtsprocent ( d o o r de zeef)
d85 = korreldiarneter
van
het f i j n materiaal b i j85 gewichtsprocent.
d15 = idem b i j 15 gewichtsprocent.
Tevens geldt de voorwaarde d a t de korrelverdelingsdiagrammen ongeveer para1 1 el moeten verlopen.
Een overzicht van meer of minder bekende f i l t e r r e g e l s i s i n (18) gegeven.
-
23-
7 , Huidige praktijk b i j rivierdijkverbeteringen.
Uit de vocrgaande paragrafen zal het duidelijk zijn d a t het verschijnsel
van
interne erosie in de grond slechts zeer ten dele i s opgelost en in ontwerpregels i s vastgelegd,Momenteel
wordt
getracht met een C. O.W.
-onderzoek een bijdrage t e leveren aan deze problematiek, waarbij het onderzoektoe-
gespitst i s op de Nederlandse omstandigheden. Het i s evenwel
niet t e verwachten d a t de uitkomsten op zeer korte termijn i n
voor
de praktijk toepasbare ontwerpregel
s
vertaald kunnen worderr.I n afwachting daarvan i s b i j de rivierdi jkverbeteringsontwerpen een zekere gedragslijn ontwikkeld waarmee wordt beoogd de dijken
een rede1 i jke mate
van
betrouwbaarheid tegen interne erosie t e geven, Deze gedragslijn i svoor
een goed deel gebaseerd op de hiervoor beschreven litteratuur-informatie.Door de vele onzekerheden die aan de in de
1 itteratuur aangetroffen c r i t e r i a kleven, moet het duidelijk zijn d a t e r nauwelijks sprake kan z i j n
van
uitgebalanceerde ontwerpregelsvoor
het aspekt van interne erosie. Hetnauw-
keurig definiëren
van
de veiligheid tegen doorbraak t.g.v. piping in devorm
van
een getal i s daarom i n f e i t e onmogelijk. Op grond van ervaringen b i j hoze waterstanden (zieo.m.
G.O.
W.
-nota S-77.059) kan zonder meer worden gesteld d a t onder bepaalde bodemcondi t i e s zandmeevoerende wel len nietkunnen
worden voorkomen, tenzij de grondwaterpotential en zouden kunnen worden beheerst. Dit l a a t s t e i svoor
uitgebreide toepassing op d i t moment onmogel i j k .Het streven b i j de rivierdijkverbeteringen i s er dan ook op gericht het doorbraakgevaar a l s gevolg
van
de wellen aanvaard- baar klein t e maken,o.a.
door zodanige maatregelen d a t de plaatswaar
de wellen zich voordoen op een redelijke afstand l i g t van het f e i t e l i j k waterkerende deel van de dijk. De huidige praktijk bij de rivierdi jkverbeteringen l e e r t d a t de verbeteringsmaat- regelen die nodig worden geachtvoor
het verkrifser,van
een voldoende s t a b i l i t e i t tegen afschuiven, in vele gevallen voldoende zijn om de veil igheid tegen piping aanmerkel i j k t evergroten. Soms echter worden aanvul lende voorzieninqen nodig geacht iiiet
het
oog op het pipinggevaar,-
24-
Voor de beoordel ing van de rivierdijken
wordt
momenteel zowel gebruik gemaaktvan
de resultaten van de statistisch/empirische aanpak a i s van hetvoor
het betreffende dijkvak bepaalde grond- wa terstromi ngspatroon.
Hieronder v o l g t een overzicht
van
de gebruikelijkec r i t e r i a ,
g e s p l i t s t naar de s i t u a t i e d i e b i j de rivierdijken a l dan niet frequent worden aangetroffen. Er wordt h i e r b i j steeds v a n u i t ge-. gaan d a t de erosievormen beschreven i n par. 5 en 6 n i e t aan de orde z i j n . Vanzelfsprekend d i e n t d i t per geval gecontroleerd t e worden.
I
i--
- --
25-
, ' I ' I ' 1Toepassing van de regels
van
Bligh/Griffith/Lane ( z i e par. 3 ) .Begrenzing kwel hoeveel heid 1 i j k t zinvol. Het in (1) ge- noemde kweldebiet
1,5
m /uur
perm '
dijk i s niet algemeen toepasbaar enzou
afhankel i j k moeten worden gesteld van de zandsoort en geometrie.3
Hierbij twee mogel i j kheden
voor
de beoordel ing van hetpipinggevaar; beide gebaseerd op de empirisch bepaalde regels: I. Toepassing
van
de regelsvan
Bi igh/Griffith/Lane.De stroming via de kleilaag in de uiterwaard zonodig
i n
de beschouwing t e betrekken. De kweliengte dant e
rekenen vanaf het
p u n t
waar de raaklijn ( t . p . v . de buitenteen)aan
de s t i jghoogtel i j n in het zandpakket de buitenwater- l i j n snijdt.IT.
Beoordel ingvan
hetgrondwaterpotentiaalbeeid
b i j de ,binnenteen door vergelijking met het beeld d a t b i j een ondoorlatende laag met een lengte volgens Bligh/Griffith/ Lane
voor
zou
komen. Het e e r s t genoemde beeldmag niet ongunstiger z i j n . (par. 3 )
-
. .**eC .
Bij deze d i jkprofiel en z i j n eveneens 2 mogel i jkheden
Voor
be- oordeling:
-
26-
hi.nnenteen. Grenzen te stel
1 enaan het verti ka1 e verhang
( z i e .par.
4.1.1.. .
I
I
11.
Toepassing van de regels van Bligh/Griffith/Lane.
ii
I.
als
CI
11.
als b
1
e.
I ...i
11
. . .. . .
; l . < , .*..,.,...;a .. \..onbeklede
sloot
.I . . i< I iachter dijk,
d < 8H'i
-
I
. ... . . . ! i-A-l,,,,
* . / / / / C...'.,' ' . .~ --_ .Beoordeling door vergel ijking van het grondwaterctromings-
patroon bij het uittreepunt
in
de sloot, met dat voor het ge-
van een ondoorlatende laag met een lengte volgens Bligh/
I
i
i
I
val
Gr
if
f
it
h/ Lane
I i I I i I I ..._
. ~ , f.met filter
,beklede
s l o o t. .
-
achter dijk, d
<8H
/ / / . * , . * , I 6.
. :. . .
.
,..;
;' :,.. ', '+*# . -.. i ... . . . __ - ~Toepassen van filterregels (zie par.
7) voor het afstemmen
van het toe te passen filtermateriaal op het bodemmateriaal.
/ . .
De
bèoordel ì n g vanhet
pìpìnggevaar i s gekoppeldaan-
d e poten- ti'aal $i n
de zandondergrond. ( z i e ookpar.
4 . 3 . ) .-
Geen
maatregelen nodig als b i j A ', , envoorts
i < 0,5G
<-
8 ' -1 9 1 1,2'
Hierin is * +A = s t i j g h o o g t e op d e overgang samenhangend
pakket-zandondergrond.
G = t o t a l e gewicht samenhangend pakket. Wordt h i e r a a n
niet
voldaan dan d i e n tA ) het maaive d t e worden verzwaard en/of
B) de g r o n d w a t e r p o t e n t i a a l t e worden verminderd.
Voor o p l o s s i n g :A
komen
d e volgende mogelijkheden i naan-
merki ng.a ) bermen.
il
!
w I .. .* 1
-
De g e h a n t e e r d e "ontwerp" criteria
z i j n : hoogte bermb r e e d t e berm : v o l doende kwel weg1 e n g t e
( t o t
P ) vol gens B l i g h / G r i f f i t h / L a n e en b > 3H-
28-
b ) kwelgebieden
G
,
i 6 0,5‘A 4
-
hoogte kwel
niveau:
afstand kwel kade-di j k: voldoende kwel1 engte ( t o t
P)
volgens Bligh/Griffith/Laneen
R > 5H.
Tevens zekerheid
t.a.v.
t i j d i g e vul1 ing kwelgebieden
s t a b i l i t e i t kwelkade.
. .
Oplossing ij kan worden bereikt door O . M .
het
aanbrengenvan
-
29-
b) drainagesystemen
1 a n g s d r a i nage
on
t
1as
tbronnen-
B i j d e z e o p l o s s i n g e n s p e c i a a l aandachtvoor
de a a n l e g , het onderhoud en c o n t r o l emiddelen
voor de beoordel i ngvan
d e werking, ook op de l a n g e duur.Voor h e t ontwerp
van
d e d r a i n a g e : t o e p a s s e n f i 1terregel
s
( p a r . 7).
I n geval
van
t o e p a s s i n gvan
o n t l a s t b r o n n e n mag d e poten- t i a a l b i n n e n d i j k s n i e tt e
hoog oplopen:* 30
-
8. Samenvatting
In deze
nota
i s een overzichtgepresenteerd
van
i n de l i t t e r a -tuur
aangetroffen c r i t e r i a voor de beoordelingvan
hetgevaar
van interne erosie
(piping) in zandgrond.Zoveel mogelijk z i j n daarbij de verschillende erosievormen
en
de daarbij behorende, daarop afgestemde
cri t e r i a
afzonder1 i j k behandeld.De gepresenteerde pipingcriteria z i j n b i jeengebracht
met
het oog op toepassingen b i j de rivierdijkontwerpen i n Nederland. Aangezien deze c r i t e r i a doorgaans n i e t specifiek waren bepaaldvoor
gebruik onder d i e omstandigheden z i j n i nhet rapport
d e consequenties globaal aangegeven.Het huidige gebruik
van
de pipingcriteria in de praktijk vande r i v i e r d i jkverbeteringen i s tevens aangegeven.
~ . . . . - . . .
Li t t e r a t u u r l i j s t
1. Turnbull W.J. and Underseepage and i t s control.
Mansur
C.J.
. TransASCE
no
3247, 19592. Vizügyi Közlemènyeh Danube flood 1965
3. Bligh E.M. 4. G r i f f i t h
W.M.
* 5. Lane E.W. 6. Harza L.F. 7 . Centrum Onderzoek Waterkeringen8 . Mul 1 er-Ki rchen- bauer H, 9. Bazant Z. 10. Davidenkoff
R.
11. Terzaghi K.v. 1 2 Rossum F van, en Zanen A Verslag hoogwater, 1965The practica1 design
of
i r r i g a t i o n works, Londen 1912The s t a b i l i t y of weir foundations
on
sand s o i l subject t o hydrost,aticpressure
Mi
nu
t e s of Proceed i ngs J . C. E . 1913-14
Vol 197, P t 111.
Securi ty frorn under-seepage masonry dams
on
e a r t h foundations. Trans ASCEno
100, 1935U p l i f t and seepage under dams on stand,
Trans
ASCE
no
1920, 1934. Iì
Nota S-77,059 I
I
Zandmeevoerende wel 1 en. Enkel e aantekeningen
m.
b. t . wellen, d i e tijdens de hoogwaterpe- riode jan-maart 1977 i n de Tielerwaard voor- kwamen eZur
Mechanik der F1 iesssandbildung und des hy-Veroff des I n s t .
fur
Bodenmech. and Grund-I I I drauiischen Grundbruches
1
I
bau, Karlsruhe 1964 í II
Grundbruch
unter der
Spundwand, 1940Gefährdung der Stauwerk bei Unterströmung,Mittei- l u n g s b l a t t der Bundesanstalt fÜr Wasserbau, 1954 Theoretica1 soi 1 mechanics 1944
Onderloopsheid. Onderzoek naar de aard
van het verschijnsel en methode
te r
bepaling1
I
I
l
i
van de v e i l igheidscoëfficiënt "De Ingenieur" 1959.
13. Terzaghi K.
von
14.
Bazant
Z.
15. Verruijt A. 16. KovácsC.
17. KovácsG.
18. S t r i e g l e r W . , Werner W.Erdbaumechan i
k
auf
Bodenphysi ka1 i schenGrund-
lagen, 1925
C r i t i c a l head f o r piping beneatk, weirs
I I I r d Conference on large
Dams,
Stockholm 1948 Theory o f Groundwaterflow.Evaluation o f investigation related
t o
seepage t h r o u g h earth dams, 1973.Characterization of the grain-shape i n studies concerning seepage, 1968. Dammbau i n Theorie und Praxis, 1969
I
1
B
ck&
== z
ILh
= cCEPITRUM VOOR ONDERZOEK
I
7 7.374gei.: vd I gez.:
I
-
C L laile door Lane beschouwde dommen1n
n
50 percentoge bezweken - . GRENSWAARDE VOO11 : INEOIUM W DGrondsoort : sand. tinc sand ond silt.
SCHAAL
-
RESULTATEN
VOLGENS LANE
WERKNR. 5‘77.066WATERKERINGEN JEK. NR. 77.375
-
cb íaiie door Lanc beschouwde dammen1-
cb lalieen domnon met H < I s ~ ~ .. 100 !i0 percentage bezweken dommen
+
LEGLNM ALLE M M W E N-
o*uuW c a n----
GRMSYIUIRDó VOOR:Grondsoort: sand. tina sand and rilt
SCHAAL
-
WERKNR. 5-77.066
BIJLAGE
3
get. vdl
gez.
7
TEK. NR. 77.376'RESULTATEN VOLGENS
BLIGH
CENTRUM VOOR ONDERZOEK
. . . . FIG. 1
- t
FIG. 2 / / / FIG. 3CENTRUM VOOR ONDERZOEK
BIJLAGE
4
A L S-77.066DAVIDENKOFF (10) .I * TERZAGHI (11) I & HARZA d
&
DAVIDENKOFF- -*T6
. *
. . .
.:.
*. :á: * ..
,* :.*'L..
,...
:.
...
..
. . .
:..
. .
t 1. 1 ...
*.
* . n . . HARZA (6) B A ~ A N T ( 9) I .. .
..
* . *.
'.:.
.
. . a . * -Homogene zandondergrond . .EVENWICHTSVERVALLEN
BIJ
EEN DAMWAND
CENTRUM VOOR ONDERZOEK