l
.
IJ2),L
/70
2-
E
I
sSa:::::fj
8
ELEKTRISCHE NETWERKEN
Theorie en vraagstukken
Bibliotheek TU Delft11111 " 1111 "
C 1929472Dit boek is gedrukt oP,
ongebleekt kringlooppapier. De milieubelasting als gevolg
van het gebruik van papier is groot, maar bij kringlooppapier een factor vijf
á,zes
,
kleiner dan bij 'nieuw', hagelwit papier.
Theorie en vraagstukken
ir.
A. Henderson
Î
CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
IHenderson, A. It.
Elektrische netwerken: theorie & vraagstukken 1 A. Henderson. - Delft: Delftsche U.M .. - ID. Met index, lil ópg.
ISBN 90-6562:...138-5 Trefw,:netwerktheorie.
/
©VSSD
Eers~druk1992
Delftse Uitgevers Maatschappij b.v .
.
P.O. Box 2851, 2601 CW Deift, The Netherlands
Telefoon/telefax 015-123725
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd,
op~eslagenin een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiren,
ophamen, of.op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
All rights reserved.
-
No part of this publication
maybe reproduced, stored in a
retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic,
.
mechanical,photocopying, recor{iing, or otherwise, without the prior written
permission of the publisher.
VOORWOORD
Dit boek is ontstaan uit de samenvoeging van de afzonderlijke titelS Elektrische Netwerken, theorie en Elektrische Netwerken, vraagstukken.
In dit boek wordt de klassieke netwerktheorie behaJ).deld. Het is bedoeld voor de studie aan de afdeling Elektrotechniek van de universiteiten en hogescholen. Maar ook andere studierichtingen zoals Natuurkunde, Informatietechniek en Werktuigbouwkunde kunnen dit boek gebruiken. Het vak Elektrische
Netwerken is namelijk een onmisbare basis voor verdere studie in verscheidene snid~erichtingen.
Om het rekenwerk te beperken heb ik voor de waarden van de netwerk-elementen eenvoudige getallen gekozen. Deze waarden liggen nonnaal buiten de realiteit (denk aan een condensator van één of meer farad), maar kunnen wel bij rekenprocessen optreden (normering bij filters).
Men kan in dit vakgebied niet ontkomen aan een zekere mathematische gerichtheid. Ik heb echter op veel plaatsen gewezen op de fysische achtergrónd en op een fysische interpretatie van de mathematische uitkomsten.
De opbouw is zeer geleidelijk~ In de eerste drie hoofdstukken word~ alleen de gelijkstroom behandeld, zodat de gebruikte wiskunde eenvoudig is. Dat heeft het voordeel dat al direct aan het begin van de studie met dit vak kan worden begonnen. Als na enige tijd tijdens de studie de wiskunde-kennis is
toegenomen, kan een begin worden gemaakt met de volgende hoofdstukken. Reeds in hoofdstuk 3 behandel ik belangrijke bouwstenen van de elektronica, zoals de transistor en de operationele versterker.
In hoofdstuk 4 heb ik een uitvoerige inleiding gegeven van de theorie van wisselstromen, hetgeen ik in hoofdstuk 5 heb uitgebreid met gebruikmaking van complexe grootheden. Een eenvoudige behandeling van complexe getallen uit de wiskunde is opgenomen aan het begin van hoofdstuk 5 .
. In hoofdstuk 6 komen onderwerpen aan de orde die van groot belang zijn in andere vakgebieden, zoals elektronica, regeltechniek en energietechniek. Het betreft hier onder meer polaire figUren en resonantie.
Hoofdstuk
7
·behandelt magnetisch gekoppelde spoelen en de transformator. Hoofdstuk 8 beschrijft de driefasensystemen, niét alleen van groot belang voor de toekomstige studie van de elektrische energietechniek, maar ook nuttig voor alle andere ~tudenten in de elektrotechniek, omdat enige kennis van de werking van het energienet in binnen- en buitenland naar mijn mening voor iedere technicus noodzakelijk is.De reeksen van Fourier behandel ik in hoofdstuk 9. De daarin gebruikte integralen zuilen door de inmiddels verworven kennis van de
wi~kunde
geen problemen opleveren.Hoofdstuk 10 (de complexe frequentie) bevat een wat meer theoretisch deel van de netwerktheorie, maar ook voor de studie van de elektronica en de
In hoofdstuk,
i
1 heb ik' onder meer de th~rie van filters eri, een verder , onderzoek van de operationele versterker beschreven. ,Hoofdstuk lZ ~
een
inleiding tot het onderzoek van schakelverschijnselen (de netwerken revatten schakelaars), van groot belang voor vele studierichtingen; Het laatste hoofdstuk'(13) bevat,de computergerichte analyse van netwerken, waarin ik heb ,beschreven hoe ~en een netwerkprQbleem zodanig kan modificeren, dat het met behulp van de digitale computer kan worden berekend. V ~l berekeningen van de voorgaande hoofdstukken leert men via de Computer, (in ~et begin met een zakrekerurtachine) op te lossen. De vraagstukken zijn voor een' deel gelijk aan vroegere vraagstukken en het is boeiend de antwoorden, via de computer verkregen, te vergelijken met de reeds gevonden antwoorden. In de laatste paragraaf van hoofdstuk 13 ben ik kort ingegaan op 'het moeilîjke gebied van niet-lineariteitElk hoofdstuk wordt gevolgd door tientallen vraagstukken, die zijn ,
gerangschikt naar opklimmende moeilijkheid. Hierdoor is het voor de student mogelijk reeds na ~e lezing van enkele paragrafen van een hoofdstuk de ~rste vraagstukken met succes te maken. Het vinden van het goede antwoord (er is een uitvoerige antwoord~lijst opgen~inen) zal een stimulans zijn voor verdere, studie. De laatste vraagstukken van'elk hoofdstuk 'zijn van examen- of
tentamenniveau. ,
Het is essentieel veel vraagstukken te maken. Daarbij moet men zich niet tevreden stelleJ). met alle~n'de vergelijkingen op te stêllen,
maar
de berekening tot het einde voortzetten. Dan pas leert men of de gebruikte vergelijkingen juist, zijn en of hel aantal daarvan voldoende is. "
Gaarne wil ik prof.dr. K.M. Adams en prof.dr.ir. P.M: Dewilde van de Technische Universiteit Delft danken voor hun colleges en de leerzame gespre,kk:en met,hen. Mijn speciale dank gaat uit naar ir. W. Buijze voor de ,jarenlange ~amenwerking en zijn bereidwilligheid een véertigtal vraagstukken af
te staan. De VSSD wil ik d~en voor de prettige en zakelijke samenwerking en de verzorgde uitvoering.
Tenslotte vermeld ik nog, dat in 1990 een Engelse editie van dit boek is verschenen (bij Edward Amold, een afdelmg van Hodder & Stoughton te
Londen). ' r '
/
zomer 1992
, ir. A. Henderson
INHOUD
Symboliek11
1. BASISBEGRIPPEN1.1.
Lading en stroom15
1.2.
Potentiaal en spanning16
1.3.
Richting en polariteit17
1.4.
De wet van Ohm18
1.5.
Kortsluitingen open klemmen19
1.6.
De wetten van Kirchhoff20
1.7.
Mathematische modellen voor de accu21
1.8.
Eigenschappen van de spanningsbron en de stroombron23
1.9.
Bronsterkte nul24
1.10.
Dualiteit25
1 .. 11. Arbeid en vermogen
25
(.1.12.
. Serieschakeling Van weerstanden26
1.13.
parallelschakeling van geleIdingen27
1.14.
Gemengde schakelingen28
1.15.
Laddemetwerken29
1.16.
Spannings- en stroomdelingI
30
1.17.
De oplossing van grotere netwerk~n31
.} .18.
De maasmethode J32
,
1.19.
. De knooppuntsmethode I35
1.20.
De stroomwet voor een snede37
1.21.
Vraagstukken38
2.
NETVVERKSTELLUNGEN2.1.
Lineariteit en superpositie44
2.2.
Het theorema van Tellegen48
2.3.
Tweepoorten51
2.4.
Het reciprociteitstheorema54
2.5..
De theorema's van Thévenin en van Norton .;57
2.6.
Vermogensaanpassing 62~2.7.
Ster -drieh oek -transformati e J64
2.8.
Vraagstukken'68
3.
BESTUURDE BRONNEN3.1.
De transistor73
3.2.
Transactorenv
74
3.3.
Bijzondere schakelingen76
3.4.
Het theorema van Thévenin bij netwerken met transactoren J80
3.5.
De operationele versterker ti83
8
4.
WISSELSTROMEN EN WISSELSPANNINGEN ,\4.1.
Inleiding92
4.2.
,RIchting en polariteit92
4.3.
De wetten van Kirchhoff en de wet van Olun93
4.4.
Periodieke grootheden93
4.5.
Gemiddelde waarde94
4.6.
Vennogenbij wisselstroom94
4.7.
Effektieve waarde,
95
4.8.
Sinusvormige grootheden96
4.9.
VeI1llogen hij sinusvormige spanningen en stromen98
4.10.
De som van tw~e sinusvormige grootheden100
4.1L
De condensator101
4.12
.
De spoel102
4
:
13.
De
opgeslagen energie in condensator en spoel104
4.14.
De passieve elementen bij sinusvormige excitatie106
'
4.15.
Grotere netwerken met sinqsvormige excitatie108
'
4.J6.
Vraagstukken''
115
5.
COMPLEXE GROOTHEDEN5.1.
Complexe getallen119
"
5.2.
Bewerkingen met complexe getallen120
5.3.
Complex~spariningen en stromen121
5.4.
De wetten van Kirêhhoff voor complexe grootheden129
5.5
.
De, transfonnatiecomplex-tijd134
,
5.6.
' Wijzerdiagrarnmen,
138
5.7
.
Complex vermogen143
5.8.
I , Co~plexe' vennogensaimpassing148
,
5.9.
Vraagstukken149
6.
ENKELE EIGENSCHAPPEli VAN NETWERKEN6.L
Polaire figuren158
6.2.
, Bodediagrammen168
6.3.
Dualiteit174
,
6.4.
Resonantie '174
,
>-""',
6
.
5.
Reactantieschakelingen184
6.6.
,
,Zo bel-netwerken198
'6.7.
Vraagstukken201
7.
GEKOPPELDE SPOELEN EN DE TRANSFORMATOR7
;
1.
Inleiding208
7.2.
Wederzijdsè iIid1ictie208
7:3.
Stroomrichting, spanningspolariteit en wikkelzin 2117.4.
De grootte van M212
7.5.
De fonnuie 'van Hopkiilson214
7.6.
, De transformator215
!'
7.7.
,ImpedantietransforIhatie '218
'-7.8.
Vervangingsschema's voor gekoppelde spoelen221
7.9.
De spannings- en de stroomtransformator224
7.10.
Vraagstukken226
8.
DRIEFASENSYSTEMEN8
'
.l.
Het draaiende veld230
8.2.
Het opwekken van een draaiend veld230
8.3.
Het principe van de driefasenmotor231
8.4.
Het principe van de driefasengenerator233
8.5.
De driefasen-voeding234
8.6.
Complexe driefasenspanningen236
8.7.
De driefasen-belasting237
8.8.
Vermogen bij driefasensystemen239
8.9.
Fassecompensatie242
8.10.
Vraagstukken245
9.
REEKSEN VAN FOURlER9.1.
Inleiding.
252
9.2.
De oneindige reeks van Fourier252
9.3.
Het frequentiespectturn256
9.4.
De voorwaarden van Dirichlet256
9.5.
Het verschijnsel van Gibbs257
9.6.
De reeks van Fourierin complexe vorm260
9.7.
De eindige fourier-reeks262
9.8.
Symmetrie-beschouwingen265
9~9. De effectieve waarde van een fourièr-reeks
268
9.10.
Vraagstukken270
10.
DE COMPLEXE FREQUENTIE10.1.
Inleiding273
10.2.
Een condensator QJltlaadt zich over een weerstand273
10.3.
Een condensator ontlaadt zich over een spoel met276
serieweerstand
10.4.
Het complexe frequentie-vlak280
10.5
Uitbreiding van het impedantie-begrip281
10.6.
De wetten van Kirchhoff, als de frequentie complex is283
10.7.
Polen en nulpunten285
10.8.
Frequentie-karakteris tieken -287
.
10.9.
Het samenvallen van polen en nulpunten293
10.10 .
De orde van een netwerk294
.
10.11.
_
Vrije trillingen van een éénpoort295
10.12.
De plaats van de polen en de nulpunten bij een immitt:298
,
10.13.
Het aantal polen en nulpunten bij een immiuantie .299
10.14.
Polen en nulpunten op de imaginaire as300
10.15.
Het amplitudeoppervhtk301
10.16.
Vraagstukken304
10
-11. -nyEEPOORTEN, FILTERS 11.1. . Inlèiding
11.2; . De tweepoortmatrices
11; 3. Schakelingen met tweepoorten
11.4. . Reciprociteit
11.5. Het hers~ellen van de poortvoorwaarde
11.6. Polen en nulpunten van een overdrachtsfunctie 11.7. Nogmaals de. operationele versterker
11.8. De realisatie van differentieelvèrgelijkingen
11.9. . Filter ·' 11.1 0: Vr~gstukken 12. SCHAKEL VFRSCHIJNSELEN 12.1. Inleiding '-12.2. Discontinuïteit 123. De continuïteitsstelling .12.4. Beginvoorwaarden
12.5. Een tw~e orde schakelproblee~
12.6. Vrije trillingen
12.7
.
De 'stootfunctie12.8. Sinus-en Cosinusfuncties,met,afne~ende amplitude
12.9. Samenvattend voorbeeld 12.10 .. . Besluit. _ - \ 12.11. Vraagstu!cken . 13. COMPUTERGERICHTEANALYSE 13:1. Inleiding 13.2. De NA-matrix
13.3. Het begrip 'stempel'
13.4. De MNA-matrix
13.5 . . Overzicqt vande stempels
13.6. Het aarden van een klem
13.7. Het doorverbiIiden van twee ldenuneri ·13.8. Een klem wordt ,inwendig knooppunt
13.9. Voorbeelden
13.10. Het oplossen van de matrixvergelijking
13.11. Numerieke integratie 1 13.12. Vervangingsschema's 13.13. Niet-lineaire .. elementen 13.14. Vraagstukken Literatuur Antwoorden Index
311
311
316 320323
325 327 331 332337
346 346 348 , 349 351352
353 358 360 364 365 369 369370
371 37-1 381 381 382 . 383 385 385 389 403411
419 421 457SYMBOLIEK
eenheid
Admittantie Y S
Admittantiematrix '11 S
Amplitude en modulus van de spanning
lUI
V Amplitude en modulus van de stroom111
AAmpèrewindingen (AW) A
Arbeid en energie W J
Argument van de impedantie Z arg Z rad
Bandbreedte B Hz of radls
Capaciteit C F
Complexe frequentie À S-1
Complex vermogen S VA
Constante lading Q C
Constante, resp. complexe spanning
U
VConstante, resp. complexe stroom I A
Dempingsexponent
a
S-1Determinant van de matrix detlof
1
,
11
Differentiërende operator p S-1
Effectieve waarde van de stroom I Ieff A
Electrische veldsterkte E
Vlm
Fase I{) rad
Frequentie f Hz
Gekoppeld~ flux 4>. Vs
Geleiding G S
Geleidingsmatrix <fj S
Gemiddeld, reëel vermogen P W
Hoekfrequentie w rad/s Hybridematrix Jf
I
Impedantie Zn
bnpedantiematrix:J
n
Integrerende operator p-1 s Kettingmatrix 1{ Koppelfactor k Kracht F N Magnetische fluxdichtheid B IVs/m
2. Magnetische veldsterkte H
Alm
Magnetische weerstand R m
A/Vs
Ogenblikkelijke lading q C Ogenblikkelijke spanning u V Ogenblikkelijke stroom A Ogenblikkelijk vermogen p W Omgekeerde hybridematrix <fj . Omgekeerde kettingmatrix
IJ
Ii a"./
12
Periode
· Permeabiliteit van ~et vacuüm ~ Reactantie' Reactief vermogen Relatieve permeabiliteit Schijnbaar vermogen Soortelijke geleiding Soortelijke weerstand . Spanning = potentiaalverschil · Spanningsverhouding in decibel \ Spilnn41gs- of. stroomverhouding Spoelkwaliteit Spreiding Susceptantie
Toegèvoegd complex van Z Tijdconstante Verstemming · Wederzijdse inductie Weerstand Weerstanrlsmatrix . Zelfinductie T JJ.o
X
'
Q JJ.rISI
'Y p Uab=Va-Vb G H Qa
B · Z* T .v M R .9/ L s Vs/Amn
VAr VA S/m/rnm2 n/m/mm2 V dB Sn
s Hn
n
H, gekoppelde spoelen transformator gyrator
R M
~.
schakelaar: schakelaar: transistor
rnaakcontact verbreekcontact'
operationele versterker
u Spanningsbron
-0-I Stroombron -e-Bestuurde spanningsbron -0-Bestuurde stroombron -4-RofO Weerstand of geleiding ~ L Spoel ~ C Condensator---1~
ZafY Impedantie of admittantie ~ Takstroom Maasstroom Niet-lineaire weerstand Diode/ '
1. BASISBEGRIPPEN
1.1. Lading en stroom
'
Het elektron heeft de kleinste hoeveelheid elektrische lading. Deze lading is negatief. In een geleider (bijv. koper) staan de atomen een elektron af en de-ze zogenaamde vrije elektronen bewegen zich door die geleider. Deze bewe-ging is ongeordend. Men heeft dan nog niet te maken met een elektrische stroom. 'Door middel van een elektrisch veld in de geleidér kan men een ge-ordende beweging krijgen en dan spreekt men van elektrische stroom. In een elektrolyt kan met iets dergelijks verkrijgen. De elektrische stroom is dan een geordende beweging van positieve of negatieve ionen.
Hoewel in een geleider de stroom bestaat uit bewegende negatieve elektronen, stelt men zich voor, dat de stroom steeds een beweging is van positieve deel-tjes.
Lading geeft men aan met Q of q en de eenheid van lading is één coulomb, afgekort I C. Omdat deze lading erg groot is, komt men in de praktijk vaak tegen de millicoulomb (1 mC = 10-3 C), de microcoulomb (1 J.,LC = 10-6 C),
de nano.coulomb (1 nC = 10-9 C), en de picocoulomb (1 pC = 10-12
C).
De eenheid van elektrische stroom (vroeger stroomsterkte genoemd) is de ampère (A). De stroom is I A, als er door de doorsnede van een draad in één seconde (I s) een totale lading van 1 C passeert. Zie figuur 1.1.
fig. 1.1. doorsnede
De stroom wordt met lof i aangegeven en men heeft dus (T = tijd) (1.1) We zullen hoofdletters gebruiken, als de betreffende grootheid constant is en kleine letters, als de grootheid als functie van de tijd varieert.
Formule (1.1) zegt dus, dat er een gelijkstroom I is (dat is een constante stroom), als. er elke seconde een lading Q passeert.
Voorbeeld
Door een draad gaat een gelijkstroom van 6 mA. Bereken de lading, die in 3 ns door een doorsnede stroomt.
'. Oplossing
Q
=
IT=
6-10-3-3-10-9=
18-10-12 C=
18 pC.Is de stroom niet constant, maar heeft die elk ogenblik een andere waarde, dan spreekt men van wisselstroom. Het wisselen behoeft niet betrekking te
.. r
16
hebben op de richting (hoewel dat natuurlijk mogelijk is), maar dUldt meer
op de sterkte, de grootte van de stroo~. .
Om een fonnule af te leiden gaan we de tijd in kleirJ.e intervalletjes ~t ver-delen en meten. de ladin~ ~q telkens in dat interval.
De gemiddelde stroom i in een bepaald interval ~t is dan
waannee na limietovergang volgt
0.2)
We zullen in een later hoofdstuk uitvoerig op deze wisselstromen ingaan. Zijner meer stromen in een netwerk, dan geven we die aan met indices: 11,
12 , 13 enz. of Ia' Ib, . . .
1.2. Potentiaal en spnnning
.
De potentiaal VA in volt (V) in een bepaald punt
A
is in grootte gelijk aan de arbeid in joule (1), die het veld verricht bij de verplaatsing van een een-.heidslading (IC) van het :punt A naar een punt, waar de potentiaal nul ge-steld wordt (aarde. of een punt in het oneindige of een willekeurig punt in een netwerk). Men kan ook zeggen, dat de potentiaal in een punt A in groot-te gelijk is aan de' arbeid, die men moet verrichten om. de eenheidslading van de nulpotentiaal naar A te brengen.
Vergelijk hiermeèhet in het vak mechanica bekende begrip potentiële energie. Onder de, spanning UAB tussen twee punten
A
en B wordt verstaan de' arbeid, die verricht m.oet worden om eeneenheidslading van B naar A te brengen. In een conserverend veld (waarmee we hier steeds te maken hebben) is de ar-beid onafhankelijk van de gekozen weg, dus als wede eenheidslading eerst'. naar.punt B en daarna naar punt A brerigen, volgt
"d.w.z.
(1.3)
In woorden: de spanning tussen twee punten (knooppunten in een netwerk)
is. het verschil tussen de potentialen van .die punten. Het is dus meestal onjuist van spanningsverschil te spreken (hoewel het verschil van twee spanningen uiter-aard wel kan voorkomen). Een accu, een ~ynamo, eep. droge batterij zijn "
toestellen, die een (constante) spanning tussen hun klemmen kunnen opwek-. .
ken.
In netwerken .van kleine omvang gebruikt men vaak niet de aanliggende
,_ • I
knoöppuntaanduiding als indices, maar UI' U2 , U3 , . • • of Ua' Ub,Ue,·· ..
Het gebruik van de polariteitsaanduiding
+
en - is dan noodzakelijk. Uit formule (1.3) volgtnog1-(l.4)
. . .
1.3. Richting en polariteit
,Men kent aan iedere draad in een netwerk een richting toe en men noemt deze de positie,ve stroomrichting. Men gebruikt dit dan als referentie. Deze positieve stroomrichting kan men vrij kiezen. Heeft men deze eenmaal gekozen, dan is daarmee het teken van de stroom bekend.
In figuur 1.2 is een draad getekend met de positieve stroomrichting 11 .
fig. 1.2.
Het is mogelijk, dat er in deze draad in het geheel geen stroom vloeit. De pijl met de aanduiding 11 handhaven we toch. Dan geldt blijkbaar 11 = O. Vloeit er bijvoorbeeld in de draad een stroom van 7 A van links naar rechts dan schrijven we 11 = 7 A, is er daarentegen een stroom van 5 A in de draad van rechts naar links, dan noteren we 11 = -5 A. Het is dus niet de bedoeling'
in het laatste geval de positieve stroomrichting te veranderen en he_t minteken te verwijderen. De positieve stroomrichting én de grootte van de stroom met het teken geeft ondubbelzinnig de werkelijke situatie weer.
, In figuur 1.3 is een situatie getekend, waarin de stroomrichting enkele keren verandert.
fig. 1.3.
De positieve stroomrichting in de draad geeft betekenis aan de grafiek. Tus-sen 0 en tI seconde is i3
>
0, tussen tI en t2 is i3<
O.Voor de polariteit geldt een dergelijk betoog. Wat de pijl is bij de positieve (referentie) stroomrichting, zijn de tekens + en - bij de positieve spa,!nings-polariteit (zie figuur l.4.a).
U2
+
44--=-_. _
•
•
fig. 1.4.a.
Is U2
>
0 dan heeft de linker klem een hogere potentiaal dan de rechter klem. Als U2<
0 dan is de potentiaal van de linker klem kleiner dan die van de rechter klem.18
aàngeven met twee indices. Voor grote netwerken geeft dat bepaalde voorde-. len.' De indices geven de aanliggende klemmenaan~ De eerste in,dex is de
po-sitieve,klem van de referentiespanning. Zie figuur 1.4.b.
A + UAB - B
o •• ---.,;..;.:;.._" 0
+
o 0'
fig, 1.4.b, fig. 1..4.c.
Men kan dus zonder bezwaar de aanduiding + en - weglaten en ook de aan-duiding
'
u
AB'We merken tenslotte nog op dat, als er geen verwarring kan ontstaan, men de streep'Jtlet 2 pijlen kan weglaten (zie figuur 1.4.c):
1.4. De wet van
Ohm
Laten we een stroom door een geleider vloeien en, variëren we die stroom, dan blij~t de spanning over degelei<;ler ook te veranderen. De stroom I ~un
nen we meten met een anipèremet~r, de spanning U kunnen, we met een voltmeter meten.
. \ '
We vinden in het algemeen een niet-lineair verband, zie figuur 1.5.a.
Wij zullen in het vervolg aannemen, dat dit verband welliIieair is. Zie figuur 1.5.. b. We beperken ons nagenoeg in h~t gehele boek tot lineaire systemen.
. .
fig. 1.5,3. fig. 1.5.b.
Het verband volgens figuur1.5.b kan worden uitgedrukt met de lineaire be-trekking
u
= RI, (1.5)waa~ R constant is.We noemen R de, Weerstand van de geleider.
Dit is de wet van Ohm. Het rechterlid zullen we in verband met de later in té voeren matrix-notatie steeds in deze volgorde schrijve~.
Hoe de' positieve spanning samenhangt met de positieve' stroom is in figuur 1.6 getekend.
+ u
o-H:.:J-1.
R
fig.' 1.6.
We zien' dat de positieve stroom vloeit van plus ,naar min dóór de weerstand.
kaar. Vooral bij de gekoppelde spoelen blijkt deze regel belangrijk om geen vergissingen in tekens te krijgen. Hier krijgt formule (1.5) eenvoudig een
min-teken, als stroom en spanning niet bij elkaar horen.
In de praktijk komt men weerstanden tegen van de grootte-orde 1 m
n
tot(
1
Gn.
De weerstand van een draad met constante doorsnede isp9.-
9.R = =
-A "rA (1.6)
Hierin is 9.-de lengte in meter (m), A de doorsnede in vierkante meter (m2), p de soortelijke weerstand en "r de soortelijke geleiding. De beide laatste zijn
afhankelijk van het materiaal.
Verder zijn weerstanden temperatuurafhankelijk. Dat leidt tot niet-lineariteit en dat zullen we veelal achterwege laten. In hoofdstuk 13 besteden we enige aandacht aan niet-lineariteit.
De geleiding G is de inverse van de yveerstand: 1
G=-R
, De wet van Ohm kan dus ook als volgt geschreven worden
I = GD
(1.7)
(l.8) . In het algemeen is R (en dus ook G) positief. We zullen later (elektronische) schakelingen tegenkomen waarbij het mogelijk blijkt negatieve weerstanden te maken.
We merken nog op, dat we de aansluitdraden van de weerstanden en andere toestellen weerstandsloos zullen veronderstellen.
1.5.
Kortsluitingen en open klemmen
Met een glijcontact is het mogelijk een variabele weerstand te maken. In de
. praktijk spreekt men van een schuifweerstand. Theoretisch kan men zo'n weerstand dan variëren van R
=
0 tot R-+ 00.Als R = 0 spreekt men van een kortsluiting, als R -+ 00, d.w.Z. G = 0, spreekt men van open klemmen. In figuur 1.7.a is tussen de klemmen 1 en 2 een kortsluiting, getekend, in figuur 1.7.b hebben we open klemmen.
2 1 2
•
o ofig. 1.7.
al
b)
,
~o
1.6. De wetten van Kirchhoff
Met accu's en weerstanden kunnen we schakelingen, schema's, netwerken ma-ken. In deze schakelingen ontstaan spanningen en stromen, waarvan we de . grootte en het teken resp. richting willen kennen. Met behulp van de twee wetten van Kirchbpff (die af te leiden zijn uit de wetten vàn Maxwell) kun-nen we de oplossing vinden.
De stroomwet
In een 'punt waar draden aan elkaar verbonden zijn, we noemen dat een
knooppimt, is de algebraïsche som van alle stromen nul:,
. " J
b
~ I = 0
n=l n n = 1, 2, . . .. ' b (1.9)
,
Formule (1.9) heeft betrekking op een knooppunt, waar b draden (takken) bij elkaar komén. Dè positiéve stromen kiest meri van het knooppunt afvloei-end; toevloeiende stromen zijn zodoende negatief.
Voorbeeld Zie fjguur 1.8. SA I, fig. 1.8. . Bereken de stroom l. pplossing SA -I
We vinden: 5
+
7 ..:.. 14 - I = O. Hieruit volgt I = -2 A. - De spanningSwetIn ec;ln lus is de algebraïsche som van alle spanningen nul:
1
~ U = 0
m=l ,m m = 1, 2, ... , I
,
(LlO)
Formule·(l.:10) heeft betrekking op een lus, waarin I spanningen aanwezig zijn. Bij het doorlopen van de lus rekent men de potentiaald.alingen positief en dus de poteritiaalstijgingen negatief.
Voorbeeld Zie figuur 1.9.a.
Bereken de spanning U. Oplossing
-~i
~v;'
17' A 0 _ + + U -B. A • fig. 1. 9.a.We beginnen in knooppunt A en gaan rechtsom. We.krijgen: 2
+
8 - 17 - U = O. Hieruit volgt: U = -7V .oC
oD fig. 1.9.b.
. Het gebruik van knooppuntsaanduiding en bijbehorende dubbele spannings-index geeft een overzichtelijke formule; zie, figuur 1.9.b.
Hier geldt: UAB
+
UBC+
UCD+
UDA = 0,dus:
(1.11)
. Deze formule kan men als volgt voor elk willekeurig netwerk direct opschrij-ven. Het linkerlid is de te berekenen onbekende spanning. De eerste index van de eerste term van het rechterlid is gelijk aan de eerste index van de' on-bekende spanning. In alle volgende termen geldt, dat de eerste index gelijk
is aan de tweede index van de voorgaande term. De tweede index van de laatste term tenslotte is gelijk aan de tweede index van de onbekende span-ning. We zullen formule (1.11) de indexregel noemen.
We merken hier op, dat tussen twee knooppunten niet altijd één tak behoeft te zijn. De spánningswet· kan dus ook spanningen van fictieve takken bevat-ten.
1.7
:
Mathematische modellen voor de accu
We sluiten een variabele weerstand R aan op een accu (zie figuur L 10). We noemen, R de belasting en Ib de belastingsstroom.
+
fig. 1.10.
Er blijkt, dat de spanning Uk tussen de klemmen (de klemspanning) als func-tie yan de belastingsstroom Ib het verloop heeft volgens figuur 1.11.
Bij open klemmen (R -+ 00) is Uk = U, da:t is een constante, die bepaald wordt door de constructie van de accu. Bij kortgesloten klemmen (R = 0) is Uk
=
0 en de optredende stroom noemen we de kortsluitstroom Ik'22
fig. LIL
_ I b
. (Opmerking. In de praktijk maakt men R niet gelijk aan nul, omdat de op-tredende grote ontlaad stro om de accu ial vernielen.)
De lj.halytische uitdrukking voor Uk = f (Ib) is:
( 1.12)
Men noe~t Ri de inwendige weerstand en die is groter
dan
nul. In deprak-tijk is die bijv. 1 mil. '
Met behulp van de spanningswet van Kirchhoff kunnen we nu het volgende schema tekenen. (zie figuur 1.12):
u
fig. 1.12.
Het symbool U (vroeger EMK
=
elektromotorische -kracht genoemd)iS
d~(ideale) spanningsbron~ We noemen U de sterkte van die spanningsbron en .
. \ . .
, deze is constant voor elke waarde van Ib' We zullen deze spanningsbron als
. een netwerk-"element" inv~eren, d.w.Z. hij is elementair. Delen we in formule (1.12r"l?,eide leden doo:ç ~ dan ontstaat
. ~:~
.0.
13)
,
en .dit geeft met
de
stroom wet van Kirchhoff aanleiding tot het volgende schema. · (zie figuur 1.13) ,fig. 1.13.
Hieru',
hebbenw~ ~
= I gesteld en het daarbij getekende /SymbOol heet1
Deze stroombron is weer een nieuw netwerkelement.
We hebben dus voor een accu een mathematisch model met een spannings-bron en een mathematisch model mèt een stroomspannings-bron gevonden.
Met bronsterkte bedoelen we in het algemeen een spanningsbronspanning en een stroombronstroom.
1.8. Eigenschappen van de spanningsbron en de stroombron
Een spannings.bron heeft tussen zijn beide klemmen een spanning, die onaf-h'ánkelijk is van de belasting. (zie figuur 1.14)
u
fig. 1.14.
We hebben I =
~
.Uit mathematisch oogpunt sluiten we R
=
0 uit en we komen zo tot de ver-bodsregel: Een spanningsbron mag niet worden kortgesloten.Ook is verboden een netwerk, waarin twee ongelijke spanningsbronnen pa-rallel zijn geschakeld (zie figuur 1.15).
U1
fig. 1.15.
Deze schakeling is verboden als Ul =1= U2. Als Ul = U2 is het netwerk niet verboden, maar dan, doet zich het eigenaardige geval voor, dat de optredende stroom 1 niet kan worden bepaald. Elke stroom 1 voldoet aan de stroomwet. In de praktijk komen deze situaties niet voor, maar het is van theoretisch belang deze situaties te onderkennen.
Een goede, geladen accu is een praktisch voorbeeld van een spanningsbron. Omdat de inwendige weerstand klein is (orde van grootte 1 mn), zal de klemspanning bij niet te grote belastingsstroom nagenoeg constant zijn. Een stroombron geeft door zijn klemmen een stroom, die onafhankelijk is van de belasting (zie figuur 1.16).
fig. 1.16.
We hebbèn U =
~
.Uit. mathematisch ·oogpunt sluiten we G
=
0 uit en we komen zo tot de verbodsregel: Een stroombron mag niet worden opengelaten.24 '
Ook is verboden een netwerk, waarin twee ongelijke stroombronnen in serie
zijn gesch~keld (zie figuur 1.17). I
fig. 1.17. '
. r
Dit' netwerk is verboden als 11 =fo 12 , Als Ij
=
12 is het netwerk niet verbo-, ' den, maar dan is de 'stro,ombtonspanning onbepaald.Een elementair voorbeeld van een stroombron is moeilijker te geven dan van een spanningsbron. Een goed~ praktische benadering is de generator van Van der Graaff. Het schema van figuur 1.18 is ook een benad~ring.
fig. 1.18.
---,
I I I I I I I I I I I I I I I 1Q3 V I , I I I I, L _ _ _ _ _ .JAls we R variëren tussen nauwe grenzen, bijv. van 0 tot 100
n,
dan gedraagt het netwerk binnen de, gestippelde rechthoek zich bijna als een stroombron. Immers voor R = 0 is I = I mA, terwijl voor, de andere uiterste waarde van R, dat' is 100n,
de stroom slechts ongeveer 0, I0/00
kle,iner is. Merk op, dat de klemspanning voor R=
100n
ongeveer 0,1 V is, terwijl die spanning de hoge, 'waarde van 103 V a~nneemt.als R wordt wèggenomen.De stroombron is van
'grote theoretische' betekenis en wordt in de elektronica vaak gebruikt.
1.
9 .
Bronsterkte
nul
Een spanningsbron' geeft tu&Sen zijn klemmen een constante spanning, terwijl de stroo~ door de bron afhangt van hetne~werk,waarin hij is opgenomen. Dit houdt in, dat een spannirtgsbron met sterkte nul een kortsluiting is. Zie figuur [19.
u=o
=?
(fig. 1.19.
Een stroombron levert een constante stroom, terwijl de spanning over de stroombfon bepaald wordt door het netwerk, wa,arin de stroombron is opge-.
nomen. Een stroombron met sterkte nul is daarom te vervangen door open
klemmen. Zie figuur 1.20. .
o
I=O
=?
fig. 1.20. o
1.10
.
Dualiteit
Het komt in de netwerktheorie vaak voor, dat er tussen twee formules, tus-sen twee elementen of tustus-sen twee schakelingen een zekere analogie bestaat.
Zq gaat de ene wet van Kirchhoff over in de andere, als men spanning en stroom omwisselt. Men zegt dan,dat de stroomwet de duaal is van de span-ningswet en omgekeerd.
Hét duale karakter vindt men ook in spanning - stroom
open klemmen - kortsluiting weerstand - geleiding
In het vervolg zullen we nog vaak te maken krijgen met dit begrip dualiteit.
1.11. Arbeid en vermogen
De spanning U AB tussen twee punten A en B is per definitie de arbeid, die men moet verrichten om een eenh~idslading van het punt B te brengen naar het punt A.
Is de lading Aq, dan is dus deze arbeid
(1.14) waarin VA resp. VB de potentiaal is van de beschouwde punten A en B. Is VA - VB == UAB constant (gelijkspanning) en geschiedt de overbrenging
in een tijd At dan is het gemiddelde vermogen
Voor At -+ 0 is dus
P
=
UI (1.15)Het vermogen bij gelijkstroom is het produkt van spanning en stroom. Energie wordt uitgedrukt in joule (J), vermogen in watt (W). ...
Inde elektronica komt men vaak erg kleine vermogens tegen (mW, pW), in de energietechniek zijn de vermogens vaak erg groot (kW, MW, GW). Het vermogen kan worden opgenomen of worden geleverd. Vloeit er door een tweeklemmennetwerk N (ook wel éénpoort genoemd) een stroom 1 en is de spanning U zó, dat de stroom vloeit van + naar -, dan is het opgenomen vermogen positief (zie figuur 1.21).
, '
26 ,
+
u N u
fig. 1.21.
De spanningsbron transporteert (positieve) lading van min naar plus en levert dus elektrische energie,aan N (deze e~ergie wordt geleverd door het chemi-' , scheot het mechanische syste~ buiten het netwerk).
Het netwerkN neemt deze energie op. We hebben afgesproken, dat van een \
tweeklemmennetwerk de spanning en de stroom bij elkaar horen, als de strodpl
loopt van plus naar min dóór het netwerk., Zodoende komen we tot de vol-gende regel:
Het opgènomen verrnogen P = UI is positief, als stroom ell spanning bij eIkaár horen.
We merken nog op, dat ,de stroom I niet van een spanningsbron afkomstig behoeft te zijn; het kan ook een stroombron of in het algemeen een ander
, ' .
.
netwerk zijn.
1.12.
Series~hakelingvan weerstanden (figuur 1.22.a)
u
fig. 1.22.a.
R n
In knooppunt A geldt de stroomwet van Kirchhoff, zodat de stroom 1 door
Rl en R2 gelijk is. Er volgt verder, dat ,er in elke w~erstand dezelfde stroom I-vloeit. Volgens de wet van Ohm geldt '
Tenslotte ~s volgens de spanningswet van Kirchhoff
Uit het bovenstaande volgt
waarin / n ' R = Rl + R2 + ... + Rn = '~ Rk k=l (1.16) ,
Deze formule zegt, dat de vervangingsweerstandvan een serieschakeling de somis van de afzonderlijke weerstanden. Zie figuur 1.22.b .. De formule is alleen geldig als dooi' alle weerstanden dezelfde stroom vloeit.
fig. 1.22.b:
I
.
1.13. Parallelschakeling van geleidingen (figuur 1.23.a)
~---r---""--
---. fig. 1.23.a.
Volgens de spanningswet van Kirchhoff staat er over elke geleiding dezelfde spanning U. Volgens de wet van Ohm geldt
Tenslotte is volgens de stroomwet van Kirchhoff
Hieruit volgt met
(1.17) In woorden: de vervangingsgeleiding van een parallelschakeling is de som van de afzonderlijke geleidingen. Zie figuur 1.23.b.
+
u
fig. 1.23.b.
De formule is alleen geldig als er over alle geleidingen dezelfde spanning staat. Merk op de dualiteit van de formules (1.16) en (1.1 7) en ook het duale be-toog in de afleiding.
Voor twee geleidingen GI en G2 parallel geldt 1 1
G = G + G = -R + T r .
28
[)e weerstand hiervan is R = l/G. Dus
R = Rl R2
Rl + R2 (1.18)
d.w.z. het produkt van beide w~erstanden gedeeld door de som. Deze
for-1
mule wordt vaak gebruikt. .
Merk op, dát voor drie ·weerstanden parallel niet geldt , . , R
=
Rl R2 R3 .• R1 +R2 +R3 (Let op de dimensie!)
,
1.14. Gemengde schakelingel)
. VOQr niet te ingewikkelde schakelingen kunnen de formules (1.16) en (L17) goede diensten bewijzen:
Voorbeeld Zie figuur 1. 24.
fig. 1.24.
We vinden· de stroQm I als volgt: De· parallelschakeling van 6
n
en 3n
ver~. vangen
w~
door eenw~erstand 66~33
=
2n
.
We hebben nu drie weerstanden in serie, waarvan de totale weerstand is 4 + 2 + I = 7n.
De stroom is dus 1= 14J7=2A.Ingewikkelder netwerken, zoals bijvoorbeeld de brugschakeling (figuur 1.29) of netwerken met meer dan één bron (figuur 1.31) vereise~ een andere aan-pak.
I
29
1.15. Laddemetwerken
Een laddernetwerk heeft de volgende structuur. Zie figuur 1.25.
fig. 1.25.
R1 is de afsluitweerstand.
Het aantal takken kan natuurlijk ook kleiner of groter zijn dan hier getekend. De vervangingsweerstand aan de ingang (klemmen 1 en 2) kan als volgt met een zogenaamde kettingbreuk worden opgeschreven: Rl en R2 in serie bete-kent een weerstand R2
+
d
.
Deze weerstand parallel met R31
betekent een een geleiding G3 + n 1 1 . De weerstand hiervan is G 1 1 . Deze
, .~ +G 3 + R
+1-I 2 G
weerstand staat in serie met R4 zodat de totale weerstand is:
,
We komen zodoende tot de volgende kettingbreuk voor de ingangsweerstand: R = R6 + =
-Gs +
( 1.19)
Deze formule laat zich het gemakkelijkst opstellen door met de laatste breuk te b~ginnen en zo naar links en naar boven te werken. Op duale wijze kan ook de kettingbreuk met geleidingen worden afgeleid. Zie, figuur 1.26.
:
Qo,
CJ
go<
c:::J
go, go,
G5 G3 fig. 1.26. GI is de afsluitgeleiding (1.20)Merk weer de dualiteit op.
.
.
1.16. Spannings- en stroomdeling
Een formule, die vaak wordt gebruiktis de formule voor spanningsdeling. Beschouw bet netwerk volgens figuur 1.27 .
u + fig. '1.27 . . We berekenen U2• We Vinden 1 = R
Y
R en U2 = R21. 1 2 Dus (1.21).
De deelspanning U2 is de "voedende" spannIng U vermenigvuldigd met een breuk. In de teller staat de weerstand, waarover de deelspanning aanwezig is, .
"
in de noemer staat de weerstand, waarover de voedende spanning staat. Deduaal van de spanningsdeling. is de stroomdeling (figuur 1.28).
+ u· fig. 1.28. We vinden U
=
G r G en 12=
G2 U. I 2 Dus G 12 =G/G
J
I 2 (1.22) Soms wordt deze formule met weerstanden geschreven. We vinden met GI = I/Rl en, G2 = 1/R2'(1.23) Let daarbij op de index van de teller.
1.17. De oplossing van grotere netwerken
Is de structuur van een netwerk wat ingewikkelder en/of bevat het netwerk meer bronnen, dan kan men voor de oplossing meestal niet meer volstaan met toepassen van de formules voor serie- resp. parallelschakelingen voor spannings- resp. stroom deling.
Onder de oplossing van een netwerk(-probleem) zullen we verstaan het be- ,
palen van alle spanningen en stromen in het netwerk. We zullen als voor-beeld oplossen de brugschakeling en nemen in elke tak ee,n, stroom aan (zie
figuur' 1.29). B
fig. 1.29.
De stroom wet van Kirchhoff toege'past op de knooppunten A, B, C en D levert op: ~= 12 + Is 12
=
13 '+ 14 11 = 13+
16 -16 = 14 + Is (a) (b) (c) (d)Deze-vergelijkingen zijn niet alle onafhankelijk. Zowel uit (a) en (b) als uit (c) en (d) volgt
Despanningswet van Kirchhoff toegepast OP de lussen I, 2 en 3 levert op: U AO
+
UOC + UCA=
0 UAB + U BD+
U DA=
0 U BC+
U CO+
U OB=
0 (e) (f) (g)Deze drie lussen, die zelf ,geen kleinere lussen omvatten, noemen we mazen. De spanningswet van Kirchhoff, toegepast op de, lus ABCD, levert op
(h)
"
32
Formule (h) is afhankelijk, want optelling van (f) en (g) levert formule 'eh). , Tenslotte passen we de wet van Ohm toe:
U
AB UAO UBO UBC UDC=
Rl 12 = R2Is = Rsl4 '=
R4I3 ' = R3I6 (i), G) (k) (1) (m)Het aantal vergelijkingen, dat wij met deze zogenaamde takm~thode ver-krijgen, is onoverzichtelijk groot.
We zullen nu twee meer systematische methoden bespreken.
1; 18. De maasmethode
We nemen als voorbeeld weer de 'brugschakelllg en voeren
iri
iedere maas een zogenaamde' maasstroom in. Dat is een fictieve stroom, die in een maas 'circuleert. Fig. 1.30.
fig. 1.30.
Een tg.lç§ttoom is zodoende het verschil yantwee maasstroine!h als zo'n tak
de scheiding isvan\ twee mazen: '
(1.24) In een buitenmaas is de maasstroorn gelijk aan de takstroo1l;l, bijv. ~ in de spannmgsbron en 12 in Ri.
We 'passen nu de spanningswet toe op de drie mazen. Daarbij schrijven we
,
,
-
-
...de bronsterkte in het linkerliden de, weerstandsspanningen rechts.
,of, anders gerangschikt,
33 De eerste term in het rechterlid is de spanning, die de maasstroom veroorzaakt in de som van de weerstanden in de maas, de overige termen zijn negatief en .
worden veroorzaakt door de 'tegenwerkende' stroom van de aanliggende mazen. Merk verder op, dat de bronspanning positief is, als bij het doorlopen van de maas volgens de pijl de plusklem wordt verlaten:
Voor de andere mazen vinden we zodoende:
0= -R211 + (Rl + Rs + R2 )I2 - Rsl3 (f3)
o
= -
R3 11 -Rs
12 + (R4 + R3 + Rs) 13 ('Y)Uit de drie vergelijkingen (a), (/3) en ('y) kunnen de drie maasstromen wor-den opgelost. Daarmee zijn alle takstromen bekend en dus alle takspanningen. In matrixnotatie worden de drie vergelijkingen:
Met
-R
2 ,Rl +Rs +~ -Rs'
krijgen we de wet van Ohm in matrixvorm
(1.25)
Merk op, dat de wet alleen in deze volgorde kan worden opgeschreven. Op de hoofddiagonaal van R komen alleen positieve termen voor. De overige termen zijn niet positief (als we alle ·maasstromen rechtsom of alle maasstr0-men linksom nemaasstr0-men).
De symmetrie is opvalle~d: Plaatsen we een tweezijdige spiegel op de hoofd-diagonaal, dan zijn voorwerp en spiegelbeeld van de niet-positieve termen gelijk!
Als tweede voorbeeld nemen we een netwerk met een spanningsbron en een stroombron. Zie figuur 1.31.
il , 34
1n
6A 2.0 fig. 1.;U.We,kiezen over de stroombron de spanning U met willekeurige polariteit en kiezen drie maasstromen 11,12 en 13·
,We vinden
-u
=
~i
1-
!
12U - 9
=
-!\
+
~
129=
Als aanvullende betrek,king hebben we nog
6
=
I - I 2 . 1(a)
(b)
(c)
(d)
De termen van (a), (b) en(c) zijn spanningen, die van (d) stromen. Oplossing levert
I .1 = -5 A
u
'
=
13 V,Merk op, -dat bij de maasmetliode .de stroomwet schijnbaar niet wordt gebruikt .
. 'Dit komt, omdat elke maasstroom voor elk knooppunt automatisch voldoet.
aan' de stroomwet: hij komt aan bij een knooppunt en verlaat ook dat knoop-punt.
We hebben in het bovenstaande de maa:sstromen rechtsom gekozen. Dat is niet noodzakelijk.' Men kan z~lfs de ene maasstroom rechtsom en de andere
. linksom kiezen. - ,
De hläasmethode iS beperkt tot zogenaamde planairenetwerken, dat zijn netwerken, die zon<ier kruisende takken op een plat vlak kunnen worden getekend. Zie figuur 1.32.
35
fig. 1.32. a)
b)
c)In fig. 1.32 is de zogenaamde graph van enkele netwerken gétekend: de bronnen en weerstanden zijn vervangen door lijnen, verbonden door knoop-punten.
De lijnen heten takken. Men tekent de graph zo, dat een knik in een lijnstuk een knooppunt betekent. Zodoende is men vaak verplicht kromlijnige takken te tekenen.·
Alle drie graphs van figuur 1.32 zijn planair. Figuur 1.32.c bevat weliswaar twéë kruisende takken, maar dezelfde graph is al in figuur 1.32.b getekend. Het is verder gebruikelijk in de "graph-theorie" alle takken te voorzien van een richting; we spreken dan van gerichte graphs.
Een oplosmethode ook voor niet-planaire netwerken is de zogenaàmde
knoop-puntsmethode.
1.19. De knooppuntsmethode
We beschouwen het netwerk van figuur 1.33.
fig.
1.33.We geven één knooppunt de pot~ntiaal 0 V (aarde), voor de ,andere knoop-punten schrijven we de stroomwet op:
knooppunt 1:
Nu
is. U12
=
UlO - U20 (indexregel) dus(a)
We kunnen deze vergelijking als volgt beredeneren:
Het linkerlid. bevat de bronstroom, die naar het knooppunt toevloeit..De eerste term van het rechterlid is de som van de geleidingen incident (aanlig-gend) aan het beschouwde knooppunt, vermenigvuldigd met de spanning
36
van het knooppunt, gemeten t.O.v. de aarde. De overige termen zijn niet posi-tief en worden veroorzaakt door de 'tegenwerkende' spanning van qe
aanlig-gende knooppunten. .
(Let op de duale redenering t.O.V. de maasmethode.) Voor de andere knooppunten vinden we:
, knooppunt 2: knooppunt 3: 10 = 0 - 4U20 + 6U30 In matrixnotatie I , ' Algemeen
Merk op, dat de 'spanningswet gebruikt wordt in de inde~regel.
• • • 1
({3)
(r)
(1.26)
Zijn de knooppuntsspanningen: opgelost dan zijn alle takspanningen en de . bronstromen bekend en daarmee alle takstromen. , '
.
--
.We beschduwen nu weer het netwerk met een spanni,ngsbron en' éen stroom-bron (figuur 1.31) en lossen dit op met de knooppuntsmethode (figuur 1.34).
fig. 1.34. 15 :2 .6A 15 9\1 15
We kiezen de stroom I in de spanningsbron ..
Knooppunt 1: 6 - I = ~ UlO - U20 Knooppunt 2: I = -UlO + 2U20 . Knooppunt 3.: -6 = 2U30 (1) (2) (3)
37
Oplossen levert:
U10 = 10 V, U20 = 1 V, U30 = -3 V . en I = -8 A In plaats van de spanningen UlO' U20 enz. kan men ook noteren U1, U2,
enz., waarbij wordt aangenomen, dat de spanningen steeds gemeten worden t.o.v. de nulpotentiaal.
1.20. De stroomwet voor een snede
We beschouwen fig. 1.35.
IA
I
6
fig. 1.35 .
\s
.In dezegraph van een netwerk zijn de takstromen aangegeven. Voor de,
knoop-. punten l, 2 en 3· gelden resp.:
.-11 ~ 12
+
14=
0 11 - 13+
16 = 012 + 13 + Is = 0
,
Optellen levert 14 + Is +16 = 0 en dat zijn juist de stromen, die over de snij-lijn A - B lopen. We noemen de verzameling takken, die gesneden worden door een dergelijke snijlijn, een snede.
Verwijderen we alle takken van een snede, dan valt de graph in twee losse
deelgraphen uiteen; brengen we één willekeurige tak uit de snede weer aan,
dan· wordt het geheel weer samenhangend.
De stroomwet van Kirchhoff (1.9) is dus ook geldig voor een snede. De stroom wet voor een knooppunt kan men dan zien als een bijzonder geval, n!. voor een knooppunts-snede, zie bijv. de snijlijri C - D.
1.1 1.2 38 - . 1.21. Vraagstukken " 3
X
\'
. , ("
,
"
,
'
A 7A ' Bepaal I. A o Gegeven UAB=
5 V, UCB=
l4 V, UCD==-2 V, Bepaal UDA. c1.3 De strOorll door een weerstand R is I en de,spanning is U.
Toon ,aan dat' het gedissipeerde vermogen is P
=
J2R == U2G. 'Bepaal de spanning over de stroombron.
~epaal de stroom door de spanningsbron.
sn
\
1.6 ,Bepaal voor vraagstuk 1.5 het door de bron afgegeven vermogen en , bepaal.hèt door elk van de
weerstanden opgenomen vermogen.
. .t . , ' • I \ 1.7 a 20 sn b Bepaal Rab. 1.8 a 65 b Bepaal Gab. 1.9 a 50
'"
bSchrijf Rab in de vorm yan een kettingbreuk.
UO
a
45
b
Scl)rijf Gab in vorm van een kettingbreuk.
1.1 l'
+
24V ~-_.+
24A 1.13 l.14 1.15 55 45 Bepaal I. 2A 20 12V
Los dit netwerk op. Bereken het door de bron van 12 V afgegeven vennogen.
"1-a
20 ' 40
20 10
Bepaal Uab.
, Bepaal het vennogen, geleverd door elke bron en het door de weerstand opgenomen vennogen. 1.17 30V 1.18 1.19 10 + flV Bepaal I. 50 Bepaal 11 met a.takmethode, b. maasmethode. a 10 lA
t
40 b Bepaal Uab. 20 20 . Bepaal de vervangingsweerstand,geme~n aan de klemmen a en b.
1.22 1.23 40 + Bepaal U.
-, Bepaal de spanningen UI en U2ten opzichte van aarde met de
knooppuntSmethode.
U)S dit op met a. de ~methode.
b., de kJiooppuntsmethode.
Bepaal Ua. Ub en Ucmet de
, knooppuntsmethode.
1.24
1.25
1.26
1.27
Bepaal Ia. Ib en Ic met de maasmethode.
Ga na of deze graph planair is.
+ 2V
Bepaal I.
1.28 6V 1.29 Bepaal I. 10 a. Bepaal de knoöppuntsspanningen met behulp van de knooppunts-methode.
b. Teken de graph van het netwerk en geef daarin de takstroinen aan. 1.30 Gegeven: de brugschakeling, waarin
de weerstand R variabel is. De
andere weerstanden zijn constant.
a - - - -...
b---~
3S
1.32
a. Bepaal de vervangingsweerstimd Rab tussen de klemmen a en bals functie van R.
b. Bepaal lim Rab en
lim
Rab enR40 R~
verklaar uw antwoorden door beschouwing van het netwerk.
15A
Men wil dit netwerk oplossen met de knooppuntsmethode.
a. Schrijf de vergelijkingen op, die nodig zijn om dit uit te voeren. (Oplossen is niet nodig.) b. Zou men dit netwerk kunnen
oplossen met de maasmethode? Antwoord toelichten.
c. Bepaal rechtstreeks de stroom in de geleiding van 9S.
Bepaal het vermogen dat elk van de bronnen afgeeft.
Bepaal het vermogen dat elk van de weerstanden dissipeert.
1.33 42
a. Bepaal met deknooppunts-, '
methode Uien U2.
b. Geefin de graph van het netwerk alle takstromen aan.
1.36
1.37
-=, ,a. Bepaal
de
knooppuntsspanrungen 1.38ten opzichte van aàrde met dç knooppuntsmethode.
b, Geef in de grapt. van het netwerk ,alle takstromen aan.
1.35, 1
a. Los dit netwerk op metde knooppuntsmethode.
b. Geef daàina in de graph, van het,
netwerk de grootte van alle takstiomen aan.
c. Bepaal het vermogen dat elk van de bronnen afgeeft.
.1
4S
Bepaal de knooppuntsspanningen Uln opzichte van aarde met de
knooppuntsmethod~
u
Ga na of Ix groter is dari Iy. kleiner is dan Iy of gelijk is aan Iy.
a. Bepaal de knooppuntsspànningen ten opzichte van aàrde met behulp van de knooppuntsmethode. b. Geef in de graph van ,het netwerk
de richting en de grootte van alle takstromen.
1.39 a. Een voorwerp beweegt zich voort gedurende een tijd t met een snèlheid VI en daarna gedurende dezelfde tijd 1 met een snelheid
V2. Bepaal de gemiddelde snelheid v gem.
b. Een voorwerp beweegt zich voort over een afstand s met een snelheid VI en nogmaals over een afstand s met een snelheid V2.
Bepaal de gemiddelde snelheid
v gem.
c. Geef van beide oplossingen een equivalent netwerk.
44
2~
NETWJ;:RKSTELLINGEN
.
2.1.
Lineariteit
.
en
~uperpositieWe beschouwen het netwer,kvan figuur 2.
i
;
u,
,\ . fig. 2.1.
We bepalen de stroom I. Dat kan bijv. met behulp van de maasmethode:
. UI = 1211 + 612
U2 = 611 + 912 :
1
=
'~+ 12Hieruit volgt 1= hUI + l2i U2 . We vinden een functie niet tweè variabelen
(2.1)
.'
{We
noemen de gevo.nde~
(unctie lineair, omdat hij geen constanten,kwadra-~
en,derde
machten, wortels enz. bevat. 'Het netwerk kan als volgt worden getekend (zie figuur 2.2):
fig. 2.2.
UI en U2 zijn ingangsgroothedtm. M~n noemt deze wel excitaties (excitatie =
. opwekking): lis deuitgangsgrootheid, ook wel responsie genoemd (responsie
= antwoord). Het systeem wordt gevormd door het netwel'k.
,Er kunnen natuurlijk ook meer,ingangen en meer uitgangen zijri. Vaak echter
heeft het systeem één ingang en één uitgang.
W,Ç btengen nu het gegeven netwerk van figuur 2.1 in twee verschillende
toe-standen, hetgeen we kunnen realiseren door de excitaties verschillende waar-'
dèn te geven.'
De eerste toestand geven we aan met één accent, de tweede toestand met twee accenten.
Dus, uitgaande. vap ~'
(A)
-en
I" == .1.. U" + ...L {f,'
24 1 12 2 (C)
Zijn
a
en ~ twee willekeurige constanten, dan volgt, {3 I" - (I U' I ') {3 (I 11 .. I ")
al +. - a 24 I + 12 U2 + i4 UI + 12 U2
dus
(D)
Algemeen: als de excitatie (UI ,U2) de responsie I oplevert, zal de excitatie
(au. + {3u.',aU~ + (3U~) de responsie (al' + (31") opleveren.
Dit is een algemene eigenschap van lineaire systemen. Ter illustratie onderzoeken we of
P
=
UI (E)een lineaire functie is.
45
Dat dit niet zo is, zien we gemakkelijk in, omdat hier sprake is van een
pro-dukt. ,We zullen het echter formeel onderzoek.en.
Eerste toestand: p' = U' I'
Tweede toestand: p" = u"I"
De excitatie (aU' + ~u",'UI' + {3I") heeft de responsie (aU'
+
{3U")o(aI'+
{3I")tot gevolg, terwijl de responsie aP' + {3P" gelijk is aan
au'1'
+{3u"f'
(F)
(G)
De uitdrukkingen (F) en (G) zijn niet gelijk, m.a.w. de functie is piet-lineair.
Als tweede voorbeeld kiezen we di
u= L
-dt (H)
Dit is de formule voor de spoel, die wij in hoofdstuk 4 zullen tegenkomen.
We beschouwen (H) als een systeem met i als excitatie en u als responsie.
De excit~tie ai' . + ~i" heeft de responsie
L! (ai' + (3i")
dt ,
tot gevolg, terwijl dersponsie au' + {3u" gelijk is aan
46
di' di"
aL-+
t3L-dt dt ~. (K)
(J) 'en (K) zijn g~lijk, het systeem is dus lineair.
, J .
De maasmethode en de knooppuntsmethode geven lineaire vergelijkingen . . . Om tot oplossing y,an een netwerk te komen, passen we uitsluitend lineaire
bewe~kingtoe; we :vermenigvuldigen met con~tanten en tellen verg~1ijkingen op of trekken ze af. Het re~ultaat is een lineaire betrekking.
Voor een netwerk met twee bronnen komen we zo tot de formule (2.1), .
, '\ ' . ) .
die lineair is. (De e~cita,ties kunnen natuurlijk óok twee stroombronnen of één spanningsbron en één stroombron zijn.)
We kiezen nu a=
t3
= I en vinden dan: de excitatiè (U~ + U~', U~ + U;) geeft de responsie (I' + lil). Vervolgens stellen we V~ = 0, d.W.Z. de bron U2 wordt in d'e eerste toestand door een kortsluiting vervangen, terwijl we verder stel-lenU;'
=
0, d.w.z. br~n UI wordt in de tweede situatie een kort'sluiting. We hebben dan:de excitatie (U~ + 0,0 + U~) l~vert de responsie (I' + lil), waarbij hier
I'
volgt! uit alleen U~ e,n lil uit allèenU~ .. Anders geschreven .
(U:,O) =9
I'}
"
"
, 1=1+1
, (O,U~') =9 lil ' (2.2)
Voor het voorbeeld van figuur 2,1 betekent dit de situatie zoals getekend
~ figuur 2:3. +
ov
eerste toestand fig. 2.3 .. Berekening levert op Algemeen'.
I'-
=
.L U' . 24 1 lil=
.1.. 12 Uil 2 I = I' + I" \ = ..!.. U· , + ..l.. Uil 24 1 12 2 + - tweede toestand1 =
t.ï
UI +1\
U2
Vergelijk de oorspronkelijke uitkomst.Deze sommering noemt men (enkelvoudige) superpositie en we zeggen: voor een lineair systeem geldt de wet van de sl.lperpositie.
Voor drie excitad~s (we kiezen drie spanningsbronnen) kan men de samen-gestelde superpositie toepassen:
Er geldt
Eerste toestand (UI' 0,0) ==? Tweede toestand (0,U2 ,U3) ==?
I' } 1 = I'
+
\
1"
I" .De tweede toestand kan men weer opvatten als ontstaan uit twee toestanden:
(0,U2,0) (0,0,U3 )
.==? I'" }
. lil
=
I'"+
I""==? I"" Het resultaat is dus
(UI ,0,0) ==? I'
(0 U 0) --.::.... I'" 1 = I'
+
I'"+
I"", 2' - (2.3)
--.::... I""
(0,0,U3) ---7Resultaat
-[
Een spanning of stroom il1 een netwerk kan worden berekend door alle bron-sterkten op één na nul te maken, dan de betreffende spanning of stroom te
. bepalen, dit uit te voeren voor achtereenvolgens alle bronnen en de resultaten op' te tellen.
.
.
In de praktijk wordt het superpositiebeginsel slechts bij hoge uitzondering in een netwerk met meer dan twee bronnen toegepast.
Voorbeeld Zie figuur 2.4.
'fig. 2.4.
(
48Oplossing
In de eerste toestand kiez~n' we de stroombronsterkte m,ll, dus open klem-men,in de tweede toestand stellen we de spanningsbronsterkte nul, dus een kortsluiting. Zie figUur 2.5.
40
fig. 2.$. a) b)
We vinden I' =2 A; 1",= 1 A. Dus 'I =
I'
+ I" = 3 A:2.2. Het theorema van Tellegen
!In figuur
2.6
is· van een bepaald netwerk de graph getekend. Daarin zijn detakstromen en de knooppuntspotentialen aangegeven.
fig. 2.6. '
!
j
We bepalen nu het produkt van spanning en.sttoomvoor elke tak en tellen _
de resultaten op. Daarbij laten we voor elke tak de spanning en de stroom
1.
1
"pij
~lk~arhoren",
d.w;z. de stroom loopt in de tak van plus naar min.U1211 + U1212 + U1313 + U3214 =
=(\1'1 -V2)11 + (VI -V2 )I2 + (VI -V3
)I
3 +(V3-V
2)14 = = VI (11+
12+
'13 ) + V2(-11 - 12 - 14)
+ V3(I4 - 13) = O.
Er geldt, immers volgens de stroomwet:
~nooppunt I knooppunt 2 knóoppunt 3 Voor dit netwerk geldt dus
~ + 12