• Nie Znaleziono Wyników

Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton- toegespitst op CO2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton- toegespitst op CO2"

Copied!
80
0
0

Pełen tekst

(1)Rapport. Rapport. 21. 29. Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2 Fase A: state-of-the-art. Rapportage van:. STUTECH/STUFIB studiecel 61/19 “Duurzaamheid” 12 november 2012.

(2) Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2 Fase A: state-of-the-art. STUTECH, STUFIB en al degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij het verwerken van de in deze publicatie vervatte gegevens die de stand van de techniek weergeven op het moment van uitgifte. Nochtans moet de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat zich onjuistheden in deze publicatie bevinden. Degene die van deze publicatie gebruik maakt, aanvaardt daarvoor het risico. STUTECH en STUFIB sluiten, mede ten behoeve van al degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, elke aansprakelijkheid uit voor schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van deze gegevens.. Delft, november 2012. STUTECH rapporten zijn digitaal beschikbaar voor STUTECH-leden op www.stutech.nl STUFIB rapporten zijn digitaal beschikbaar voor STUFIB-leden op www.stufib.nl. Het overnemen van (gedeelten van) deze uitgave is slechts toegestaan met bronvermelding: STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2”.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2” Pagina i.

(3) Woord vooraf Duurzaamheid, in de zin van de Engelse term sustainability, is inmiddels een breed gedragen begrip in de maatschappij en de bouwsector. Er is behoefte in de betonsector om duurzaamheid van beton in de gehele keten van productie tot sloop te betrekken. Met andere woorden: duurzaamheid als ontwerpcriterium mee te nemen. Duurzaamheid is daarbij toegespitst op de CO2-problematiek oftewel het broeikaseffect. Om duurzaamheid als ontwerpcirtierum mogelijk te maken zijn kennis en inzicht noodzakelijk. Kennis is er voldoende, maar die dient wel ontsloten en bruikbaar gemaakt te worden voor betontechnologen en constructeurs. Om hieraan nader invulling te geven is een gecombineerde studiecel van STUTECH en STUFIB opgericht. De studiegroep werd actief ondersteund door een klankbordgroep, die feedback gaf op de resultaten van de studiecel. De studiecel bestond uit de volgende personen: • Albers, R. – ORCEM B.V. • Eldik van, J. – MEBIN B.V. • Frenay, J. W. – ENCI B.V. (mentor vanuit Stufib) • Fütterer, M.P. – Breijn B.V. • Kamerling, M.W. – Technische Universiteit Delft • Kronemeijer, J. – Volker InfraDesign B.V. • Lanser, P.A. – Cement&Betoncentrum (voorzitter) • Moel de, M.R. - BAM Infraconsult B.V. • Pluis, M.P.J. - Spanbeton B.V. • Poel van der, M. – VOBN • Sarabèr, A.J. – Vliegasunie B.V. (secretaris) • Vermeulen, E.M.M. – Van Nieuwpoort Beheer B.V. • Wolf van der, M.R. – Ballast Nedam N.V. (mentor vanuit Stutech) De klankbordgroep bestond uit de volgende personen: • Dekker, M. - BAM Infraconsult B.V. • Dorrenboom, G.J. – ABT B.V. • Molenbroek, L.D. – Breijn B.V. • Heusden, van J. – Volker InfraDesign B.V. • Huijsmans, T. – Royal HaskoningDHV • Heuvel van den H.A.J.G. – MBI beton B.V. • Lanser, P.A. – Cement&Betoncentrum (voorzitter) • Out, R. – Cementbouw B.V. • Sarabèr, A.J. – Vliegasunie B.V. (secretaris) • Schoutens, P. – Witteveen+Bos B.V. • Strik, J. – DHV B.V. • Welle ter, H. –Betoncentrale Twenthe B.V. Studiecel 61/19 van STUTECH/STUFIB werd aan het begin min of meer overspoeld door belangstellenden die (in eigen tijd) wilden bijdragen aan dit rapport. Dat was een goed teken. De dynamiek is tot het einde gebleven. Nog is het werk niet gedaan. Fase A omvatte vooral het bijeenbrengen en ordenen van bestaande kennis. Een belangrijk onderdeel werd gevormd door het in kaart brengen van opinies in de betonwereld door het houden van interviews en mede op basis daarvan het identificeren van basisopties voor verduurzaming. Fase B zal zich richten op het uitwerken van de basisopties in een aantal cases. De studie zal integraal en kwantitatief moeten zijn.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2” Pagina ii.

(4) Ze zal verschillende fasen van de keten moeten omvatten. Ze zal samenwerking vragen tussen betontechnologen, -constructeurs en ontwerpers. Diverse bedrijven in de betonsector willen zich inmiddels gaan profileren als groene koploper. Dat biedt hoop en mogelijkheden en schept tegelijk grote verplichtingen. Koploper kan men op verschillende manieren zijn. Men kan koploper zijn in de ambities (de lat heel hoog leggen). Men kan koploper zijn in wat men doet (bijvoorbeeld door de beschreven basisopties van deze studie permanent op het netvlies te hebben en verder uit te werken). Men kan zich onderscheiden door opleiding en training, maar evenzeer door een specifiek betonproduct of een bedrijfsintern milieuprogramma. Het voorliggende rapport van studiecel 61/19 is in retrospectief een soort vademecum geworden over duurzaam beton. Wij hopen dat u het veel zal raadplegen!. Het rapport is gepresenteerd en behandeld op de STUTECH/STUFIB ledenvergadering van 10 oktober 2012. Het bijbehorende verslag is in bijlage D van dit rapport opgenomen.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2” Pagina iii.

(5) Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................................ ii Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ iv Afkortingen en begrippen ........................................................................................................................ vi  Samenvatting ........................................................................................................................................... ix. 1.  1.1  1.2  1.3  1.4  1.5 . Inleiding ................................................................................................................. 1  Achtergrond en probleemstelling ............................................................................ 1  Duurzaamheid en andere aspecten........................................................................ 2  Beton en duurzaamheid.......................................................................................... 4  Doelstelling en uitgangspunten............................................................................... 9  Aanpak.................................................................................................................. 10 . 2. . Bepalingsmethoden, databases en instrumenten ........................................... 11 . 2.1  2.2  2.2.1  2.2.2  2.3  2.3.1  2.3.2  2.3.3  2.3.4  2.4  2.4.1  2.4.2  2.4.3  2.4.4 . Inleiding ................................................................................................................ 11  Bepalingsmethoden .............................................................................................. 15  Inleiding ................................................................................................................ 15  Systeemgrenzen ................................................................................................... 15  Databases............................................................................................................. 17  Nationale MilieuDatabase (NMD) ......................................................................... 17  MilieuRelevante ProductInformatie (MRPI) bladen............................................... 19  European Life Cycle Database (ELCD) ................................................................ 19  Ecoinvent Database.............................................................................................. 20  Instrumenten ......................................................................................................... 20  GPR Gebouw........................................................................................................ 20  Eco-Quantum........................................................................................................ 22  BREEAM-NL ......................................................................................................... 23  GreenCalc+ .......................................................................................................... 24 . 2.4.5  2.4.6 . LEED .................................................................................................................... 25  CO2-prestatieladder .............................................................................................. 26 . 2.4.7  2.4.8  2.4.9  2.5  2.5.1  2.5.2  2.5.3 . DuBoCalc (BREEAM-NL Infra) ............................................................................. 28  Protectio Globus ................................................................................................... 29  Diversen................................................................................................................ 29  Trends, lacunes en overlap .................................................................................. 30  Inleiding ................................................................................................................ 30  Trends................................................................................................................... 30  Lacunes ................................................................................................................ 30 . STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2” Pagina iv.

(6) 2.5.4 . Overlap ................................................................................................................. 31 . 3.  3.1  3.2 . Opinies en meningen ......................................................................................... 32  Algemeen.............................................................................................................. 32  Resultaten............................................................................................................. 33 . 4.  4.1 . Basisopties voor verduurzaming ...................................................................... 39  Inleiding ................................................................................................................ 39 . 4.2  4.2.1  4.2.2  4.3  4.3.1  4.3.2  4.3.3  4.3.4  4.3.5  4.3.6  4.4  4.4.1  4.4.2  4.4.3  4.4.4  4.4.5  4.4.6 . Initiatieffase........................................................................................................... 40  Basisoptie 1: verlengen gebruiksduur met behoud van functie ............................ 40  Basisoptie 2: verlengen gebruiksduur met andere functie .................................... 42  Ontwerpfase ......................................................................................................... 42  Basisoptie 3: ter plaatse gestort vervangen door prefab of vice versa ................ 42  Basisoptie 4: slankere kolommen toepassen ....................................................... 43  Basisoptie 5: toepassen slimme configuraties van balken en platen.................... 43  Basisoptie 6: reduceren van de lengte van de overspanning ............................... 43  Basisoptie 7: vervangen gewapend door voorgespannen beton .......................... 44  Basisoptie 8: verhogen betonsterkte .................................................................... 44  Uitvoeringsfase ..................................................................................................... 45  Basisoptie 9: aanpassen samenstelling bindmiddel ............................................. 45  Basisoptie 10: verlagen bindmiddelgehalte .......................................................... 46  Basisoptie 11: vervangen primair door secundair toeslagmateriaal ..................... 47  Basisoptie 12: optimaliseren nabehandeling ........................................................ 47  Basisoptie 13: verlengen ontkistingstijden ............................................................ 48  Basisoptie 14: toepassen rekenwaarde sterkte na 56-91 dagen .......................... 49 . 4.5  4.5.1  4.6  4.6.1 . Gebruiksfase......................................................................................................... 49  Basisoptie 15: toepassen betonkernactivering ..................................................... 49  Recyclingfase ....................................................................................................... 50  Basisoptie 16: verbeteren hergebruik na ontmanteling/sloop ............................... 50 . 5. . Discussie ............................................................................................................. 51 . 6. . Nabeschouwing en vooruitblik.......................................................................... 53 . 6.1  6.2 . Nabeschouwing .................................................................................................... 53  Vooruitblik ............................................................................................................. 54 . Literatuur .............................................................................................................................. 56  Bijlage A – Vragenlijst interviews ........................................................................................... 58  Bijlage B – Samenvatting interviews ...................................................................................... 59  Bijlage C – Beschrijving LCA .................................................................................................. 66  Bijlage D – Verslag ledenvergadering 10 oktober 2012 ......................................................... 69 . STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2” Pagina v.

(7) Afkortingen en begrippen Afwenteling Het verplaatsen van een effect van het ene milieucompartiment (bodem↔lucht↔water) of van de ene effectcategorie naar de andere.. naar. het. andere. Allocatie Toekenning van milieubelasting aan verschillende productsystemen; het bekendste voorbeeld bij bouwproducten is de toerekening van CO2 naar de productie van staal en de productie van hoogovencement en gemalen slak. Bouwwerk Alles dat wordt geconstrueerd of het resultaat is van bouwactiviteiten (NEN, 2008) C2C Cradle-to-cradle, ofwel van de wieg tot de wieg. Voor het eerst benoemd in het boek: “Remaking the way we make things” van William McDonough en Michael Baumgart. De kern van Cradle to Cradle principe dat alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Hierbij zou geen kwaliteitsverlies mogen zijn en alle restproducten moeten hergebruikt kunnen worden of milieuneutraal zijn (zie www.cradletocradle.nl). Carbon footprint Een maat voor de uitstoot van CO2 als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen in het verkeer, transport, verwarming , elektriciteit etc. (SKAO, 2011) CML Centrum voor Milieukunde in Leiden. Zij waren (één van) de eersten die de werkwijze voor LCA’s formeel en uitgebreid hebben vastgelegd (in 1992). DGBC Dutch Green Building Council, onderdeel van een wereldwijd netwerk van Green Building Councils. Duurzaamheid Onder duurzaamheid in de zin van de engelse term sustainability wordt verstaan: ‘voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen ook in hun behoeften te voorzien’. Onder fysieke duurzaamheid (in het engels: durability) wordt veelal de levensduur verstaan. Eenheidsproces Het kleinst element van een inventarisatie waarvoor in- en uitvoer worden gegeven. Effectcategorie Klasse die een belangrijk milieu-aspect representeert, waaraan de resultaten van een LCI worden toegewezen (NEN, 2008). Bijvoorbeeld: bijdrage aan broeikaseffect of verzuring. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2” Pagina vi.

(8) ELCD De European Life Cycle Database (ELCD) is een verzameling van Europese LCI-data voor de belangrijkste materialen, energiedragers en transportwijzen. Daarbij zijn ook afdankscenario’s gekwantificeerd. Deze LCI-data zijn door verschillende databases overgenomen voor het opstellen van levenscyclusanalyses (LCA), bijvoorbeeld de Nationale MilieuDatabase. EPD Letterlijk: Environmental Product Declararation (conform EN 15804). De geformaliseerde LCA per eenheid product na een peer-review. EPN De afkorting staat voor EnergiePrestatieNorm, de NEN 7120. Deze norm geeft termen, definities en de methode voor de bepaling van de energieprestatie en daaruit afgeleide indicatoren van een gebouw of een deel van een gebouw. In het Bouwbesluit 2012 is deze norm vervangen door de EPG, de EnergiePrestatieNorm voor Gebouwen (NEN 7120 – 2011) Equivalentiefactor Hiermee worden emissies omgerekend naar een genormaliseerde milieueffect-categorie. Voor het broeikaseffect is de equivalentiefactor kg CO2, terwijl dit voor verzuring kg SO2 is. Functionele eenheid De functionele eenheid geeft aan dat producten beoordeeld worden per geleverde prestatie en niet per massa- of andere eenheid. Functionele eis Dit betreft de functionaliteit van een gebouw of constructie zoals voorgeschreven door de wetgever en de opdrachtgever. Karakterisatiefactor De karakterisatiefactor geeft aan hoeveel een stof bijdraagt aan een milieu-effect (effectcategorie). De karakterisatiefactor voor bijdrage aan het broeikaseffect van methaan is 21 [kg CO2/kg methaan] LCA LCA is een methode voor het in kaart brengen van de invloed van producten en menselijke activiteiten op het milieu. In een LCA wordt de gehele levenscyclus van een product of activiteit beoordeeld van de winning van de grondstof tot de afvalverwerking. De LCA bestaat in principe uit vier stappen, namelijk: vastelling doel en reikwijdte (waarbij de functionele eenheid wordt vastgesteld), inventarisatie van milieugegevens, effectbeoordeling en interpretatie. Zie verder ook bijlage C, waar dit nader uitgewerkt is. LCI Letterlijk: levenscyclusinventarisatie. De levenscyclusinventarisatie omvat het verzamelen van de gegevens en de berekeningsprocedures om de relevante milieu-ingrepen van een productiesysteem te kwantificeren. Milieuaspect Een aspect van een constructie of van bouwactiviteiten, processen of diensten, gerelateerd aan de levenscyclus dat kan leiden tot veranderingen van het milieu.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2”Pagina vii.

(9) Milieu-impact Een verandering van het milieu, positief of negatief, die geheel of gedeeltelijk het gevolg is van milieuaspecten. MRPI De Stichting MilieuRelevante ProductInformatie, een initiatief van het Nederlands Verbond Toelevering Bouw geeft zogenaam de MRPI uit. De MRPI (en ook EPD) zijn de geformaliseerde LCA per eenheid product na een peer-review. Systeemgrenzen Telkens wanneer een systeem wordt bestudeerd, zijn systeemgrenzen nodig om het systeem te scheiden van de rest van de wereld. Een inventarisatie maakt onderscheid tussen drie soorten systeemgrenzen: tussen productsysteem en milieusysteem, tussen processen die relevant en irrelevant zijn (afkap) en tussen de beschouwde systemen en andere systemen (toerekening). WPN Deze afkorting staat voor WaterPrestatieNorm, de NEN 6922.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2”Pagina viii.

(10) Samenvatting Ontwerpers en betonconstructeurs krijgen steeds vaker te maken met opdrachtgevers, die kwantitatieve informatie willen hebben over de hoeveelheid CO2 die nodig is voor de productie van een betonmengsel of betonconstructie. Artikel 5.9 van het Bouwbesluit 2012 vraagt met zoveel woorden ook om die informatie. De vraag heeft daarmee niet alleen een betekenis voor de markt, maar ook een publiekrechtelijke basis. In dit rapport van STUTECH-STUFIB studiecel 61/19 wordt dieper ingegaan op de mogelijkheden om de gevraagde informatie zelfstandig te vergaren en te kwantificeren. Het tweede en belangrijkste onderwerp van de gezamenlijke studie van technologen en constructeurs betreft de identificatie van een aantal basisopties waarmee de hoeveelheid CO2 (carbon footprint) kan worden verminderd in het integrale bouwproces. In de inleiding wordt kort stilgestaan bij de achtergrond van de CO2-problematiek in relatie tot beton. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de diverse databases, bepalingsmethoden en rekeninstrumenten die op de markt zijn. In hoofdstuk 3 wordt een samenvatting gegeven van de opinies van een aantal belangrijke partijen in de markt en gezaghebbende deskundigen over de relatie tussen beton en CO2. Uit de gehouden interviews blijkt dat men voldoende wegen ziet om duurzaamheid als criterium mee te nemen in het ontwerpproces. Het ontbreken van voldoende betrouwbare kengetallen ervaart men als een duidelijke belemmering die opgelost moet worden. Mede op basis van deze inventarisatie in het veld zijn zestien basisopties geïdentificeerd en kwalitatief uitgewerkt. Deze worden in hoofdstuk 4 nader beschreven. De geïdentificeerde basisopties zijn: Verlengen gebruiksduur met behoud van functie. Verlengen gebruiksduur met andere functie. Ter plaatse gestort vervangen door prefab of vice versa. Slankere kolommen toepassen. Toepassen slimme configuratie balken en platen. Reduceren van de lengte van de overspanning. Vervangen gewapend door voorgespannen beton of vice versa. Verhogen betonsterkte. Aanpassen samenstelling van het bindmiddel. Verlagen van het bindmiddelgehalte. Vervanging primair door secundair toeslagmateriaal. Optimaliseren nabehandeling. Verlengen ontkistingstijden. Toepassen rekenwaarde sterkte na 56-91 dagen. Toepassen betonkernactivering. Verbeteren hergebruik na ontmanteling/sloop. De basisopties staan niet alleen voor CO2 reductie maar ook voor reductie van materiaalgebruik en sluiten van ketens. In fase B van de studie zullen deze basisopties kwantitatief uitgewerkt worden in een aantal cases voor diverse betontoepassingen.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2” Pagina ix.

(11) 1.. Inleiding. 1.1. Achtergrond en probleemstelling. In veel beleidsdoelstellingen van overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven staat duurzaamheid hoog op de agenda. Tot ongeveer twintig jaar geleden verstond men in de bouw onder duurzaamheid nog vooral degelijkheid en levensduur. Tegenwoordig verwijst duurzaamheid veeleer naar duurzame ontwikkeling en milieu. Het Engels heeft er twee woorden voor (durability, sustainability), waar het Nederlands het met één moet doen (duurzaamheid). In dit rapport heeft duurzaamheid in principe de tweede betekenis, tenzij uit de context blijkt dat het over levensduurgerelateerde zaken gaat. Ook de bouw en de civiele techniek hebben als grootverbruikers van delfstoffen en energie rekening te houden met duurzaamheidsaspecten. In toenemende mate telt duurzaamheid ook als gunningcriterium bij aanbestedingen en opdrachten (bekende voorbeelden zijn de CO2prestatieladder, GreenCalc+ en DuBoCalc). Daarnaast wordt een aanzienlijke hoeveelheid energie gebruikt in de gebouwde omgeving zelf bij de verwarming en koeling in de gebruiksfase. Het architectonisch en bouwfysisch ontwerp speelt hier een belangrijke rol. Bij infrastructurele werken is het afhankelijk van de functie van het werk of in de gebruikfase veel energie verbruikt wordt. De bekende term People-Planet-Profit kan ook worden toegepast op gebouwen en infrastructurele werken: een veilig bouwproces en een gezond en aantrekkelijk gebouw of kunstwerk (people), met minimale milieubelasting (planet) en met een goede huidige en toekomstige economische waarde (profit). Er zal meer en meer een beroep worden gedaan op degenen die betrokken zijn bij alle onderdelen van het bouwproces om duurzaamheid in de bouw en de civiele techniek zijn plaats te geven. Dat begint bij grondstofwinning, de productie van halffabrikaten, de vervaardiging van betonmortel en prefab beton, het ontwerp van de constructie, de integratie van de constructie in het gebouw, het gebruik van het gebouw, het onderhoud, het hergebruik, de sloop en eindigt bij het hergebruik van de vrijkomende materialen. Van de wieg tot het graf. Of zelfs cradle-to-cradle. In het Bouwbesluit 2012 is opgenomen dat de uitstoot van broeikasgassen en uitputting van grondstoffen voor de samenstelling van constructieonderdelen van een gebouw met een woon- of kantoorfunctie gekwantificeerd dienen te worden (art 5.9). Belangrijke en vooral concrete vragen waar betontechnologen, betonconstructeurs en ontwerpers mee kunnen worstelen zijn: Op welke wijze kan ik duurzaamheid als ontwerpcriterium meenemen in mijn ontwerp? Op welke wijze kan ik de milieueffecten van verschillende mengsels, betonkwaliteiten en constructief ontwerpen kwantificeren? Waar vind ik de basisgegevens voor deze berekeningen? Op welke wijze kan in het ontwerp al rekening worden gehouden met duurzaamheidseisen in de verdere fasen in de keten (uitvoering, gebruik en hergebruik)? En hoe zwaar weegt dat door? Het is, met andere woorden, een hele uitdaging om duurzaamheid als criterium mee te nemen bij het ontwerpen van constructies, onderdelen daarvan en betonproducten. Dit vormt dan ook de probleemstelling van deze studie.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 1.

(12) Om op deze (en andere) vragen een antwoord te formuleren is door STUTECH en STUFIB een gecombineerde studiecel ingesteld (respectievelijk studiecel 61 en 19, met de naam Duurzaamheid), ondersteund door een klankbordgroep. Het door deze studiegroep opgestelde rapport gaat niet over het nut en de noodzaak van duurzaamheid. Het gaat evenmin over de dingen die we misschien nog niet weten. Het belangrijkste doel is het aanbieden van praktische informatie en het stimuleren van de zelfdenkendheid en zelfwerkzaamheid.. 1.2. Duurzaamheid en andere aspecten. Het begrip duurzaamheid kan worden teruggevoerd op ‘duurzame ontwikkeling’. Dit begrip is in het Brundlandt-rapport ‘Our common future’ van de Verenigde Naties gedefinieerd als ‘voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen ook in hun behoeften te voorzien’ (Verenigde Naties, 1987). Het begrip duurzaamheid is relatief abstract en gaat verder dan alleen de milieuaspecten. Ook aspecten als veiligheid, economie, welbevinden (gezond binnenklimaat), beheersbaarheid en beleving spelen in rol in duurzame ontwikkeling. In deze studie beperken we ons tot de milieuaspecten en dan met name klimaatverandering, op grond van het aan de studiegroep gegeven mandaat door STUTECH en STUFIB. Klimaatverandering staat als milieuthema maatschappelijk gezien het meest in de belangstelling. Er zal wel aandacht besteed worden aan de twee andere milieuthema’s, die het meest in relatie tot beton genoemd worden, namelijk uitputting van grondstoffen en het genereren van afvalstoffen. Onder milieu worden diverse thema’s geschaard. In de milieukundige levenscyclus-analysemethode zijn deze gegroepeerd in de zogenaamde effectcategorieën. Bekende effectcategorieën zijn klimaatverandering, verzuring, vermesting en aantasting ozonlaag. Daarnaast zijn er nog andere milieu-aspecten zoals geluidoverlast, lichthinder en verlies aan biodiversiteit die in het ene model wel en in het andere niet zijn meegenomen (zie ook figuur 1). Voor gebouwen speelt ook het aspect van een gezond binnenklimaat. Per effectcategorie is een afgeleide eenheid, de equivalentiefactor, ontwikkeld waarnaar alle ingrepen voor elke effectcategorie worden omgerekend De omrekening naar equivalentiefactoren maakt dat bijvoorbeeld de uitstoot van methaan kan worden omgerekend naar CO2 op basis van de bijdrage aan het broeikaseffect per kg geëmitteerde stof. Methaan (CH4) is een gas met een aanzienlijk hogere bijdrage per mol gasmoleculen aan het broeikaseffect dan CO2. De equivalentiefactor lijkt soms een obscure eenheid, maar het biedt de mogelijkheid om ingrepen of stoffen met eenzelfde effect te sommeren op basis van afspraak. Het is bij milieu-impactstudies van belang dat de gehele keten in beschouwing genomen wordt met de juiste systeemgrenzen. In het geval van beton betekent dit, dat de keten start met de winning van de grondstoffen en dat de keten eindigt met de eindverwijdering (hoewel vanuit de C2C benadering er geen eindverwijdering optreedt, maar een eeuwigdurende cyclus bestaat). De systeemgrenzen geven (in de lengte en breedte) aan wat tot de beschouwde keten toebehoort en wat niet. De functionele eenheid geeft aan welke eenheid als uitgangspunt genomen wordt, die zoals de term al stelt op basis van functie is. Voorbeelden zijn: 1 strekkende meter wegverharding in een ontsluitingsweg met verkeerscapaciteit van 13.000 voertuigen per dag en een levensduur van 30 jaar. 1e verdiepingsvloer voor een standaardtussenwoning, die voldoet aan het Bouwbesluit, met een levensduur van 50 jaar. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 2.

(13) In het geval dat een bouwmateriaal, bouwproduct of bouwelement zelf een onderwerp vormt van een LCA, zonder de context van de specifieke toepassing, kan ook worden uitgegaan van een producteenheid (zoals beschreven in NEN-EN 15804). Denk aan 1 m3 beton (met bepaalde eigenschappen). In figuur 1 is getracht een overzicht te geven van thema’s (of in LCA-jargon: de effectcategoriëen) die tezamen het milieuaspect vormen binnen het begrip duurzaamheid. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen aspecten die wel en niet in de milieu-impactassesment van NENEN15804 zijn opgenomen. Het moge duidelijk zijn dat de relatie tussen de productie en het gebruik van een materiaal en de invloed daarvan op het milieu een complexe zaak is. In deze studie wordt de focus gelegd op klimaatverandering. Belangrijk is ook aandacht te hebben voor afwenteling. Bij afwenteling wordt een effect verplaatst van het ene milieucompartiment naar het andere (bodem↔lucht↔water) of van de ene effectcategorie naar de andere. De vraag kan gesteld worden in hoeverre de vervanging van grind door betongranulaat in beton leidt tot vermindering van uitputting van abiotische grondstoffen of ook tot een verhoging van het effect op klimaatverandering.. Figuur 1 - Van duurzaamheid naar klimaatverandering. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 3.

(14) 1.3. Beton en duurzaamheid. Algemeen In Nederland is beton verreweg het meest toegepaste bouwmateriaal en ook in de wereld is beton een veel toegepast materiaal (circa 5 miljard m3 in 2000). Dit is niet verwonderlijk aangezien beton een aantal eigenschappen bezit, die het aantrekkelijk maakt om het grootschalig als bouwmateriaal in te zetten. Met name moet gedacht worden aan (zie ook www.duurzaambeton.nl): De sterkte is dusdanig dat bouwwerken (woningen, bruggen, dammen) gecreeërd kunnen worden die aansluiten bij onze behoeften. Kenmerkend is de hoge druksterkte in relatie tot de lage treksterkte. Monier heeft dit (als eerste) opgelost door wapening toe te passen. Het is relatief goedkoop doordat de basisgrondstoffen kalksteen (voor cementproductie), toeslagmateriaal (kwartsiet, graniet, kalksteen e.d.) ruimschoots in de aardkorst voorradig zijn al wisselt de beschikbaarheid per regio. Wel is energie nodig voor de met name de cementproductie en het transport. Beton is relatief eenvoudig te vervaardigen. De plastische fase van beton verschaft een grote mate van vrijheid in de vormgeving. In de gebruiksfase is bij een goede kwaliteit weinig of geen onderhoud nodig (durability is veelal ook sustainability). Beton heeft een lange levensduur door zijn goede bestandheid tegen allerlei omgevingsinvloeden. In de recyclingfase kan het beton prima hergebruikt worden (no-waste concept). Een nadeel is de hoge volumieke massa (transport!), die echter voor klimaatbeheersing en geluidsisolatie in gebouwen ook weer een voordeel kan zijn.. Figuur 2 - Pantheon: lage carbon footprint en lange levensduur. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 4.

(15) Beton is zeker een duurzaam materiaal in de zin van durability. Een lange levensduur is meestal ook positief in de zin van sustainability: de milieu-impact van de productie wordt daardoor over meer jaren uitgesmeerd. De vraag is echter hoe andere aspecten als transport en cementproductie hieraan afbreuk doen. Als we dergelijke vragen goed willen beantwoorden zal dit vanuit een ketengerichte benadering dienen te geschieden, waarbij de systeemgrenzen zo correct en verantwoord mogelijk getrokken worden. Achtereenvolgens zullen we in vogelvlucht de rol van beton in relatie tot duurzaamheid in de verschillende fasen van het integrale bouwproces beschouwen. Initiatieffase In de initiatieffase wordt de eerste aanzet gegeven tot planvorming voor een project. Het programma van eisen wordt opgesteld. In deze fase is er nog ruimte om na te denken over het duurzaamheidsniveau van het gebouw of kunstwerk, de beoogde technische en economische levensduur, toekennen van functies en rekening houden met andere functies in de toekomst. Ontwerpfase In de ontwerpfase kan gestreefd worden naar een minimum aantal te gebruiken m3 beton door te bijvoorbeeld te optimaliseren naar: De lengte van de overspanning versus aantal kolommen. Breedte x dikte balk, wat ook weer invloed heeft op de totale hoogte van de constructie en het daarmee gepaard gaande materiaalgebruik en energieverbruik in de gebruiksfase. Type vloer, met name in het werk gestort, hollekanaalplaatvloer, bollenplaatvloer etc. Lengte van de overspanning bij vloeren, bruggen en viaducten. Ontwerpen op een lange levensduur voor de totale constructie is daarbij altijd aanbevelenswaardig, waarbij rekening gehouden wordt met de bruikbaarheid in de toekomst door constructief ruimte te bieden voor andere gebruiksmogelijkheden (bijvoorbeeld keuze stramienmaten). Demontabel bouwen kan er aan bijdragen dat bouwdelen een tweede leven krijgen. Een ander voordeel is dat demontabele bouwdelen makkelijk kunnen worden vervangen als ze onverhoopt een kortere levensduur blijken te hebben of beschadigd raken. In Oostenrijk is al eens een demontabele spoorbrug in voorgespannen beton gebouwd. De brug kan worden gedemonteerd. Of en waar ze mettertijd ook zal worden hergebruikt weet niemand. Maar het kàn. Ook de betoneigenschappen dienen betrokken te worden in het ontwerp, met betrekking tot sterkte (druksterkte beton en wapeningspercentage) en volumieke massa beton. In algemene zin ook sterkte versus kubieke meters: HSB (hogesterktebeton) of zelfs UHSB (ultra-hogesterktebeton). Deze beide bezitten hogere cementgehalten, dus waar ligt het punt, waar de carbon footprint minimaal is? Daarnaast ook de keuze voor het type wapening: gewapend, voorgespannen, vezelversterkt of geen wapening. Voorspanning leidt veelal tot lichtere constructies waardoor materiaal bespaard wordt, aan de andere kant leidt het ook tot meer staal per m3. In bepaalde situaties kunnen staalvezels een besparing opleveren (Cobouw, 20 april 2011). Het combineren van functies tot slot is ook een aspect dat van toenemend belang wordt, waarbij volumieke massa, isolerend vermogen e.d. van belang zijn. Denk bij voorbeeld aan betonkernactivering.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 5.

(16) Uitvoering Aangezien cement circa 15% van het beton uitmaakt, wordt ook wereldwijd veel cement gebruikt. De productie van cement veroorzaakt, volgens de huidige inzichten, circa 5% van de door de mens veroorzaakte (de zgn. antropogene) emissie van CO2. Dit wordt veroorzaakt doordat de productie van portlandklinker een hoog thermisch proces is en doordat bij de ontleding van de kalksteen ook CO2 vrijkomt. Wereldwijd is portlandcement het meest gebruikte cement. In Nederland is dat, het zij genoegzaam bekend, slakrijk hoogovencement. De inzet van puzzolane en hydraulische stoffen, met name hoogovenslak en poederkoolvliegas verschaft de mogelijkheid om het aandeel portlandklinker in beton te reduceren. Reeds decennia worden beide materialen op grote schaal succesvol ingezet. Aan beide grondstoffen wordt een lagere carbon footprint toegekend omdat deze als bijproduct beschikbaar komen uit andere processen. De inzet van zand en grind als toeslagmateriaal veroorzaakt relatief weinig CO2-emissie, maar heeft andere effecten, zoals uitputting van onze oppervlaktedelfstoffen en impact op de openbare ruimte. In Nederland mag alleen zand en grind gewonnen worden als dat na herinrichting van het winningsgebied ook leidt tot maatschappelijke meerwaarde, bijvoorbeeld rivierverruiming of natuurontwikkeling. Cascade, de vereniging van zand- en grindproducenten heeft een tiental uitgangspunten geformuleerd voor een duurzamere winning (Cascade, 2011). Veel beton wordt voorzien van wapeningsstaal. Staal heeft een relatief hoge CO2-emissie per ton. De herkomst van wapeningstaal lijkt een grote invloed te hebben op de CO2-emissie, mogelijk veroorzaakt door verschillen in efficiëncy en/of recycling. Kortom, de betontechnoloog heeft een aantal grondstoffen tot zijn beschikking, die elk een specifiek profiel hebben. Binnen de randvoorwaarden die aan het beton worden gesteld, bestaat er een zekere keuzevrijheid om de impact op het milieu vanuit de grondstoffen te minimaliseren. In feite is dit de derde invalshoek naast de technische en economische invalshoek. In tabel 1 is de carbon footprint (bijdrage aan klimaatverandering) van diverse grondstoffen aan beton weergegeven. Tabel 1 - Bijdrage aan klimaatverandering van diverse grondstoffen, uitgedrukt in kg CO2 eq per ton (productie, excl. transport naar de bouwplaats). Grondstof. Kg CO2. Herkomst data. Opmerkingen/randvoorwaarden. CEM I. 818. MRPI. Toegepast in Nederland. CEM III/B. 296. MRPI. Toegepast in Nederland. Gemalen hoogovenslak. 37. MRPI. Herkomst grondstof: Orcem. Poederkoolvliegas. 12. CO2-prestatieladder*. Herkomst grondstof: Vliegasunie. Zand. 1,9. Eco-Invent. Grind. 1,4. Eco-Invent. wapeningsstaal. 9001900. Tata Steel (IJmuiden) en Arcelor (Gent). Literatuurgegevens uit 2007 (Strukton, 2010). *Geverifieerde emissie-inventaris; MRPI-blad in voorbereiding. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 6.

(17) Figuur 3 geeft een indicatie van de carbon footprint van een kubieke meter in Nederland geproduceerde betonmortel (exclusief wapeningsstaal). De data komen uit een benchmark gehouden door de VOBN onder de sector. Duidelijk blijkt de dominantie door het gebruikte cement, ook indien het transport naar de centrale en naar de bouwplaats betrokken wordt in de berekeningen. bindmiddel (CEM I, CEM III,  vliegas, hoogovenslak)  (78%) overige grondstoffenfijn en  grof toeslagmateriaal (14%) aanvoer grondstoffen (3%). productie centrale  (mengen intern transport  (1%) afvoer truckmixer (4%). Figuur 3 -. De carbon footprint van een kubieke meter betonmortel met een gemiddelde samenstelling afgeleverd op de bouwplaats (dus exclusief wapening, bekisting, aanbrengen en verdichten) (VOBN, 2012).. Bij de uitvoering zelf moet met name gedacht worden aan het benodigde mengen, transporteren, vervaardigen van de bekisting en aanbrengen van de betonspecie. Van invloed hierbij is niet alleen de keuze wel of geen prefab, maar ook de bouwsnelheid. In termen van energieverbruik is het mengen van beton een betrekkelijk geringe factor ten opzichte van het transport. De wijze van transport is van invloed op de carbon footprint. Zo wordt voor een tonkm per vrachtwagen (>20 ton) 0,130 kg CO2/tonkm aangehouden, terwijl dit voor een binnenvaartschip 0,05-0,08 kg CO2/tonkm bedraagt (SKAO, 2011). Gebruiksfase In de gebruiksfase vervult beton als het goed ontworpen en uitgevoerd is gedurende een lange periode zijn functie met weinig of geen onderhoud. Daarin onderscheidt beton zich van materialen als staal en hout, die regelmatig onderhoud vergen. Het materiaal is daarom bij uitstek geschikt voor producten met een lange omlooptijd en die in weer en wind worden toegepast, zoals gebouwen en civiele kunstwerken. Uit diverse onderzoeken blijkt dat bij bestaande gebouwen de gebruiksfase dominant is qua milieuimpact ten opzichte van de vervaardiging van de gebruikte bouwmaterialen. Navolgende figuur 4 is een indicatieve weergave, met op de verticale as het percentage van het nationale energieverbruik in Nederland en op de horizontale as de verschillende processtappen van beton die energie vragen. Als vuistregel kan worden aangenomen dat 80% verloren gaat aan koeling en verwarming en dat 20% aan de bouwmaterialencyclus gekoppeld kan worden (Lanser, 2012).. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 7.

(18) 35 30 25 20 lifetime use. 15 10. embedded energy  adition. 5 quarring cement concrete transport building site use phase maintenance demolishing crushing reuse. 0. Figuur 4 - Indicatieve weergave percentage nationale energieverbruik (Lanser, 2012). Beton heeft in de gebruiksfase, naast een functie voor het overbrengen van krachten en ruimtelijke scheiding, ook een bufferende thermische werking als gevolg van zijn grote warmtecapaciteit. Met betonkernactivering wordt deze eigenschap verder uitgenut, waardoor de energievraag voor klimaatregeling in woning- en utiliteitsbouw kan worden gereduceerd. Zie ook (Weersink, 2011). Nadat deze maatregel is genomen, kan het aandeel van de gebruiksfase teruggebracht zijn tot bijvoorbeeld 50% van het totaal. Bij ‘nul-energiewoningen’ is het energieaandeel van de gebruiksfase nihil en moeten alleen de bouwmaterialen worden beschouwd. In dat laatste geval verdienen zij dus zeker verdere optimalisatie. Bij toepassing van beton in infrastructurele werken speelt dit effect niet. Daar kunnen echter weer andere (onverwachte) effecten spelen, zoals de hogere reflectie van zonlicht door een betonnen wegverharding ten opzichte van asfalt (het zogenaamde Albedo-effect), waardoor minder bijgedragen wordt aan de opwarming van stedelijke gebieden, wat weer leidt tot minder aircogebruik en smog (Amercian Concrete Pavement Association, 2002; Akbari et al, 2009). Door carbonatatie van het portlandiet in het beton wordt ook weer een zekere hoeveelheid CO2 uit de lucht gebonden. Zoals bekend hangt de carbonatatiesnelheid sterk af van de betonkwaliteit en de toepassingscondities. Voor autosnelwegen is verder eenvoudig te bedenken dat het energieverbruik van de voertuigen die er jaar in, jaar uit overheen rijden een veelvoud is van de ‘embedded energy’ in de weg. Er wordt al veel geïnvesteerd in energiebesparende autobanden, maar waarom zouden we niet te beginnen met een energiebesparend wegdek? Het wegdek is een warmteabsorbator en –accumulator. Maar niet alleen dat. Stijve wegdekken vervormen minder dan slappe en hier is beton onmiskenbaar in het voordeel. TNO verricht studies om vast te stellen hoeveel energiebesparing kan worden bereikt bij verschillende aslasten door de toepassing van stijve wegdekken.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 8.

(19) Sloop/ontmanteling Bij recycling spelen de specifieke materiaaleigenschappen van het beton een rol. Zo kan het slopen van constructies in lichtbeton of staalvezelversterkt beton meer inspanning vergen dan normaal beton. Een ander belangrijk aspect is de mate waarin het vrijkomende betonpuin contaminatie bevat (bijvoorbeeld gips). De vervolgvraag is of het materiaal te scheiden is in een schone fractie betongranulaat en een restfractie, waarin de verontreinigingen geconcentreerd zijn. In toenemende mate wordt betonpuin gerecycled in de vorm van betongranulaat. Dit is een goed materiaal om grind te vervangen. 1 m3 betongranulaat vergt iets meer energie dan die van 1 m3 grind (Van Ewijk, 2011), afhankelijk van de situatie. De heersende opinie is dat het aanbevelenswaardig is om meer betongranulaat in te zetten vanwege de besparing op het gebruik van primaire delfstoffen en de vermeden vorming van winplassen. Hergebruik kan zich afspelen op het productniveau (hergebruik van betonnen straatstenen), op gebouwniveau (een tweede leven voor kantoorgebouwen) of voor de draagconstructie (het strippen waarna het gebouw vandaaruit opnieuw wordt gerealiseerd). Resumé Er is een scala van factoren dat van invloed is op de duurzaamheid (sustainability) van beton, ook als we dit beperken tot het broeikaseffect. Op voorhand kan niet dé bepalende factor worden vastgesteld. Er zal dus gekwantificeerd moeten gaan worden! Ook de periode waarin de effecten optreden is van belang. CO2-reductie in de komende jaren zal van groter belang zijn dan een zelfde reductie over 100 jaar bijvoorbeeld als gevolg van een langere levensduur van het bouwwerk.. 1.4. Doelstelling en uitgangspunten. De algehele doelstelling van deze studie is: het beoordelen van de mogelijkheden en het doen van aanbevelingen voor het reduceren van de milieubelasting van beton in de gehele keten met de nadruk op CO2 (het broeikaseffect), zodat duurzaamheid nadrukkelijker als ontwerpcriterium meegenomen kan worden. In de studie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: De focus ligt op klimaatverandering (CO2), vanuit het gegeven mandaat door STUTECH en STUFIB. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande databases, bepalingsmethoden en instrumenten op het gebied van duurzaamheid. Er worden geen nieuwe methodieken e.d. ontwikkeld. Er wordt een ketengerichte benadering gehanteerd, omdat juist bij bouwwerken de gebruiksfase van eminent belang is om tot goed afgewogen conclusies en aanbevelingen te komen op het gebied van duurzaamheid. De studie is primair bedoeld om betontechnologen, constructeurs en bouwkundige en civieltechnische ontwerpers te ondersteunen in het maken van verantwoorde keuzen in het ontwerp van betonnen gebouwcomponenten en het daarbij gebruikte beton. Zowel prefab als ter plaatse gestort beton wordt in de studie meegenomen. De afweging van het wel/niet gebruiken van het materiaal beton valt buiten het bestek van deze studie (dus daarmee ook het afwegen ten opzichte van andere materialen).. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 9.

(20) 1.5. Aanpak. De studie is gesplitst in fase A en B. Fase A bestaat uit de volgende onderdelen en wordt uitgevoerd door middel van zowel interviews als bureaustudie: 1. Inventarisatie van bestaande instrumenten, beoordelingsmethodieken en databases die relevant (kunnen) zijn voor beton in relatie tot duurzaamheid (zie hoofdstuk 2). 2. Opinies uit de betonwereld op basis van interviews met actoren en experts binnen en buiten de betonwereld (zie hoofdstuk 3). 3. Identificatie van basisopties tot verduurzaming (zie hoofdstuk 4), die zoveel mogelijk geobjectiveerd op basis van de opinies en literatuurstudie tot stand zijn gekomen. 4. Discussie, nabeschouwing en vooruitblik (zie hoofdstuk 5 en 6) Fase B bestaat uit het concreet doorrekenen van een aantal geselecteerde cases. Deze worden separaat gerapporteerd.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 10.

(21) 2.. Bepalingsmethoden, databases en instrumenten. 2.1. Inleiding. Om duurzaamheid in de Nederlandse bouwsector te kwantificeren zijn verschillende bepalingsmethoden, databases en instrumenten uitgebracht. Instrumenten zoals GPR Gebouw, BREEAM-NL en DuBoCalc dienen betontechnologen en –constructeurs praktische handvaten te bieden om de duurzaamheid van beton(producten), bouwkundige en civieltechnische objecten te kwantificeren. De instrumenten vertalen de ingevoerde paramaters naar een duurzaamheidoordeel bijvoorbeeld milieumaten, rapportcijfer en/of milieukostenindicatie. De vertaling gebeurt aan de hand van op de achtergrond draaiende databases welke zijn gevuld met gegevens van de levenscyclus van producten en (deel)processen. Deze gegevens worden bepaald met een levenscyclusanalyse (LCA). Dit is een methode voor het in kaart brengen van de invloed van producten en menselijke activiteiten op het milieu. In een LCA wordt de gehele levenscyclus van een product of activiteit beoordeeld van de winning van de grondstof tot de afvalverwerking. De LCA bestaat uit vier stappen: Vastelling doel en reikwijdte, waarbij de functionele eenheid wordt vastgesteld Inventarisatie van milieugegevens. Dit is de zogernaamde Life Cycle Inventory (LCI); het resultaat is de ingreeptabel Effectbeoordeling, de Life Cycle Impact Assesment (LCIA). De ingrepen worden vermenigvuldigd met de bijbehorende karakterisatiefactoren. Per ingreep wordt daardoor een beeld verkregen van de bijdrage aan de diverse effectcategorieën. Per effectcategorie worden de diverse bijdragen opgeteld, wat resulteert in één effectscore. De effectscores van de gedefinieerde effectcategorieën levert het milieuprofiel op van het product. Interpretatie. De interpretatie omvat een analyse van het milieuprofiel. In bijlage C is de levenscycluscanalyse nader beschreven. De drie aspecten, bepalingsmethode, database en instrumenten, staan in dit hoofdstuk centraal waarbij als eerste de bepalingsmethoden inclusief systeemgrenzen aan bod komen. Systeemgrenzen zijn een belangrijk onderdeel in LCA’s, indien deze niet goed gekozen en afgestemd worden kunnen milieu-effecten dubbel geteld worden of niet meegenomen worden, waardoor een vertekend beeld ontstaat. Daaropvolgend worden de databases behandeld welke zijn opgesteld aan de hand van de bepalingsmethoden en daarna de instrumenten inclusief hun toepassingsgebied. De in dit hoofdstuk beschouwde bepalingsmethoden, databases en instrumenten, zijn hierna in figuur 5 en 6 en tabel 2 weergegeven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over de trends, overlap en lacunes. Er kan een onderscheid gemaakt worden naar de reikwijdte waarop de bepalingsmethodieken, databases en instrumenten betrekking hebben: projectgerelateerd in de woning- en utiliteitsbouw, in de infrastructuur en procesgerelateerd. Zoals uit de figuur blijkt zijn er drie databases die als bron worden gehanteerd voor de diverse instrumenten, namelijk MRPI, Nationale MilieuDatabase en de European Life Cycle Database (ELCD). De data die in deze databases zijn opgenomen, zijn niet alle via een Life Cycle Inventory (LCI) verkregen, maar ook van elkaar overgenomen. Ook zijn data verkregen via de Ecoinvent Database (niet opgenomen in figuur 5). De EN 15804 verschaft de bepalingsmethode voor het verkrijgen van nieuwe data voor deze databases. Voor de database van SKAO is dit NEN-ISO 14064. Eco-Quantum en GPR Gebouw maken gebruik van EPN. GreenCalc+ maakt gebruik van de EPN, WPN en TWIN. De instrumenten GPR Gebouw en Eco-Quantum zijn. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 11.

(22) instrumenten met een conceptueel en beleidsmatig karakter, die behulpzaam zijn in het maken van keuze in het ontwerp. In figuur 6 is een en ander beeldender weergegeven. Opmerking: Dit hoofdstuk beschrijft databases, bepalingsmethoden en instrumenten. Het in Nederland ontwikkelde Simapro is een softwareprogramma om mee te rekenen. Dit programma bevat geen eigen database of specifieke bepalingsmethodiek of instrument; het werkt volgens NEN-EN 15804. Simapro is het meest verkochte, meest dedicated LCA-rekenprogramma ter wereld. Het maakt gebruik van een uitgebreide database, maar doet zelf niet aan data-mining. Het programma is congruent met NEN-EN15804, dat gebruikt wordt voor de bouw. Het is verder niet opgenomen in dit hoofdstuk.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 12.

(23) Figuur 5 - Onderlinge samenhang van de behandelde bepalingsmethoden, database en instrumenten. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 13.

(24) Figuur 6 - Samenhang NEN-EN15804, Nationale MilieuDatabase en daaraan gekoppelde instrumenten Tabel 2 - Overzicht in beschouwing genomen instrumenten en databases. Type instrument / database Database Database Nationale MilieuDatabase MilieuRelevante ProductInformatie (MRPI) European Life Cycle Database (ELCD) Ecoinvent Database Instrument GPR Gebouw Eco-Quantum BREEAM-NL GreenCalc+ LEED CO2-prestatieladder DuBoCalc Protectio Globus. Beslis*. Beoordeling**. Betreffende sector Woning Utiliteit. Infra. X X. X X. X X. X X. X X. X X. X X. X X. X X X X X. X X X X X. X X X X X X X “X”. X. X. * = conceptueel en beleidsmatig karakter ** = project specifieke beschouwing (in het geval van de CO2-prestatieladder, bedrijfsspecifieke beschouwing). STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 14. X X X.

(25) 2.2. Bepalingsmethoden. 2.2.1. Inleiding. Om het opstellen van de levenscyclusanalyses op een uniforme wijze te laten geschieden zijn verschillende bepalingsmethoden ontwikkeld. Deze bepalingsmethoden zijn vastgelegd in normen en beschrijven de te beschouwen onderdelen, levenscyclusfasen en welke onderdelen niet in de kwantificering van het materiaal hoeven te worden opgenomen. De voor deze rapportage belangrijkste bepalingsmethoden zijn hieronder benoemd, waarbij de eventuele bijbehorende opmerking er achter is vermeld. De systeemgrenzen voortkomend uit de bepalingsmethoden zijn in de volgende subparagraaf uiteengezet. “ISO 14040 - Environmental management – Life cycle assessment – Principles and framework” [NEN, 2006]. Internationale procesmatige bepalingsmethode voor het uitvoeren van LCA studies. “NEN-EN15804 – Sustainable of Construction Works – Environmental Product Declarations” [NEN, 2012]. De Europese norm ten behoeve van bepaling milieugegevens welke sinds 1 januari 2012 van kracht en de daarmee de per 1 juli 2012 ingetrokken “NEN 8006 – Milieugegevens van bouwmaterialen, bouwproducten en bouwelementen voor opname in een milieuverklaring Bepalingsmethode volgens de Levenscyclus analysemethode (LCA)” [NEN 2008] vervangt. “Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken” [Stichting Bouwkwaliteit 2011]. Deze bepalingsmethode vult de NEN 8006 aan op gebouw- en bouwwerkniveau aangezien de NEN 8006 een bepalingsmethode is voor productniveau. Naar alle waarschijnlijkheid wordt in navolging van het intrekken van de NEN 8006 en het in gebruik nemen van de NEN-EN 15804 deze bepalingsmethode geactualiseerd. NEN 7120 – Energieprestatie van gebouwen – Bepalingsmethode [NEN 2011]. NEN 6922 – WaterPrestatieNorm van woningen – Bepalingsmethode [NEN, 2001]. Van deze bepalingsmethoden is in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2012, naast de al opgenomen EnergiePrestatieCoefficiënt (NEN 7120), een artikel opgenomen over duurzaam bouwen dat aangeeft dat de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen moet worden gekwantificeerd volgens de “Bepalingsmethode Milieuprestaties Gebouwen en GWW-werken”. Met deze twee milieuaspecten wordt aangesloten bij de belangrijkste Europese aandachtsgebieden: uitstoot van broeikasgassen en uitputting van grondstoffen, recycling en hergebruik. Hierdoor is in het Bouwbesluit 2012, de NEN 7120 en de “Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken” opgenomen in het wettelijk deel en zijn de overige bepalingsmethoden bovenwettelijk. [Stichting Bouwkwaliteit, 2012].. 2.2.2. Systeemgrenzen. De systeemgrenzen bij de instrumenten zijn afkomstig vanuit de bepalingsmethoden en zijn vastgelegd in de databases. Deze systeemgrenzen komen meestal voort uit de normteksten voor het uitvoeren van een levenscyclusanalyse (LCA). Het doel hiervan is om uniforme resultaten te realiseren. De belangrijkste systeemgrenzen voortkomend uit de NEN-EN 15804 zijn hierop volgend geformuleerd. Levenscyclusbeschouwing: Wieg tot graf oftewel kringloopbeschouwing is niet in de modellen opgenomen. Beschouwen milieueffecten: Emissies en uitputting grondstoffen zoals weergegeven in tabel 3. Andere milieueffecten worden niet meegenomen, maar zijn wel opgenomen in bijvoorbeeld TWIN (hinder) en Eco-indicator (landgebruik). In die zin zijn bij dergelijke instrumenten de systeemgrenzen veel wijder.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 15.

(26) -. Bij het beschouwen van een procesboom worden de materialen die minder dan twee gewichtsprocent bedragen en minder dan 5% van een van de milieueffectcategorieën emitteren niet beschouwd.. Tabel 3 - Groepering milieueffecten inclusief bijbehorende equivalent eenheid conform NEN-EN 15804. Milieueffect. Emissies. Uitputting grondstoffen. Milieueffectcategorie. Equivalent eenheid. Klimaatverandering GWP 100 jaar. CO2 eq.. Aantasting ozonlaag ODP. CFK- 11eq.. Fotochemische oxydantvorming - POCP. C2H2 eq.. Verzuring – AP. SO2 eq.. Vermesting - EP. PO4 eq.. Uitputting abiotische grondstoffen - ADP. Sb eq.. Uitputting biotische grondstoffen - BDP. mbp. De belangrijkste systeemgrenzen vanuit EPN (NEN 7120) zijn hieronder geformuleerd. Deze norm vervangt sinds 1 januari 2012 de normen NEN 5128 (woningbouw) en de NEN 2916 (utiliteitsbouw). De norm is een bepalingsmethode voor de energieprestatie van een gebouw. Dat wil zeggen zowel voor een woonfunctie of woongebouw, als voor een utiliteitsgebouw. EPN is voor zowel bestaande bouw als voor nieuwbouw van toepassing. De norm is een toetsingsmethode en is zodanig ingericht dat deze kan worden ingezet in het kader van het Bouwbesluit, voor de afgifte van een bouwvergunning. De berekening van de energieprestatie kan alleen voor gebouwdelen met een gebruiksfunctie waar een energieprestatie-eis aan is gesteld, te weten: woning logiesfunctie (verwarmd), bijeenkomst, cel, gezondheidszorg niet klinisch, gezondheidszorg klinisch, kantoor, onderwijs, sport, winkel. Met de norm kunnen berekeningen worden gemaakt voor het gebouwgebonden energiegebruik (bouwkundige en installatietechnische maatregelen). Het gebouwgebruik is in de norm gestandaardiseerd (zoals opgelegde branduren verlichting, draaiuren pompen, temperatuurinstellingen). Ook wordt uitgegaan van een referentie klimaatjaar voor de buitentemperatuur. Het gebruiksgebonden deel (zoals elektriciteitsverbruik van apparatuur) wordt buiten beschouwing gelaten. Alleen bouw- en installatietechnieken die gangbaar zijn in de markt zijn opgenomen, dan wel technieken die voldoende marktrijp zijn en toegepast. Hierin is in tegenstelling tot de NEN 5128 en de NEN 2916 betonkernactivering opgenomen.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 16.

(27) De belangrijkste systeemgrenzen vanuit WPN (NEN 6922) zijn hieronder geformuleerd. De WaterPrestatieNorm (WPN) geldt voor woningen. De norm heeft betrekking op alle woninggebonden waterverbruikende functies zoals een closet en douche. Het werkelijke waterverbruik kan niet door de WPN worden vastgesteld. De norm is een toetsingsmethode in het kader van het Bouwbesluit, voor de afgifte van een bouwvergunning.. 2.3. Databases. 2.3.1. Nationale MilieuDatabase (NMD). Algemeen De Nationale MilieuDatabase is ontstaan uit de behoefte om de eenduidigheid in de emissies te bevorderen. In een vergelijkende studie is aangetoond dat indien hetzelfde gebouw in enkele verschillende instrumenten werd ingevoerd er andere uitkomsten uit voort kwamen aangezien de databases van de instrumenten waren gevuld met andere emissiedata. Het initiatief hiervan lag bij verschillende partijen, onder andere Nederlands Verbond Toeleveranciers Bouw (NVTB), MRPI, instrumenthouders, kennisinstituten, Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM, nu I&M) en Rijkswaterstaat. De Nationale MilieuDatabase is in beheer van Stichting BouwKwaliteit (SBK) en heeft als doelstelling om de beschikbare emissiedata voor de Nederlandse bouwsector te uniformeren en te valideren [Stichting Bouwkwaliteit, 2012]. Deze database dient als achterliggende database voor o.a. DuBoCalc, GreenCalc+ en GPR en beschouwt een levenscyclus van wieg tot graf. De database is opgebouwd uit de onderstaande drie databases: Productkaartendatabase: De functionele eenheid waarin het materiaal wordt uitgedrukt zoals [m2 kanaalplaat; dikte = 160 mm]. Basisprofielendatabase: Is opgebouwd uit representatieve emissiegegevens en wordt uitgedrukt aan de hand van de voor NEN-EN 15804 van toepassing zijnde milieueffectcategorieën. Afdankscenariodatabase: De afdankwijze van het materiaal. De productkaartendatabase is de centrale database binnen de Nationale MilieuDatabase. De opbouw en de relatie tussen de drie databases is inzichtelijk gemaakt in figuur 7. Een productkaart is voorzien van informatie over welke materialen en in welke hoeveelheden benodigd zijn om een functionele eenheid te produceren en op het einde van de levenscyclus ‘af te danken’. De formule voor het bepalen van de kwantiteit van LCA-emissies voor één functionele eenheid is op hoofdlijnen hieronder weergegeven. Emissie per functionele eenheid = ( Σ (Gmaterialen x / Gmateriaal totaal ) * emissie van het materiaal) + emissies ten gevolge van het afdankscenario (1). STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 17.

(28) Afdankscenario database Verwerking i Storten. Scenario i. Afwerking. Verwerking. Wijze van afdanken. Productkaartendatabase. Transport Transport. C2H4 CO2. Σ LCI’s. LCI van het materiaal. CO CFK SO2. [Functionele eenheid] Sb. As. Scenario j. PO4 Cd. Benodigde materialen Kg. Kg. Kg. Sorteren v/d emissies (CML-2 methode). Basisprofielen database Materiaal x. Materiaal y. Materiaal z. Winning Transport [Kg]. 1 2 3 4 5 6 7 8 9. Winning. Transport x Infrastructuur. LCIA. Productie materieel Brandstof. [MEC’s] X. Brandstof Materieel. Productie en onderhoud materieel. Aanleg en onderhoud infrastructuur. Raffinaderij. Beoordelingssysteem. Waardeoordeel emissies. (b.v. instrument) Transport. Figuur 7 - Opbouw geharmoniseerde materialen database. De data in de basisprofielendatabase was ten tijde van de lancering grotendeels gevuld met emissiegegevens uit de Zwitserse Eco-Invent 2 database. In de periode tot en met 2012 worden deze data vervangen door voor Nederland representatieve emissiegegevens aan de hand van de MRPI-bladen, zie verder hoofdstuk 2.3.2. Verificatie De database is opgesteld (c.q. wordt opgebouwd) aan de hand van de bepalingsmethode NEN-EN 15804 [NEN, 2011]. Getoetste data De basisprofielen- en de productkaartendatabase zijn opgebouwd uit de onderstaande drie verschillende categorieën: Categorie 1: Merkgebonden data, getoetst door derden t.b.v. fabrikanten en toeleveranciers. Categorie 2: Merkongebonden data, getoetst door derden met vermelding van representativiteit ten behoeve van branches, fabrikanten en toeleveranciers. Categorie 3: Merkongebonden data, die niet getoetst zijn door derden, maar wel in hoofdlijnen beoordeeld door Stichting BouwKwaliteit (SBK) ten behoeve van branches, fabrikanten toeleveranciers en opdrachtgevers.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 18.

(29) Om als data in aanmerking te komen voor categorie 1 of 2 geldt een ingangscontrole en is het nodig dat elke vijf jaar een update van de gegevens wordt uitgevoerd. Indien deze update niet wordt uitgevoerd wordt de data gedegradeerd tot categorie 3, waarop een verzwaring van de emissies van mogelijk 30% van kracht is ten opzichte van categorie 1 en 2.. 2.3.2. MilieuRelevante ProductInformatie (MRPI) bladen. Algemeen De MilieuRelevante ProductInformatie (MRPI) bladen hebben als doelstelling om bouwproducten ten aanzien van emissies op een kwantitatieve wijze met elkaar te vergelijken, waarbij de levenscyclus van de bouwproducten wordt beschouwd van wieg tot graf. De MRPI-bladen worden opgesteld aan de hand van de NEN-EN 15804 [NEN, 2012] door een licentiehouder. Aan de hand van deze norm wordt de milieurelevante productinformatie opgesteld en getoetst, waarbij de informatie wordt gepubliceerd aan de hand van de voor NEN-EN 15804 van toepassing zijnde milieueffectcategorieën. Indien de desbetreffende LCI-data niet voorradig is of het product niet of in beperkte mate in Nederland wordt geproduceerd wordt de European Life Cycle Database (ELCD) als input gehanteerd, zie verder ook 2.3.3. Beton gerelateerd In de MRPI-bladen wordt geen separate beschouwing van het materiaal beton gegeven naast de kwantitatieve beschouwing van de emissies. Deze kwantitatieve emissie beschouwing is voor betonmortel uitgewerkt in vier MRPI-bladen, namelijk productie-eenheid Betonmortel en de drie functionele eenheden Fundering, Vloer en Wanden. Daarnaast zijn er nog enkele MRPI-bladen voor geprefabriceerde betonnen producten zoals betonbuizen. Database De opgestelde MRPI-bladen dienen als databasevulling van de Nationale MilieuDatabase (NMD). Certificaten De certificaten van de bouwproducten worden opgesteld door MRPI-licentiehouders aan de hand van NEN-EN 15804 van wieg tot graf. Bij lancering van de MRPI-bladen in 1998 geschiedde dit aan de hand van “Handleiding voor het opstellen van MilieuRelevante ProductInformatie (MRPI)” welke in 2004 is verwerkt tot de NEN 8006 en die op 1 juli 2012 is vervangen door de NEN-EN15804.. 2.3.3. European Life Cycle Database (ELCD). Algemeen De European Life Cycle Database (ELCD) is een verzameling van Europese LCI-data voor de belangrijkste materialen, energiedragers en transportwijzen. Daarbij zijn ook afdankscenario’s gekwantificeerd. Deze LCI-data zijn door verschillende databases overgenomen voor het opstellen van levenscyclusanalyses (LCA), bijvoorbeeld de Nationale MilieuDatabase. Bepalingsmethode De LCI-gegevens welke zijn opgenomen in ELCD zijn opgesteld aan de hand van NEN-EN-ISO 14040 en NEN-EN-ISO 14044.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 19.

(30) Database De databases is gevuld met LCI-data van verschillende in Europa uitgevoerde onderzoeken en dient als uitgangspunt voor de MRPI-bladen indien de voor Nederland beschikbare LCI-data niet toereikend zijn. Verificatie ISO 14040 en ISO 14044.. 2.3.4. Ecoinvent Database. Algemeen In 2000 is gestart met de bouw van de Ecoinvent Database door diverse Zwitserse instituten met het idee te komen tot een geharmoniseerde en actuele database. De eerste versies werden in 2003 en 2004 gelanceerd. De database bevat meer dan 4000 datasets op het gebied van o.a. landbouw, energie, transport, bouwmaterialen, chemicaliën etc. De materialen en activiteiten zijn met name gebaseerd op de situatie in Zwitserland. Aangezien de Zwitserse situatie veelal vergelijkbaar is met de omringende landen zijn deze data ook daar bruikbaar. Daar waar een onderscheid zinvol is, is onderscheid gemaakt voor nationale situaties. Voor cement is een dergelijk onderscheid gemaakt. Voor aluminium bijvoorbeeld, is dit onderscheid gemaakt op een continentaal niveau. Zie verder de website www.ecoinvent.org Bepalingsmethode De LCA-gegevens welke zijn opgenomen in de Ecoinvent Database zijn opgesteld aan de hand van diverse LCA methodieken zoals de Deens EDIP 1998, de Nederlandse Ecoindicator 99, CML methode en de ISO 14040 serie. Database De database (huidige versie 2.2) kan online geraadpleegd worden indien men een licensie heeft. Verificatie ISO 14040 serie. De variatie en onzekerheid wordt kwantitatief weergegeven voor elke input en output.. 2.4. Instrumenten. 2.4.1. GPR Gebouw. Beschrijving instrument GPR Gebouw is een instrument dat gebruikt wordt door marktpartijen (ontwikkelaars, woningcorporaties) en lokale overheden (beleidsvorming) [GPR, 2011; DGMR, 2009]. Het is geen kwantitatief maar een kwalitatief instrument, waarbij de uitkomst een score is. Indien de score boven een grenswaarde uitkomt, voldoet het ontwerp aan een duurzaamheidcriterium. Het instrument wordt ingezet bij het tot stand komen van nieuwe beleidsplannen. Berekeningsmethode De gegevens van een gebouw worden ingevoerd in GPR Gebouw. De prestaties op het gebied van duurzaamheid worden gepresenteerd door vijf gelijk wegende modules (zie tabel 4). Hierbij wordt per. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 20.

(31) module de presentatie uitgedrukt als getal op de schaal van 1 tot 10 ten opzichte van het referentiegebouw uit het jaar 1990. De modules zijn bijna allemaal onderverdeeld in submodules. Tabel 4 - GPR Gebouw – modules. Module. Submodules. Toelichting. Energie (20%). -. Milieu (20%). Water Milieuzorg Materialen. Gezondheid (20%). Geluid Luchtkwaliteit. Bepalen energieprestatie: - Nieuwbouw volgens EPN-methodiek - Bestaande bouw volgens energie-index Waterbesparing, hergebruik, waterbeheer Materiaalgebonden milieubelasting gedurende levensduur gebouw Vervuilende bronnen Ventilatievoorzieningen Zomercomfort Wintercomfort Daglichttoetreding Verblinding Ruimtegebruik Afmetingen ruimte Onderhoud -. Thermisch comfort Licht en visueel comfort Gebruikskwaliteit (20%). Toegankelijkheid Functionaliteit. Toekomstwaarde (20%). Technische kwaliteit Sociale veiligheid Toekomstgerichte voorzieningen Flexibiliteit Belevingswaarde. Aanpassingen mogelijk op verschillende niveaus Architectonische en esthetische waardering. De score (van 1 tot 10) van een module wordt gebaseerd op een referentiegebouw uit het jaar 1990, waarbij het cijfer 5 staat voor een minimum volgens het Bouwbesluit 2003. Indien de score van alle vijf modules groter of gelijk is aan 7,0 voldoet het gebouw aan de voorwaarden van Duurzaam Inkopen van de Rijksoverheid. Bepalingsmethoden GPR Gebouw maakt momenteel gebruik van onderstaande bepalingsmethoden ten aanzien van materialen en energie: Handleiding Milieuprestaties Gebouw en GWW-werken (Stichting BouwKwaliteit) en daarmee ook de NEN 8006. EPN. Database GPR Gebouw maakt gebruik van onderstaande database: - Nationale MilieuDatabase. Beton gerelateerd In GPR Gebouw wordt het materiaal beton beschouwd op de onderstaande wijze. Geringe keuze in materiaaleigenschappen zoals sterkteklasse en samenstelling.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 21.

(32) -. De massa van de constructie wordt via de EPN beschouwd, maar ook via gezondheid submodule zomercomfort. De beoordelingswijze is alleen niet geheel duidelijk. Kan bijdragen aan het onderdeel flexibiliteit. Betongranulaat wordt buiten beschouwing gelaten.. Levenscyclus De levenscyclus wordt beschouwd van wieg tot graf. Certificeerbaar De uitkomsten zijn niet certificeerbaar. Overige Het is een webbased-applicatie.. 2.4.2. Eco-Quantum. Beschrijving instrument Eco-Quantum is een instrument dat gebruikt wordt door architecten, ontwikkelaars en overheden (beleidvorming) [IVAM, 2008]. Het is een beslismodel waarin het gebouw in levensduur en emissies wordt omgerekend ten opzichte van het referentiegebouw. Berekeningsmethode De gegevens van een gebouw, inclusief het energieverbruik voortkomend uit de EPN, worden ingevoerd in Eco-Quantum. De prestaties op het gebied van duurzaamheid worden weergegeven in de onderstaande vier thema’s, waarbij de inwendige verdeel- en verrekeningswijze onbekend is. - Grondstoffen. - Emissies. - Energie. - Afval. Database Eco-Quantum maakt gebruik van onderstaande databases: - MRPI (MilieuRelevante ProductInformatie). - Nationale MilieuDatabase. Beton gerelateerd In Eco-Quantum wordt de massa van de constructie via de EPN beschouwd. Verdere informatie over de relatie beton en Eco-Quantum was niet beschikbaar. Levenscyclus Het instrument beschouwt de levensduur van wieg tot graf. Certificeerbaar De uitkomsten zijn niet certificeerbaar. Overige In de ontwerpfase kan het instrument gebruikt worden als ontwerptool voor de duurzaamheid van een gebouw. Eco-Quantum heeft hier het voorontwerp (VO) tool ontwikkeld waarin een conceptueel ontwerpoplossing kan worden gekwantificeerd.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 22.

(33) 2.4.3. BREEAM-NL. Beschrijving instrument BREEAM-NL is een instrument waarbij aan een object punten toegekend worden voor de realisatie van duurzame maatregelen [BREEAM, 2011; DGMR, 2009]. Het aantal punten bepaalt de duurzaamheidprestatie van het object, waarbij afhankelijk van het object wordt gekeken naar de keurmerken Nieuwbouw, Bestaande Bouw en Gebruik en Gebiedsontwikkeling. Berekeningsmethode De duurzaamheidprestatie van een nieuw gebouw, volgens BREEAM-NL Nieuwbouw, wordt beoordeeld op negen categorieën. Zie tabel 5. Tabel 5 - BREAAM-NL Nieuwbouw – categorieën en weegfactoren. Categorie 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.. Management Gezondheid Energie Transport Water Materialen Afval Landgebruik en ecologie Vervuiling. Weegfactor [%] 12 15 19 8 6 12,5 7,5 10 10. De categorieën zijn alle opgedeeld in ‘credits’, waarbij een gebouw voor elke ‘credit’ punten toegekend krijgt. Daarnaast zijn aan alle categorieën weegfactoren toegekend, zoals in tabel 8 inzichtelijk is gemaakt. Hierdoor ontstaat een gewogen duurzaamheidprestatie. Database BREEAM-NL maakt gebruik van de Nationale MilieuDatabase waarbij de emissies gekwantificeerd kunnen worden door middel van de GPR Gebouw en GreenCalc+. Voor de beschouwing van energie wordt de EPN gehanteerd. Beton gerelateerd Per categorie kunnen voor het materiaal beton punten gescoord worden. In volgend overzicht (tabel 6) is voor een aantal categorieën toegelicht hoeveel punten te scoren zijn.. STUTECH/STUFIB rapport 29/21 “Duurzaamheid als ontwerpcriterium voor beton – toegespitst op CO2“ Pagina 23.

Cytaty

Powiązane dokumenty

Linac-based radiosurgery or hypofractionated stereotactic radiotherapy in the treatment of large cerebral arteriovenous malformations.. Fukuoka S., Takanashi M., Seo Y., Suematsu

Jakkolwiek pojawiają się w doktrynie prawa postulaty nadania robotom specjalnego statu- su prawnego oraz stworzenia możliwości ponoszenia przez roboty odpowiedzialności

Faktem potwierdzającym zainteresowanie Jana sprawami melecjańsko-nicejskiej fakcji w Antiochii i su­ gerującym, że jego wybór nie był przypadkowy, jest to, że pierwszym

Konserwatorium Muzyczne w Warszawie (Wydział Teo- rii – uzyskał stopień dyplomowanego artysty muzyka, magistra sztuki) 16. Podczas zdobywania poszczególnych szczebli

Nicią łączącą kolejne pozycje w prezentowanym tomie „Studia Claromonta- na” jest miejsce Matki Bożej, a zwłaszcza Jasnej Góry w XX wieku w duchowo- ści narodu polskiego..

The ability of Ele Agbe to integrate its shea supply chain from downstream shea pickers to upstream bulk buyers has enabled the company to spread risk and costs of production in a

Yet, the professional perspective focuses on value-based motivations, but tends to overlook opportunism and financial incentives in interpreting the unintended responses

Za ich sprawą możliwe staje się wypracowanie holistycznej definicji zrównoważonego rozwoju, która będzie spójna, w odróżnieniu od innych defini- cji, „mozolnie