rijkswaterstaat
Rood
3
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
.1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Analyse
van het
gedrag
van zandgolven
in een bagge rproefva k
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Een analyse van het gedrag van zandgolven in een bagger-proefvak, gelegen op ca. 30 km uit de Nederlandse kust ter hoogte van Ter Heijde
NZ - N 81.25 S.E.A. Jansen Voorschoten, juli 1981 (s) Rijkswaterstaat, Directie Noordzee.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Inhoudsopgave. 1. Inleiding pag. 1 2. Samenvatting van de bevindingen in Nota W-77.013 pag. 3 3. Metingen, verwerking en meetnauwkeurigheid4. Vertikale bewegingen van de zandgolf 5. Horizontale bewegingen van de zandgolf 6. Eindbevindingen pag. 5 pag. 8 pag.13 pag 22 Aangehaalde literatuur
Lijst van bijlagen
pag.24 pag.25 Bijlagen 1 - 23.
I
I
1-I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-1-1 • InleidingZandgolven, die een groot gedeelte van de zuidelijke Noordzee - bodem bedekken, vormen in bepaalde gebieden door hun diepteligging voor de tegenwoordige scheep-vaart een ongewenst obstakel. Het is daarom, dat waar nodig de toppen van de zandgolven tot op voldoende diepte weggebaggerd dienen te worden. Dit gebeurt nu bijvoorbeeld in de Eurogeul.
De bereikbaarheid van Europoort is momenteel 68 voet, terwijl de plannen voor vergroting van deze bereikbaar-heid tot 72 voet in een stadium van uitvoering gekomen
zijn.
Vooral in verband met de omvang van het later uit te voeren onderhoudsbaggerwerk is het van belang inzicht te verkrijgen in het gedrag van een afgebaggerde zand-golf.
Op voorstel van de Afdeling Havenmonden van de Directie Benedenrivieren is in februari 1974 bij wijze van proef
in een gebied van ca. 30 km ten westen van Ter Heijde en ca. 3 km ten noorden van de Eurogeul een zandgolf over een lengte van ca. -1 km verlaagd. De orde van grootte van de verlaging bedraagt ongeveer 1,5 m en de gebaggerde hoeveelheid bedraagt ca. 376.000 m3, hetgeen overeenkomt met ongeveer 376 m3/ml. Een situatieschets van het gebied is gegeven in bijlage 1. Dit gebied
wordt in de wandeling aangeduid als het baggerproefvak, welke benaming verder steeds gehanteerd zal worden. Met behulp van lodingen is in de periode 1974-1980 de bo-demligging op verschillende tijdstippen bepaald. In de jaren 1974-1977 bedroeg het aantal lodingen per jaar minstens twee. Vanaf 1978 evenwel was de frequentie slechts één maal per jaar. De tabel op bijlage 2 geeft een overzicht van het aantal lodingen en de precieze datum.
Zoals in de tabel te zien is, zijn er in de periode 1974-1980 14 lodingen van het baggerproefvak opgenomen, waarvan 1 onvolledig.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
De 7 eerste lodingen zijn reeds geanalyseerd. Dit is gebeurd in de nota: "Invloed van de Noordzeebodem con-figuratie op het onderhoudsbaggerwerk in de haventoe-gangsgeulenn (1), die in 1977 is opgesteld door de
wa-terloopkundige afdeling van de Deltadienst. (ir. G.B. van Driel, Nota W-77.013).
Met deze vervolg studie wordt beoogd uit de 14 beschik-bare lodingen eventuele verplaatsingen en -vormveran-deringen rechtstreeks af te leiden met in achtneming van de nauwkeurigheid van de meetgegevens. Daartoe zal in de volgende paragraaf allereerst een korte samenvat-ting worden gegeven van de bevindingen van van Driel, vervolgens zal in paragraaf 3 een beknopte beschouwing gegeven worden over het meten op zich en het verwerken van de meetgegevens en de daaraan eigen zijnde onnauw-keurigheden, waarna in de paragrafen 4 en 5 respectie-velijk de vertikale- en de horizontale fluctuaties van de zandgolven bekeken worden op grond van de bevindin-gen van van Driel en de nieuwe gegevens.
Een analyse van de vertikale fluctuaties van de afge-baggerde zandgolf, zal een indicatie moeten geven voor de snelheid waarmee de zandgolf zich weer opbouwt, ter-wijl een analyse van de horizontale mobiliteit van de
zandgolf noodzakelijk is in verband met het gevaar, dat een zandgolf zodanig verplaatst, dat hij in een gebag-gerde geul terecht komt. In paragraaf 6 tenslotte zijn de eindbevindingen weergegeven.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
2. Samenvatting van de bevindingen in Nota W-77.013 (1).
Uit de gegevens van de eerste 7 lodingen (mrt. '74
-feb. '76) is het volgende op te maken:
Ten aanzien van de vertikale variaties:
Met enige moeite zou men in de hoogte verandering
een jaarlijkse periodiciteit kunnen vinden, maar een
waarnemingsperiode van twee jaar is te kort om
hier-over een uitspraak te doen.
Vertikale (van de kammen) variaties bedroegen ca. 1
m met uitschieters naar ca. 2 m.
Ten aanzien van de horizontale variaties:
Er is relatief weinig verandering i~ bodemligging
opgetreden.
Maxi~ale verplaatsingen zijn waargenomen van ca. 30
mi de gemiddelde verplaatsing is ca. 1 m in
noord-oostelijke richting.
In horizontale variaties is geen duidelijke trend te
onderscheiden, aangezien de verplaatsingen
onregel-matig zijn.
Ten aanzien van de nauwkeurigheid:
De plaatsbepalings onnauwkeurigheid bedraagt met 95%
betrouwbaarheid 9,7 m, zodat met 95% betrouwbaarheid
een verplaatsing van de zandgolf vast te stellen is,
indien deze groter is dan ca. 10 m.
De onnauwkeurigheid in de dieptemeting wordt op
grond van ervarig met de instrumenten en de
werk-wijze meestal een waarde van 0,3 à 0,5 m toegekend.
Op de zandgolf bevinden zich megaribbels met een
golflengte van ca. 20 m en een golfhoogte van ca. 1
m. Als verondersteld wordt, dat deze megaribbels
zich over de zandgolf heen bewegen met een
aanzien-lijk grotere snelheid, dan die van de beweging van de zandgolf, kunnen deze ribbels een verplaatsing
van de top suggereren in orde van grootte van hun
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
golf optreden, die gelijk is aan het verschil in
hoogteligging van twee opeenvolgende toppen. Dit
verschil ligt in de orde van grootte van een halve
golfhoogte (ca. 0.50 m).
Uit dit alles concludeert van Driel, dat de
waarne-mingsperiode van 2 jaar te kort was om een duidelijk
patroon in het zandgolfgedrag waar te nemen. Bij
be-veelt derhalve een verlenging van de waarnemingsperiode tot tenminste vijf jaar aan.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
3. Metingen, verwerking en meetnauwkeurigheid
Aan de basis van iedere analyse staan de metingen, de verwerking van deze metingen en de nauwkeurigheid,
waarmee beide uitgevoerd worden en kunnnen worden.
Aangezien hieraan door van Kleef (2) al uitgebreid
aan-dacht is besteed, zal hier volstaan worden met een
be-knopte opsomming.
a. Opname.
Bij de meting spelen twee aspekten een hoofdrol. Dit
zijn de plaatsbepaling, welke geschiedt met behulp
van het hyperbolische plaatsbepalingssysteem
HiFix-6, gefabriceerd door de Decca Company, en de
diepte bepaling, die wordt uitgevoerd met de
echo-lood apparatuur van de firma Krupp Atlas -
Elektro-nik.
Nadat bij het begin van de meting een ijking, de
tarrering, is uitgevoerd teneinde de juiste
geluids-snelheid in water voor het te loden gebied te
bepa-len, worden vooraf vastgestelde raaien gevaren,
waarbij gelijktijdig en continu dieptemeting en
bij-behorende plaatsbepaling plaatsvinden. Deze gegevens
worden aan boord door een computer op een
cassette-band je vastgelegd. De computer brengt desgewenst ook
een correctie aan om de invloed van de golfbeweging
te elemineren. Bovendien wordt de werkelijk gevaren
koers op een kaar~ ingeplot en wordt de
diepte-afle-zing op een echoloodrol geregistreerd. Aan het eind
van de meting wordt nog één maal getarreerd.
b.·Verwerking.
De verwerking van de gegevens gebeurt tegenwoordig
geheel automatisch met behulp·van het autocarta
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
hulp van een getij-registratie van een dichtbij
ge-legen punt of uit interpolatie tussen twee
registra-tie punten voor het getij gecorrigeerd en vervolgens
op een lodingskaart uitgeprint. Op bijlage 3 is zo'n
kaart gegeven. Hierin zijn bovendien een aantal
dieptelijnen met de hand ingetekend. Ook
dwarspro-fielen kunnen tegenwoordig met de computer getekend
worden met dezelfde basisgegevens.
Bij handverwerking van de gegevens, wat vroeqer de
normale gang van zaken was, maar ook nu bij
storin-gen in het autocarta-systeem nog wel gebruikt wordt,
wordt de positie van de plotter-kaart en de diepte
van de echoloodrol afgelezen en met de hand in de
lodingskaart gezet. Naast computer-getekende
dwars-profielen kunnen de dwarsdwars-profielen ook met de hand
getekend worden. Dit gebeurt door op een
lodings-kaart een bepaalde raai uit te zetten en uit opmeten
van de afstanden en aflezen van de dieptegegevens
het dwarsprofiel te construeren.
c. Nauwkeurigheid.
Ten aanzien van de nauwkeurigheid van het gehele
proces kunnen de volgende opmerkingen gemaakt
wor-den.
De onnauwkeurigheid in de diepte-meting is op grond
van ervaringsfeiten te stellen op plus of min 0,15 a
0,25 m. Hoewel er in principe een hele reeks van
mo-gelijke fouten bronnen zijn aan te geven, variërende
van instrumentele fouten tot externe factoren als
weersomstandigheden, is er in feite maar één
belang-rijke grote fouten bron: de getijreduktie. Omdat
al-le diepten worden uitgezet ten opzichte van het
mid-denstandsvlak, welk vlak het gemiddelde zeeniveau
over een groot aantal jaren weergeeft, dient een
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Zoals hiervoor werd beschreven gebeurt dit zo goed mogelijk aan de hand van een getijmeter in de buurt van het te meten gebied of uit interpolatie van meerdere getij registraties. Verkeerd interpoleren kan een fout veroorzaken, die een belangrijk deel van de totale onnauwkeurigheid vormt. Het is evenwel zo, dat deze reduktievlak-fout een systematische fout is, die bij vergelijking van meerdere dwarspro-fielen opvalt, doordat een profiel in zijn geheel dieper of ondieper ligt. In paragraaf 4 wordt hier nog een voorbeeld van gegeven.
De onnauwkeurigheid in de plaatsbepaling (reprodu-ceerbaarheid) wordt bij het HiFix-6 systeem beter geacht dan plus of min 2,5 m. Deze waarde geldt voor een meting overdag. Door het "skywave" effect zijn
's nachts en bij schemering de patronen, die door de zendinstallaties worden uitgezonden minder stabiel, waardoor een grotere onnauwkeurigheid in rekening gebracht moet worden. Deze bedraagt pessimistisch bezien 3 à 4 maal de onnauwkeurigheid bij dag, dat wil zeggen plus of min 7,5 a 10 m. Deze waarden gel-den overigens voor het HiFix-6 systeem, zoals dit nu functioneert. De algemene indruk is, dat in de peri-ode tot 1977 het plaatsbepalingssysteem aan meer
storingen onderhevig was, dan nu het geval is. Hier-op wordt in paragraaf 5 nog kort terug gekomen.
De morfologische onnauwkeurigheid, zoals van Driel (1) de mogelijke bewegingen van megaribbels over een zandgolf noemt, krijgt in paragraaf 4 en 5 en ook in de nota: Enige beschouwingen ten aanzien van het ge-drag van zandgolven in het proefgebied Goeree(3) nog uitgebreide aandacht.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
4. Vertikale bewegingen van de zandgolf
Ter verduidelijking van de hieropvolgende beschouwin-gen, volgen allereerst enige begripsbepalingen.
Het is nuttig om de begrippen als zandgolf en megarib-bel nader te omschrijven, aangezien op dit gebied (nog) geen algemeen aanvaarde eenduidige naamgeving bestaat, hetgeen aanleiding kan geven tot misverstanden.
De oneffenheden op de zeebodem kunnen - in afnemende grootte van de eenheden - worden onderscheiden in zand-banken, zandgolven en megaribbels. Onder een zandgolf wordt hier verstaan een oneffenheid met een golfhoogte
(top-dal) van enkele meters tot meer dan 10 m. Megarib-bels, welke vooral op de flanken van de zandgolven
voorkomen bereiken vrijwel geen grotere hoogte dan en-kele meters.
Beziet men nu bijlage 8, dan kan men zandgolven en me-garibbels onderscheiden. De zandgolven hebben in het baggerproefvak een golfhoogte van 5 à 6 m. Op de flan-ken van deze zandgolven manifesteren zich de megarib-bels waarvan de golfhoogte varieert van 0,40 m tot 1,0 m.
Ook op de volgende punten wordt de aandacht gevestigd. Op de lodingkaart van bijlage 3 is het HiFix-6 patroon af te lezen, daaruit blijkt, dat één bundel hyperbolen, de zogeheten lanes, noordoost - zuidwest gelegen is en de andere bij benadering oost - west, zodat deze laat-ste als oost-west lanes aangeduid zullen worden.
Op bijlage 4 tot en met 8 zijn steeds van dezelfde 5 raaien met de hand dwarsprofielen geconstrueerd op de
in paragraaf 3 beschreven wijze.
Deze raaien zijn in 1974 langs de noordoost - zuidwest lanes genomen, omdat men in die tijd, toen er nog geen computer gestuurde koersindicatie was, slechts nauwkeu-rig een raai kon varen door deze precies langs een lane te kiezen. Dan immers blijft één HiFix coördinaat con-stant, zodat een afwijking van de te varen koers gemak-kelijk gesignaleerd ka~ worden.
I
I
I
I
I
I
I
,I
I
I
Door voornoemde oorzaken is de hoek die de raairichting
met de koerslijn maakt ongeveer 70°, wat ten opzichte
van de ideale vaarrichting (loodrechte kruising van de
kammen) een afwijking introduceert, die echter
aan-vaardbaar is.
Van Driel heeft voor zijn studie 5 raaien genomen
name-lijk raai 293, 299, 302, 305 en 309, waarvan er 1
bui-ten het afgebaggerde gebied valt (293), 1 op de rand
(309) en 3 binnen het afgebaggerdegebied (299, 302,
305). De ligging van deze raaien is aangegeven op
bij-lage 3._Voor een vervolg op de studie van van Driel
moesten vanzelfsprekend dezelfde raaien aangehouden
worden. Zoals op bijlage 3 te zien is, zijn de HiFix-6
coördinaten van 1980 niet dezelfde als die van het
HiFix-Rijnmond Noord-systeem, dat in 1974 operationeel
was. Dit als gevolg van veranderingen, die er in het
plaatsbepalingssysteem plaatsgevonden hebben. Voor
om-I
I
I
I
,
rekening van coördinaten was evenwel een
computerpro-gramma voorhanden.
Beziet men wederom bijlage 8, dan is te constateren,
dat ieder dwarsprofiel 3 zandgolven bevat, die van
links naar rechts 1e -, 2e en 3e zandgolf genoemd
wor-den. De 1e zandgolf heeft dus het laagste west-oost lane nummer, de 3e zandgolf het hoogste.
Beschouwt men eveneens in deze bijlage het profiel van
raai 293 en hiervan de 1e zandgolf, dan is bij de
lo-ding van juli 1976 het een en ander op te merken. Onder het begrip kam van de zandgolf is hier verstaan het hoogste punt van de steile flank, omdat deze de positie
van de zandgolf het duidelijkst weergeeft. Zo'n 25
me-ter zuidwest (links) van dit punt ziet men een
megarib-bel, die hoger is dan de kam. Deze wordt "schijntop"
genoemd (naar een interne notie van B. Schuppers).Als
de kam van de zandgolf beschouwd wordt is een eventuele
schijntop niet in beschouwing genomen, als het
zogehe-ten "droogste punt" beschouwd wordt is dit wel het
ge-val.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
trog en een schijndal, waarvan op bijlage 8 in de opna-me van opna-mei 1980, raai 302, dal tussen 2e - en 3e zand-golf, een voorbeeld vindt. Dit geval is evenwel van minder belang en minder duidelijk.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Bij het onderzoeken van de hoogte variaties van de zandgolven, wordt allereerst gekeken naar de zandgolf-hoogte. Van de vijf raaien, die nader uitgetekend zijn (293, 299, 302, 305 en 309) zijn in de tabel op bijlage 9 voor de 7 laatste lodingen en de golfhoogtes van de 1e - en 2e zandgolf ondergebracht. Voor iedere loding is daarvoor het hoogte verschil tussen kam en trog op-gemeten. Bovendi~n is voor ieder punt het grootste ver-schil in golfhoogte en de standaardafwijking van metin-gen op één punt gedurende de periode juli 1976- mei
1980 opgenomen. Bovendien is dit cijfermateriaal op bijlage 10 nogmaals grafisch weergegeven. Uit de gevens van beide bijlagen valt af te leiden, dat de ge-middelde maximale afwijking 0,73 m bedraagd, terwijl
-deze maximale afwijking zelf varieert tussen 1,2 m en 0,2 m. Deze twee extremen zijn wellicht als bijzondere uitschieters te beschouwen. Een representatieve stan-daardafwijking zou ca. 0,30 m zijn. Veronderstelt men de vertikale beweging afwezig en de fout in de hoogte meting normaal verdeeld, dan moet statistisch gezien 95% van de waarnemingen minder dan 0,60 m afwijken van de werkelijke waarde. De meetfout, die, zoals opgemerkt
in paragraaf 3, geschat wordt op plus of min 0,15 a 0,25 m kan deze grote verschillen niet verklaren, aan-gezien de fout in het reduktie vlak hier niet ter zake doet, waardoor de werkelijke onnauwkeurigheid nog klei-ner ingeschat moet worden. Er kan dus gesteld worden, dat de zandgolfhoogte reële veranderingen ondergaat. Dat het zandgolf lichaam als geheel zich verhoogt of verlaagt mag hieruit echter niet als conclusie getrok-ken worden.
I
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Gezien de tamelijk constante geometrie van de
dwarspro-fielen in de tijd (voor wat betreft de eigenlijke zand-~
golf) en de nogal willekeurige bewegingen in de tijd
ten aanzien van verhoging en verlaging, lijkt het het
meest aannemelijk om de vertikale bewegingen van de
zandgolfkam op zich over de top bewegende megaribbels
toe te schrijven.
Uit de tabel van bijlage 9 blijkt ook, dat de
afgebag-gerde zandgolf, raai 299 2e, raai 302 2e en raai 305 2e
zich niet rustiger of onrustiger te gedragen dan de
niet afgebaggerde gedeelten. Evenmin is het weer
opbou-wen van de afgebaggerde zandgolf uit deze gegevens
aan-toonbaar. Bij bestudering van bijlage 10, raai 299 2e,
raai 302 2e en raai 305 2e blijkt het gedrag van de
af-gebaggerde zandgolf zelfs zodanig, dat ook binnen de
onnauwkeurigheidsgrenzen geen trendmatigheid is waar te
nemen.
Een vaak veronderstelde seizoensbeweging kan uit het
materiaal, zoals gepresenteerd op bijlage 10, niet
wor-den afgeleid. Toegegeven moet worden, dat hiervoor het
aanwezige materiaal, vaak maar 1 loding per jaar, ook
niet erg geschikt is. Wel is opvallend, dat de
bewe-ging, die door de figuren gesuggereerd wordt niet
uni-form is. Als de ene zandgolf in hoogte toeneemt neemt
een andere in hoogte af. Hoewel dit op zich nietshoeft
te zeggen over een eventuele seizoensbeweging, maakt
dit zo'n veronderstelling niet aannemelijker.
Tenslotte is er nog naar de absolute lodingsdiepte
ge-keken, zoals die op de lodingskaart is genoteerd. De
vertikale beweging van een zevental droogste punten is
I
I
I
In het algemeen voegen deze figuren weinig toe aan het
eerder gestelde. Hoewel in sommige tijdsintervallen
de-zelfde tendenzen te zien zijn, is het algemene beeld,
dat hieruit spreekt te weinig uniform om-enige
trendma-tigheid te ontdekken. Welliswaar is in sommige
tijdsin-tervallen (mrt. '74-apr.'74, jUli'77-okt.177, nov.1
78-okt.'79) een zelfde bewegingsrichting van alle 7 punten
te ontdekken, maar beziet men de figuren voor de
zand-golfhoogte op bijlage 10, dan blijkt deze eenduidigheid
niet meer aanwezig. Er moet dus rekening gehouden
wor-den met een reduktievlak-fout. Het probleem met deze
wijze van uitzetten, is dat ten eerste de megaribbel
beweging een rol speelt en dat ten tweede ook nog
fou-ten in de reduktie van getij naar middenstandsvlak
aan-wezig kunnen zijn.
Een duidelijk voorbeeld van dit laatste is te zien op
bijlage 7, waar de loding van november 1978 bijna
ge-heel onder die van oktober 1979 ligt (hier ca.0,7 m).
Het is, ook gezien de.overige metingen, zeer
onwaar-schijn~ijk, dat een gebied opeens in z'n geheel
ver-diept of veronver-diept. Een reduktievlak-fout lijkt hier
dus aannemelijk. Indien men voor deze vermoedelijke
re-duktievlak-fout wil corrigeren, dan lijkt het het'beste
om de diepte niveaus van de troggen zo goed mogelijk op
één lijn te brengen. De bodem verloopt hier immers
na-genoeg horizontaal, zodat ijking hier het nauwkeurigste
zal uitvallen. De correctie is hier echter niet
uitge-voerd.
Omdat reduktievlak-fouten de analyse van de gegevens
nog lastiger maakt, dan deze al is, lijkt het
verstan-dig om bij de beoordeling van de vertikale fluctuaties
in zandgolfhoogte en- hoogteligging allereerst het
ver-schil in diepteligging tussen kam en trog te
bestude-ren, zoals in deze paragraaf is gebeurd.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
5.I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-13-Horizontale bewegingen van de zandgolf
De bestudering van de horizontale bewegingen van de zandgolf is gebeurd aan de hand van de dwarsprofielen, zoals zij uit de verschillende lodingskaarten zijn ge-construeerd. Alle dwarsprofielen zijn weergegeven in bijlage 4 tot en met 8. Tevens is op bijlage 21 uit al deze profielen het dwarsprofiel van raai 299, die door het afgebaggerde gedeelte loopt, vanaf juli 1976 tot en met mei 1980 in de tijd uitgezet.
Telkens zijn twee opeenvolgende lodingen in één figuur getekend en tenslotte zijn de eerste en de laatste lo-ding van deze serie in één figuur gegeven. Dit alles om eventuele verplaatsingen goed te doen uitkomen.
Deze bijlagen globaal beziende valt op, dat op sommige plaatsen, met name bijlage 6 en 8, grote sprongen van ca. 25 m in de dwarsprofielen voorkomen, welke op het eerste gezicht verplaatsingen van de zandgolf suggere-ren. In het vervolg wordt hierop nog nader ingegaan. In het te bestuderen gebied lopen 3 zandgolven, die zo-als eerder al werd vermeld, van zuidwest naar noordoost aangeduid worden als 1e -, 2e - en 3e zandgolf. Om te zien of deze zandgolven ten opzichte van elkaar bewegen is op bijlage 12 in tabel 1 een overzicht opgenomen van de afstand van de 1e zandgolf tot de 2e - en de afstand van de 2e zandgolf tot de 3e - voor de verschillende lodingen. Tevens is gegeven het grootste verschil tus-sen twee waarden en de standaardafwijking binnen één meting ervan uitgaande, dat de kammen niet ten opzichte van elkaar bewegen. De grootste afwijking ligt in het algemeen in orde van grootte van 25 m met een uitschie-ter naar 32 m en één zeer grote onregelmatigheid van 45 m. Beziet men bijlage 6, dan is te zien, dat deze laat-ste afwijking veroorzaakt wordt door een wel zeer
vreemde configuratie van de top van de 1e zandgolf (Raai 302, meting jan. '77).
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-
I
I
I
I
I
I
I
I
I
tussen twee waarden soms gelijkmatig ontstaat, maar
soms ook sprongsgewijze bij twee opeenvolgende lodingen
opduikt.
Bij beoordeling van de afwijkingen spelen vier factoren
een rol.
Allereerst is er de nauwkeurigheid. Deze is vrij groot,
omdat met de reproduceerbaarheid van het HiFix-6
sy-steem (plus of min 7,5 a 10 m 's nachts pessimistisch
geschat) geen rekening gehouden hoeft te worden. De
af-stand is immers bepaald uit,twee metingen binnen één
loding, vaak zelfs binnen één gevaren raai. Alleen
ver-werkingsfouten (opmeten, tekenen) komen nu nog in
aan-merking. Op grond van tabel 1 van bijlage 12 is een
re-presentatieve waarde voor de standaard-afwijking op 10
m te stellen. Wordt nu verondersteld, dat de kammen
niet ten opzichte van elkaar bewegen en, dat de fout in
het bepalen van de plaats van de top normaal verdeeld
is (dit laatste is in verband met de asymetrie van de
zandgolf overigens aanvechtbaar) dan kan gesteld
wor-den, dat 95% van de waarnemingen minder dan 20 m
af-wijkt van de werkelijke waarde. Gezien het hierboven
gestelde ten aanzien van de nauwkeurigheid is dit wel
een grote waarde, zodat de nauwkeurigheidsfactor geen
bevredigende verklaring van de in tabel 1 op bijlage 12
gevonden afstandsverschillen is.
Er is evenwel nog een tweede faktor, die wat betreft
orde van grootte meer met de afstandsverschillen in
overeenstemming is. Dit is een eventuele beweging van
megaribbels over de zandgolf. Over de precieze beweging
van megaribbels is weinig bekend. Wel worden bij
ver-schillende lodingen verver-schillende megaribbel patronen
aangetroffen.
.
Langhorne (4) constateerde het verdwijnenvan deze ribbels bij storm weer, waarna in ongeveer een
halve maand weer aangroeing tot de oude afmeting
op-trad. Op grond hiervan en ook op grond van andere door
de directie Noordzee verrichtte waarnemingen kan men
dus stellen, dat de mobiliteit van deze megaribbels
I
I
I
I
I
Voor verdere informatie over de megaribbels wordt
ver-wezen naar de nota: Enige beschouwingen over het gedrag
van zandgolven in het proefgebied Goeree (3).
Bewegin-gen van de megaribbels in de richting van de top van de
zandgolf zou tot gevolg kunnen hebben, dat de top van
een zandgolf over een halve megaribbel golflengte kan
verplaatsen. Als uit de dwarsprofielen van bijlage 4
tot en met 8 nabij de zandgolfkam de halve golflengte
van een megaribbel door (horizontaal) opmeten bepaald
wordt, dan komt men tot halve gOlflengten van ca. 18
m. Hoewel de grootste afwijkingen hier nog wel buiten
vallen, verklaart dit de afstandsverschillen kwa
groot-te orde begroot-ter dan een nauwkeurigheidsbeschouwing.
Een derde mogelijkheid is natuurlijk, dat de gemeten
verschillen niet slechts een beweging van de top van de
zandgolf inhouden, maar dat de zandgolven als geheel
ten opzichte van elkaar bewegen. Dit kan visueel
gecon-troleerd worden, door voor de verschillende lodingen de
dwarsprofielen zodanig over elkaar heen te leggen, dat
de op'het oog grootst mogelijke overeenstemming
gevon-den wordt (best fit methode). Als dit wordt gedaan
blijkt, dat de afstand van de troggen ten opzichte van
elkaar vrijwel constant blijft, maar da~ nabij de
kam-men wel verplaatsingen te zien zijn, hetgeen gepaard
gaat met een iets veranderde ligging van de voorflank
van de zandgolven. Of dit verschijnsel duidt op reële
beweging van de gehele zandgolf is discutabel, het
duidt in ieder geval wel op verandering in de
hellings-hoek van de steile flank.
Als vierde punt moet opgemerkt worden, dat de
afstands-verschillen vanzelfsprekend ook verklaard kunnen worden
uit een combinatie van de drie bovengenoemde factoren:
nauwkeurigheid, megaribbelbeweging, zandgolfbeweging.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
,
I
I
I
I
de afgebaggerde zandgolf voorzichtig te stellen, dat de bodemligging langs raai 299, 302 en 305, welke de afge-baggerde zandgolf snijden zich niet rustiger of onrus-tiger gedraagt, dan raai 293, die geheel buiten het ge-baggerde gebied ligt. Opvallend is, dat raai 309, die op grens ligt tussen afgebaggerde - en niet afgebagger-de geafgebagger-deelte zich zeer rustig gedraagt, terwijl juist ten gevolge van convergerende of divergerende stroom-lijnen wellicht een grote bodemaktiviteit verwacht kon worden.
I
I
I
I
I
In tabel 2 van bijlage 12 is voor alle vijf te onder-zoeken raaien de afstand van de kam van de 1e - en 2e zandgolf tot de direct erop volgende trog opgenomen. Deze gegevens zijn hier alleen voor de volledigheid op-genomen, daar zij voor het trekken van conclusies wei-nig bruikbaar bleken. De achterliggende gedachte bij deze tabel was, dat de troggen de beste ijkingspunten zijn. Dit mag dan voor een visuele benadering juist zijn, getalsmatige realisering van deze ijking is niet mogelijk.
Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit, dat nabij de trog de bodem vaak nagenoeg horizontaal ver-loopt, waardoor een of andere "representatieve" afstand genomen moet worden. Bovendien kunnen kleine ribbels, die soms aan de teen van de zandgolf ontstaan de af-stand kam - trog aanzienlijk verschuiven. Er wordt dan ook een aanzienlijke standaardafwijking gevonden, die groter is dan bij de afstand van kam tot kam, gemiddeld
12 m met uitschieters naar boven de 20 m. Dit op een afstand van 50 tot 100 m tussen kam en trog. Overigens dient opgemerkt te worden, dat de afstand kam - trog in het algemeen niets zegt over de hellingshoek van de voorflank van de zandgolf.
I
,
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Tot nu toe is de horizontale beweging van de zandgolven ten opzichte van elkaar bekeken.
I
I
I
Om een indruk te krijgen van een eventuele beweging van het gehele bestudeerde gebied zijn op bijlage 13 de horizontale verplaatsingen van 10 punten op de kammen van de Je - en 2e zandgolf uitgezet tegen de tijd. Deze 10 punten worden gevormd door de snijpunten van de 5 uitgetekende raaien met de kamlijn van de le - en 2e zandgolf. Om te zien of er nog verschil is in gedrag tussen de verschillende zandgolven is op bijlage 14 en
15 het gedrag van respectievelijk de le - en de 2e zandgolf apart weergegeven. Op bijlage 16 is bovendien nog het gedrag van het afgebaggerde gedeelte afzonder-lijk uitgezet om een eventueel onrustiger gedrag van dit gedeelte te onderzoeken. De verplaatsingen zijn op-gemeten uit de dwarsprofielen van de bijlagen 4 tot en met 8.
Bij bestudering van bijlage 13 valt op, dat de metingen van juli 1976 en januari 1977 een afwijking vertonen in vergelijking tot de overige lodingen. Dit feit is ook aan het begin van deze paragraaf reeds opgemerkt en geldt voor bijna alle waarnemingen, zoals ook uit bij-lage 14 tot en met 16 blijkt. Als de metingen juist zijn had dit kunnen wijzen op een verplaatsing van ca. 25 m tussen februari 1976 en juli 1976 in noord-oostelijk richting en een ongeveer even grote verplaat-sing in zuidwestelijk richting tussen januari 1977 en juli 1977. Dit is zeer onwaarschijnlijk en een fout met betrekking tot het plaatsbepalingssysteem ligt voor de hand. Er heeft zich in het voorjaar van 1976 een wijzi-ging in het plaatsbepalingssysteem voorgedaan, maar het is onwaarschijnlijk, dat deze de veroorzaker is van de plotseling sprong in de gegevens, daar dan alle gege-vens vanaf juli 1976 tot en met mei 1980 op hetzelfde niveau zouden liggen. Tussen januari 1977 en juli 1977 hebben zich namelijk geen veranderingen in het plaats-bepalingssysteem voorgedaan.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
1
I
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Als deze twee sprongen in de meetgegevens het gevolg zijn van het niet correct functioneren van het plaats-bepalingssysteem, is de volgende verklaring de meest waarschijnlijke. Een verkeerde bepaling van de positie van het schip, kan veroorzaakt worden doordaat de com-puter verkeerd middelt over het lane patroon, dat door de hyperbolen gevormd wordt. Dit verkeerd middelen kan het gevolg zijn van storingen in het signaal veroor-zaakt of door weersomstandigheden - als zich bijvoor-beeld een regenbui ergens tussen de zender en ontvanger bevindt - of door interferentie van andere zenders. Van dit laatste had men in de betreffende periode nogal eens last, omdat toendertijd de frequentie waarop de patronen werden uitgezonden niet veel af week van die waarop Scheveningen-radio uitzendt. De loding van janu-ari 1977 is niet volledig. Deze is namelijk gestopt in verband met te grote afwijkingen in beide HiFix patro-nen, die aan boord waargenomen werden. Dit verstrekt bovenstaande vermoedens. Het is derhalve verstandig om bij beschouwing van de grafieken met betrekking tot de horizontale verschuivingen de lodingsgegevens van juli
1976 en januari 1977 met grote reserve te bekijken.-Overigens blijkt hieruit, dat de lodingsgegevens soms de veronderstelde nauwkeurigheid niet bereiken. Aange-zien de afwijkingen in dit geval optraden in een lang-jarige reeks was de aard van.de afwijking (met enige moeite) te onderkennen. Dit is waarschijnlijk niet al-tijd het geval. Daarom is het wellicht nuttig om onre-gelmatigheden in externe meetomstandigheden op de 10-dingskaarten te vermelden. In de literatuur (5) wordt algemeen verondersteld, dat een zandgolf, die syme-trisch is wat betreft dwarsprofiel, stabiel is en dat een asymetrische zandgolf beweegt in de richting lood-recht op zijn steile flank. Voor de hier aanwezige zandgolven zou dit betekenen, dat zij in noordooste-lijke richting zouden moeten bewegen. De figuur op bij-lage 13 geeft daartoe evenwel geen enkele aanwijzing.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
-19-Uitgezonderd de lodingen van juli 1976 en januari 1977, die zoals reeds opgemerkt met grote reserve bekeken dienen te worden, gedraagt het gebied als geheel zich zeer stabiel, waarbij ook binnen de
nauwkeurigheidsgrenzen geen trendmatig gedrag te zien is. Ook blijkt er weinig verschil te zijn in gedrag tussen de 1e zandgolf (bijlage 14) en de 2e zandgolf
(bijlage 15).
Omdat uit de bijlagen 13 tot en met 16 wel het gedrag van het gebied als geheel te zien is, maar slecht te beoordelen is hoe de verschillende punten op de kammen zich bewegen, is voor een aantal punten op de kammen de beweging uitgezet in bijlage 17 en 18.
Een homogeen gedrag is hieruit niet af te leiden. Daarenboven liggen bijna alle verplaatsingen,
uitgezonderd weer die van juli 1976 en januari 1977, binnen een band van 18 à 20 m welke als
onnauwkeurigheidsgrens aangehouden wordt met het oog op plaatsbepalingsfouten en de invloed van
megaribbelbeweging.
Voor de beoordeling van de zandgolf op zich kan het beste gekeken worden naar de verplaatsing van de steile flank van de zandgolf. Op deze wijze elimineert men voor het grootste gedeelte de invloed va,n megaribbels, die vooral op de ligging van de kam van de 'zandgolf een vrij grote invloed zouden kunnen hebben. Op de steile flanken zijn met de gegevens zoals deze van de
lodingskaarten zijn af te lezen geen megaribbels te onderscheiden. Gezien het al eerder in deze paragraaf opgemerkt verschijnsel, dat de voorflank een
verandering in ligging kan ondergaan ten opzichte van de direct daarop volgende trog lijki het verstandig om de beweging van de voorflank op een zo groot mogelijke diepte te beschouwen. Er is derhalve gekeken naar het gedrag van de dieptelijn 23 m - MV (middenstandsvlak) van de steile flank van de 1e zandgolf (bijlage 19) en ook naar het gedrag van de dieptelijn 25 m - MV van de steile flank van de 2e zandgolf (bijlage 20).
Er zijn daarbij 2 verschillende methoden van presenteren gehanteerd.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Op bijlage 19 z1Jn de verplaatsingen voor de verschil-lende raaien vanuit één gemeenséhappelijke nulpunt uit-gezet.Indien er sprake is van een homogene beweging, lopen de verplaatsingslijnen voor de verschillende raaien ofwel nagenoeg gelijk, als de verplaatsingen even groot zijn, ofwel nagenoeg evenwijdig, als de ver-plaatsingen niet even groot zijn.
Uit bijlage 19 is zo'n homogene toestand echter niet af te leiden. Daarom is op bijlage 20 de verplaatsing van de dieptelijn 25 m - MV per raai afzonderlijk uitge-zet. Uit beide figuren blijkt, dat de meeste fluctua-ties in horizontale ligging binnen een band 20 à 25 m onder te brengen zijn, de lodingen van juli 1976 en januari 1977 wederom niet in beschouwing genomen. Op-merkelijk is, dat deze bandbreedte in het algemeen gro-ter is, dan de bandbreedte van 18 à 20 m. die voor de top gevonden werd. De bewegingen van de dieptelijnen zijn ook niet exact gelijk aan die van de top. Zij ver-tonen slechts een vage gelijkenis. Dit doet vermoeden, dat bij de beweging van de dieptelijnen er toch andere factoren kunnen zijn, die een belangrijke invloed kun-nen hebben. Er wordt hierbij onder andere gedacht aan de invloed van eventueel zandtransport langs de voor-flank van de zandgolf en aan de uitzet nauwkeurigheid. Op grond van de lodingskaart is de ligging van de top namelijk vrij goed aan te geven, het verloop van de steile flank echter.moet meestal een beetje geinterpo-leerd worden inverband met de kaartschaal. Zie hiervoor ook bijlage 3, alwaar een lodingskaart gegeven is.
Omdat de metingen een periode van 7 jaar bestrijken lijkt de stelling gerechtvaardigd, dat de mobiliteit van de zandgolven gering is. De grootte van de ver-plaatsingen is evenwel vaak zodanig, dat deze net rond de grens van de maximale onnauwkeurigheid ligt. Hoewel de aanwijzingen, dat het zandgolflichaam op zich sta-biel is, zeer sterk zijn, mag een kleine verplaatsing daarom niet volledig uitgesloten worden.
I
I
I
,
I
I
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Deze eventuele verplaatsing vertoont dan echter geen
trendmatig gedrag, maar zou inhouden een toevallige
op-schuiving van de zandgolf in een niet vooraf
voorspel-bare richting. Om zo'n eventuele verplaatsing te kunnen
waarnemen zou men uitsluitend overdag moeten loden,
waardoor de nauwkeurigheid van de meting tot beter dan
5 meter zal toenemen.
Eventueel ander onderzoek naar het gedrag van
zandgol-ven zal zLctimoeten richten op de beweging van de
mega-ribbels, waarvoor eveneens de nauwkeurigheid opgevoerd
zal moeten worden en wellicht ook andere
analysemetho-den zullen moeten woranalysemetho-den toegepast. (Zie hiervoor ook
lit. (3).
Omdat eventueel over de zandgolf bewegende megaribbels
een belangrijke factor worden geacht bij het
interprè-teren van de meetgegevens is speciaal aandacht besteed
aan het gedrag van de afgebaggerde zandgolf. Hierop
ma-nifesteren zich namelijk nogal markante ribbels, die,
zo is de gedachte, wellicht een onrustiger gedrag van
deze afgebaggerde toppen tot gevolg zou kunnen hebben.
Op grond van de gegevens van bijlage 16, 17 en 20 kan
echter niet gesteld worden, dat deze gedachte
bevesti-ging vindt. De afgebaggerde zandgolf blijkt zich niet
rustiger of onrustiger te gedragen, dan de niet
afge-baggerde,gedeelten. Ter illustratie is op bijlage 21
het gedrag van raai 299, die het afgebaggerde gedeelte
snijdt, gedurende de periode juli 1976 - mei 1980
gege-ven. De 2e zandgolf vertoont zeer markante
megarib-bels. Overigens moet ook hier weer opgemerkt worden,
dat aan de betrouwbaarheid van de meetgegevens van juli
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
6. Eindbevindingen.Op grond van de in deze studie geanalyseerde gegevens
kan voor het Baggerproefvak het volgende gesteld worden.
- Om variaties in hoogteligging van het zandgolfgebied
te onderzoeken lijkt het verstandig om niet direct te
kijken naar de uit de lodingskaart af te lezen absolute
dieptemeting, maar in plaats daarvan in eerste
instantie een analyse te verrichten van het gedrag in
de tijd van de hoogte van de zandgolf zelf. Op deze
wijze wordt een reductievlak-fout geëlimineerd.
- De maximale verschillen in zandgolfhoogte op deze wijze
bepaald variëren tussen 1,2 m en 0,2 m met een
gemiddelde van 0,73 m. Een representatieve standaard
afwijking is ca. 0,30 m.
- De als reëel te veronderstellen variaties in
zandgolf-hoogte van de zandgolven in het Baggerproefvak hoeven
niet te betekenen, dat het zandgolf-lichaam op zich in
hoogte toe- of afneemt. Waarschijnlijker is, dat deze
variaties veroorzaakt worden door bewegingen van zich
over de flanken van de zandgolf bewegende megaribbels
(golfhoogte ca. 1 m a 1,5 m). Deze bewegingen worden
geacht een verandering in zandgolfhoogte te kunnen
ver-oorzaken, die in orde van grootte overeenkomt met de in
de vorige bevinding gekwantificeerde variaties.
- Er z1Jn geen aanwijzingen, dat de afgebaggerde zandgolf
zich weer opbouwt. Ook afwijkend gedrag resulterend in
grotere fluctuaties in zandgolfhoogte is niet
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
,
I
I
I
I
I
I
·
I
I
I
I
- Ten aanzien van horizontale veranderingen in het zand-golfveld is te stellen, dat het gebied als geheel zich vrij stabiel gedraagt (de meetnauwkeurigheid in be-schouwing genomen).
De maximale verschillen in de afstand tussen twee op-eenvolgende kammen variëren tussen 10 m en 45 m met een
gemiddelde van 22 m. Een representatieve standaard af-wijking is te stellen op ca. 10 m.
- De horizontale verplaatsing van individuele punten van de zandgolf is zodanig, dat reële bewegingen van de zandgolven niet geheel uit te sluiten is. Zo deze er is heeft zij een onregelmatig karakter en moet gedacht worden aan kleine fluctuaties, die slechts door de
nauwkeurigheid op te voeren aangetoond kunnen worden.
- Het gedrag van de afgebaggerde zandgolf met betrekking
tot de horizontale verplaatsingen is niet afwijkend van het gedrag van de niet afgebaggerde gedeelten.
- Er is geen bevestiging gevonden van de in de literatuur vaak geuite veronderstelling, dat bij een asymetrische configuratie van de zandgolf (als uiting van een
instabiele toestand) de zandgolf zou bewegen in de richting van de steile flank.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
·
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Aangehaalde literatuur (1) Driel, G.B. van(2) Kleef, E.A. van
(3) Jansen, S.E.A.
(4) Langhorne, D.N.
(5) Stride, A.H.
Invloed van Noordzeebodemconfigu-ratie op het onderhoudsbaggerwerk
in de haventoegangsgeulen. RWS
Delta Dienst, Waterloopkundige afdeling Nota W-77.013.
Onderzoek naar de verplaatsing
van zandgolven nabij het
Lichtei-land Goeree. RWS directie
Noord-zee Nota NZ-N-80.58(s).
Enige beschouwingen ten aanzien
van het gedrag van zandgolven in
het proefgebied Goeree. RWS
di-rectie Noordzee, (in Prep.)
Consideration of meteorological
conditions when determining the
navigational water depth over a
sandwave field. International
Hy-drographic Review 1 (1977):
17-30.
Indications of long term tidal
control of net sand loss or gain
by European coasts.
Estuarine and Costal Marine
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
'
I
Lijst van bijlagen
1 overzichtskaart 2 3 4 5 6 7 8 9
lijst van lodingsdata Lodingskaart dwarsprofielen Baggerproefvak I dwarsprofielen Bageerproefvak 11 dwarsprofielen Baggerproefvak 111 dwarsprofielen Baggerproefvak IV dwarsprofielen Baggerproefvak V overzicht zandgolfhoogten (tabel) (tabel) 10 fluctuaties in zandgolfhoogte
11 vertikale bewegingen van enkele
droogste punten
12 onderlingen afstand van twee
opeen-volgende zandgolven
afstand van de kam tot de
daarop-volgende trog
horizontale verschuivingen van kammen
(tabel 2)
I
(tabel 1)
13
14 horizontale verschuivingen van kammen 11
15 horizontale verschuivingen van kammen 111
16 horizontale verschuivingen van kammen IV
17 horizontale verschuivingen van enkele
kammen I
18 horizontale verschuivingen van enkele
kammen 11
19 verplaatsing van de dieptelijn 23 m - MV
20 verplaatsing van de dieptelijn 25 m - MV
I
I
I
I
r
----
-t-
---
--
---
-
--
-I
I
I
I
I
I
I
+
/ // / , Ii
/ /Î._-:
// / ..., , / //
/ , , I / / ./ , -I 320+
11 ---=E~UROGEUL_ ~-_t_--_--
-
~----52' I' ,, "', JI C', '.. ,~~" -> ',\ ,'J ,> ~ r- v. s, ;• ~,
...', " ~, ~ ~ ~, ~f' " \"'~ ',~... c-,\ \ 'J',~. \',":',..' ._.,"J "J _?".-",'--...J.-
-0C":'!"'ö-R-O-j N-A-T-E-N-R-E-F--E-R-E--N"'TI...E...P--U--N"':"T':"'E':":"'N----4 I _> "
GEOGRAFI SCHE COÖRDINATEN HI- FIX RIJNMOND ~\"__'-../
PUNT N.B. OL NOORD IIPLATFORMI 52'02'19" 3°45'51" 290.75 461.75
n
IPIJP I 52· 03' 06" 3°44~38" 312,00 475.10 52· 02' 47" 310.75 IIt IPIJP I 3°44'13" 465.65 -: / ri. / 51' 55' VAK .PUNT N.B, D.L 1 52°04' 36" 3·46'32" STORT- 2 52°04' 34" 3°47'25" VAl 3 52'04' 15" 3'47'23" 4 52'04'17" 3°46'30" 0 5 52°03'15" 3°44'24" 0 BAGGER-· 6 52°02'28" 3°46'12" 0 0 VAl 7 52°02'02" 3° 45'42" C\I ~ 8 52'02' 50" J'43' 55" ,I
)"-
'I
I
TOELICHTING -- - - 5 dm, --_._._ -10dm .. ---- -1~dm. --- --- -20dm. o o Q o ~ ~ II
I
I
+
'~ 0 0 0 0 0 ~ ISITUATIE
BAGGER'"
EN STORTVAK
RIJKSWATE.RSTAAT get, gec gez Nota W- Bijlage 1
DELTADIENST
7:
.
I---,---~---~
Waterloopkundige Afdeling / ,/ /""
/+
/' / -10.0 0 -' /'-'/
/ / , / "....' /' / / - -- ----t---I -20.000 I I / r , \.,' ' \ ' \. - 30000 'i+
'. '0 o o Ó OlI
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Ibijlage 2Opnamedata lodingen Baggerproefvak
loding
I
opname datumI
opmerkingen
1 5,6,7 maart 1974 )
2 3,4 april 1974 )
3 23 augustus 1974
4 15,16 oktober 1974 )reeds door van Driel 5 28,29 mei 1975 )(1) ge analyseerd .. 6 4,5 november 1975 ) 7 23,24 februari 1976 8 13,15 juli 1976 9 19 januari 1977 onvolledig 10 11 ,12 juli 1977 11 11,12 oktober 1977 12 1,2 november 1978 13 2,4,5 oktober 1979 14 20 tlm 28 mei 1980
'" <D (]) ... (]) ts>Ul en '""Ul ts) " en " (]) en " en ts) s,.... en " (]) en en ts) ts>
.I
,<.
sss.>
~ - --..., II~ •_
.
-
"<;"<, a '<, ~I
I
(-
"
'",
'
~
S' ~ / ... en <D ... Ul (]) WIND lEE GOL~HOOGrE DATUM C,OLFRICHTING PERIODE DliNINC, GOLrRICHllNG ,Ul " (]) en '" ... Ul UlUlts) "'Ul '" en CS> ts) GOLrHOOGIE PlHIOD[ M.V. - 200 dm M,V. - 210 dm MV - 220 dm M.V.- 230 dm MV -240 dm M.V. -250 dm M.V. -260 dm MV -270 dm --+- -_,. en '" 00099LS - _ _i______... __ _L~ _ )-'5'10' 52·20'10 -Z6Z 06Z ., . ]-"5']0· ssz 98(" en " (]) en ts) ts) ts) ts) IJ) <D <D r-.. IJ) N <D .- ,'( --L_·L.l.L ]-""0·,
I ~,,-=~~~__L 52-02']0· ~0C 0<;L0<;<; _I--"'_- ,'''''0'--- _. L _ 00 _~: _LL_ ~ 52·02'20- 7U'50 -86Z 1 -\ ---~_- ---01' 90C 96Z 0001"" LODING BAGGERPROEFVAK bijla 3 Hl_Fix Noordzee RIJKSWATERSTAAT (jIRECTIE NOORDZEEI
I
I
.
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
~---~~---,
I
I
...,_
I
z.w.
...
N.O .I
TI
m
457 458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 19 ~ _L ~ ~ ~ ~ ~~ ~~ ~ ~ ~-L-;-\__~
20 21 22 23 24 25r ::
[ 27 2627 PROFIEL LANGS LANE 293
459 460 461 19 20 21 22 23 24 25 26 27 462 463 464 469 470 19 20 21 22 23 24 25 26 27 465 466 467 468
PROFIEL LANGS LANE 299
LENGTESCHAAL 7 - 3 - 74 3 - 4 - 74 23 - 8 - '74 15 - 10 - 74 29 - 5 - 75 19 20 21
o
100m • DWARSPROfl ELEN najaar 75 24 - 2 - '76 BAGGERPROEFVAK(I)
RIJKSWATERSTAAT DELTADIENST Waterloopkundi Afdeli 4get gec gez Nota
465 466 467 468 469 470 471 19 (' 19 ) 20 20 21 21 22 22 23 23 24 24 25 ~--= . 25
.
...
s
c ...2""""· ~ 26 26 27PROFIEL
LA
N
G
S
L
A
NE
302
27I
I
462 463 464 465 466 467 468 469, 470 471 472I
19 19 20 20I
21 21I
22 22 23 23I
-
~--
e< 24-
.
--~~
:::;;- - Z __,-:-- ~ 24 -.~:;t ,..
-
-
~:.:"':.:---I
25___
...-
25I
26PROFIEL
LANGS
LANE
305
2627 27
I
I
I
464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 / 19 19I
20 20 21 21I
22 22I
23 23 24 24I
25I
26 73. - 4 - "74-
3 - '74 _._---'"I
27PROFIEL
LANGS
LANE
309
23 - 8 - '74 ------15 - 10 - "74
---LENGTESCHAAL:
29 - 5 - '75 ---------I
DWARSPROFJELE N BA GGERPROEF VA K ( Ir ) 0 100m na jaar '7524 - 2 - 76
---I
gel Notaw
-
BIJLAGE 5 DINA2
Nr.
Wat r 81.433I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
jBijlage 9Overzicht zandgolfhoogten (in meters)
raai 293 raai 299 raai 302 raai 305 raai 309
1e 2e 1e 2e 1e 2e 1e 2e 1e .2e jul '76 4,6 6,3 6,0 4,6 5,1 5,4 5,1 4,1 5,6 5,7 jan '77 4,8 6,5 5,4 5,0 5,0 5,3
-
-
-
-jul '77 4,9 6,5 5,9 5,3 5,2 5,3 5,1 3,9 6,4 6,5 okt '77 4,4 5,9 5,9 4,6 5,1 5,1 4,9 3,3 6,1 6,3 nov '78 4',8 5,3 5,8 4,9 5,0 5,1 5,2 3,3 5,6 5,8 okt '79 5,0 6,3 6,0 5,0 5,0 5,3 4,3 4,1 6,6 5,7 mei '80 5,0 5,6 5,7 5,0 5,2 4,9 4,4 3,8 5,9 5,9 grootste afwij- 0,6 1,2 0,6 0,7 0,2 0,5 0,9 0,8 1,0 0,7 king standaard afwij- 0,22 0,47 0,21 0,21 0,09 0,17 0,39 0,33 0,41 0,36 king11e
I
2e11 e
I
2e 11 e
I
2e 11 e
I
ze 11 e
I
ze
I
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
...
•
!ft•
!ft...
•
In..
!ft..
fOt...
..
InI
•
•
•
•
•
.~DZ·C'"
'"
N N NI
fOt (ft...
18-..
_·Ou. !01 Cft en 0 0 0N N I't fOt I't
I
ti"
•
•
•
-1IQ6puoz-c til ._ ti-
tie
U ti "'0.
s
"
-
~ 0 0 .c ::!: 0 ~ -0 C 0 N C til CII-
0 :J..
0 :J ii: 0 0 0...
..
tft o...
o II1I"I o...
I
o Z ~---~I
I
I
190I
200 210I
200I
210 220I
205I
215I
225Z15I
225I
235 ~ 210I
220 Q..,
f
230I
215Z05I
225I
195 205I
215I
I
I
I
bijlage 11 1974 1975 1976I
1977 1978 1979 1980 ma Q 0 m n f i ~ t 0 n 0 mVertikale beweging ven enkele droogste punten.
293 (~) 302 (~) lOS (~)
m
(2" l05 (ze, l09 (1~)r
!:t
0 Cl ei ~c: e 0 '6 N Q ei...
eI
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
/Bijlage 12 aTabel 1: Onderlinge afstand tussen de kammen van twee
opeenvolgende zandgolven.
raai 293 raai 299 raai 302 raai 305· raai 309
1-2 2-3 1-2 2-3 1-2 2-3 1-2 2-3 1-2 2-3 jul '76 450 375 483 375 525 310 545 220 500
-jan '77 470 388 470 375 558 295-
-
-
-jul '77 475 375 483 363 513 295 543 233 490 358 okt '77 475 373 488 368 523 300 543 220 493 360 nov '78 450 383 490 370 520 300 513 243 493 350 okt '79 458 363 490 360 525 298 523 240 493 348 mei '80 475 373 473 375 523 298 543 233 493 348 grootste afwij- 25 25 20 15 45 15 32 23 10 12 king standaard afwij- 11,8 8,00 8,00 6,25 14,3 5,25 13,8 9,50 3,50 5,75 king 1-2 2-3 1-2 2-3 1-2 2-3 1-2 2-3 1-2 2-3I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
Bijlage 12bi
Tabel 2: Afstand van de kam tot de daaropvolgende trog.
raai 293 raai 299 raai 302 raai 305 raai 309
1e 2e le 2e 1e 2e le 2e le 2e jul '76 55 75 93 75 65 88 73 55 70 60 jan '77 75 78 65 83 75 58
-
-
-
-jul '77 68 100. 75 68 58 85 58 53 88 100 okt '77 73 75 58 65 50 85 58 45 63 98 nov '78 63 75 95 65 53 103 50 53 68 110 okt '79 50 70 75 68 43 50 58 58 75 118 me i '80 63 90 83 88 43 58 60 60 75_ 68 standaard afwij- 5,75 10,75 12,5 9,00 12,0 21 ,3 7,25 9,50 8,50 23,3 kingI
I
I
I
1
-
,
·
1
I
'.--I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
•
~•
,N:NNr.••••
· .'.~. .. ,:'.:--i.:.. ca co. ., arr. • 000' ,N ... • C ëë;C'=è cCC'<Cc._cGt.
;y.:~ 0'1"-.! ... "'-<;-, ".' • " ":_.s,•
Clë
o...
~ -::. c•
e
E o..
C. 0- >-' ,;-.,_.,.0:,.~ - ...l-i• .: ~':. .-;\";;';.., A 6< &. _.--
,"'ft- - - -
,) (.;..1:; "';, , ";',.
"" " .'.,~. " '! r; " l~~' .I :',' : .!.'-''':'t":~~l·f"ir~:~.t~~~/.\-'A'"~~~';~~l:;lS.~~:Ç,~"'-<:~J;~~;..',~'""1,u ";'\i; , j', _. , I: /,,:... ~.,~: ~~:~f-j;ë
f
tj2;;
:!~,:,
• ?r,""t~M:~:I~{q'ti';~;':;,\.',;,J" , t ~ .. ~"'," ,Il~:11:!.." 1 ~~ r.K~'JH'~~I~~\~t, . ..',' . ~,<,i~.~~·1{"'fl;'"•.~"-~, !~,'.~i(fllli!i;''1141,."
."1,
f<",
j :\: ;:\' , :;..:::,:,::
:
;,:\;:~
~~~~~
j:'i~
)
:::
.:....~.,~~$.i:û~l;':'l'rl.:~~, , :" :,_frt<ç::,~!(~;~<"-,v'~ 1... tt,· "I~
\'
l~:
~
;
::
,
.
-,; " '" "'\.'::/.~
'
.
:':~\
," ~; ", T'" : '~1. . ,M ~" I' \. If \~ t," ..'
:~
;
;~
i;' :;'
"-+-l·..··)~' ·.,~I"t ,I~ I~',,\
":':.,;::;}f_,'\':\
'
l
;
,,;
.<~'
"
,
'~
~'\,k,,".',,i;.
;%~~
7
:f!~
J
;
~~
~
~
,:
e,"!
,
~
',
-"'I' , , ...,/_-,,1",' l·~ :~~:,,;
~
i<:,:,
I,:'~i
;
,
';;. ',4.1', ." :t ~ Î_ I" "'.
•
AA~' "AA", "A,AI ,RAAI ,"R~AI ~93 " 29~ " 302. ,. 30$ .'301 ,.
1'1 'I,., , , , ~ .I: " ~/',';'~ /,:: ,1,.1 " " , ',',,;', ;.:;~ <, ,~ 1;: ·:tt;.. " ,!:'•. }u", <• ,"r
J
:'
f ' :j;;;::-,~.,
" ,I, :.t~:~.:.t .,,·e't:t ~')},~'.~, :~;~
~
('l>/:'
:,J':,,!,I; .-,'l ".. ,, " ' ',:"" "~~-.;
!
ji;
~~"
i
;
(
,
t
~
,
:
;
rOQi
':
"
j
,
",
t
'
,
h::1
'i
~
~
,
,
-
~
.
d I,Horllontal.
'
y.rsch"lvlnv."
van
kamm.n
,"
zondg, •
•
Jr
'
~"
'1:' .. -~;" .~ 1 ~ ~~..r I.
: '" ~-\~ ,t-. "4,,~~' "$ ~'.
I.·,~·~~ , .I" ~tJ~:~~j~'.~·~, ,.t=I
I
I
I
1
---·
1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
•••••
_H ....N·ft -',.
'-
-";, -""., -...-,,--,::,7. e o >. c---·f-:~. -: -.~ *.,.-"..I
I
I
I
I
I
I
I
1
-I
I
I
I
I
I
I
I
I
~
I
I
.~ .-.i~~;;;..-~' -" c--
•
•
"::-{...
E ...::.--S
(._.c
•
..
•
.'-
..-
r c: 0 O -l'•
> _--...._ .~. -:I
I
I
I
I
I
I
c:I
~
c:I
~
..
ti ::>w
l
I
I
I
I
I
-
I
I
I
12. 309_ ( le)r
t
12. -Ö til 0 ." c: c: CJ...
CJ Ö CJ..
C 1974 1975 1976I
1977 197& 1979 1980 ma a 0 m n f j j j 0 n 0 m 12. 12.Horizontale bewt!ging van enkele kammen( I)
293 ( 3e)
299 (~)
302 (2~)
I
I
I
I
I
•
...
..
-
..
e ~ e..
Ot c: lil-
e"
Q....
"
> z.wI
I
I
I
I
I
I
I
I
I
~I
bijlage 18 1974I
1975L
1976I
19n 19781
1979 1980 ma a 0I
m"
I
f;
~ J 0"
I
0 m 12.5Horizontale beweging van enkele kammen ( II ).
293 (,~) l05 (le)
t
t
-ö Ot 0 'U c: c: ti N ti Ó"
...
c:I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
N.o. e-...
"
:> Z.W 1974 1975 1978 1979 1980 ma ao m n f n o n 299•
...
"
-
ti Ee
12.5 Ol c: 111-
o o 302 305 12.5 0 309f
12.5 Ó c: ïi0...
Verplaatsing van de dieptelijn 25 m.-MV i n raai 293. 299.302. 305 en 309 voor de steile flank van de 2e zandgolf.
d.d.
~~L_·
_nr.
jJ2-
A)-
_
~j
i·
I
I
Bijlage 6 220 .._
'
\
200,
."0~
\
210/
\
\
220· //i / ~ ,/'1
\
230 ". . ~ /'.y
~ __ :;o.-~ . ~ 240 ;_.:;;::-'" y ./ ~\
/»:
250-:
~\
~ "W ...-_
260 270 200 210 230 > :::E > 0 l-E "0 Z -z 463 464 w 190 l-o, w - 200 0 210 220 230 240 ,..., 250 .»./ 2&0 270RAAI
309
2L.O 270 250 260 458 459 460 461 462 463 464 465 1.66 467 468 > ::2.: > 0 ._:. E "'0 z 469 470 -190 z (\ Wl-r •
200 a,r
w -7 0 I 210 /'\
1 220 1r
\
230\
240\
250 260 270RAAI
299
190,_---_J---L_----
~
_L _J L_ ~ _L ~---- L_ ~ _L ~ ~ 200 210 260\
)~
1
\\
\\
\ \..:
.\
\
\
\
...
~ .. ~ :....----,....
__
..._
-,..-
_.".. ...-_
...
_
..---_.._
.
_
.
--,_....
_.
...
~
-
----
.
_
-.
\
\
\
\
220 230 240 250 270RAAI
302 460 461 190 200 210 220 230 240 250 260 270 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 190 200\
210 220 230\
240\
250 260 270RAA I 305
461 462 463 464 190 200 210 220 -230 240 250 260 270 L.65 4ó6 467 468 469 470 471 472 473 __L_ ~ _L L ~ l_ ~ _l L_ __---~---L---T_190 200 210 220 230 240 25"0 260 270 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 200+-
~
~
~
_L _i ~L_ L_ ~ _L---~L---~---~---~---~190 210 220 230 2/0 ~-
-~
---~-
---
---
~
-~
_-250_--
260 270rijkswaterstaat
-. -. -·~JAN. '77 ----JUL. 77 ----~---OKT. 77 DIEPTEN IN dm.HOR_COORDINATEN EN RAAINUMMERS
directie noordzee
DWARSPROFIELEN BAGGERPROEFVAK
nr :
gewijzigd. get. acc.
Al nr. 81.434 IN Hl fiX RIJNMOND NOORD
opgenomen. geco gez. schaal 1: 100
~
~
---
'--
---~---
~
N.O RAAI 293 Z.W ~•
456 457 458 459 460 461 462 463 464 465 466 190 467 468 190 2001
200 2101
210 2201
220l
230 ~ .» ./* 230 240 ___._...A~,...,.
-:
~J
\
240 .» 250\
~ 250 260 ~ 260 -270 270 >. ::E >: 0 t-E "U RAAI 299 z-z
•
w 458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 ~n, 190 190 w 0 200 200 210,
t
!
2101
220!
!
~ 220 230~7
\
230 240 1\
--
-~
,/\
240__
:_./-
--
/ 250 V ./__
250 .> __. __. 260___.
_ __. .-4 260 270I
L270opgenomen. geco gez.
Al nr. 81.435 RAAI 302 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 190 I I 190 200 210
,
I
,
r
220,
/ 230 ~ / ~ ~ 240 ~__.
250 ~ ~ 250/
~ ,/ ....,.. ~ 260 ". 270---. --.
--. '---.:_...-270 RAA I 305 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 190 190 200 200 210 210!~J
!
~ 2201
2201
230/
--
230!
_.".A 240-:
240 / //
~ /'250
]
I
-,
~/ 250 > ___./.._-
~-~ 260 / 260 270J ,,-/~..._
> 270 0 t-E "U Z Z W ~ RAAI 309 n,w
a 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 190 _L_ 190 200 200 210 210 2201
220"
230,_...
J
230 ! /"/v
/
240~-
240 250 ~ ~ 250 ./__.
-~./\
,,- ~",-~__
/
260 260\
_..,..r-
-
"'-._..
..._---
---_.-.
270J 270 --- NOV. 78 OKT. 79 DIEPTEN IN dm.HOR. COORDINATEN EN RAAI NUMMERS
IN HIFIX RIJNMOND NOORD
rijkswaterstaat
directie noordzee
DWARSPROFIELEN BAGGERPROEFVAK IV
Bijlage 7
gewijzigd. get. acc. schaal 1: 100